21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 604 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 maart 2021

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 1 maart 2021 over de geannoteerde Agenda informele Raad WSBVC 15 maart 2021 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 601).

De vragen en opmerkingen zijn op 5 maart 2021 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 11 maart 2021 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van Toorenburg

De adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg

Inhoudsopgave

blz.

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

5

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

8

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

9

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Deze leden steunen de Minister in het blijven benoemen van het belang van de interne Europese markt ten behoeve van het benodigde herstel en ook steunen zij de inzet van de Minister dat de nationale bevoegdheden voor het sociale zekerheidssysteem onverminderd van kracht zijn. Deze leden blijven benadrukken dat convergentie op zichzelf geen doelstelling kan zijn, maar dat het resultaat opwaartse convergentie zal moeten zijn. Zij vragen de Minister om dit als leidraad te blijven benoemen in de gesprekken met de andere lidstaten. Deze leden hebben nog enkele vragen over de geagendeerde onderwerpen.

Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid

De leden van de VVD-fractie worden graag geïnformeerd over de triloog die op 1 maart jl. heeft plaatsgevonden. Deze leden verwachten dat de Minister daar een update over zal geven.

Deze leden steunen de Minister in de inzet om te blijven zoeken naar blokkerende minderheden die de inzet voor de door de Minister benoemde belangrijke onderwerpen ondersteunen.

Op 1 maart jl. vond er een triloog plaats tussen het Europees Parlement (EP), de Commissie en het Portugese voorzitterschap over de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid 883/2004. Belangrijkste onderwerp van gesprek was een onderdeel van het hoofdstuk toepasselijke wetgeving, namelijk de plicht tot voorafgaande notificatie bij detachering. Dit is een voorstel van het EP. Het voorstel houdt in dat detacheringen vooraf moeten worden gemeld. Deze verplichting geldt niet in – nog overeen te komen – uitzonderingssituaties. Tijdens de triloog is het partijen niet gelukt om tot overeenstemming te komen. Er wordt een volgende triloog gepland, die naar verwachting in de tweede helft van maart zal plaatsvinden.

Voortgangsreportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in de EU (COM, 2020, 682)

De leden van de VVD-fractie ondersteunen de noodzaak van een opinie van de Juridische Dienst van de Raad (JDR). De Minister geeft aan niet te weten wanneer de JDR met haar opinie komt. Deze leden vragen om daar over geïnformeerd te worden, als er meer informatie over is. Daarnaast zijn deze leden benieuwd of de Minister ook een eigen juridische analyse laat uitvoeren. Zo ja, wanneer kan deze beschikbaar zijn?

In het fiche1 over het richtlijnvoorstel is reeds ingegaan op de rechtsbasis van het voorstel en de appreciatie van het kabinet daarvan. Daarbij heeft het kabinet tevens aangegeven dat het hierover aanvullende vragen gaat stellen, aangezien het kabinet belang hecht aan het waarborgen van de bestaande bevoegdheidsverdeling. Daarom heeft het kabinet om een JDR-opinie gevraagd. Op dinsdag 9 maart is de JDR-opinie beschikbaar gekomen, deze wordt thans nog bestudeerd. De JDR-opinie betreft een limité document, en is derhalve niet openbaar beschikbaar. Kamerleden kunnen de opinie wel inzien via het delegates portal (documentnummer 6817/21). De JDR-opinie zal door het kabinet worden betrokken bij de inzet in de onderhandelingen.

Agendapunt: Beleidsdebat «Tijd om te leveren: het implementeren van het Actieplan Europese Pijler van Sociale Rechten»

De leden van de VVD-fractie hebben op hoofdlijnen kennisgenomen van het Actieplan implementatie Europese Pijler van Sociale Rechten. Deze leden ondersteunen dat arbeidsparticipatie van groot belang is voor inkomen, welvaart en ook welzijn. Zij benadrukken dat lidstaten zelf aan zet zijn voor sociaal beleid en de arbeidsmarkt. Deze leden steunen de inzet van de Minister om de bestaande bevoegdheidsverdeling te benadrukken. Klopt het dat er geen grote nieuwe (wetgevende) EU-voorstellen worden aangekondigd? Deze leden verwachten dat de Minister in de gesprekken over dit actieplan ook zal blijven benadrukken dat opwaartse convergentie het resultaat moet zijn.

Het Actieplan implementatie Europese Pijler van Sociale Rechten is op 4 maart jl. gepubliceerd. Momenteel wordt dit Actieplan bestudeerd. De aankomende initiatieven die worden genoemd in het Actieplan zijn grotendeels conform het Commissie werkprogramma maar het Actieplan bevat ook enkele nieuwe elementen. Uw kamer wordt middels een BNC-fiche hierover geïnformeerd. Het benadrukken van het belang van vasthouden aan de bestaande bevoegdheidsverdeling en het belang van opwaartse sociaaleconomische convergentie zijn essentiële elementen van de Nederlandse inzet op sociaal terrein, zoals ook uiteen gezet in de brief van 24 mei 2019 over de toekomst van de sociale dimensie2. Deze elementen zal de regering dan ook blijven inbrengen in de gesprekken over het actieplan.

Agendapunt: Beleidsdebat «Werkgelegenheid- en sociaal beleid in het Semester in de context van Recovery and Resilience plans»

De leden van de VVD-fractie delen de zorg van de Minister over het mogelijke effect van de Green Deal en de coronacrisis die de aandacht voor de structurele beleidsuitdagingen van de lidstaten kunnen afleiden. Op welke wijze is de Minister voornemens om deze zorg te delen met de andere lidstaten? Verwacht hij dat dit een breder gedeelde zorg is en op welke wijze verwacht de Minister dat deze zorg kan worden weggenomen?

Zoals ik schreef in de Geannoteerde Agenda3 is het proces van het Europees Semester tijdelijk aangepast om het complementair te maken aan de implementatie van de Europese faciliteit voor herstel en veerkracht (Recovery and Resilience Facility, RRF). Dit betekent onder meer dat de herstelplannen in het kader van de RRF de leidende documenten worden in plaats van de hervormingsplannen van lidstaten. Om aanspraak te maken op de middelen uit de RRF moeten de herstelplannen van lidstaten voldoen aan de eisen van de RRF-verordening. Een van die eisen is dat een plan de uitdagingen zoals geïdentificeerd in de landspecifieke aanbevelingen van het Europees Semester adresseert. De koppeling van middelen voor publieke investeringen aan de voorwaarde dat structurele hervormingen worden doorgevoerd, vormt een belangrijk onderdeel van de Nederlandse inzet ten aanzien van de RRF. Daarnaast wordt de implementatie van structurele hervormingen gemonitord aan de hand van de goedgekeurde mijlpalen uit de herstelplannen in het kader van de RRF. Dit betekent dat de aandacht voor structurele beleidsuitdagingen van lidstaten ook in de tijdelijk aangepaste Semestercyclus is geborgd.

Agendapunt: Beleidsdebat «Gelijkheid, non-discriminatie en diversiteit in de EU»

De leden van de VVD-fractie spreken hun steun uit voor de inzet van de Minister als het gaat om het tegengaan van racisme en discriminatie. Wat deze leden betreft geldt ook hier dat de lidstaten primair zelf aan zet zijn om hier effectief beleid op te maken.

Informatie over de eerste fase van raadpleging onder de Europese sociale partners over platformwerk

De leden van de VVD-fractie hebben tijdens een werkbezoek over platformwerk van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in maart 2020, ervaren dat het delen van ervaringen en inzichten met andere lidstaten van waarde is. Toch ervaren deze leden ook dat oplossingen niet voor iedere lidstaat effectief zijn, noch eenduidig.

De leden van de VVD-fractie zijn nieuwsgiering naar de uitkomsten van de nu lopende eerste consultatieronde met betrekking tot platformwerk. Deze leden zijn benieuwd wat de inzet van de Minister is met betrekking tot het vaststellen van de concrete probleemstelling als het gaat om platformwerk in Europa. Deze leden zien dat er problemen zijn, maar mede op basis van het rapport dat de sociaaleconomische Raad (SER) over platformwerk publiceerde, vinden deze leden het verstandig om de problematiek heel precies en concreet te definiëren. Dat is wat deze leden betreft extra van belang als er vanuit de Europese Unie (EU) wordt gesproken over maatregelen. Is de Minister bereid om aan te dringen op heel precieze en concrete probleemdefinitie? Wil de Minister het platformwerk afbakenen door sectoren of beroepen? Zo ja, welke zouden dat dan zijn? Wat is volgens de Minister de precieze en concrete probleemdefinitie als het om platformwerk gaat?

Met de start van de eerste fase van raadpleging op 24 februari jl. zijn nu eerst de Europese sociale partners aan zet om te reageren op de analyse van de Europese Commissie zoals uiteengezet in het gepubliceerde consultatiedocument.

Het kabinet is van oordeel dat er oog moet zijn voor de verschillen binnen de platformeconomie. Het volgende kabinet zal inhoudelijk reageren op het SER-rapport over platformwerk en ingaan op de probleemanalyse zoals die door de SER is uiteengezet. Het huidige demissionaire kabinet kan daar niet op vooruitlopen en nu geen analyse geven over de verschillen tussen, of noodzaak tot focus op, specifieke sectoren of beroepen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik een inbreng te leveren naar aanleiding van de agenda voor het schriftelijk overleg Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 15 maart 2021.

Geannoteerde Agenda informele Raad WSBVC 15 maart 2021

De leden van de CDA-fractie lezen dat in het Actieplan voor 2021 op SZW-terrein (implementatie van de Europese pijler van sociale rechten) geen grote, nieuwe wetgevende voorstellen worden aangekondigd, maar deze leden lezen wel dat de Europese Commissie het al eerder circulerende idee voor een Europees sociale zekerheidsnummer weer opvoert en daarbij ook het idee van een Europese sociale zekerheidspas opvoert. De Minister was in 2018 al terughoudend op dit onderwerp. Is dit nog steeds de lijn van de Minister en kan aangegeven worden waarom de Europese Commissie dit idee opnieuw voorstelt?

Eerder was het kabinet inderdaad terughoudend over de introductie van een Europees sociaal zekerheidsnummer vanwege de onduidelijkheid rond belangrijke elementen van dit voornemen. Een definitief oordeel over de invoering van zo een nummer en daarmee verbonden administratieve systemen is pas mogelijk als er meer inzicht bestaat over de vorm en reikwijdte van het nummer, de verantwoordelijkheid voor afgifte en beheer, de privacybescherming en de kosten en baten ervan. Dit betekent niet dat het kabinet bij voorbaat afwijzend staat tegenover het idee van een Europees sociaal zekerheidsnummer. Een Europees sociaal zekerheidsnummer zou immers een rol kunnen spelen bij een betere uitvoering en handhaving van de sociale zekerheid in grensoverschrijdende situaties. Om die reden wacht het kabinet het voorstel van de Commissie met belangstelling af.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister een inschatting kan maken van hoe de andere Europese lidstaten tegen het op 4 maart 2021 gepresenteerde EU-voorstel gericht op gelijke lonen man/vrouw aankijken. Kan de Minister een reactie geven op dit EU-voorstel en aangeven wat de gevolgen voor Nederland hierop zijn?

Het richtlijnvoorstel bevat diverse maatregelen gericht op het vergroten van loontransparantie, met als doel het bevorderen van gelijke beloning voor vrouwen en mannen. Gelijke beloning voor vrouwen en mannen is een belangrijk onderwerp en het doel van het richtlijnvoorstel, het bevorderen van gelijke beloning, kan dan ook ondersteund worden. Het sluit aan bij de ambitie die het kabinet de afgelopen regeerperiode heeft gehad bij het realiseren van gelijke behandeling op de arbeidsmarkt. Beloningstransparantie kan als maatregel bijdragen aan bewustwording bij bedrijven, organisaties en werknemers en op maatschappelijk en organisatieniveau het gesprek op gang brengen. Dit kan het verder terugdringen van beloningsverschillen tussen vrouwen en mannen bevorderen. Er zijn verschillende manieren denkbaar om de transparantie te vergroten. Het demissionaire kabinet bereidt op dit moment een standpunt voor over de inhoud van het richtlijnvoorstel. Dit standpunt zal via de gebruikelijke procedure van een BNC-fiche met de Kamer worden gedeeld.

Veel lidstaten bepalen, net als Nederland, op dit moment hun standpunt over dit voorstel.

Mocht het richtlijnvoorstel uiteindelijk aangenomen worden, dan is Nederland gehouden de richtlijn binnen de daarvoor gestelde implementatietermijn te implementeren in nationale wetgeving. Welke wijzigingen in de Nederlandse wetgeving dan nodig zullen zijn is afhankelijk van de definitieve tekst van de richtlijn.

De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor de Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid. Deze leden lezen dat het onzeker is dat er onder het Portugese voorzitterschap een akkoord hierover bereikt zal worden. Kan de Minister de kans van slagen nader toelichten? Waar zitten voor Nederland de risico’s en hoe groot zijn deze risico’s?

Het valt niet te voorspellen of het Portugese voorzitterschap erin zal slagen om een akkoord te bereiken over de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid 883/2004. De kans van slagen hangt ervan af of het Portugal lukt de blokkerende minderheid op te heffen en om een akkoord tussen Raad en EP tot stand te brengen. De risico’s voor Nederland zijn gelegen in het feit dat de blokkerende minderheid kwetsbaar is. Dit komt omdat de lidstaten, die er onderdeel van uitmaken, uiteenlopende bezwaren hebben ten aanzien van het voorstel tot herziening. De bezwaren voor Nederland en een aantal gelijkgezinde landen liggen op het terrein van het werkloosheidshoofdstuk. De bezwaren van een aantal Oost-Europese landen betreffen de door het EP gewenste aanscherpingen in het hoofdstuk toepasselijke wetgeving, met name op het gebied van detachering.

De inzet van de Minister op de toepasselijke wetgeving is gericht op het tegengaan van premieshoppen. Kan de Minister een inschatting geven hoe andere landen hierin staan en hoe hij zijn kansen inschat dat hierin resultaat wordt behaald?

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister ook en een concrete inzet heeft op het tegengaan toename A1-verloning derdelanders via uitzendconstructies. Kan dat tegengaan ook op draagvlak van andere lidstaten rekenen?

Onder premieshoppen verstaat het kabinet het fingeren van situaties om premievoordelen te bereiken. Het gaat dan om fraude of oneigenlijk gebruik van de regelgeving met als doel kosten te besparen door het verlagen van de premielasten. Premieshoppen gebeurt bijvoorbeeld als werkgevers gebruik maken van postbusondernemingen of wanneer A1-verklaringen opzettelijk op basis van valse informatie worden aangevraagd. Bij de herziening van de coördinatieverordening sociale zekerheid heeft Nederland zich ervoor ingezet om het hoofdstuk toepasselijke wetgeving, waarin regels zijn opgenomen over detacheringen en A1-verklaringen, te verbeteren en de fraude en misbruik met A1-verklaringen en schijnconstructies te bestrijden. In de onderdelen van de herziening waar al voorlopige overeenstemming over bestaat zijn al belangrijke maatregelen opgenomen. Een van deze maatregelen betreft de verlenging en codificatie van een termijn van drie maanden van voorafgaande verzekering in een bepaalde lidstaat, voordat een persoon vanuit die lidstaat gedetacheerd kan worden. Dit laatste draagt bij aan het tegengaan van A1-verloning van derdelanders, omdat de betrokken derdelander eerst drie maanden verzekerd dient te zijn in een lidstaat voordat hij of zij van daaruit gedetacheerd kan worden naar een andere lidstaat.

De leden van de CDA-fractie hebben een vraag over het Europees Semester in de context van werkgelegenheid- en sociaal beleid en van de «Recovery and Resilience»-plannen. De invloed van de Green Deal en corona op het Europees Semester zouden de aandacht kunnen afleiden van het aangaan van structurele beleidsuitdagingen waarvoor lidstaten zich voordien al gesteld zagen. Is dit een zorg die de Minister heeft? Zo ja, wordt deze zorg door andere lidstaten (breed) gedeeld?

Zoals ik schreef in de Geannoteerde Agenda4 is het proces van het Europees Semester tijdelijk aangepast om het complementair te maken aan de implementatie van de Europese faciliteit voor herstel en veerkracht (Recovery and Resilience Facility, RRF). Dit betekent onder meer dat de herstelplannen in het kader van de RRF de leidende documenten worden in plaats van de hervormingsplannen van lidstaten. Om aanspraak te maken op de middelen uit de RRF moeten de herstelplannen van lidstaten voldoen aan de eisen van de RRF-verordening. Een van die eisen is dat een plan de uitdagingen zoals geïdentificeerd in de landspecifieke aanbevelingen van het Europees Semester adresseert. De koppeling van middelen voor publieke investeringen aan de voorwaarde dat structurele hervormingen worden doorgevoerd, vormt een belangrijk onderdeel van de Nederlandse inzet ten aanzien van de RRF. Daarnaast wordt de implementatie van structurele hervormingen gemonitord aan de hand van de goedgekeurde mijlpalen uit de herstelplannen in het kader van de RRF. Dit betekent dat de aandacht voor structurele beleidsuitdagingen van lidstaten ook in de tijdelijk aangepaste Semestercyclus is geborgd.

De leden van de CDA-fractie vragen met betrekking tot de informatie over de eerste fase van raadpleging onder de Europese sociale partners over platformwerk welke sociale partners input kunnen en gaan geven. Vindt hierover afstemming of overleg plaats met de Minister? Hoe wordt de inspraak van modern werkenden en zelfstandigen geborgd daar die doorgaand nog niet echt vertegenwoordigd zijn in traditionele sociale partners? Verwacht de Minister dat de sociale partners er samen uitkomen en tot een richtlijn te komen? Kan dit nader toegelicht worden?

Met de start van de eerste fase van raadpleging op 24 februari jl. zijn de Europese sociale partners aan zet om te reageren op de analyse van de Europese Commissie zoals uiteengezet in het door de Europese Commissie gepubliceerde consultatiedocument.

Aan de Europese sociale partners is, in het kader van deze raadpleging, gevraagd of zij Europees optreden nodig achten en of zij gezamenlijke onderhandelingen willen initiëren op basis van artikel 155 VWEU. De vertegenwoordigingen van werkgevers en werknemers van de lidstaten kunnen hun reacties kenbaar maken bij de Europese sociale partners, verenigd in Business Europe (werkgevers) en de European Trade Union Confederation (ETUC). Het staat (vertegenwoordigers van) zelfstandigen vrij om zich te wenden tot de betrokken werkgevers- en/of werknemersorganisaties om hun standpunten duidelijk te maken. Het is aan de Europese sociale partners om te komen tot een standpuntbepaling, op basis van alle input die zij van betrokkenen krijgen.

Ik kan niet aangeven of de Europese sociale partners tot een gezamenlijk onderhandelingsresultaat zullen komen. De raadpleging in twee fases is een in artikel 154 VWEU vastgelegde procedure. De sociale partners kunnen tijdens de beide fasen van het raadplegingsproces besluiten te onderhandelen over een gezamenlijk initiatief. In dat geval wordt het door de Europese Commissie aangekondigde initiatief voor een periode van negen maanden opgeschort op grond van artikel 155 VWEU.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid. Deze leden hebben nog enkele vragen.

EU-actieplan implementatie sociale pijler

De leden van de SP-fractie vragen wat de reactie van de Minister is op het op 4 maart gepresenteerde EU-actieplan implementatie sociale pijler. Zitten er in het actieplan punten die invloed kunnen hebben op het Nederlandse socialezekerheidsstelsel? Wat is het oordeel van de Minister over de drie nieuwe EU-doelstellingen? Passen deze bij het huidige beleid van de Minister? Voldoet Nederland al aan deze doestellingen of zouden daar beleidswijzigingen voor gemaakt moeten worden?

De leden van de SP vragen naar de Nederlandse beoordeling van het op 4 maart jl. gepresenteerde Actieplan implementatie Sociale Pijler. Momenteel wordt dit Actieplan bestudeerd. Uw kamer wordt middels een BNC-fiche geïnformeerd over de appreciatie van het kabinet.

Richtlijnvoorstel loontransparantie m/v

De leden van de SP-fractie vragen wat het oordeel van de Minister is over het richtlijnvoorstel loontransparantie m/v. Hoezeer komt dit richtlijnvoorstel overeen met het initiatiefwetsvoorstel voor het dichten van de loonkloof? Welke beleidswijzigingen zou de Minister moeten invoeren om te voldoen aan de voorgestelde richtlijnen?

Het kabinet bestudeert het voorstel en komt binnenkort met haar appreciatie middels een BNC-fiche.

Vooralsnog zie ik, op basis van een eerste vergelijking, dat het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie en het initiatiefvoorstel Ploumen c.s. (Wet gelijke beloning van vrouwen en mannen) allebei zien op het verder dichten van de loonkloof tussen vrouwen en mannen via maatregelen die zijn gericht op het vergroten van loontransparantie. De wijze waarop beide voorstellen invulling geven aan beloningstransparantie en aan bevordering van gelijke beloning, lijkt echter op meerdere punten van elkaar te verschillen. Zo wordt in het initiatiefwetsvoorstel een certificeringsstelsel voorgesteld voor ondernemingen met meer dan 250 werknemers, met een certificerende instantie en de Inspectie SZW als toezichthouder. In het richtlijnvoorstel is geen sprake van een certificeringssysteem. Daarnaast is in het initiatiefwetsvoorstel een transparantieverplichting in het bestuursverslag opgenomen voor ondernemingen met meer dan 50 werknemers, terwijl in het richtlijnvoorstel wordt voorgesteld rapportageverplichtingen vast te leggen voor ondernemingen met meer dan 250 werknemers. Daarnaast volgt uit het richtlijnvoorstel dat ondernemingen met een aantoonbaar en niet objectief te verklaren beloningsverschil een onderzoek («joint pay assessment») dienen uit te voeren om dit verschil tegen te gaan. Verder bevat het richtlijnvoorstel enkele maatregelen die niet terugkomen in het initiatiefwetsvoorstel, zoals transparantiemaatregelen gericht op werkzoekenden voorafgaand aan indiensttreding. Ook bevat het richtlijnvoorstel diverse maatregelen die zijn gericht op juridische procedures voor werknemers om hun recht te halen als het gaat om gelijke beloning. Hierbij gaat het onder andere om compensatie voor werknemers en sancties bij overtredingen van het principe van gelijk loon. Overigens wordt net als in het initiatiefwetsvoorstel in het richtlijnvoorstel voorgesteld de bewijslast verder naar de werkgever te verschuiven.

Mocht het richtlijnvoorstel uiteindelijk aangenomen worden, dan is Nederland gehouden de richtlijn binnen de daarvoor gestelde implementatietermijn te implementeren in nationale wetgeving. Welke wijzigingen in de Nederlandse wetgeving dan nodig zullen zijn is afhankelijk van de definitieve tekst van de richtlijn. Afhankelijk van de definitieve tekst van de richtlijn die mogelijk in Europees verband wordt aangenomen kan worden bepaald of en zo ja welke beleidswijzigingen en wijzigingen in wet- en regelgeving nodig zijn.

Platformwerk

De leden van de SP-fractie vragen hoe de Minister aankijkt tegen de discussie over de definities voor platformwerk en schijnzelfstandigheid. Is de Minister van mening dat er een Europese definitie opgesteld moet worden? Wat is het oordeel van de Minister over het initiatiefvoorstel van mevrouw Chaibi van de Europees Unitair Links/Noords Groen Links-fractie? Zal de Minister de uitspraak van de Nederlandse rechter, namelijk dat bezorgers van Deliveroo werknemers zijn en geen zelfstandigen, bij de Europese collega’s bekendmaken? Heeft deze uitspraak invloed op het standpunt van de Minister in deze Europese discussie?

Zoals ik heb aangegeven in de Beantwoording Schriftelijk Overleg Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, van 22 februari 20215 spelen rond platformwerk diverse uitdagingen. Een van die uitdagingen vormt de classificatie van de status van werkenden in de platformeconomie. Daarbij is de uitleg van wat onder Europees recht onder het begrip werknemer wordt begrepen van belang, maar dat wil niet zeggen dat het noodzakelijk is dit op Europees niveau aan te passen om platformwerkers adequate bescherming te kunnen bieden.

Het Europees Parlement (EP) kan de Europese Commissie beïnvloeden, bijvoorbeeld met initiatiefvoorstellen van haar leden. Het recht van initiatief voor nieuwe wetgeving ligt echter bij de Europese Commissie. Het kabinet zal een eventueel initiatief van de Europese Commissie op haar merites beoordelen aan de hand van de uitgangspunten van de brief van 24 mei 2019 over de toekomst van de sociale dimensie en een BNC-fiche opstellen dat volgens de gebruikelijke afspraken aan de Kamer zal worden toegezonden.

De uitspraken van diverse nationale rechters, dus ook die van de Nederlandse rechter, worden door de Europese collega’s nauwlettend gevolgd, zoals ook ik de uitspraken volg van andere rechters. Deze uitspraken kunnen een rol spelen in de Europese discussie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

Richtlijnvoorstel loontransparantie m/v

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Europese Commissie komt met een richtlijnvoorstel loontransparantie m/v. Kan de Minister een eerste reactie geven op dit voorstel? Hoe beoordeelt de Minister de proportionaliteit en subsidiariteit van dit voorstel, en welke conclusies verbindt hij daaraan? Kan de Minister daarbij tevens ingaan op het feit dat het EU-verdrag beschrijft dat (de hoogte van) de lonen een nationale bevoegdheid is en dat de Europese Unie op dit punt niet bevoegd is?

Het richtlijnvoorstel bevat diverse maatregelen gericht op het vergroten van loontransparantie, met als doel de gelijke beloning voor vrouwen en mannen te bevorderen. Gelijke beloning voor mannen en vrouwen is een belangrijk onderwerp en het doel van dit voorstel kan dan ook ondersteund worden. Het sluit ook aan bij de ambitie die het kabinet de afgelopen regeerperiode heeft gehad bij het realiseren van gelijke behandeling op de arbeidsmarkt. Een standpunt over de inhoud van dit voorstel wordt op dit moment voorbereid en zal op korte termijn via de gebruikelijke procedure van een BNC-fiche met de Kamer worden gedeeld.

De Europese Commissie ziet een meerwaarde in gecoördineerd optreden van de Unie om een gelijk niveau van bescherming te waarborgen en op deze manier bij te dragen aan een gelijker speelveld tussen lidstaten. Daarbij is de bestaande Raadsaanbeveling uit 2014 over loontransparantie volgens de Commissie niet voldoende gebleken om de doelstelling te verwezenlijken om het beginsel van gelijke beloning via loontransparantie effectiever toe te passen vanwege de beperkte uitvoering door de lidstaten, waarschijnlijk door het niet-bindende karakter van de aanbeveling.

In de brief aan de Tweede Kamer over de toekomst van de sociale dimensie van de EU6 heeft het kabinet toegelicht dat, bij nieuwe regelgeving, doelregelgeving de voorkeur verdient boven gedetailleerde middelregelgeving. Daarmee wordt bedoeld dat lidstaten voldoende ruimte dienen te houden om zelf invulling te geven aan de regelgeving. Ik onderzoek momenteel in hoeverre dat bij dit voorstel het geval is. Uw Kamer ontvangt op korte termijn een BNC-fiche over dit voorstel met onder meer een oordeel ten aanzien van deze aspecten.

Ten aanzien van de bevoegdheid wordt opgemerkt dat het EU-verdrag beschrijft dat de hoogte van de lonen een nationale bevoegdheid is en dat de Europese Unie op dit punt niet bevoegd is (Artikel 153 VWEU). De Commissie gebruikt Artikel 157 (3) VWEU als rechtsbasis voor dit voorstel. In dit artikel is bepaald dat iedere lidstaat zorgdraagt voor toepassing van het beginsel van gelijke beloning van vrouwen en mannen voor gelijkwaardig werk. De Raad en het Europees Parlement kunnen maatregelen nemen om de toepassing te waarborgen van gelijke kansen en gelijke behandeling van vrouwen en mannen in werkgelegenheid en beroep, met inbegrip van het beginsel van gelijke beloning voor gelijke of gelijkwaardige arbeid.

Agendapunt: Beleidsdebat «Gelijkheid, non-discriminatie en diversiteit in de EU»

De leden van de SGP-fractie vragen de Minister of hij tijdens dit beleidsdebat naast andere vormen van discriminatie en uitsluiting ook specifiek en expliciet aandacht vraagt voor de toenemende golven van antisemitisme, mede als gevolg van de coronacrisis.

Voor antisemitisme is geen plaats in onze samenleving. Ik zal in het beleidsdebat aandacht vragen voor alle vormen van discriminatie, waaronder antisemitisme. Het kabinet zet in op een brede aanpak tegen alle vormen van discriminatie, en daar gaan we mee door.


X Noot
1

Kamerstuk 22 112, nr. 2978.

X Noot
2

Kamerstuk 21 501-31, nr. 527.

X Noot
3

Kamerstuk 21 501-31, nr. 601.

X Noot
4

Kamerstuk 21 501-31 , nr. 601.

X Noot
5

Kamerstukken 21 501-31 en 22 112, nr. 599.

X Noot
6

Kamerstuk 21 501-31, nr. 527.

Naar boven