21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1027 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 mei 2017

Met deze brief informeer ik u over de uitkomsten van de informele Landbouwraad die van 21 tot 23 mei jl. plaatsvond in Valletta, Malta. Daarnaast informeer ik u over de stand van zaken van de uitvoering van de motie van het lid Geurts (Kamerstuk 26 407, nr. 111) over het scheurverbod, waarbij ik ook de vraag beantwoord die het lid Futselaar heeft gesteld tijdens het Algemeen Overleg Landbouw- en Visserijraad van 9 mei jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1023) over de gerapporteerde daling van het areaal blijvend grasland in Natura 2000-gebieden.

Uitkomsten informele Landbouwraad

De EU-landbouwministers hebben op 23 mei jl. tijdens de informele Raad met elkaar van gedachten gewisseld over «Klimaatverandering en waterbeschikbaarheid: nieuwe uitdagingen voor de landbouw». Het Maltese voorzitterschap legde de nadruk vooral op klimaatadaptatie; een onderwerp dat snel hoger op de EU-agenda komt nu de gevolgen van klimaatverandering steeds zichtbaarder en voelbaarder worden.

Ook op mondiaal niveau is steeds meer aandacht voor klimaat, water en landbouw. Op de G20-bijeenkomst van landbouwministers in Berlijn (Kamerstuk 21 501-32, nr. 993) op 22 januari jl., waar dit onderwerp ook op de agenda stond, is een actieplan vastgesteld voor duurzaam watergebruik in de landbouw en stappen tot aanpassing van de sector aan klimaatverandering.

Eurocommissaris Hogan stelde dat de beschikbaarheid van voldoende en schoon water in de hele EU in toenemende mate een probleem vormt. Hij wees op de belangrijke rol die boeren hebben om de in Parijs vastgestelde duurzame ontwikkelingsdoelen, en in dit verband met name doelstelling 6 over de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, te kunnen bereiken. Hij gaf aan dat de Europese Commissie de krachten bundelt, met als eerste resultaten dat DG ENV en DG AGRI gezamenlijk een Task Force Water zullen oprichten, en dat samen met het Joint Research Centre een kennis-hub voor water en landbouw opgericht zal worden. Hij wijst op het belang van kennisoverdracht en innovatie. Er zijn al de nodige Europese instrumenten en fondsen beschikbaar, maar deze kunnen naar zijn mening meer en effectiever benut worden door de lidstaten. Ook Eurocommissaris Vella stelde dat het huidige EU-beleid in staat is om de uitdagingen te kunnen behandelen. Daarvoor is er enerzijds de regelgeving waaraan voldaan moet worden, maar zijn er ook de financiële instrumenten waardoor investeringen mogelijk zijn. Verder kan de beschikbare kennis beter benut worden.

Eurocommissaris Vella gaf aan dat de Europese Commissie een evaluatie heeft uitgevoerd van de watermaatregelen die lidstaten hebben genomen in hun plattelandsprogramma's. Deze evaluatie kan benut worden bij toekomstige aanpassingen van de plattelandsprogramma's om de bijdrage aan de wateropgave te verbeteren. Wat betreft het toekomstige Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) stelde hij dat dit boeren in de gelegenheid moet stellen zich te ontwikkelen naar een kosteneffectieve en duurzame landbouw. Daartoe moeten de doelen en uitvoering van het GLB en de Kaderrichtlijn Water verder gestroomlijnd worden, en zich meer richten op resultaat.

Alle Ministers onderschreven dat de voedsel- en waternexus steeds belangrijker wordt vanwege bevolkingsgroei, de afhankelijkheid van voedselproductie van water, en klimaatverandering. Ook de noodzaak om de weerbaarheid van de landbouw voor de gevolgen van de klimaatverandering te verbeteren werd alom gesteund. Het huidige plattelandsbeleid biedt naar de mening van velen voldoende mogelijkheden voor maatregelen op het gebied van landbouw en water.

Veel lidstaten noemden het belang van irrigatie om de landbouw in stand te kunnen houden omdat de landbouw steeds meer te maken krijgt met perioden van droogte en waterschaarste. Ook zag men precisielandbouw als een van de mogelijke oplossingen, net als de ontwikkeling van gewassen die beter bestand zijn tegen de veranderende groeiomstandigheden. Het belang van voldoende mogelijkheden voor risicobeheer werd door een aantal lidstaten benadrukt, waar men ook de noodzaak van voldoende financiering aan verbond. Een aantal landen wees op het belang van de vergroening van het GLB waarmee een bijdrage aan deze doelstellingen wordt geleverd. Een enkel land noemde de betekenis van een gezonde bodem met voldoende absorptievermogen. Alle Ministers benadrukten het belang van onderzoek en innovatie, en het delen van informatie en kennis. Veel landen wezen op de regionale verschillen in de effecten van klimaatverandering en benadrukten dat maatwerk en flexibiliteit in het instrumentarium nodig is.

Ik heb aangegeven dat de druk op watervoorraden door een toenemende vraag steeds groter wordt. De landbouw is afhankelijk van de beschikbaarheid van voldoende en schoon water. Daarom ligt er een grote opgave voor de landbouw, zowel om de negatieve effecten van de landbouw te verminderen, als om zich aan te passen aan de veranderende omstandigheden door de klimaatverandering. Ik heb het pleidooi van Eurocommissaris Vella, om de (mede in Parijs) gevraagde klimaatinspanning voor de landbouw op te nemen in het toekomstige GLB, met instemming verwelkomd. Het GLB moet daartoe veel meer doelgerichte betalingen mogelijk maken, waarmee natuur- en milieudoelen beter ondersteund kunnen worden. Ik heb, net als veel van mijn collega's, onderschreven dat risicobeheer belangrijk is om boeren in staat te stellen minder kwetsbaar te zijn voor de gevolgen van klimaatverandering, maar dat ik dat wel primair een verantwoordelijkheid van de sector zelf vind. Hetzelfde geldt ook voor diversificatie als een manier om risico te verkleinen. Wel vind ik dat het toekomstige GLB de ontwikkeling van private risicobeheersinstrumenten moet ondersteunen.

Om op langere termijn in staat te zijn de wereldbevolking op duurzame wijze te voeden is een omslag naar klimaatslimme landbouw nodig. Het is mijn ambitie dat de Nederlandse landbouw over ca. 10 jaar tot de meest duurzame van de wereld behoort. We investeren daarvoor in innovatie en onderzoek, en werken nauw samen met alle betrokken partners in de voedselketen. Ik heb in dat verband ook nog eens gewezen op het rapport van de Agricultural Markets Taskforce, waarin het belang van samenwerking tussen overheden, onderzoek en bedrijfsleven is aangegeven, en waarin ook erop werd gewezen dat mededingingsregelgeving daarbij niet belemmerend zou moeten werken. Ik ben er van overtuigd dat landbouwers bereid zijn de verantwoordelijkheid voor een duurzame productie te nemen, wanneer zich dat ook in de prijs van het product vertaalt.

Stand van zaken motie Geurts over het scheurverbod

Op 19 april 2016 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de motie Geurts (Kamerstuk 26 407, nr. 111) over het scheurverbod (Handelingen II 2015/16, nr. 78, item 32). Daarin heeft de Kamer de regering verzocht voor specifieke gebieden waar het scheurverbod op blijvend grasland een belemmering is, zoals de Wieden, een uitzondering te maken zodat de gebiedsontwikkeling door kan gaan. Verder heeft de Kamer de regering verzocht voor de volgende hervorming van het GLB via pilots te onderzoeken en mogelijk te maken dat er onderscheid gemaakt zou kunnen worden in de mate van ecologisch kwetsbaar gebied en de noodzakelijkheid van het omzetverbod in Vogelrichtlijngebieden. Ik heb, in afstemming met de provincie Overijssel en de betrokken partijen in het gebied, Wageningen Environmental Research opdracht gegeven de ecologische en milieukundige effecten van de gevraagde aanpassingen in beeld te brengen. Zodra deze studie is afgerond, zal ik uw Kamer over de uitkomsten ervan informeren. Ik verwacht u de studie binnenkort te kunnen toesturen. Ik realiseer me dat dit onderwerp mogelijk raakt aan het door de Kamer controversieel verklaarde plan van aanpak weidevogels. Versoepeling van het scheurverbod kan namelijk consequenties hebben voor het areaal extensieve kruidenrijke graslanden, die belangrijk zijn voor bepaalde soorten weidevogels. In hoeverre ik invulling kan geven aan de motie Geurts, zal daarom afhangen van de uitkomsten van het onderzoek van Wageningen Environmental Research.

Vraag lid Futselaar over de gerapporteerde daling van het areaal blijvend grasland in Natura 2000-gebieden

Het lid Futselaar (SP) heeft in het AO van 9 mei jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1023) vragen gesteld over de door Wageningen Enviromental Research (http://edepot.wur.nl/410351) gerapporteerde daling van het areaal blijvend grasland in Natura 2000-gebieden. Ik heb toegezegd na te zullen gaan waardoor deze daling veroorzaakt wordt. Wageningen Environmental Research maakt in haar rapport melding van een daling van het areaal blijvend grasland van 51.000 hectare in 2015 naar 49.000 hectare in 2016. Dit betreft het bij RVO.nl geregistreerd areaal blijvend grasland in Natura 2000-gebieden.

Bij de start van het GLB in 2015 heeft Nederland een kaart gemaakt met alle blijvend grasland in Nederland. Het areaal blijvend grasland in Natura 2000-gebieden is op basis van deze kaart in combinatie met de Natura 2000-kaart vastgesteld. Het klopt dat het blijvend grasland in dit gebied niet geploegd mag worden en dat de totale oppervlakte dus in principe gelijk moet blijven. De afname wordt niet veroorzaakt door ploegen, want in die gevallen wordt er een herinzaaiplicht opgelegd en behouden de betreffende percelen de kwalificatie blijvend grasland.

Het verschil in hectares is te verklaren uit een combinatie van factoren. In de eerste plaats blijkt uit de analyse van RVO.nl dat er tussen 2015 en 2016 enerzijds percelen blijvend grasland zijn bijgekomen en dat er anderzijds ook percelen zijn afgevallen. De nieuwe percelen blijvend grasland betreffen vooral percelen die voorheen tijdelijk grasland waren, maar door tijdsverloop de kwalificatie van blijvend grasland hebben gekregen (tijdelijk grasland wordt na vijf jaar blijvend grasland als er geen sprake is van onderbreking door een andere teelt). De percelen die zijn afgevallen zijn voornamelijk percelen die in 2015 onterecht waren geclassificeerd als blijvend grasland dan wel onterecht waren geclassificeerd als landbouwgrond. Tijdens administratieve controles en bij reguliere updates van het perceelsregister is dit gecorrigeerd. Door deze correcties lijkt er sprake te zijn van een afname, terwijl dat feitelijk niet het geval was.

De verwachting is dat 2017 een stabieler beeld zal laten zien, omdat er dan minder extra correcties worden verwacht. De meeste correcties zijn van 2015 op 2016 doorgevoerd. Ik zal de Kamer over de ontwikkelingen van blijvend grasland in Natura 2000-gebieden over 2017 informeren in het kader van de jaarlijkse monitoring van de vergroening.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven