21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1228 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 maart 2020

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 17 januari 2020 inzake de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad op 27 januari 2020 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1223).

De vragen en opmerkingen zijn op 21 januari 2020 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 23 januari 2020 is een eerste deel van de vragen beantwoord (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1224). Bij brief van 6 maart 2020 zijn de resterende vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

Adjunct-griffier van de commissie, Goorden

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie wijzen het kabinet op het verhoogde risico van de vogelgriep en de vele uitbraken in Midden- en Oost-Europa. Deze leden hebben geconstateerd dat de sector zich grote zorgen maakt en het kabinet vraagt om voorzorgsmaatregelen te treffen. Wanneer is er voor het kabinet voldoende reden om in te grijpen om het mogelijke leed voor onze ondernemers te minimaliseren? Kunnen zij erop vertrouwen dat het kabinet de vogelgriep ter sprake zal brengen tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 27 januari?

Voor deze vraag verwijs ik uw Kamer naar mijn brief van 23 januari jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 223). Vogelgriep is niet ter sprake gekomen tijdens de Landbouw- en Visserijraad, maar is besproken tijdens het CVO overleg op 27 en 28 januari. Tijdens dit overleg bespraken de Chief Veterinary Officers van alle lidstaten actuele veterinaire ontwikkelingen.

Verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 16 en 17 december

De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet de aangenomen conclusies over dierenwelzijn te delen. Waarom zijn deze ambitieus en in hoeverre komen deze conclusies overeen met de huidige hoogwaardige Nederlandse inzet op dierenwelzijn? Voldoen de Nederlandse normen over dierenwelzijn al aan de aangenomen conclusies?

De Raadsconclusies vragen de Europese Commissie om een nieuw EU-strategiedocument te ontwikkelen voor dierenwelzijn. Nederland had eerder, samen met andere lidstaten (Denemarken, Duitsland, Zweden en België) ook al om een nieuwe EU-strategie verzocht. In de conclusies wordt gevraagd om doorontwikkeling van bestaande wettelijke EU-vereisten/-regelgeving, onder andere voor transport en voor varkenswelzijn. De Commissie wordt verder verzocht om de behoeften en impact te beoordelen inzake nieuwe regelgeving voor alle (commercieel gehouden/verhandelde) diersoorten/-categorieën waarvoor nog geen specifieke EU-regelgeving bestaat, waarbij – naast rundvee – ook onder meer konijnen, opfokleghennen, ouderdieren, kalkoenen en honden worden genoemd. Dit zijn ook onderdelen die eerder als wens vanuit Nederland aan de Commissie kenbaar waren gemaakt. Nederland heeft al regelgeving voor het welzijn van onder andere konijnen, vleeskuikenouderdieren en kalkoenen die mogelijk als voorbeeld kunnen dienen. Ook wil ik wijzen op het belang van het verzoek aan de Commissie om de behoefte en impact te beoordelen inzake een EU-wetgevingskader voor etiketteringsregelingen voor dierenwelzijn. De volledige set aan Raadsconclusies kunt uw Kamer vinden op de website van de Raad van de Europese Unie (https://www.consilium.europa.eu/media/41863/st14975-en19.pdf).

Vanwege welke redenen hebben andere lidstaten ervoor gekozen de verklaring door Denemarken niet te ondersteunen?

Niet alle landen binnen Europa hebben een vergelijkbaar ambitieniveau op het gebied van dierenwelzijn. De verklaring van Denemarken, mede namens Nederland en andere lidstaten, was bedoeld om in eerste instantie de koplopers op het gebied van dierenwelzijn, de zgn. Vughtgroep-landen (Denemarken, Duitsland, Zweden, België en Nederland), een oproep aan de Europese Commissie te laten doen om haar aan te sporen gevolg te geven aan de Raadsconclusies en om voldoende middelen in te zetten om deze actief op te pakken. Dit is gedaan op korte termijn vóór de bewuste Landbouw- en Visserijraad. Toen de goedkeuring van de «Vughtgroep-landen» binnen kwam was er niet veel tijd meer tot de start van de Landbouw- en Visserijraad. Dit is reden geweest waarom een beperkt aantal landen in staat was om een formeel standpunt in te nemen.

Deze leden vragen het kabinet naar het gelijke speelveld op het gebied van dierenwelzijnseisen in Europa. Zij wijzen bijvoorbeeld op de voorbeeldfunctie van de Nederlandse konijnenhouderij in Europa als het gaat om dierenwelzijn. De Nederlandse standaarden behoren tot de hoogste van de wereld. Op welke manier tracht Nederland ervoor te zorgen dat ook andere EU-lidstaten dezelfde hoge dierenwelzijnseisen implementeren?

Nederland blijft – samen met andere lidstaten – de Commissie vragen om te komen met voorstellen voor nieuwe regelgeving voor diersoorten/-categorieën waarvoor nog geen specifieke EU-regelgeving bestaat, onder ander voor konijnen.

De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet naar de verschillende nationale pilots met betrekking tot herkomstetikettering. Welke pilots zijn er geweest en welke conclusies zijn uit de pilots naar voren gekomen? Wat zijn de gevolgen voor Nederland bij een verplichte herkomstetikettering? Wat zijn de gevolgen voor Nederlandse ondernemers wanneer herkomstetikettering niet verplicht wordt maar verschillende landen er toch voor kiezen? Wat is het risico wanneer Nederland hierbij achterblijft? Wat is de invloed van verplichte of vrijwillige herkomstetikettering op het gewenste gelijke speelveld binnen de Europese Unie (EU)?

Ik verwijs uw Kamer naar de antwoorden van 23 januari 2020 op de vragen van de leden van D66 over herkomstetikettering. Frankrijk is als eerste lidstaat een nationale pilot gestart (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1224). Na Frankrijk hebben de volgende lidstaten nationale pilots ingevoerd voor verplichte herkomstetikettering van primaire landbouwproducten als ingrediënt: Italië, Spanje, Roemenië, Griekenland, Litouwen, Hongarije, Portugal en Finland. Lidstaten kunnen met de nationale pilots alleen verplichtingen opleggen voor de nationale productie. Er kunnen geen verplichtingen opgelegd worden aan producenten van andere lidstaten. Artikel 39 van Verordening (EU) 1169/2011 biedt lidstaten de mogelijkheid om maatregelen te nemen voor verplichte herkomstvermelding voor specifieke typen of categorieën levensmiddelen. Hieraan zijn wel voorwaarden verbonden. Zo moeten de maatregelen dienen ter bescherming van de volksgezondheid, bescherming van de consument of preventie van fraude. Bovendien moet er een bewezen verband bestaan tussen de kwaliteit van een levensmiddel en de oorsprong of herkomst, en moet bewezen zijn dat consumenten significante waarde hechten aan het beschikbaar stellen van de informatie. De evaluaties van de nationale maatregelen zullen zo mogelijk inzicht geven in het effect van de pilots op het gelijke speelveld binnen de Europese Unie.

Reactie op verzoek commissie over de brief van NEPLUVI over de gevolgen van een Associatieakkoord tussen de (EU en Mercosur voor de Nederlandse pluimveesector)

De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet op welke manier wordt geborgd dat importproducten voldoen aan dezelfde standaarden en eisen als de in Europa geproduceerde producten. Welke maatregelen hebben verschillende grote exportmarkten genomen om Europees pluimveevlees te weren? Waarom is dit gebeurd en welke stappen hebben de EU en Nederland gezet om de blokkades te verhelpen? Nu de EU minder tot geen pluimveevlees naar grote exportmarkten als Zuid-Afrika en Rusland mag exporteren, is de vraag of beide landen wel pluimveevlees naar Europa, en in het bijzonder Nederland, kunnen exporteren. Wat is hierin de mening van het kabinet? Op welke termijn wordt het impactassessment naar de effecten van het Mercosur-akkoord verwacht? Kan het kabinet toelichten op welke wijze zij zich inzet voor het vinden van alternatieve afzetmarkten voor de afzet van pluimveeproducten?

Veel voorkomende handelsbelemmeringen die Europese ondernemers ervaren buiten de EU worden maandelijks besproken tussen EU-lidstaten, het Europese bedrijfsleven en de Europese Commissie in het Comité Markttoegangsbelemmeringen. Bedrijven kunnen in Nederland markttoegangsproblemen in derde landen melden via het Meldpunt Handelsbelemmeringen. Afhankelijk van de aard van de handelsbelemmering ondernemen de Europese Commissie en lidstaten actie. Een overzicht van handelsbelemmeringen is te vinden op de website van de Europese Commissie. De voornaamste exportmarkten voor Europees pluimveevlees zijn de Filipijnen, Ghana, Oekraïne, Zuid-Afrika, Hong Kong en Vietnam. Er wordt ook minimaal pluimveevlees naar Rusland geëxporteerd vanuit de EU. Van deze markten weren onder andere Rusland en Zuid-Afrika pluimveevlees uit lidstaten van de EU, waaronder uit Nederland. Er wordt in Zuid-Afrika wel pluimveevlees uit een beperkt aantal landen toegelaten, onder andere uit Denemarken en Polen. Sinds de invoering van de belemmering door Zuid-Afrika zet Nederland zich actief in om de veterinaire belemmering op te laten heffen. Recent heeft Zuid-Afrika aangegeven het verbod op te willen heffen, er wordt nu gesproken over de technische details. Het nemen van handel belemmerende maatregelen door derde landen is geen reden voor de Europese Unie om als tegenmaatregel import van goederen uit deze landen te weren. Overigens wordt er geen pluimveevlees uit Zuid-Afrika en Rusland geïmporteerd in de EU.

Alle naar de EU-geëxporteerde producten moeten voor toelating op de EU-markt voldoen aan Europese standaarden op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering.

De Sustainable Impact assessment voor het Mercosur-akkoord die momenteel uitgevoerd wordt door LSE consulting wordt medio dit jaar verwacht. Daarnaast voert het kabinet conform de motie Voordewind c.s. waarin verwezen wordt naar de motie Koopmans/Snijder-Hazelhoff, een onderzoek uit naar de impact van het EU-Mercosur Associatieverdrag op de Nederlandse economie, in het bijzonder de Nederlandse land- en tuinbouw. Het onderzoek zal naar verwachting in de eerste helft van 2020 afgerond worden.

De overheid faciliteert toetreding tot (alternatieve) exportmarkten zowel binnen als buiten de EU, met het organiseren van handelsmissies, de aanwezigheid op internationale beurzen, het wegnemen van veterinaire belemmeringen en door inzet op markttoegang via handelsakkoorden die de Europese Unie afsluit met derde landen.

Ten aanzien van de nieuwe beheersregels voor tariefcontingenten van landbouwproducten delen de leden van de VVD-fractie de zorgen van het kabinet ten aanzien van de eventuele gevolgen van deze herziening voor de marktpositie van Nederlandse pluimveebedrijven. Kan de Minister deze verwachte gevolgen toelichten en kwantificeren? Is zij voornemens om de gevolgen van deze wijziging de mitigeren? Zo ja, op welke wijze?

De wijziging van de beheersregels voor tariefcontingenten voor een aantal landbouwproducten heeft direct gevolgen voor bedrijven die zich met invoer (en in een aantal gevallen ook) uitvoer van de betreffende landbouwproducten bezighouden, omdat hierdoor de regels en voorwaarden voor die bedrijven voor het aanvragen van de betreffende contingenten veranderen. De tariefcontingenten zelf wijzigen niet.

In de nieuwe beheersregels is vastgelegd dat voor o.a. de tariefcontingenten voor pluimveevlees, de toewijzing van de beschikbare tariefcontingenten onder de aanvragers gebeurt op basis van werkelijke invoer in het verleden (de zogenaamde referentiehoeveelheid, waarbij een individueel bedrijf nooit meer dan 15% van de totale beschikbare hoeveelheid mag aanvragen). Dat is positief omdat hiermee handelsbedrijven, in vergelijking met de huidige situatie, met aanzienlijk minder aanvragen toch relatief dezelfde hoeveelheid van het beschikbare tariefcontingent toegewezen kunnen krijgen.

Tegelijkertijd is echter de definitie ingeperkt van de producten waarmee in de toekomst referentie kan worden opgebouwd, in vergelijking met de bestaande situatie. Concreet betekent dit dat uitvoer van een deel van het Europese pluimveevlees bij ingang van de nieuwe regels niet meer meetelt om referentie op te bouwen. Dat is in het voordeel van importeurs van pluimveevlees die hun basis hebben in grote pluimveevlees producerende landen als Brazilië en Thailand. Dit kan op de langere termijn ook een kostenvoordeel voor de primaire producenten in die landen betekenen en daarmee indirect ook de concurrentiepositie van Nederlandse en Europese pluimveebedrijven beïnvloeden. Of en in welke mate dat zich voordoet is echter moeilijk precies te voorspellen en kwantificeren. De Europese Commissie monitort de pluimveevleessector in het kader van de Gemeenschappelijke Marktordening. Bij marktverstoring kan de Europese Commissie, in overleg met de lidstaten, maatregelen nemen zoals neergelegd in verordening (EG) 1308/2013 (Gemeenschappelijke Marktordening).

Brief herziening gemeenschappelijk landbouwbeleid

De leden van de VVD-fractie vragen om een verder toelichting op de investeringsregeling landschapselementen. Wat houdt de regeling in? Waarom 10 miljoen en hoe wordt dit geld besteed?

Van de totale overhevelingsgelden van Pijler 1 naar Pijler 2 is € 17 miljoen gereserveerd voor een Investeringsregeling Landschapselementen voor komend najaar, om daarmee een goed begin te kunnen maken met het stimuleren van LE ter overbrugging tot het nieuwe GLB. Vooruitlopend op te maken keuzes voor het beheer van landschapselementen in de nieuwe GLB-periode, is het doel van deze regeling een impuls te geven in het agrarisch gebied aan de aanleg van landschapselementen als houtwallen en bomensingels. De Investeringsregeling Landschapselementen is nadrukkelijk bedoeld voor alle landbouwers in Nederland. Wel zal een afweging worden gemaakt hoe de geplande landschapselementen passen in de natuurlijke omgeving van het gebied en bijvoorbeeld hun aansluiting bij al bestaande landschapselementen. Voor de uitvoering van de regeling zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij bestaande structuren voor het huidige agrarisch natuurbeheer, waarbij wordt samengewerkt met agrarische collectieven.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Overheveling GLB-budget pijler 1 naar pijler 2 in 2020

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over de over de overheveling van het GLB-budget van pijler 1 naar pijler 2 in 2020 en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen. Deze leden zijn van mening dat de 10 miljoen euro die wordt overgeheveld van pijler 1 naar pijler 2 voor een Investeringsregeling Landschapselementen toegankelijk moet zijn voor alle landbouwers. Zij vragen de Minister of zij deze mening deelt en hoe zij hiervoor zal zorgen.

De Investeringsregeling Landschapselementen is nadrukkelijk bedoeld voor alle landbouwers in Nederland. Wel zal een afweging worden gemaakt hoe de geplande landschapselementen passen in de natuurlijke omgeving van het gebied en bijvoorbeeld hun aansluiting bij al bestaande landschapselementen. Voor de uitvoering van de regeling zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij bestaande structuren voor het huidige agrarisch natuurbeheer, waarbij wordt samengewerkt met agrarische collectieven.

Zij merken op dat landschapselementen momenteel onder de vergroening van het GLB vallen en vragen de Minister om aan te geven of landschapselementen ook in de toekomst subsidiabele landbouwgrond in pijler 1 zullen blijven. Of zal omzetting van landbouwgrond blijvend minder subsidiabele landbouwgrond, en daarmee minder bemestingsruimte, voor agrariërs betekenen?

In de voorstellen van de Europese Commissie van juni 2018 over de hervorming van het GLB zijn de huidige vergroeningseisen van pijler 1, waaronder landschapselementen als mogelijke invulling van het ecologisch aandachtgebied, opgenomen in de voorwaarden voor de goede landbouw- en milieucondities (GLMC 9). Besluitvorming in Europees verband moet nog plaatsvinden, waarna de vergroening op nationaal niveau verder zal worden uitgewerkt in het Nationaal Strategisch Plan (NSP). Hierbij zal ook gekeken worden of het behoud, beheer en aanleg van landschapselementen extra gestimuleerd kan worden. De consequenties voor de bemestingsruimte zullen daarbij worden betrokken.

Gevolgen Mercosur-akkoord voor Nederlandse pluimveesector

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de gevolgen van een associatieakkoord tussen de Europese Unie (EU) en Mercosur voor de Nederlandse pluimveesector. Deze leden willen de Minister nog enkele vragen voorleggen. In de brief gaat de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in op de gevolgen voor de concurrentiepositie van de pluimveesector. Zij zouden tevens graag meer informatie ontvangen over mogelijke gevolgen voor de voedselveiligheid. Kan de Minister toelichten of er gevolgen voor de voedselveiligheid kunnen zijn als gevolg van de markttoegang voor producten uit landen waarmee overeenkomsten worden gesloten? Dienen deze producten bijvoorbeeld aan dezelfde strenge eisen voldoen als die in Nederland voor de pluimveesector gelden? Indien dit niet het geval is, hoe wordt er dan voor gezorgd dat er geen gevaren optreden voor de voedselveiligheid? Naast de eisen op het gebied van voedselveiligheid dienen pluimveevleesproducenten in de Europese Unie ook te voldoen aan zeer hoge standaarden wat betreft dierenwelzijn en milieueisen. Kan de Minister toelichten of ditzelfde tevens zal gelden voor producten uit landen waarmee overeenkomsten worden gesloten? Zo land daarvan de mogelijke gevolgen zijn. Zij vragen daarnaast of de Minister aan kan geven of de export vanuit Nederland is toegenomen na het voorlopige toegepaste handelsgedeelte van het Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) sinds 2017 en wat CETA sinds 2017 heeft betekend voor de import naar Europa voor met name varkensvlees.

Alle naar de EU-geëxporteerde producten moeten voor toelating op de EU-markt voldoen aan Europese standaarden op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. Voor wat betreft het stellen van importeisen aan producten die gerelateerd zijn aan de wijze waarop of omstandigheden waaronder deze producten geproduceerd zijn op het grondgebied van derde landen het volgende; alleen als er afspraken met handelspartners in associatie- of handelsakkoorden kunnen worden afgesproken dan moeten de handelspartners aan dezelfde of gelijkwaardige eisen voldoen. Zo is in hoofdstuk 4 van het Associatieakkoord met Oekraïne afgesproken dat Oekraïne haar regelgeving zal harmoniseren met de EU-regelgeving voor sanitaire en fytosanitaire standaarden, inclusief een aantal dierenwelzijnsstandaarden. Om tot een gelijk speelveld op dierenwelzijn of milieu te komen voor akkoorden waar geen overname van EU-regelgeving (of gelijkwaardig) kan worden afgesproken, is de inzet van het kabinet om te werken met quota, tarieven of uitsluiting van bepaalde tarieflijnen. In de voortgangsbrief dierenwelzijn van 4 september 2019 is uiteengezet hoe het kabinet ook internationaal wil komen tot een meer gelijk speelveld in relatie tot dierenwelzijnsstandaarden (Kamerstuk 28 286, nr. 991).

Voor wat betreft de export vanuit Nederland na de voorlopige toepassing van het handelsgedeelte van CETA verwijs ik uw Kamer naar de beantwoording door Minister Kaag van aanvullende vragen over CETA (Kamerstuk 31 985, nr. 65). Geïmporteerde hoeveelheden varkensvlees voor de gehele EU besloeg sinds de voorlopige toepassing van CETA tussen de 0,2% en 1,5% van het beschikbare quotum. Er was geen import van varkensvlees naar Nederland. Het additionele tariefquotum voor Canada onder CETA voor varkensvlees is gelijk aan 0,4% van de totale EU-consumptie van varkensvlees.

Gelijk speelveld visserij na Brexit

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 16 en 17 december 2019 en de uitkomsten van de onderhandelingen voor de Noordzeesoorten en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen. Deze leden hebben signalen ontvangen waaruit is op te maken dat het Verenigd Koninkrijk (VK) na het uittreden uit de EU zijn eigen regels gaat hanteren op het gebied van visserij in de Noordzee. Zij merken op dat deze regels nadelig uit kunnen vallen voor de Nederlandse visserij, die dan te maken krijgt met extra kosten en oneerlijke concurrentie. Door de onzekerheden die er hieromtrent momenteel zijn, kunnen Nederlandse vissers moeilijker investeringsbeslissingen nemen. Zo is het nog onduidelijk of het VK na uittreding door zal gaan met de nu geldende aanlandplicht en of de Britse regering mogelijk jaarlijkse quota zal instellen voor Nederlandse vissers. Deze leden zijn van mening dat de EU hiermee rekening moet houden en zich hierop moet voorbereiden met mogelijke aanpassing van de regels. Kan de Minister toelichten of en hoe er voorbereidingen worden getroffen om nadelige gevolgen voor Nederlandse vissers te voorkomen en hoe er wordt gewerkt aan werkbare afspraken met het VK?

Het VK is na Brexit én na het aflopen van de overgangsperiode in principe vrij eigen regels ten aanzien van de visserij in haar wateren te stellen en dus om te divergeren van EU wet- en regelgeving en/of toegang tot de wateren te ontzeggen. Op dit moment is het nog speculeren hoe het VK in de toekomst het eigen visserijbeleid zal vormgeven. Daarnaast moeten de onderhandelingen over de toekomstige relatie (met als onderdeel het akkoord over visserij) tussen de EU en het VK nog beginnen. Het VK heeft zich in de Politieke Verklaring gecommitteerd aan ambitieuze gelijkspeelveldafspraken maar heeft ook aangegeven dat het de vrijheid wil hebben af te wijken van EU-regelgeving. Visserij is voor Nederland een kernbelang in de onderhandelingen tussen de EU en het VK over de toekomstige relatie en daarom ook zo benoemd in het regeerakkoord. Om die reden heeft het kabinet, in samenwerking met andere lidstaten met grote belangen op het gebied van visserij, dit onderwerp steeds ingebracht in het Brusselse proces waarbij de inzet is om wederzijdse toegang tot wateren en bestanden (inclusief de relatieve stabiliteit voor de allocatie van de vangstmogelijkheden) te koppelen aan het behoud van de markttoegang van het VK tot de EU voor (vis)producten. Deze inzet wordt gedeeld door de Commissie. In de Politieke Verklaring is vastgelegd dat de partijen alles in het werk zullen stellen om over visserij een akkoord te bereiken vóór 1 juli 2020, wat ook de datum is waarvóór een eventueel besluit over het verlengen van de overgangsperiode moet worden genomen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Diversenpunt: Minor Uses Coordination

De leden van de D66-fractie zijn positief over de inzet van Nederland voor de kleine toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen. De Minister stelt in haar brief ook dat het belangrijk is om ervaringen tussen landen uit te wisselen om het gebruik in nationale toelatingen uit te breiden naar kleine toepassingen. Op welke manier is dat in de huidige aanpak mogelijk?

De Minor Uses Coordination Facility (MUCF) organiseert bijeenkomsten tussen lidstaten (overheid- en sectorexperts) waar gewerkt wordt aan de harmonisatie van toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen voor kleine toepassingen.

Daarnaast beheert de MUCF een Europese databank kleine toepassingen met de problematiek per lidstaat. Deze databank is belangrijk om informatie en ervaringen tussen lidstaten te delen. Landen gaan hierdoor bilaterale samenwerking aan voor het toelaten van kleine toepassingen, bijvoorbeeld met het uitwisselen van onderzoekgegevens (zoals residu-onderzoek), een aanvrager erop te wijzen om een toelating in meerdere landen aan te vragen of een toelating van een kleine toepassing in een andere lidstaat wederzijds te erkennen. Het MUCF zelf doet geen aanvragen.

Luxemburg blijkt actief een exitstrategie in te zetten om glyfosaat uit te bannen1. Heeft de Minister kennis van deze exitstrategie en kan deze met de Kamer worden gedeeld? Ziet de Minister kans om met Luxemburg in gesprek te gaan over hoe dit middel uitgebannen gaat worden en wat dit betekent voor de landbouwindustrie? Welke mogelijkheden voor alternatieven ziet de Minister? Deelt de Minister de mening dat de strategie van Luxemburg goed past bij het minimaliseren van het gebruik van schadelijke bestrijdingsmiddelen?

Ik heb kennis genomen van het besluit van Luxemburg om de toelating van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat in te trekken (zie: https://agriculture.public.lu/dam-assets/publications/ma/dossier/glyphosat/20200116-Press-release-Luxembourg-bans-use-of-Glyphosate.pdf). Ik heb contact gehad met de Luxemburgse autoriteiten en zij zullen binnen enkele maanden melding maken van dit besluit bij de Europese Commissie en de lidstaten. Ik zal uw Kamer hierover informeren met daarbij mijn reactie.

Diversenpunt: herkomstetikettering

De leden van de D66-fractie lezen dat de lidstaten Frankrijk, Italië, Spanje, Portugal en Griekenland de Europese Commissie vroegen om met een wetgevingsvoorstel te komen voor verplichte herkomstetikettering op zowel primaire landbouwproducten als op ingrediënten van levensmiddelen. Deze leden lezen dat Nederland zorgen zou hebben geuit dat een dergelijke etiketteringsverplichting mogelijk in strijd zou zijn met de beginselen van de interne markt en daarmee potentieel handelsbelemmeringen kan opwerpen. Kan de Minister uitsplitsen om welke beginselen het gaat en daarnaast de potentiele handelsbelemmeringen uitsplitsen die zij bedoelt? Kan de Minister aangeven wanneer de evaluatie van de genoemde nationale pilots kan worden verwacht?

Transparantie over de herkomst van de levensmiddelen en de grondstoffen wordt meer en meer van belang geacht om de consument goed te informeren.

Sinds 1 april 2015 zijn, naast de verplichte vermelding van de herkomst van rundvlees, ook regels in werking getreden voor de verplichte vermelding van de herkomst van voorverpakt vers, gekoeld of bevroren vlees van varkens, schapen, geiten en pluimvee (EU 13/17/2015). Daarnaast zijn voor verschillende andere productcategorieën in opdracht van de Europese Commissie haalbaarheidsstudies uitgevoerd (o.a. voor zuivelproducten, zuivel als ingrediënt, onbewerkte levensmiddelen, levensmiddelen waarbij één ingrediënt voor meer dan 50% in het levensmiddel voorkomt). Deze haalbaarheidsstudies hebben tot dusver niet tot voorstellen voor wetgeving geleid. Wel heeft een aantal lidstaten nationale wetgeving opgesteld voor de vermelding van de herkomst van diverse productcategorieën (met name zuivelproducten, vlees als ingrediënt). De verwachting is dat met de uitkomsten van de evaluaties van deze nationale maatregelen, te zijner tijd opnieuw de discussie zal worden gestart over verplichte herkomstetikettering voor een aantal productcategorieën.

Vanaf 1 april 2020 is de uitvoeringsverordening voor vrijwillige vermelding van de herkomst van levensmiddelen van toepassing (EU 2018/775). In 2019 zijn hiervoor regels vastgesteld, waarbij als bedrijven vrijwillig de herkomst van het product vermelden op het etiket, dit moet voldoen aan een aantal eisen. Voor overige categorieën is nog altijd de discussie gaande in Brussel. Om tot een verplichte vermelding van herkomst over te gaan, moet de consumentenvraag nadrukkelijk opwegen tegen de administratieve lasten en kosten die dit met zich mee zou brengen. De keuze om herkomstvermelding verplicht te stellen moet immers wel meerwaarde hebben (voor de consument).

Momenteel werkt de Europese Commissie aan de invulling van de Europese Green Deal «Farm to Fork». Op dit moment is nog niet duidelijk wat hierin de voorstellen zullen zijn. Mogelijk zal de aanpak ook voorstellen omvatten over voedselinformatie aan consumenten. Het is goed dat consumenten goed geïnformeerd worden over de gezondheid, veiligheid en duurzaamheidsaspecten van voedingsmiddelen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben verder nog enkele vragen over de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over onder andere Mercosur. Er is volgens deze brief, een reactie op de brief van de pluimveesector, in een voorlopig akkoord sprake van het toelaten van 180.000 ton pluimveevlees tegen een nultarief. Dat is een flinke stijging ten opzichte van de 310.000 ton kippenvlees die nu uit Mercosur-landen geïmporteerd wordt. De leden van de GroenLinks-fractie hebben net als de pluimveesector zorgen over deze ontwikkeling. Hoe gaat de Minister de Nederlandse pluimveesector beschermen en hoe gaat zij voorkomen dat pluimveevlees van kippen die een veel slechter leven hebben gehad hier op de markt komt? In dezelfde brief staat ook dat de voorwaarden voor toelating van pluimveevlees- en rundvlees in het algemeen gaat veranderen. Nederland is daar tegen, maar onder andere lidstaten is er ruime steun. Kan de Minister delen wat er precies gaat veranderen en waarom andere lidstaten hier ruime steun aan geven?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de verandering van de voorwaarden voor toelating van pluimveevlees en rundvlees. Het betreft hier echter niet een verandering van de voorwaarden voor toelating maar een verandering van de regels en voorwaarden die gelden voor de verdeling van beschikbare tariefcontingenten. Zoals Minister Kaag heeft uiteengezet in haar brief van 17 december jongstleden bestaat deze verandering voor een belangrijk deel uit de stroomlijning en vereenvoudiging van het bestaande Europese regelgevingskader in een gedelegeerde verordening en een uitvoeringsverordening (2019D52414). In de praktijk heeft dat veelal weinig gevolgen voor de betrokken marktdeelnemers. Dat ligt echter wat anders bij tariefcontingenten waarbij verdeling plaatsvindt op basis van een zogenaamd gelijktijdig onderzoek. Het gaat dan onder andere om tariefcontingenten voor pluimveevlees en rundvlees. Hiervoor is in antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie uiteengezet wat die verandering inhoudt en waarom het kabinet meent dat dit negatieve gevolgen kan hebben voor marktdeelnemers in de pluimveevleessector. Om die reden heeft Nederland zich van stemming onthouden in de stemming over de uitvoeringsverordening in het beheerscomité. 24 andere lidstaten steunden het voorstel. Aangezien er geen stemverklaringen door die lidstaten werden afgegeven, kan ik niet aangeven waarom deze lidstaten het voorstel steunden.

Op 16 januari jl. liet een grote meerderheid van het Europees Parlement weten dat de beschermde natuurgebieden, inclusief Natura 2000-gebieden, uitgebreid moeten worden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister in dit kader hoe zij kijkt naar de gesprekken die zij gaat voeren over «herijking van Natura 2000-gebieden» en op welke manier de natuur in Nederland uitgebreid kan worden.

Het Europees Parlement vraagt in haar resolutie van 16 januari om een diepte-analyse van beschermde gebieden, om verbetering van die gebieden, betere verbindingen tussen de gebieden en toename van beschermd gebied, inclusief Natura 2000-gebieden. Met de geplande realisatie van het Natuurnetwerk Nederland kent Nederland een groot areaal beschermd gebied en verbindingen. Het verbeteren van de kwaliteit van de natuur en de daarvoor benodigde milieucondities is op dit moment in Nederland het belangrijkst voor behoud en versterken van de biodiversiteit. De herijking van de Natura 2000-gebieden is erop gericht om robuust en realistisch beleid te maken dat zo efficiënt mogelijk bijdraagt aan het verbeteren van de natuur.

Tot slot zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd hoe de extra 10 miljoen voor een investeringsregeling landschapselementen besteed gaat worden. Kan de Minister hier al meer informatie over delen?

Van de totale overhevelingsgelden van Pijler 1 naar Pijler 2 is € 17 miljoen gereserveerd voor een Investeringsregeling Landschapselementen voor komend najaar, om daarmee een goed begin te kunnen maken met het stimuleren van landschapselementen ter overbrugging tot het nieuwe GLB. Vooruitlopend op te maken keuzes voor het beheer van landschapselementen in de nieuwe GLB-periode, is het doel van deze regeling een impuls te geven in het agrarisch gebied aan de aanleg van landschapselementen als houtwallen en bomensingels. De Investeringsregeling Landschapselementen is nadrukkelijk bedoeld voor alle landbouwers in Nederland. Wel zal een afweging worden gemaakt hoe de geplande landschapselementen passen in de natuurlijke omgeving van het gebied en bijvoorbeeld hun aansluiting bij al bestaande landschapselementen. Voor de uitvoering van de regeling zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij bestaande structuren voor het huidige agrarisch natuurbeheer, waarbij wordt samengewerkt met agrarische collectieven.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie spreken uit verheugd te zijn dat tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 16 en 17 december jl. nieuwe stappen zijn gezet op het gebied van dierenwelzijn (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1222). Voor deze leden zijn de condities waaronder veetransporten plaatsvinden een belangrijk punt van aandacht. Zij zijn van mening dat scherpere Europese regelgeving nodig is als het gaat om de duur van de transporten. Eveneens pleiten zij voor striktere eisen als het gaat om het toestaan van transporten bij extreme temperaturen. Ook de hoge sterftepercentages tijdens de transporten zijn voor hen volstrekt onacceptabel vanuit het oogpunt van dierenwelzijn. Zij spreken dan ook de verwachting uit dat de Minister zich blijvend inzet voor strengere normen ten aanzien van rijtijden en comforteisen van veetransportwagens. Zij kijken uit naar het nieuwe strategiedocument en verwachten dat daarin stevige ambities worden neergelegd die het lot van dieren in de Europese bioindustrie aanzienlijk verbeteren. Tevens zijn de leden van de SP-fractie verheugd over de uitspraak van de lidstaten voor een Europees actieplan tegen ontbossing. Deze leden hopen op een spoedige uitvoering van deze ambities en vragen de Minister of zij bereid is om in EU-verband blijvend te pleiten voor bindende regelgeving die het behoud van waardevolle bossen en ecosystemen borgt. Zij zijn voorts van mening dat deze voorstellen urgentie verdienen met het oog op de huidige klimaatuitdagingen en vernemen graag wanneer deze wetgeving gereed kan zijn. Daarnaast merken de leden op dat vrijwillige certificeringsschema’s voor het bedrijfsleven zoals RSPO en RTRS, hoe bewonderenswaardig ook, wat hen betreft niet ver genoeg gaan voor het bieden van stevige garanties ter bescherming van (regen)wouden en mensenrechten wereldwijd. Zij vragen of de Minister de mening deelt dat aanvullende bindende wetgeving hiervoor een vereiste is en roept haar op om dit actief uit te dragen in de richting van de overige lidstaten.

Ik ben van mening dat vrijwillige certificering, zoals voor duurzaam geproduceerde soja en palmolie, weliswaar een belangrijke bijdrage levert aan het tegengaan van ontbossing en landconversie, maar ik ben ook van mening dat er meer moet gebeuren en dat Europees beleid op dit onderwerp noodzakelijk is. Nederland spant zich daarom in om te komen tot EU-beleid om de marktvraag naar gecertificeerde duurzame en ontbossingsvrije producten binnen de Unie en daarbuiten te vergroten. Ook heeft Nederland er bij de Europese Commissie op aangedrongen om ambitie te tonen en aanvullende regelgevende en niet- regelgevende maatregelen aan de vraagzijde te onderzoeken om te zorgen voor een gelijk speelveld en algemene kennis over ontbossingsvrije toeleveringsketens, en zo de transparantie van de toeleveringsketen te vergroten en het risico op ontbossing en bosdegradatie dat samenhangt met de invoer van grondstoffen in de EU, tot een minimum te beperken. De Raad heeft afgelopen december in haar Raadsconclusies over de Mededeling de Europese Commissie gevraagd om zo snel mogelijk met voorstellen voor maatregelen te komen gebaseerd op de beoordeling die de Commissie gaat uitvoeren.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister op welke schaal de bijvangstreductieplannen door de lidstaten niet zijn nageleefd en willen weten welke gevolgen dit heeft gehad voor de diverse visbestanden naast de genoemde kabeljauw.

In 2018 is voor een vijftal bestanden door de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) een zogenoemde 0 Total Allowable Catch (TAC) geadviseerd. Dit betrof kabeljauw en wijting in gebied 6a (ten westen van Schotland), wijting in 7a (Ierse zee), schol in gebied 7hjk (Keltische zee) en kabeljauw in gebied 7bc & ek (Keltische zee).

Bij het vaststellen van de vangstmogelijkheden voor 2019 heeft de Europese Commissie de gerichte visserij op deze soorten in die gebieden verboden. Wel is er een kleine bijvangst-TAC vastgesteld voor onvermijdelijke bijvangsten. Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat alle visserijen gesloten zouden moeten worden. In aanvulling op deze maatregelen is ook afgesproken dat de betrokken lidstaten een bijvangstreductieplan voor deze visbestanden op zouden stellen, om de hoeveelheid bijvangst te minimaliseren.

Er is in 2019 door deze lidstaten in de zgn. Noordwestelijke wateren groep een bijvangstreductieplan ingediend bij de Europese Commissie. De Commissie oordeelde, onder andere op basis van het evaluatie van haar wetenschappelijk comité, dat er onvoldoende nieuwe maatregelen in dit plan stonden. Daarom is er uiteindelijk geen bijvangstreductieplan van kracht geworden in 2019. Wel is de verordening Technische Maatregelen sinds juli 2019 van kracht. Hierin staan veel nieuwe maatregelen die bijvangst moeten minimaliseren.

In de afspraken over vangstmogelijkheden 2020 is voor de vijf bestanden wederom een kleine bijvangst-TAC opgenomen voor onvermijdelijke bijvangsten. Daarnaast zijn in Keltische Zee maatregelen genomen voor de vermindering van bijvangsten van kabeljauw.

Deze leden delen voorts de mening van de Minister dat het niet-naleven hiervan de geloofwaardigheid onder druk zet en verzoeken de Minister om de overige lidstaten te houden aan gedane beloftes. Ook steunen zij de aanzienlijke reductie van de Total Allowable Catch (TAC) ten aanzien van kabeljauw, al hadden de leden nog liever gezien dat het advies van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) met een reductie van 61% werd gevolgd. De uiteindelijke reductie van 20% voor tarbot en griet is in hun ogen eveneens een gunstige ontwikkeling, maar helaas minder ambitieus dan de beoogde 29%. Nederland zou het verzet tegen deze hogere reductie moeten staken teneinde een duurzame populatie te bewerkstelligen, zo menen zij. Het verhogen van de TAC’s op rog, tong en schol kan niet rekenen op steun van deze leden. Zij betreuren het dat deze voorstellen zijn aangenomen.

De leden van de SP-fractie zijn voorts benieuwd welke lidstaten zich verzetten tegen de voorgestelde maatregelen van de Commissie en vragen zich daarbij af wat hier wordt bedoeld met «af te wijken omwille van de aanlandplicht en sociaaleconomische overwegingen»?

In het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) staat de doelstelling dat vangstmogelijkheden op basis van de Maximum Sustainable Yield (MSY) benadering moeten worden vastgesteld. In principe onderschrijven alle lidstaten in de Europese Unie deze doelstelling. Ik moet echter constateren dat een meerderheid van lidstaten zich regelmatig beroept op sociaaleconomische argumenten of de economische gevolgen van de aanlandplicht om af te wijken van deze benadering. Dit gebeurt voornamelijk wanneer sprake is van grote schommelingen in de TAC-adviezen van het ene jaar op het volgende of wanneer er choke-species problematiek optreedt als gevolg van de invoering van de aanlandplicht. Om de gevolgen voor de vissers en bijbehorende visserij gerelateerde werkgelegenheid te beperken wordt dan door lidstaten bijvoorbeeld voorgesteld om de TAC van een bepaalde belangrijke vissoort minder fors te verlagen.

Deze leden spreken daarnaast uit voorstander te zijn van cameratoezicht aan boord van de visserijvloot voor het bevorderen van de handhaving van de aanlandplicht. Zij zijn tevens benieuwd in hoeverre gehoor is gegeven aan haar oproep om fraude met motorvermogens van de vangstvloot bij andere lidstaten onder de aandacht te brengen teneinde een duurzamere visserij met een gelijk speelveld mogelijk te maken.

In Europees verband wordt gewerkt aan de herziening van de Europese Controleverordening. In deze herziening worden verdergaande regels voorgesteld, zoals de realtime monitoring van het motorvermogen. Het is inderdaad de Nederlandse inzet dat fraude met het motorvermogen in heel Europa effectief wordt opgepakt en Nederland steunt daarom dit voorstel van de Europese Commissie op dit punt.

Voor wat betreft de herkomstetikettering vragen zij zich af waarom dit mogelijk in strijd zou zijn met de interne marktregels. Wellicht kan de Minister dit toelichten? In de ogen van deze leden zou deze maatregel juist bijdragen aan meer transparantie en voedselveiligheid. De Nederlandse steun voor etiketteringsverplichting op vlees kan dan ook rekenen op hun bijval van de SP. Ook voor zuivel zou een verplichtend karakter wenselijk zijn, zo zijn zij van mening.

Transparantie over de herkomst van de levensmiddelen en de grondstoffen wordt meer en meer van belang geacht om de consument goed te informeren.

Sinds 1 april 2015 zijn, naast de verplichte vermelding van de herkomst van rundvlees, ook regels in werking getreden voor de verplichte vermelding van de herkomst van voorverpakt vers, gekoeld of bevroren vlees van varkens, schapen, geiten en pluimvee (EU 13/17/2015). Daarnaast zijn voor verschillende andere productcategorieën in opdracht van de Europese Commissie haalbaarheidsstudies uitgevoerd (o.a. voor zuivelproducten, zuivel als ingrediënt, onbewerkte levensmiddelen, levensmiddelen waarbij één ingrediënt voor meer dan 50% in het levensmiddel voorkomt). Deze haalbaarheidsstudies hebben tot dusver niet tot voorstellen voor wetgeving geleid. Wel heeft een aantal lidstaten nationale wetgeving opgesteld voor de vermelding van de herkomst van diverse productcategorieën (met name zuivelproducten, vlees als ingrediënt). De verwachting is dat met de uitkomsten van de evaluaties van deze nationale maatregelen, te zijner tijd opnieuw de discussie zal worden gestart over verplichte herkomstetikettering voor een aantal productcategorieën.

Vanaf 1 april 2020 is de uitvoeringsverordening voor vrijwillige vermelding van de herkomst van levensmiddelen van toepassing (EU 2018/775). In 2019 zijn hiervoor regels vastgesteld, waarbij als bedrijven vrijwillig de herkomst van het product vermelden op het etiket, dit moet voldoen aan een aantal eisen. Voor overige categorieën is nog altijd de discussie gaande in Brussel. Om tot een verplichte vermelding van herkomst over te gaan, moet de consumentenvraag nadrukkelijk opwegen tegen de administratieve lasten en kosten die dit met zich mee zou brengen. De keuze om herkomstvermelding verplicht te stellen moet immers wel meerwaarde hebben (voor de consument).

Momenteel werkt de Europese Commissie aan de invulling van de Europese Green Deal «Farm to Fork». Op dit moment is nog niet duidelijk wat hierin de voorstellen zullen zijn. Mogelijk zal de aanpak ook voorstellen omvatten over voedselinformatie aan consumenten. Het is goed dat consumenten goed geïnformeerd worden over de gezondheid, veiligheid en duurzaamheidsaspecten van voedingsmiddelen.

Voor wat betreft de Europese samenwerking over toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen spreken de leden van de SP-fractie de hoop uit dat de Minor Uses Coordination Facility (MUCF) gaat bijdragen aan een sterkere onafhankelijke positie van de European Food Safety Authority (EFSA) als het gaat om haar informatiepositie. Te vaak is EFSA hierin afhankelijk geweest van informatie vanuit de chemische en agroindustrie, waardoor geen fatsoenlijke uitvoering wordt gegeven aan het voorzorgsprincipe, zo menen deze leden. Bestrijdingsmiddelen die een risico vormen voor mens, dier en milieu horen niet thuis op de markt en zouden actief geweerd moeten worden.

Gewasbeschermingsmiddelen worden alleen toegelaten op de (EU) markt indien een onafhankelijke risicobeoordeling laat zien dat een veilig gebruik mogelijk is, waarbij gekeken wordt naar de risico’s voor mens, dier en milieu. De onafhankelijke European Food Safety Authority (EFSA) speelt daarin een belangrijke rol. EFSA en nationale risico-beoordelende instanties zoals het Ctgb in Nederland toetsen het aanvraagdossier aan de vereisten die in EU wet- en regelgeving zijn vastgelegd. De MUCF speelt geen rol in die risico beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen. Het faciliteert kennisuitwisseling en afstemming tussen lidstaten om knelpunten bij kleine toepassingen weg te nemen. Het is van belang om deze rol gescheiden te houden van de rol van de onafhankelijke risicobeoordelaar.

De verruiming van de marktoegang voor pluimveevlees vanuit Oekraïne en de Mercosur-landen is naar mening van de leden van de SP-fractie een volstrekt onwenselijke ontwikkeling. Deze leden delen de zorgen van de Vereniging van de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie (NEPLUVI) ten aanzien van de uitwerking van de gesloten akkoorden vanuit het oogpunt van dierenwelzijn. De voorwaarden waaraan producenten in de betreffende landen moeten voldoen liggen immers ver onder het niveau van de vereisten die in de EU gangbaar zijn. De verruiming van de betreffende quota vormt naar hun mening een onwenselijk voorbeeld van een race naar de bodem op het gebied van productiestandaarden die wenselijk zijn voor mens, dier en milieu. Dat gezegd hebbende zijn zij overigens nog steeds van mening dat ook de welzijnseisen voor dieren in de Nederlandse pluimvee-industrie te mager zijn.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Kangoeroeproducten

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben al eerder aandacht gevraagd voor de gruwelijke jacht op kangoeroes in Australië. Nederland werkt hieraan mee door kangoeroeproducten als vlees en (producten van) kangoeroeleer te importeren. Hier is nu een nieuwe factor bij gekomen. Door de recente bosbranden in Australië zijn naar schatting mogelijk een miljard dieren omgekomen en is een groot deel van het leefgebied van koala’s en kangoeroes verwoest, een gebied ter grootte van 2,5 keer Nederland2. Een ongekende ramp voor de Australische biodiversiteit. Vreselijke beelden van vluchtende dieren, verkoolde dieren en dieren die sterven door dorst en honger gaan de hele wereld over. Kangoeroes die de brand hebben overleefd zouden moeten worden beschermd, niet bejaagd. Toch gaat de jacht in delen van Australië nog altijd door. Deze leden vragen de Minister hoeveel kangoeroes er in totaal zijn omgekomen bij de bosbranden in Australië. Hoe groot is het verwoeste leefgebied van de kangoeroes?

Het bosbrandseizoen (2019–2020) in delen van Australië is dit jaar veel eerder begonnen dan andere jaren en de branden zijn veel heftiger dan ooit. De branden hebben levens geëist en veel leed veroorzaakt, grote arealen bos en andere natuurtypen vernietigd en de dood van veel zoogdieren, vogels en reptielen veroorzaakt. Ik betreur dit zeer. Vooral voor koala’s en andere diersoorten die met uitsterven worden bedreigd in het wild is dit een grote zorg in Australië. Het aantal omgekomen kangoeroes of de grootte van het verwoeste leefgebied is niet vast te stellen op dit moment. Uit informatie van de Nederlandse ambassade blijkt dat het totaal afgebrande areaal 106.000 km2 betreft (stand van 17 januari 2020).

Sinds de documentaire «Kangaroo – A Love-Hate Story» heeft iedereen kunnen zien met welke gruwelijke misstanden de jacht op kangoeroes gepaard gaat. Zo worden dieren in de nacht aangeschoten en dus lang niet altijd in het hoofd geraakt zoals de nationale gedragscode voorschrijft. Volgens berekeningen van onder andere de Royal Society for the Prevention of Cruelty to Animals (RSPCA) wordt tot wel 40% van de dieren in hun nek of lichaam geraakt; op jaarbasis gaat het om 65.000 tot 652.000 dieren (in 2015)3. Gewond worden zij aan hun lot overgelaten. Babykangoeroes (joeys) worden tegen auto’s doodgeslagen, onthoofd of aan hun lot overgelaten als hun moeder is doodgeschoten. Hun doodsstrijd kan wel tien dagen duren. Meer dan 110.000 joeys stierven door de commerciële jacht in 20154. Niet alleen de jacht op kangoeroes is problematisch. Kangoeroevlees levert ook gevaren op voor de menselijke gezondheid: kangoeroevlees is berucht vanwege besmettingen met bacteriën als salmonella en E.coli. Dit komt omdat de afstanden die met de geschoten dieren worden afgelegd groot zijn en de transporttijd om bij de koeling te komen, daardoor lang is. Om redenen van besmettingsgevaar zijn Rusland en de staat Californië eerder al overgegaan tot een importverbod op kangoeroevlees.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister hoeveel kangoeroevlees er in 2018 en in 2019 is ingevoerd in Nederland. Om hoeveel dieren gaat het? Welk deel hiervan was bestemd voor de Nederlandse markt en welk deel is doorgevoerd naar andere landen?

In 2018 is er 355 ton (34 zendingen) kangoeroevlees ingevoerd in Nederland en in 2019 is er 261 ton (19 zendingen) ingevoerd in Nederland. Om hoeveel dieren dat gaat is niet bekend. Na de grenscontroles op voedselveiligheid en etikettering zijn de zendingen in het vrije verkeer binnen de Europese Unie. Het is niet bekend welk deel voor de Nederlandse markt bestemd is of andere EU-lidstaten. Zo kan vlees dat Nederland als bestemming heeft uiteindelijk na opslag in een koel- en vrieshuis worden verkocht en in een andere EU-lidstaat worden geconsumeerd. Hierop vindt geen controle plaats conform de interne marktregelgeving; hierover is geen informatie beschikbaar. Ook is het mogelijk dat vanuit andere EU-lidstaten kangoeroevlees op de Nederlandse markt wordt verhandeld of geconsumeerd; ook hierover is vanwege de interne marktregelgeving geen informatie beschikbaar.

Er zijn drie kangoeroesoorten uit Australië beschermd onder CITES: de Lagorchestes hirsutus, de Lagostrophus fasciatus en de Onychogalea fraenata. De commerciële handel hierin is verboden.

Hoeveel kangoeroeleer en producten van kangoeroeleer zijn er in 2018 en in 2019 ingevoerd in Nederland? Welk deel hiervan was bestemd voor de Nederlandse markt?

Kangoeroeleer en andere producten van kangoeroeleer zijn niet keuring plichtig en daarom zijn er geen cijfers over de invoer hiervan beschikbaar. Het risico op de insleep van dierziekten en het risico voor voedselveiligheid is bij gelooid leer niet meer aan de orde.

Kan de Minister bevestigen dat de Nederlandse Export Combinatie (NEC) in 2017 het Australische vleesbedrijf Macro Meats heeft gekoppeld aan diverse Nederlandse importeurs en distributiebedrijven om de import en verkoop van kangoeroevlees te stimuleren? Was de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) of enige andere organisatie verbonden aan het Ministerie van LNV hierbij betrokken?

Ik kan niet bevestigen dat de Nederlandse Export Combinatie (NEC) in 2017 het vleesbedrijf Macro Meats heeft gekoppeld aan diverse Nederlandse importeurs en distributiebedrijven om de import en verkoop van kangoeroevlees te stimuleren. Het is de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zelf om daar mededelingen over te doen.

Noch de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland noch enige andere organisatie verbonden aan het Ministerie van LNV heeft, zover ik heb kunnen nagaan, hierbij betrokkenheid gehad.

Nu door klimaatverandering de bosbranden in Australië meer verwoestend zijn dan ooit, is het tijd voor actie. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister om de import van kangoeroeproducten en zo de verkoop hiervan in Nederland, onmiddellijk te stoppen. Is de Minister bereid bij de Landbouw- en Visserijraad te pleiten voor een moratorium om de import van kangoeroeproducten uit Australië? Ziet de Minister mogelijkheden om hierbij samen op te trekken met haar Belgische collega, nu alle Belgische supermarkten zijn gestopt met de verkoop van kangoeroevlees?5

Om op de Europese markt te mogen worden gebracht, moet het kangoeroevlees voldoen aan de geldende Europese regels m.b.t. diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. Er zijn geen juridische gronden om van overheidswege tot een importverbod over te gaan.

In Australië is de commerciële jacht op kangoeroes gebonden aan een National Code of Practice for the Humane Shooting of Kangaroos and Wallabies for Commercial Purposes. Ik heb geen aanwijzingen dat deze code bij de commerciële jacht onvoldoende wordt nageleefd (zie ook Kamerstuk 21 501-32, nr. 1110, Kamerstuk 21 501-32, nr. 1111 en Kamerstuk 21 501-32, nr. 1197).

Marktpartijen, zoals supermarkten, kunnen zelf wel besluiten tot een stop tot de verkoop van kangoeroevlees.

SCoPAFF-overleggen

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het zeer zorgwekkend dat de vergaderingen van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) achter gesloten deuren plaatsvinden. Cruciale documenten van SCoPAFF blijven geheim, waardoor de totstandkoming van besluiten niet democratisch gecontroleerd kan worden en zelfs de stemmingen geheim blijven. Zo wordt de toelating van groepen gifstoffen regelmatig automatisch verlengd, zonder dat de verplichte herevaluatie plaatsvindt. Welk land voor of tegen stemde mag het publiek niet weten. Deze leden vragen de Minister of zij achter dit beleid staat. Hoe verdedigt zij de ontransparante werking van SCoPAFF?

De Europese Commissie is transparant over de agenda en de uitkomsten van het SCoPAFF overleg. Ik verwijs uw Kamer onder meer naar het comitologieregister van de Europese Commissie.6 Verder is het aan de lidstaten zelf om te bepalen in welke mate zij transparant zijn over hun eigen inbreng. Ik ben transparant over mijn inzet. Zo heb ik uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de Nederlandse positietijdens SCoPAFF-overleggen.

Wanneer het publiek wél meekijkt, bijvoorbeeld bij de stemmingen in het Europees Parlement, zijn de stemmingsuitslagen opeens heel anders. Zo stemde het Europees Parlement in oktober 2019 tégen de uitgeholde versie van het bijenrichtsnoer, waar SCoPAFF eerder in een geheime stemming voor had gestemd. Daarnaast nam het Europees Parlement afgelopen december een resolutie aan die onder andere vraagt om verplichte reductiedoelstellingen voor het gebruik van landbouwgif. Het blijkt dat de transparantie van de stemmingen in het Europees Parlement van groot belang is om publieke waarden te beschermen. Dat is ook de opvatting van de Europese Ombudsman, die vorige maand oordeelde dat de Europese Commissie zich schuldig maakt aan wanbestuur door opgevraagde documenten uit het SCoPAFF overleg niet openbaar te maken7. De Franse ngo Pollinis had gevraagd om de posities van de lidstaten betreffende de discussies over het bijenrichtsnoer, maar kreeg deze niet te zien. Deze leden hebben hier bij het schriftelijk overleg over de Landbouw en Visserijraad van 29 januari 2019 ook om gevraagd, maar deze informatie ook niet gekregen. De Europese Ombudsman stelt in zijn oordeel: «Een ruimere toegang tot dergelijke documenten is van cruciaal belang, om ervoor te zorgen dat EU-burgers hun op verdragen gebaseerde recht om deel te nemen aan het democratische leven van de Unie, kunnen uitoefenen.» Omdat de opgevraagde informatie specifiek het milieu betreft, stelt de Ombudsman: «De uitzondering waarop de Commissie zich beroept om de toegang van het publiek tot de gevraagde documenten te weigeren, moet daarom des te restrictiever worden toegepast.» Ook na dit oordeel heeft de Europese Commissie de documenten niet openbaar gemaakt. Hoe ziet de Minister deze gang van zaken? Staat zijn achter het oordeel van de Europese Ombudsman dat de Europese Commissie zich schuldig maakt aan wanbestuur? Wil de Minister er bij de Europese Commissie op aandringen om de door Pollinis opgevraagde documenten alsnog openbaar te maken?

Ik ben voorstander van een zo groot mogelijke transparantie en zal hier zelf ook naar blijven handelen. Het openbaar maken van documenten met de individuele standpunten van lidstaten vind ik echter een kwestie tussen de Europese Commissie, de aanvrager (Pollinis) en de Ombudsman. Overigens ging de stemming van het Europees Parlement in oktober 2019 niet over het bijenrichtsnoer zelf maar een wijziging van een uitvoeringsverordening over de Uniforme Beginselen om onderdelen ervan al te implementeren, waarbij het wijzigingsvoorstel voorafgaand aan de stemming in SCoPAFF (juli 2019) openbaar is gemaakt voor publieke consultatie.

De uitspraak van de Ombudsman is volgens deze leden ook van toepassing op andere documenten van SCoPAFF. Wanneer een volksvertegenwoordiger of een maatschappelijke organisatie vraagt om transparantie betreffende besluitvorming, dient dat de democratie. Bovendien zal het werk van de Minister vergemakkelijken, omdat zij verantwoording moet afleggen aan de Kamer over de genomen besluiten. Waarom zijn niet alle documenten uit het SCoPAFF-overleg openbaar? Wat is de reden voor de geheimhouding? Deze leden vragen de Minister om zich binnen de Landbouw- en Visserijraad in te zetten voor een transparanter debat over de toelating van en de controle op landbouwgif. In ieder geval de documenten over de stemmingen in het SCoPAFF-overleg dienen hiertoe openbaar te worden gemaakt. Zij verzoeken de Minister zich hiervoor in te zetten en de Kamer daarover op de hoogte te houden.

Veel documenten van het SCoPAFF overleg zijn beschikbaar. De Europese Commissie is echter van mening dat het openbaar maken van concept werkdocumenten en standpunten van individuele lidstaten ertoe zal leiden dat lidstaten minder snel hun standpunten aan de Europese Commissie kenbaar maken en zodoende het Europese besluitvormingsproces wordt ondermijnd.

Internationale Suikerovereenkomst

De Internationale Suikerovereenkomst 1992 (ISO) heeft onder andere als doel het vergemakkelijken van de handel in suiker en het vergroten van de vraag naar suiker. Vindt de Minister het met de leden van de Partij voor de Dieren-fractie onwenselijk dat de vraag naar suiker in voeding en als biobrandstof wordt vergroot? Het is volgens deze leden onverantwoord dat er Nederlands belastinggeld gaat naar de promotie van suiker, terwijl het recent afgesloten Nationaal Preventieakkoord het gebruik van suiker juist poogt terug te dringen, omwille van de volksgezondheid. Ook heeft het Akkoord Verbetering Productsamenstelling, afgesloten met de Nederlandse voedingsindustrie, specifiek ten doel om suikergehaltes in producten te reduceren. Hoe strookt dit volgens de Minister met de doelen van de ISO? Bovendien is het gebruik van ethanol als biobrandstof uiterst discutabel. Volgens het Europese beleid voor duurzame energie (RED II) vallen suikergewassen onder de definitie «voedsel- of voedergewas», en dient het gebruik daarvan als biobrandstof begrensd te worden. Hoe ziet de Minister dit? Kan zij uitsluiten dat de verdere promotie van ethanol als biobrandstof, zoals de ISO voornemens is te doen, zal leiden tot (indirecte) verandering van landgebruik? Kan zij uitsluiten dat de productie van suiker voor de biobrandstof ethanol een bedreiging kan vormen voor de biodiversiteit? Kan de Minister aangeven wat de financiële bijdrage van de EU is aan de ISO? Wat zijn de andere, vergelijkbare, internationale grondstoffenorganisaties waar de EU partij van is? Wat zijn de bijdrages bij die organisaties? Deze leden vragen de Minister zich binnen de Landbouw- en Visserijraad uit te spreken over de onverenigbaarheid van de beleidsdoelen op het gebied van volksgezondheid en duurzaamheid aan de ene kant en deelname aan de ISO aan de andere kant, en hierover een discussie te openen. Daarnaast roepen de leden de Minister op om zich uit te spreken tegen het voorstel om ethanol op te nemen in de algemene doelen van de ISO en daarvoor steun te vergaren bij andere lidstaten.

De Internationale Suikerovereenkomst 1992 (ISO) is een intergouvernementele overeenkomst die een platform biedt voor overleg tussen de aangesloten landen, mede op basis van het verzamelen en beschikbaar stellen van kennis en informatie over suikerproductie, -consumptie en handelstrends (zie https://www.isosugar.org/). In het kader van de ISO worden geen besluiten genomen over de feitelijke productie, handel en consumptie van suiker en ethanol; keuzes daarover worden door en in de aangesloten individuele landen genomen.

Promotie in het kader van de ISO betreft niet het vergroten van de consumptieve vraag naar suiker maar het verzamelen en verspreiden van kennis en informatie over onder andere productie van en handel in suiker. In het kader van de ISO worden ook geen concrete promotiecampagnes voor de consumptie van suiker gefinancierd. Daarom zie ik ook geen strijdigheid tussen de doelen van de ISO en afspraken om de suikergehaltes in producten te reduceren.

De wens om in het kader van de gesprekken over verlenging van de ISO in de toekomst meer aandacht te besteden aan ethanol is niet door de EU maar door een ander land ingebracht. De gesprekken hierover lopen nog. Ik wijs er in dit verband op dat op de internationale suikerorganisatie ook nu al informatie over ethanolproductie verzamelt en beschikbaar stelt. De beslissing om suiker te gebruiken voor ethanolproductie wordt niet gemaakt door de ISO maar door en in soevereine staten op basis van hun eigen afweging. In welke mate staten daarbij aspecten als (indirecte) verandering van landgebruik en bedreiging van de biodiversiteit meewegen, kan ik niet beoordelen.

In het «ontwerp van Algemene Begroting 2020» van de Europese Unie is een financiële bijdrage van de Europese Unie aan de ISO en aan de internationale Graanovereenkomst 1995 en de Internationale Overeenkomst van 2005 voor olijfolie en tafelolijven vastgelegd van in totaal 6,3 miljoen Euro. Daarnaast is in een bedrag van in totaal 2,5 miljoen Euro vastgelegd voor het lidmaatschap van de internationale grondstoffenorganisaties inzake koffie (Internationale Koffieorganisatie), cacao (Internationale Cacao-organisatie) en katoen (het Internationaal Raadgevend Comité voor Katoen).

De opvatting van de Partij voor de Dieren-fractie dat de beleidsdoelen op het gebied van volksgezondheid en duurzaamheid onverenigbaar zouden zijn met het lidmaatschap van de ISO, deel ik niet. Zoals ik heb aangegeven biedt de ISO een platform voor overleg en uitwisseling van kennis en informatie, en worden in het kader van de ISO geen besluiten genomen over de feitelijke productie, handel en consumptie van suiker en ethanol; de bevoegdheden daarvoor liggen bij en in de deelnemende landen. Ik acht het voor internationale samenwerking van belang dat een dergelijk platform in stand blijft.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de gevolgen van het verbod op kiemremmer chloorprofam. Door het verbod gaat een Maximale Residu Limiet (MRL) van 0,01 ppm (detectiegrens) gelden. De kans is groot dat ook na grondige reiniging van opslagplaatsen nog waarden boven deze MRL aangetroffen worden. De Europese aardappelsector heeft een verzoek ingediend voor een tijdelijke verhoging van de MRL. Deze leden horen graag of de Minister het probleem onderkent en of zij het verzoek ondersteunt.

De Minister voor Medische Zorg en Sport, als verantwoordelijke Minister voor het vaststellen van MRL’s van gewasbeschermingsmiddelen, bevestigt dat een verzoek tot het instellen van een tijdelijke MRL voor chloorprofam in aardappels in behandeling is. De sector heeft een dossier ingediend voor een tijdelijke MRL bij het Ctgb (als rapporterende lidstaat-risicobeoordelaar voor deze werkzame stof) en EFSA. Het uitgangspunt in de EU is dat een dergelijke tijdelijke MRL gehonoreerd zal worden als het geen onaanvaardbare risico’s voor de consument oplevert en het uit praktisch oogpunt nodig is; beide punten worden nu beoordeeld. Ik vind dat een goede aanpak. Ik zal daarom de risicobeoordeling en de adviezen van Ctgb en EFSA afwachten voordat Nederland een standpunt inneemt over het verzoek van de Europese aardappelsector om tijdelijk toe te staan dat aardappels residuen chloorprofam bevatten die hoger zijn dan de MRL van 0,01 mg/kg die ingesteld wordt als de goedkeuring van een werkzame stof niet wordt verlengd. Overigens zal tot het moment dat er een besluit wordt genomen over een tijdelijke MRL, de huidige MRL (10 mg/kg in aardappels) van kracht blijven.


X Noot
3

RSPCA Australia (2002) A Survey of the Extent of Compliance with the Requirements of the Code of Practice for the Humane Shooting of Kangaroos http://www.environment.gov.au/node/16659; Ben–Ami, D et al The welfare ethics of the commercial killing of free-ranging kangaroos: an evaluation of the benefits and costs of the industry (2014). http://bit.ly/2z03uIc Explanation of methodologies: http://bit.ly/2ByJ4eX

X Noot
4

Australian Government Department of the Environment and Energy, Population, quota and harvest statistics, 2015. http://www.environment.gov.au/system/files/pages/d3f58a89–4fdf-43ca-8763-bbfd6048c303/files/kangaroo-statistics-new.pdf Joeys calculated using standard constants for fecundity (Dawson 2012) and survivorship (Arnold (1991), Banks (2002) See Mjadwesch

Naar boven