21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 599 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 februari 2021

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

  • De brief van 8 februari 2021 inzake de geannoteerde agenda van de informele Raad WSBVC van 22 februari 2021 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 596),

  • De brief van 15 december 2020 inzake het verslag van de informele VTC Raad WSBVC van 3 december 2020 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 592) en

  • De brief 15 januari 2021 met het fiche: Mededeling – Actieplan voor integratie en inclusie 2021–2027 (Kamerstuk 22 112, nr. 3011).

De vragen en opmerkingen zijn op 12 februari 2021 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 18 februari 2021 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van Toorenburg

De adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

3

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

4

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

5

     

II

Antwoord/Reactie van de Minister

6

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Deze leden steunen de Minister in het blijven benoemen van het belang van de interne Europese markt ten behoeve van het benodigde herstel en ook steunen zij de inzet van de Minister dat de nationale bevoegdheden voor het sociale zekerheidssysteem onverminderd van kracht zijn. Zij hebben nog enkele vragen hierbij.

De leden van de VVD-fractie vinden het verstandig dat de Minister erop aangedrongen heeft eerst de opinie van de Juridische Dienst van de Raad te ontvangen. Klopt het dat het Portugees voorzitterschap desondanks toch met de onderhandelingen is gestart? Kan de Minister nader toelichten wat nu de status van onderhandelingen is? Wanneer verwacht de Minister dat de Juridische Dienst van de Raad met haar opinie komt? Kan de Minister deze opinie ook met de Kamer delen zodra deze beschikbaar is? Laat de Minister ook een eigen juridische analyse uitvoeren?

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister nader te duiden wat de gevolgen zijn van het verlagen van de drempel in het Europees Globaliseringsfonds (EGF). Wat betekent deze verlaging voor de verdeling van middelen uit dit fonds tussen lidstaten?

Begrijpen de leden van de VVD-fractie goed dat Nederland zelf mag blijven beslissen hoeveel middelen uit het Europees Sociaal Fonds+ worden gealloceerd voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid en kinderarmoede? Zo nee, waartoe is Nederland verplicht?

Tot slot, op 3 maart aanstaande wordt het Actieplan implementatie Europese Pijler van Sociale Rechten verwacht. Wat zijn de verwachtingen van de Minister van dit actieplan, voorziet hij dat nieuwe (wetgevende) EU-voorstellen worden aangekondigd?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik een inbreng te leveren naar aanleiding van de agenda stukken voor het schriftelijk overleg Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 20-23 februari 2021. Op 3 maart 2021 wordt het Actieplan implementatie Europese Pijler van Sociale Rechten verwacht. Welke verwachtingen heeft de Minister van dit plan? Verwacht de Minister de aankondiging van nieuwe (wetgevende) EU-voorstellen anders dan die reeds in het Commissiewerkprogramma voor 2021 zijn aangekondigd? Kan de Minister inzicht geven op welke punten/doelstellingen hij inzet om invloed te hebben op het Actieplan? Is hiervoor een lobby opgezet en wordt hierin met gelijkgezinde lidstaten opgetrokken om invloed te hebben op de inhoud van het Actieplan? Kan de Minister ook aangeven hoe de andere lidstaten tegen het Actieplan aankijken en wat hun inzet is of zal worden?

De Sociale Pijler heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot «lanceerplatform» van (wel en niet-wetgevende) EU-voorstellen. Zijn er (al-dan-niet) wetgevende EU-voorstellen die de Minister de komende jaren op basis van de Sociale Pijler wel of juist niet graag geïntroduceerd zou willen zien? Kan hierbij beargumenteerd worden of hij deze juist wel of niet graag geïntroduceerd zou willen zien?

De leden van de CDA-fractie vragen welke verwachtingen de Minister heeft van de door het Portugees voorzitterschap op 8 mei 2021 te organiseren Sociale Top van regeringsleiders. Kan al inzicht gegeven worden in de mogelijk te bespreken thema’s en inzet van de Minister hierop?

De leden van de CDA-fractie lezen met betrekking tot de herziening van Verordening 883/2004 dat verwacht wordt dat onder het Portugese voorzitterschap in de eerste helft van februari een eerste triloog georganiseerd zal worden. Heeft deze triloog al plaats gevonden? Zo ja, wat zijn hiervan de uitkomsten? Kan de Minister onderbouwen waarom hij wel of niet verwacht dat hier op voorstel van het Europees Parlement wetgeving over wordt aangenomen? Hoe groot is de kans dat de blokkerende minderheid standhoudt hierin?

Naar aanleiding van de Voortgangsreportage ten aanzien van het EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in de EU (COM, 2020, 682) geeft de Minister aan dat Nederland, tezamen met verschillende andere lidstaten, kenbaar heeft gemaakt graag eerst de opinie van de Juridische Dienst van de Raad te bespreken, voordat de onderhandelingen aanvangen. Wordt dit verzoek ingewilligd? Wanneer verwacht de Minister dat de Juridische Dienst van de Raad met haar opinie komt?

Nederland heeft samen met drie andere lidstaten tegen de uitkomsten van de laatste triloog over het Europees Globaliseringsfonds (EGF) 2021–2027 gestemd. Kan de Minister aangeven wat het vervolgtraject hierop is?

Onder het Portugese voorzitterschap is er een akkoord gekomen op het punt van het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+) 2021–2027. Aangegeven wordt dat Nederland onder dit EU-gemiddelde zit bij zowel jeugdwerkloosheid en kinderarmoede. Kan aangegeven worden hoe groot het verschil is met het EU-gemiddelde? Landen met een percentage onder het EU-gemiddelde worden verplicht een «gepast bedrag» in te zetten. Wat wordt verstaan onder een «gepast bedrag»? Kan de Minister dit ook aangeven voor de steun aan sociale partners?

In Nederland wordt het integratiedebat al enige decennia gevoerd. Welke elementen in het Actieplan voor integratie en inclusie 2021–2027 ervaart de Minister als vernieuwend? Ziet de Minister elementen die aanleiding zouden kunnen zijn tot bijstelling van of andere accenten in het Nederlandse beleid? Hoe staan de andere landen tegenover het Actieplan? Welke uitdagingen ziet de Minister voor Nederland en Europa op vlak van integratie en inclusie? Waar zitten de verschillen tussen de landen op integratie en inclusie en dan met name met onze buurlanden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Informele Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid en hebben daarover nog enkele vragen. Deze leden vragen of er op dit moment al meer bekend is over de agenda van de informele Raad van 22 februari 2021.

De leden van de D66-fractie vragen of bij de informele Raad ook zal worden gesproken over de verschillende manier waarop landen de economische en sociale crisis van COVID bestrijden. Deze leden vragen daarnaast of er wordt gewisseld hoe op termijn de noodpakket weer kunnen opgaan in regulier beleid en hoe daar in andere lidstaten naar wordt gekeken.

De leden van de D66-fractie vragen wat de verwachting is van de inhoud van de opinie van de Juridische Dienst van de Raad op het richtlijnvoorstel toereikende minimumlonen. Deze leden vragen of de lidstaten waarmee Nederland heeft verzocht om openbaarmaking van deze opinie positief staan tegenover Europese wetgeving op dit gebied of juist niet. Daarnaast vragen zij of het gebruikelijk is om van meer juridische instanties advies in te winnen voor een dergelijk voorstel, aangezien in de Nederlandse appreciatie ervan werd getwijfeld aan de juridische houdbaarheid.

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister verwacht dat Nederland gebruik zal maken van het Actieplan voor integratie en inclusie en de bijbehorende middelen. Deze leden vragen of in het Actieplan ook nieuwe elementen zitten ten opzichte van het Nederlandse beleid.

De leden van de D66-fractie vragen wanneer het wetgevende voorstel gericht op loontransparantie kan worden verwacht, aangezien de Europese Commissie eigenlijk had aangekondigd dit voorstel nog in 2020 te willen publiceren. Deze leden vragen daarnaast wat er naar verwachting zal worden besproken op het middagprogramma van de informele Raad op het gebied van gendergelijkheid.

De leden van de D66-fractie vragen wat de reden is van de oproep van verschillende lidstaten om juist met wetgevende instrumenten te komen op het gebied van platformwerk. Deze leden onderschrijven het doel ten zeerste, maar vragen hoe het komt dat al deze lidstaten kennelijk niet uitkomen met nationale wetgeving. Zij vragen of dat komt doordat het Europese werknemersbegrip geen ruimte laat voor dergelijke wetgeving, en het daarom op Europees niveau zou moeten worden aangepast, en of dat eigenlijk een wenselijke situatie of niet.

De leden van de D66-fractie vragen in dat kader ook of er na het niet doorgaan van de ALT-maatregel uit het regeerakkoord wel nog nadere gesprekken zijn gevoerd over Europeesrechtelijke ruimte voor een minimumtarief voor zelfstandigen. Deze leden vragen ook of er een manier is om de juridische houdbaarheid formeel te toetsen, bijvoorbeeld bij het Europees hof.

Tot slot vragen de leden van de D66-fractie wat de verwachting is rondom het initiatiefvoorstel van het Europees Parlement «right to disconnect». Deze leden vragen daarnaast of de Minister verwacht dat er nieuwe wetgevende EU-voorstellen zullen komen anders dan die in het Commissiewerkprogramma zijn aangekondigd. Zij vragen op welke manier lidstaten hier invloed op proberen uit te oefenen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de toegestuurde agenda en de inzet van het kabinet. Deze leden hebben wel een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie vragen hoe Nederland samen met andere lidstaten optrekt in hun verzet tegen het EU-actieplan. Wat zijn de overeenkomstige kritiekpunten van de lidstaten met een tegenstem? Hoe probeert de Minister de kritiekpunten breder uit te onderhandelen zodat er wel een akkoord bereikt kan worden? Op welke manier wordt de inspraak van bewoners van verschillende lidstaten meegenomen in dit uitwerking van het actieplan en op welke manier neemt de Minister deze input van bewoners van de verschillende lidstaten mee in hun kritiek?

De leden van de SP-fractie willen weten welke verwachtingen de Minister heeft van het op 3 maart te verwachten Actieplan implementatie Europese Pijler van Sociale Rechten. Verwacht de Minister de aankondiging van nieuwe (wetgevende) EU-voorstellen anders dan die reeds in het Commissiewerkprogramma voor 2021 zijn aangekondigd?

De leden van de SP-fractie zijn ook benieuwd wat de Minister verwacht over de supranationaliteit van de in de Pijler opgestelde richtlijnen. Mogen wij als Nederland nog wel onze eigen keuzes maken en beleid maken op nationaal niveau?

De leden van de SP-fractie vinden het beschermen van de rechten van arbeidsmigranten binnen de hele EU heel belangrijk. In de Tweede Kamer zijn op donderdag 11 februari 2021 meerdere voorstellen aangenomen die een grote stap betekenen in het nationaal beschermen van de rechten van arbeidsmigranten. De Minister heeft zich meermaals positief uitgesproken over het beschermen van deze rechten. Zal hij binnen de EU uitdragen welke stappen in Nederland gezet gaan worden en andere lidstaten aansporen de aanbevelingen van het aanjaagteam-Roemer te bestuderen en waar mogelijk over te nemen?

De leden van de SP-fractie merken op dat het integratiedebat in Nederland al enige decennia wordt gevoerd. Welke elementen in het Actieplan ervaart de Minister als vernieuwend? Zijn er naast de stappen die in Nederland al worden gezet wat betreft integratie en inclusie ook punten die het Nederlandse beleid kunnen versterken? Zal de Minister bijvoorbeeld ideeën ophalen over het verkleinen van segregatie in wijken en scholen? Van welke landen kan Nederland op dat gebied iets leren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie vinden het terecht dat wordt ingezet op het bereiken van een zo kort mogelijke exportduur van de werkloosheidsuitkeringen. Ook het tegengaan van premieshoppen vinden deze leden een goede zaak. Zet de Minister onder de nieuwe Europese Commissie in op de mogelijkheid bij de export van uitkeringen de hoogte ervan neerwaarts te corrigeren naar het prijspeil in het land van bestemming, in lijn met de toezeggingen die eerder richting het Verenigd Koninkrijk zijn gedaan en die voor alle lidstaten zouden gaan gelden? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SGP-fractie vragen wat de stand van zaken is ten aanzien van het EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in de EU. Deze leden lezen dat het Portugees Raadsvoorzitterschap onder andere door de Nederlandse regering is verzocht de opinie van de Juridische Dienst van de Raad openbaar te maken, ter verduidelijking van de juridische basis van het voorstel. Gaat de Minister hier tijdens deze Informele Raad verder op aandringen? Deze leden zijn hier voorstander van, mede gelet op het feit dat de Kamer in meerderheid de motie-Stoffer heeft gesteund, die zegt dat de EU geen richtlijnen uit dient te vaardigen op terreinen waar de EU niet bevoegd is, omdat dit in strijd is met het beginsel van subsidiariteit (Kamerstuk 21 501-31, nr. 588). Deelt de Minister de mening dat een stevige juridische basis voor dit richtlijnvoorstel van belang is, en dat de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en lidstaten voor wat betreft het minimumloon gerespecteerd dient te worden? Kan de Minister aangeven welke stappen hij zet als blijkt dat de EU hiertoe inderdaad niet bevoegd is op het punt van het minimumloon?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister bereid is voedselbanken te ondersteunen met de minimaal twee procent van de voor Nederland beschikbare ESF+ middelen. Deze leden vragen aan de Minister of hij daarbij ook de ondersteuningsbehoefte van de zogeheten kledingbanken betrekt. Komen zij hiermee ook in aanmerking voor een bijdrage? Zij vervullen, naast de voedselbanken, immers ook een belangrijke rol in het ondersteunen van de meest behoeftigendoelgroep.

De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister kan bevestigen dat het gelet op de demissionaire status geen steun kan uitspreken aan een nieuwe gendergelijkheidsstrategie die door de Europese Commissie is ontwikkeld en dat het oordeel hierover aan een nieuw kabinet hoort te zijn.

II Antwoord/Reactie van de Minister

1.

VVD: De leden van de VVD-fractie vinden het verstandig dat de Minister erop aangedrongen heeft eerst de opinie van de Juridische Dienst van de Raad te ontvangen. Klopt het dat het Portugees voorzitterschap desondanks toch met de onderhandelingen is gestart? Kan de Minister nader toelichten wat nu de status van onderhandelingen is? Wanneer verwacht de Minister dat de Juridische Dienst van de Raad met haar opinie komt? Kan de Minister deze opinie ook met de Kamer delen zodra deze beschikbaar is? Laat de Minister ook een eigen juridische analyse uitvoeren?

In afwachting van de opinie van de Juridische Dienst van de Raad (JDR) heeft het Portugees voorzitterschap ervoor gekozen de onderhandelingen te beginnen met de hoofdstukken over de horizontale bepalingen en slotbepalingen, die naar verwachting het minst gevoelig liggen. Op 29 januari heeft een eerste bespreking in Raadsverband plaatsgevonden. Op 12 februari heeft het voorzitterschap medegedeeld de volgende bespreking tot nader order uit te stellen. Hoewel dit uitstel niet nader is toegelicht, zie ik dit als een positieve ontwikkeling.

Het is nog niet bekend wanneer de opinie van de JDR beschikbaar komt. De uitgesproken verwachting onder het Duits voorzitterschap (tweede helft van 2020) was dat de JDR-opinie begin 2021 beschikbaar zou komen. Op verschillende momenten, waaronder tijdens de VTC-raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 3 december jl., heeft Nederland aangedrongen op het openbaar maken van de JDR-opinie. Ook in de brief met gelijkgestemde lidstaten is gepleit voor het openbaar maken van de opinie. De JDR heeft openbaarmaking vooralsnog echter niet toegezegd. Indien de JDR-opinie niet openbaar beschikbaar komt, is het mogelijk dat de leden van de Staten-Generaal zogenoemde limité-documenten kunnen inzien via het delegates portal. Dit betreft een vertrouwelijke vorm van informatiedeling.

In het fiche over het richtlijnvoorstel is reeds ingegaan op de rechtsbasis van het voorstel en de appreciatie van het kabinet daarvan. Daarbij heeft het kabinet aangegeven hierover aanvullende vragen te zullen stellen, aangezien het kabinet belang hecht aan het waarborgen van de bestaande bevoegdheidsverdeling. Met het verzoek om de JDR-opinie is hieraan invulling gegeven.

2.

VVD: De leden van de VVD-fractie vragen de Minister nader te duiden wat de gevolgen zijn van het verlagen van de drempel in het Europees Globaliseringsfonds (EGF). Wat betekent deze verlaging voor de verdeling van middelen uit dit fonds tussen lidstaten?

De verlaging van de drempel voor aanvragen betekent dat bedrijven en sectoren bij een lager aantal ontslagen medewerkers in een bepaalde periode (200 ontslagen medewerkers) in aanmerking komen voor steun uit het EGF. De middelen worden niet vooraf verdeeld over de lidstaten. De lidstaten kunnen voor een bedrijf of sector een aanvraag indienen als aan de voorwaarden voldaan is.

3.

VVD: Begrijpen de leden van de VVD-fractie goed dat Nederland zelf mag blijven beslissen hoeveel middelen uit het Europees Sociaal Fonds+ worden gealloceerd voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid en kinderarmoede? Zo nee, waartoe is Nederland verplicht?

De leden van de VVD vragen of Nederland zelf mag blijven beslissen hoeveel middelen uit het Europees Sociaal Fonds+ worden gealloceerd voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid en kinderarmoede. Dit is inderdaad het geval.

4.

VVD: Tot slot, op 3 maart aanstaande wordt het Actieplan implementatie Europese Pijler van Sociale Rechten verwacht. Wat zijn de verwachtingen van de Minister van dit actieplan, voorziet hij dat nieuwe (wetgevende) EU-voorstellen worden aangekondigd?

De leden van de VVD vragen ook naar de verwachtingen rondom het Actieplan implementatie Europese Pijler van Sociale Rechten. Dit actieplan wordt inderdaad begin maart verwacht en zal waarschijnlijk de vorm van een mededeling hebben. Het is nog niet duidelijk hoe het Actieplan er uit gaat zien en of daar andere wetgevingsvoorstellen uit volgen dan die reeds in het Commissiewerkprogramma voor 2021 zijn aangekondigd. In haar werkprogramma geeft de Europese Commissie aan dat het Actieplan het belangrijkste instrument van deze Commissie zal zijn om op middellange en lange termijn bij te dragen tot sociaaleconomisch herstel en veerkracht, teneinde de sociale rechtvaardigheid van de digitale en groene transitie te verbeteren.

5.

CDA: Op 3 maart 2021 wordt het Actieplan implementatie Europese Pijler van Sociale Rechten verwacht. Welke verwachtingen heeft de Minister van dit plan? Verwacht de Minister de aankondiging van nieuwe (wetgevende) EU-voorstellen anders dan die reeds in het Commissiewerkprogramma voor 2021 zijn aangekondigd? Kan de Minister inzicht geven op welke punten/doelstellingen hij inzet om invloed te hebben op het Actieplan? Is hiervoor een lobby opgezet en wordt hierin met gelijkgezinde lidstaten opgetrokken om invloed te hebben op de inhoud van het Actieplan? Kan de Minister ook aangeven hoe de andere lidstaten tegen het Actieplan aankijken en wat hun inzet is of zal worden?

De leden van het CDA vragen naar het Actieplan implementatie Europese Pijler van Sociale Rechten. Dit actieplan wordt inderdaad begin maart verwacht en zal waarschijnlijk de vorm van een mededeling hebben. Het is nog niet duidelijk hoe het Actieplan er uit gaat zien en of daar andere wetgevingsvoorstellen uit volgen dan die reeds in het Commissiewerkprogramma voor 2021 zijn aangekondigd. In haar werkprogramma geeft de Europese Commissie aan dat het Actieplan het belangrijkste instrument van deze Europese Commissie zal zijn om op middellange en lange termijn bij te dragen tot sociaaleconomisch herstel en veerkracht, teneinde de sociale rechtvaardigheid van de digitale en groene transitie te verbeteren. Zodra de mededeling gepubliceerd is, zal het kabinet deze op haar merites beoordelen aan de hand van de uitgangspunten van de brief van 24 mei 2019 over de toekomst van de sociale dimensie1. In het consultatieproces van de Europese Commissie over het Actieplan heeft Nederland de uitgangspunten uit deze brief actief ingebracht om zo voor publicatie van de mededeling de voor Nederland belangrijkste punten mee te geven2. Zo heeft Nederland het belang van opwaartse sociaaleconomische convergentie benadrukt en aangegeven dat de bestaande competentieverdeling gerespecteerd dient te worden. Nederland deelt de ambitie van de Europese Commissie om te komen tot inclusief en duurzaam herstel met specifieke aandacht voor de groene en digitale transitie. Ook andere lidstaten zullen hun definitieve positie ten aanzien van het Actieplan naar verwachting vaststellen na publicatie.

6.

CDA: De Sociale Pijler heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot «lanceerplatform» van (wel en niet-wetgevende) EU-voorstellen. Zijn er (al-dan-niet) wetgevende EU-voorstellen die de Minister de komende jaren op basis van de Sociale Pijler wel of juist niet graag geïntroduceerd zou willen zien? Kan hierbij beargumenteerd worden of hij deze juist wel of niet graag geïntroduceerd zou willen zien?

Het kabinet heeft de sociale pijler verwelkomd. De principes van de pijler dragen bij aan een diepere en eerlijkere interne markt. De pijler dient als een kompas voor effectief sociaal- en arbeidsmarktbeleid en bevordert de uitwisseling van «goede praktijken» tussen lidstaten op dit terrein. Zo draagt de pijler bij aan het proces van opwaartse sociaaleconomische convergentie. De afgelopen periode zijn goede stappen op de sociale dimensie van de EU en de implementatie van de pijler gezet met onder meer de herziene detacheringsrichtlijn en de oprichting van de Europese Arbeidsautoriteit. Voor eventuele nieuwe voorstellen geldt dat het kabinet deze zal beoordelen langs de kaders die zijn geschetst in de brief over de toekomst van de sociale dimensie van de EU3. Dit betekent dat het allereerst van belang is dat vastgehouden wordt aan de bestaande bevoegdheidsverdeling. De primaire verantwoordelijkheid voor het vormgeven van sociaal beleid ligt bij de lidstaten. Voor thema’s waar Europees optreden wenselijk is zal regelgeving niet in alle gevallen de eerste keuze moeten zijn. Waar nieuwe regelgeving nodig is, geeft het kabinet de voorkeur aan doelregelgeving boven middelregelgeving. Tevens zal er meer aandacht moeten zijn voor handhaving van het bestaande EU-acquis.

7.

CDA: De leden van de CDA-fractie vragen welke verwachtingen de Minister heeft van de door het Portugees voorzitterschap op 8 mei 2021 te organiseren Sociale Top van regeringsleiders. Kan al inzicht gegeven worden in de mogelijk te bespreken thema’s en inzet van de Minister hierop?

Hoe de top er uit gaat zien is, mede in het licht van de COVID-19 pandemie, nog niet te zeggen. Het Portugese voorzitterschap heeft aangegeven dat de top waarschijnlijk uit twee onderdelen zal bestaan. Allereerst een onderdeel met brede afvaardiging, onder andere uit het maatschappelijk middenveld, de wetenschap en sociale partners. Waarschijnlijk staan er tijdens dit onderdeel drie thema’s centraal: werkgelegenheid, vaardigheden en kwalificaties en sociale bescherming. Het tweede onderdeel betreft een informele Europese Raad. De Nederlandse inzet zal te zijner tijd met uw Kamer worden gedeeld.

8.

CDA: De leden van de CDA-fractie lezen met betrekking tot de herziening van Verordening 883/2004 dat verwacht wordt dat onder het Portugese voorzitterschap in de eerste helft van februari een eerste triloog georganiseerd zal worden. Heeft deze triloog al plaats gevonden? Zo ja, wat zijn hiervan de uitkomsten? Kan de Minister onderbouwen waarom hij wel of niet verwacht dat hier op voorstel van het Europees Parlement wetgeving over wordt aangenomen? Hoe groot is de kans dat de blokkerende minderheid standhoudt hierin?

Het Portugese voorzitterschap heeft nog geen triloog georganiseerd over de herziening van Verordening 883/2004. Naar verwachting zal dit in de eerste helft van maart plaatsvinden. Het is derhalve te vroeg om verwachtingen uit te spreken over het aannemen van Europese wetgeving op basis van de uitkomsten van deze triloog. De blokkerende minderheid is kwetsbaar, omdat de lidstaten, die er onderdeel van uitmaken, uiteenlopende bezwaren hebben ten aanzien van het voorstel tot herziening. Ik kan derhalve niet garanderen dat de blokkerende minderheid standhoudt.

9.

CDA: Naar aanleiding van de Voortgangsreportage ten aanzien van het EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in de EU (COM, 2020, 682) geeft de Minister aan dat Nederland, tezamen met verschillende andere lidstaten, kenbaar heeft gemaakt graag eerst de opinie van de Juridische Dienst van de Raad te bespreken, voordat de onderhandelingen aanvangen. Wordt dit verzoek ingewilligd? Wanneer verwacht de Minister dat de Juridische Dienst van de Raad met haar opinie komt?

In afwachting van de opinie van de Juridische Dienst van de Raad (JDR) heeft het Portugees voorzitterschap ervoor gekozen de onderhandelingen te beginnen met de hoofdstukken over de horizontale bepalingen en slotbepalingen, die naar verwachting het minst gevoelig liggen. Op 29 januari heeft een eerste bespreking in Raadsverband plaatsgevonden. Op 12 februari heeft het voorzitterschap medegedeeld de volgende bespreking tot nader order uit te stellen. Hoewel dit uitstel niet nader is toegelicht, zie ik dit als een positieve ontwikkeling. Het is nog onhelder wanneer de opinie beschikbaar komt. De uitgesproken verwachting onder het Duits voorzitterschap (tweede helft van 2020) was dat de JDR-opinie begin 2021 beschikbaar zou komen.

10.

CDA: Nederland heeft samen met drie andere lidstaten tegen de uitkomsten van de laatste triloog over het Europees Globaliseringsfonds (EGF) 2021–2027 gestemd. Kan de Minister aangeven wat het vervolgtraject hierop is?

Een grote meerderheid van lidstaten heeft voor de uitkomst van de triloog over het Europees Globaliseringsfonds gestemd. Aangezien besluitvorming plaatsvond door middel van gekwalificeerde meerderheid is het onderhandelingstraject nu afgerond. Het nieuwe Europees Globaliseringsfonds zal binnenkort in werking treden, waarna lidstaten aanvragen kunnen indienen.

11.

CDA: Onder het Portugese voorzitterschap is er een akkoord gekomen op het punt van het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+) 2021–2027. Aangegeven wordt dat Nederland onder dit EU-gemiddelde zit bij zowel jeugdwerkloosheid en kinderarmoede. Kan aangegeven worden hoe groot het verschil is met het EU-gemiddelde? Landen met een percentage onder het EU-gemiddelde worden verplicht een «gepast bedrag» in te zetten. Wat wordt verstaan onder een «gepast bedrag»? Kan de Minister dit ook aangeven voor de steun aan sociale partners?

Nederland zit inderdaad onder het EU-gemiddelde bij zowel de percentages die gebruikt worden voor jeugdwerkloosheid als kinderarmoede. Voor beide geldt dat wordt gekeken naar het gemiddelde percentage over de periode 2017–2019. Volgens de gegevens van Eurostat is het percentage dat gehanteerd wordt als EU-gemiddelde voor kinderarmoede voor de EU-27 23,4%. Voor Nederland gaat het om een percentage van 15,8%. Ten aanzien van jeugdwerkloosheid is het gemiddelde percentage voor de EU-27 13,1%. Voor Nederland gaat het om een percentage van 5,8%. Lidstaten met een percentage onder het EU-gemiddelde worden verplicht een gepast bedrag in te zetten. De hoogte van dit bedrag kan verschillen per lidstaat en kan ook nul zijn, dit geldt ook voor het bedrag voor steun aan sociale partners. Lidstaten bepalen dit bedrag in hun nationale ESF+ programma waarover vervolgens dialoog plaatsvindt met de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft aangegeven hierbij rekening te houden met o.a. de bijlage van het landenrapport uit het Europees Semester proces waarin investeringsprioriteiten voor de structuurfondsen worden genoemd.

12.

CDA: In Nederland wordt het integratiedebat al enige decennia gevoerd. Welke elementen in het Actieplan voor integratie en inclusie 2021–2027 ervaart de Minister als vernieuwend? Ziet de Minister elementen die aanleiding zouden kunnen zijn tot bijstelling van of andere accenten in het Nederlandse beleid? Hoe staan de andere landen tegenover het Actieplan? Welke uitdagingen ziet de Minister voor Nederland en Europa op vlak van integratie en inclusie? Waar zitten de verschillen tussen de landen op integratie en inclusie en dan met name met onze buurlanden?

Het actieplan voor integratie en inclusie van migranten en EU-burgers met een migratieachtergrond 2021–2027 is een vervolg op het actieplan voor integratie van derdelanders uit 2016. Nieuw aan het recente actieplan is de uitgebreide reikwijdte.

In dit actieplan vallen zowel migranten als EU-burgers met een migratieachtergrond onder de doelgroep. Daarnaast heeft de Commissie in het actieplan naast integratie ook de nadruk gelegd op inclusie. Ik heb hiervoor ook gepleit in Europese overleggen. Daarnaast komen verschillende beleidsterreinen, zoals onderwijs, arbeidsmarkt, zorg, huisvesting, etc. aan bod. Een brede aanpak is namelijk randvoorwaardelijk voor een succesvol integratie- en inclusiebeleid. Deze bredere reikwijdte laat zien dat de Commissie naast integratie ook oog heeft voor de samenlevingskant van migratie. Dit perspectief is ook bruikbaar voor het Nederlandse beleid.

Ik herken in het actieplan van de Commissie veel van het reeds gevoerde beleid c.q. de eigen plannen om het nationaal beleid te versterken. Ik zie dat als steun voor de door Nederland ingeslagen weg om integratie en inclusie van migranten en EU-burgers met een migratieachtergrond structureel aan te pakken. Wel blijf ik van mening dat lidstaten, afhankelijk van de nationale context, een eigen invulling moeten geven aan de integratie en inclusie van migranten en EU-burgers met een migratieachtergrond. De Commissie kan hierin een ondersteunende rol spelen. Die ondersteunende rol, door zowel het doen van niet-bindende aanbevelingen als financiële ondersteuning, verwelkom ik.

Zolang voldoende ruimte wordt gelaten voor nationaal maatwerk in lidstaten, kan ondersteuning van integratiebeleid vanuit de EU rekenen op een breed draagvlak onder de lidstaten. Wel is daarbij de afgelopen jaren sprake van «verzakelijking». Waar veel lidstaten eerder migranten primair als te ondersteunen kansarme groepen zagen, redeneert men nu meer vanuit het wederkerigheidsprincipe: tegenover ondersteuning staat de verplichting tot het leren van de taal, het aanpassen aan (de normen en waarden van) de samenleving waarin men leeft en het voorzien in eigen levensonderhoud via betaald werk. Een aantal lidstaten staat gereserveerder tegenover het voeren van integratiebeleid.

De aanhoudende uitdagingen op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs, toegang tot basisdiensten en sociale inclusie van migranten tonen aan dat aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik herken het door de Europese Commissie geschetste beeld van de blijvende noodzaak tot het bevorderen van de integratie en inclusie van zowel migranten als EU-burgers met een migratieachtergrond in Europa. De aanpak van discriminatie en racisme, evenals het bevorderen van gelijke kansen zijn daarbij essentieel. De EU kan daar een belangrijke ondersteunende rol in spelen.

Nederland en Vlaanderen gaan een vergelijkbaar inburgeringsbeleid voeren. Vlaanderen heeft zich bij de inrichting van haar nieuwe inburgeringswet laten inspireren op het Nederlandse inburgeringssysteem en de nieuwe Nederlandse inburgeringswet.

In Duitsland wordt bij inburgering, net als in Nederland, een onderscheid gemaakt tussen het leren van de taal en de kennis van de samenleving. De arbeidsmarktparticipatie van vluchtelingen is in Duitsland substantieel hoger dan in Nederland. Dit blijkt ook uit een rapport van Regioplan, waarin de positie van hoogopgeleide statushouders op de arbeidsmarkt in zes Europese landen met elkaar worden vergeleken, dat vorig jaar november aan uw Kamer is aangeboden.4

13.

D66: Deze leden vragen of er op dit moment al meer bekend is over de agenda van de informele Raad van 22 februari 2021.

Ja, inmiddels is de agenda verspreid. De Raad zal tijdens de ochtend in drie verschillende parallelle sessies van gedachten wisselen over onderwerpen die onder het overkoepelende thema «banen, vaardigheden en cohesie: prioriteiten voor een sterk sociaal Europa» hangen. De volgende drie onderwerpen zullen worden besproken: 1. «Post-Covid-19, banen en werkgelegenheid: een economische en sociale prioriteit» 2. «Vaardigheden als middel voor een dynamisch, inclusief en duurzaam herstel en toekomst» 3. «Het aanpakken van armoede en sociale exclusie om weerbare samenlevingen te bevorderen». In de middag is er een plenaire sessie met als thema «gendergelijkheid als motor voor herstel».

14.

D66: De leden van de D66-fractie vragen of bij de informele Raad ook zal worden gesproken over de verschillende manier waarop landen de economische en sociale crisis van COVID bestrijden. Deze leden vragen daarnaast of er wordt gewisseld hoe op termijn de noodpakketten weer kunnen opgaan in regulier beleid en hoe daar in andere lidstaten naar wordt gekeken.

Tijdens voorgaande informele Raden was er veel aandacht voor de verschillende manieren waarop landen de economische en sociale crisis van COVID bestrijden. Tijdens deze Raad lijkt de blik meer gericht te zijn op de toekomst. In het achtergronddocument, dat door het Voorzitterschap is verspreid, staat dat het belangrijkste doel van deze informele Raad is om prioriteiten vast te stellen op sociaal en werkgelegenheidsterrein en daarmee een effectieve bijdrage te leveren aan het actieplan dat de Europese Commissie op korte termijn zal presenteren. Het is mogelijk dat sommige lidstaten in zullen gaan op bijvoorbeeld noodpakketten en hoe deze kunnen opgaan in regulier beleid, maar dit thema staat formeel niet geagendeerd.

15.

D66: De leden van de D66-fractie vragen wat de verwachting is van de inhoud van de opinie van de Juridische Dienst van de Raad op het richtlijnvoorstel toereikende minimumlonen. Deze leden vragen of de lidstaten waarmee Nederland heeft verzocht om openbaarmaking van deze opinie positief staan tegenover Europese wetgeving op dit gebied of juist niet. Daarnaast vragen zij of het gebruikelijk is om van meer juridische instanties advies in te winnen voor een dergelijk voorstel, aangezien in de Nederlandse appreciatie ervan werd getwijfeld aan de juridische houdbaarheid.

Ik kan niet vooruitlopen op de inhoud van de opinie. De tijd die de JDR voor de opinie uittrekt duidt erop dat de JDR dit zorgvuldig aanpakt.

De positie van de andere lidstaten waarmee Nederland heeft verzocht om openbaarmaking van deze opinie verschilt per lidstaat. Enkele lidstaten die verzocht hebben om openbaarmaking hebben kanttekeningen bij het richtlijnvoorstel. Andere lidstaten die verzocht hebben om openbaarmaking hebben met name verhelderende vragen en/of inhoudelijke wensen ten aanzien van de inhoud en vorm van het voorstel.

Indien er juridische vragen over een voorstel zijn, is het gebruikelijk om hierover advies in te winnen bij de JDR. De JDR verstrekt vaker adviezen aan de Raad en zijn comités, met het doel de rechtsgeldigheid en de redactionele kwaliteit van de besluiten van de Raad te garanderen.

16.

D66: De leden van de D66-fractie vragen of de Minister verwacht dat Nederland gebruik zal maken van het Actieplan voor integratie en inclusie en de bijbehorende middelen. Deze leden vragen of in het Actieplan ook nieuwe elementen zitten ten opzichte van het Nederlandse beleid.

Ik herken veel van het reeds gevoerde beleid c.q. de eigen plannen om het nationaal beleid te versterken in het actieplan van de Commissie. Ik zie dit als steun voor de ingeslagen weg om integratie en inclusie van migranten en EU-burgers met een migratieachtergrond structureel aan te pakken. Het actieplan onderstreept het belang van het gebruik van de beschikbare middelen voor het bereiken van de in het actieplan genoemde doelstellingen. Ik deel deze opvatting van de Commissie. Sociale inclusie en integratie zijn daarom reeds belangrijke onderdelen van het Nederlandse ESF+ en AMIF programma. Zie ook antwoord bij vraag 12 van het CDA.

17.

D66: De leden van de D66-fractie vragen wanneer het wetgevende voorstel gericht op loontransparantie kan worden verwacht, aangezien de Europese Commissie eigenlijk had aangekondigd dit voorstel nog in 2020 te willen publiceren. Deze leden vragen daarnaast wat er naar verwachting zal worden besproken op het middagprogramma van de informele Raad op het gebied van gendergelijkheid.

Volgens de meest recente planning van de Europese Commissie, wordt het wetgevende voorstel gericht op loontransparantie verwacht op 3 maart 2021.

In het inmiddels verspreidde discussiedocument staat dat er tijdens het middagprogramma van de informele Raad aandacht zal zijn voor hoe maatregelen ter ondersteuning van het herstel en de werkgelegenheid rekening zouden moeten houden met de specifieke gevolgen van de pandemie voor de werkgelegenheid van vrouwen; welke sociale beschermingsmaatregelen de gevolgen van discriminatie op grond van geslacht zouden kunnen voorkomen, met name op de lange termijn en voor eenoudergezinnen; en hoe beleid kan zorgen voor een grotere deelname van vrouwen aan STEM-opleidingen, vorming en loopbaantrajecten en het bevorderen van het evenwicht tussen vrouwen en mannen in de digitale economie, beleidsvorming en besluitvorming.

18.

D66: De leden van de D66-fractie vragen wat de reden is van de oproep van verschillende lidstaten om juist met wetgevende instrumenten te komen op het gebied van platformwerk. Deze leden onderschrijven het doel ten zeerste, maar vragen hoe het komt dat al deze lidstaten kennelijk niet uitkomen met nationale wetgeving. Zij vragen of dat komt doordat het Europese werknemersbegrip geen ruimte laat voor dergelijke wetgeving, en het daarom op Europees niveau zou moeten worden aangepast, en of dat eigenlijk een wenselijke situatie of niet.

Tijdens het beleidsdebat van de Raad WSBVC van 3 december 2020 over eerlijke arbeidsvoorwaarden en sociale bescherming in de platformeconomie (Kamerstukken 21 501-31, nr. 592) hebben verschillende lidstaten inderdaad aangegeven voorstander te zijn van Europees (wetgevend) optreden. Die oproep moet worden gezien in het licht van de specifieke uitdagingen die spelen rond platformwerk.

De classificatie van de status van werkenden in de platformeconomie vormt daarbij ook een van de uitdagingen. Daarbij is de uitleg van wat onder Europees recht onder het begrip werknemer wordt begrepen inderdaad van belang, maar dat wil niet zeggen dat het noodzakelijk is dat dat op Europees niveau moet worden aangepast om platformwerkers adequate bescherming te kunnen bieden. Een andere uitdaging is het gebrek aan de mogelijkheden tot collectief onderhandelen door platformwerkers – ook op dat gebied is Europese regelgeving van invloed. Tot slot heeft platformwerk vaak een internationale component, omdat vaak internationale bedrijven betrokken zijn die in meerdere (EU-)landen opereren. Daarmee staan lidstaten voor vergelijkbare uitdagingen.

Lidstaten die oproepen tot Europese wetgeving zien dan ook meerwaarde van het creëren van een gelijk speelveld en het aanpakken van grensoverschrijdende uitdagingen rond platformwerk. Een deel van de lidstaten gaf echter in het beleidsdebat aan dat er geen pasklare oplossingen bestaan en dat de verschillen tussen de lidstaten ook vragen om een verschillende aanpak. Ten aanzien van een EU-initiatief op dit gebied vind ik het van belang dat, in lijn met de brief over de toekomst van de sociale dimensie van de EU (Kamerstuk 21 501-31, nr. 527), de bestaande competentieverdeling gerespecteerd dient te worden, dat wetgeving niet altijd de eerste optie zou moeten zijn en dat doel-regelgeving de voorkeur heeft boven middel-regelgeving.

19.

D66: De leden van de D66-fractie vragen in dat kader ook of er na het niet doorgaan van de ALT-maatregel uit het regeerakkoord wel nog nadere gesprekken zijn gevoerd over Europeesrechtelijke ruimte voor een minimumtarief voor zelfstandigen. Deze leden vragen ook of er een manier is om de juridische houdbaarheid formeel te toetsen, bijvoorbeeld bij het Europees hof.

Zoals in het verslag van de informele Raad werkgelegenheid en sociaal beleid (WSBVC) van 3 december 2020, aan uw Kamer toegezonden op 15 december 2020, is aangegeven acht het kabinet het niet zinvol om de verdere juridische mogelijkheden van de ALT-variant en het minimumtarief te onderzoeken omdat, zelfs als er juridische ruimte zou bestaan, het werken met een minimumuurtarief zoveel praktische bezwaren zou oproepen, dat deze weg om de bescherming van precaire werkenden te bereiken, niet begaanbaar is. Om die reden zijn er geen verdere contacten ter zake met de Europese Commissie meer geweest.

20.

D66: Tot slot vragen de leden van de D66-fractie wat de verwachting is rondom het initiatiefvoorstel van het Europees Parlement «right to disconnect». Deze leden vragen daarnaast of de Minister verwacht dat er nieuwe wetgevende EU-voorstellen zullen komen anders dan die in het Commissiewerkprogramma zijn aangekondigd. Zij vragen op welke manier lidstaten hier invloed op proberen uit te oefenen.

Op 21 januari jl. is in het Europees Parlement (EP) gestemd over het rapport «right to disconnect». Dit is een resolutie die de Europese Commissie oproept om via een nieuwe richtlijn de rechten van werknemers te beschermen, door middel van het instellen van een Europees «recht op onbereikbaarheid». Het rapport is aangenomen met een overgrote meerderheid, 472 stemmen voor, 126 stemmen tegen en 83 onthoudingen.

Het rapport ligt nu bij de Commissie voor analyse en beoordeling. Op dit moment is niet duidelijk of en wanneer de Commissie met een initiatief zal komen. Wel zal de Raad WSBVC tijdens het Portugese voorzitterschap Raadsconclusies vaststellen over «remote working». Daarin zal zeer waarschijnlijk ook aandacht worden besteed aan het recht om niet bereikbaar te zijn. Lidstaten kunnen in dit kader hun prioriteiten op dit gebied inbrengen.

Ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat de Europese Commissie in 2021 komt met andere wetgevende voorstellen dan die welke in het Commissiewerkprogramma voor 2021 zijn aangekondigd. Lidstaten kunnen vanzelfsprekend de Europese Commissie beïnvloeden, bijvoorbeeld middels Raadsconclusies, maar het recht van initiatief voor nieuwe wetgeving ligt bij de Europese Commissie

21.

SP: De leden van de SP-fractie vragen hoe Nederland samen met andere lidstaten optrekt in hun verzet tegen het EU-actieplan. Wat zijn de overeenkomstige kritiekpunten van de lidstaten met een tegenstem? Hoe probeert de Minister de kritiekpunten breder uit te onderhandelen zodat er wel een akkoord bereikt kan worden? Op welke manier wordt de inspraak van bewoners van verschillende lidstaten meegenomen in dit uitwerking van het actieplan en op welke manier neemt de Minister deze input van bewoners van de verschillende lidstaten mee in hun kritiek?

De leden van de SP vragen naar verzet tegen het EU-actieplan. Het kabinet heeft de sociale pijler verwelkomd en vindt het zinvol dat ruim drie jaar na ondertekening wordt gekeken hoe het staat met de implementatie ervan. De afgelopen periode zijn goede stappen gezet bij het versterken van de sociale dimensie en de implementatie van de pijler. Het is daarbij van belang dat de bestaande bevoegdheidsverdeling overeind blijft. De primaire verantwoordelijkheid voor het vormgeven van sociaal beleid ligt bij de lidstaten. Het EU Actieplan Implementatie Sociale Pijler moet nog gepresenteerd worden. De exacte inhoud en de posities van andere lidstaten zijn daarom nog niet bekend. De Europese Commissie heeft de afgelopen periode een breed consultatieproces uitgezet. Verschillende partijen, bijvoorbeeld sociale partners, hebben input kunnen geven over wat zij van het Actieplan verwachten. Het kabinet heeft ook gereageerd op deze consultatie. Uw Kamer is hierover geïnformeerd5. In het algemeen kan worden gesteld dat Nederland het streven naar duurzaam en inclusief herstel, met specifieke aandacht voor de digitale en groene transitie kan steunen. De herstelfase biedt een kans om deze transities te versnellen. Aandacht voor kwetsbare groepen in deze transities is essentieel om draagvlak te behouden.

22.

SP: De leden van de SP-fractie willen weten welke verwachtingen de Minister heeft van het op 3 maart te verwachten Actieplan implementatie Europese Pijler van Sociale Rechten. Verwacht de Minister de aankondiging van nieuwe (wetgevende) EU-voorstellen anders dan die reeds in het Commissiewerkprogramma voor 2021 zijn aangekondigd?

De leden van de SP vragen naar de verwachtingen rondom het Actieplan implementatie Europese Pijler van Sociale Rechten. Dit Actieplan wordt inderdaad begin maart verwacht en zal waarschijnlijk de vorm van een mededeling hebben. Het is nog niet duidelijk hoe het Actieplan er uit gaat zien en of daar andere wetgevingsvoorstellen uit volgen dan die reeds in het Commissiewerkprogramma voor 2021 zijn aangekondigd. In haar werkprogramma geeft de Europese Commissie aan dat het Actieplan het belangrijkste instrument van deze Commissie zal zijn om op middellange en lange termijn bij te dragen tot sociaaleconomisch herstel en veerkracht, teneinde de sociale rechtvaardigheid van de digitale en groene transitie te verbeteren.

23.

SP: De leden van de SP-fractie zijn ook benieuwd wat de Minister verwacht over de supranationaliteit van de in de Pijler opgestelde richtlijnen. Mogen wij als Nederland nog wel onze eigen keuzes maken en beleid maken op nationaal niveau?

De Europese pijler van Sociale Rechten heeft de vorm van een inter-institutionele afkondiging. Dit is een juridisch-niet bindend instrument. De pijler heeft ook niet het doel om de bestaande competentieverdeling tussen de EU en de lidstaten te veranderen en Nederland zal dit ook bewaken.

24.

SP: De leden van de SP-fractie vinden het beschermen van de rechten van arbeidsmigranten binnen de hele EU heel belangrijk. In de Tweede Kamer zijn op donderdag 11 februari 2021 meerdere voorstellen aangenomen die een grote stap betekenen in het nationaal beschermen van de rechten van arbeidsmigranten. De Minister heeft zich meermaals positief uitgesproken over het beschermen van deze rechten. Zal hij binnen de EU uitdragen welke stappen in Nederland gezet gaan worden en andere lidstaten aansporen de aanbevelingen van het aanjaagteam-Roemer te bestuderen en waar mogelijk over te nemen?

Ook in Europees verband vraag ik aandacht voor de bescherming van de rechten van arbeidsmigranten. Zo heb ik in de informele ministeriële videoconferentie werkgelegenheid en sociaal beleid van 17 juli 2020 (Kamerstukken 21 501-31, nr. 572) over arbeidsmigratie en een betere handhaving van de rechten van mobiele EU-werknemers en seizoenarbeiders aangegeven dat de bescherming van arbeidsmigranten hoge prioriteit heeft en heb ik een toelichting gegeven over de instelling van het aanjaagteam-Roemer. Ook heeft Nederland er succesvol op aangedrongen dat alle aspecten die relevant zijn voor een betere bescherming van de leef- en werkomstandigheden van arbeidsmigranten zijn opgenomen in de Raadsconclusies die in september 2020 onder Duits voorzitterschap zijn aangenomen door de lidstaten.

De aanbevelingen van het aanjaagteam-Roemer zijn tot stand gekomen na een gedegen analyse van de leef- en werkomstandigheden van arbeidsmigranten in Nederland en kunnen niet zonder meer vertaald worden naar de situatie in andere lidstaten die hun eigen nationale beleid hebben als het bijvoorbeeld gaat om de arbeidsmarkt en huisvesting. Wel heb ik een Engelstalige versie van de aanbevelingen verspreid onder EU-ambassades in Den Haag.

Bij elke relevante gelegenheid zal ik ook in de toekomst uitdragen welke stappen Nederland zet om de kwetsbare positie van arbeidsmigranten te verbeteren en zal ik het belang onderstrepen dat ik hecht aan gecoördineerde actie, waarin autoriteiten op alle niveaus hun verantwoordelijkheid nemen om de positie van arbeidsmigranten te verbeteren en samen te werken over de grenzen om een eerlijke interne markt met een gelijk speelveld te creëren. Daarbij zou het doel moeten zijn om in de EU veilige ketens van mobiele arbeid te scheppen. En dat gaat het beste als bestaande regels goed worden gehandhaafd, en als lidstaten in Europa beter samenwerken. Hierbij is ook een rol weggelegd voor de Europese Arbeidsautoriteit (ELA).

25.

SP: De leden van de SP-fractie merken op dat het integratiedebat in Nederland al enige decennia wordt gevoerd. Welke elementen in het Actieplan ervaart de Minister als vernieuwend? Zijn er naast de stappen die in Nederland al worden gezet wat betreft integratie en inclusie ook punten die het Nederlandse beleid kunnen versterken? Zal de Minister bijvoorbeeld ideeën ophalen over het verkleinen van segregatie in wijken en scholen? Van welke landen kan Nederland op dat gebied iets leren?

Zie voor een antwoord op de eerste twee vragen van de leden van de SP-fractie over de vernieuwende en versterkende aspecten van het actieplan voor integratie en inclusie 2021–2027 mijn antwoord op vraag 12 hierboven.

Zoals reeds aangegeven in de Kamerbrief over het tegen gaan van segregatie op scholen van 18 december 2020 heeft het kabinet enkele nationale, kansrijke ideeën opgehaald die nader worden onderzocht.6 De ideeën betreffen o.a. het vergroten van de transparantie van het aanmeldbeleid op scholen, het voorlichten van ouders met een lagere SES over aanmeldbeleid en het aangaan van vriendschapsbanden tussen scholen met leerlingen van verschillende achtergronden. Deze scholen organiseren gezamenlijke activiteiten zodat kinderen van de verschillende scholen elkaar kunnen ontmoeten.

Naar verwachting wordt binnenkort een resolutie aangenomen over de Europese Onderwijsruimte, die richtinggevend is voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs. In deze resolutie is nadrukkelijk opgenomen dat lidstaten met elkaar in gesprek blijven over goede voorbeelden voor het bevorderen van inclusie in het onderwijs. Daarnaast is op 22 januari in een videoconferentie van EU-onderwijsministers, ter voorbereiding op de Sociale Top van begin mei, gesproken over best practices met betrekking tot inclusie en kansengelijkheid. Op 19 februari a.s. vindt een beleidsdebat over inclusie en toegankelijkheid van het onderwijs plaats. Wij kijken uit naar de verdere best practices die we tijdens deze vergadering zullen ophalen.

Het kabinet hecht ook groot belang van de aanpak van segregatie in wijken. Gemeenten hebben spelen hierin een sleutelrol. Zij kunnen maatwerk bieden naar aanleiding van de lokale context. In een aantal gemeenten is het voorkomen en tegengaan van segregatie een onderdeel van de gelijke kansen-aanpak. Het belang van een integrale beleidsgerichte aanpak wordt breed onderschreven. De vraagstukken zijn niet in alle gebieden dezelfde en vragen in voorkomende gevallen om maatwerk.7

26.

SGP: De leden van de SGP-fractie vinden het terecht dat wordt ingezet op het bereiken van een zo kort mogelijke exportduur van de werkloosheidsuitkeringen. Ook het tegengaan van premieshoppen vinden deze leden een goede zaak. Zet de Minister onder de nieuwe Europese Commissie in op de mogelijkheid bij de export van uitkeringen de hoogte ervan neerwaarts te corrigeren naar het prijspeil in het land van bestemming, in lijn met de toezeggingen die eerder richting het Verenigd Koninkrijk zijn gedaan en die voor alle lidstaten zouden gaan gelden? Zo nee, waarom niet?

Het neerwaarts corrigeren van de hoogte van uitkeringen bij export naar het prijspeil in het land van bestemming, vormt geen onderdeel van het voorstel van de Commissie tot herziening van Verordening 883/2004. Ook maakt het geen onderdeel uit van de huidige onderhandelingen. Een eerder voorstel van Nederland en drie andere lidstaten tot indexatie van gezinsbijslagen stuitte op grote weerstand bij de overige lidstaten en de Commissie. Hiervoor bestaat onvoldoende draagvlak binnen de EU.

27.

SGP: De leden van de SGP-fractie vragen wat de stand van zaken is ten aanzien van het EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in de EU. Deze leden lezen dat het Portugees Raadsvoorzitterschap onder andere door de Nederlandse regering is verzocht de opinie van de Juridische Dienst van de Raad openbaar te maken, ter verduidelijking van de juridische basis van het voorstel. Gaat de Minister hier tijdens deze Informele Raad verder op aandringen? Deze leden zijn hier voorstander van, mede gelet op het feit dat de Kamer in meerderheid de motie-Stoffer heeft gesteund, die zegt dat de EU geen richtlijnen uit dient te vaardigen op terreinen waar de EU niet bevoegd is, omdat dit in strijd is met het beginsel van subsidiariteit (Kamerstuk 21 501-31, nr. 588). Deelt de Minister de mening dat een stevige juridische basis voor dit richtlijnvoorstel van belang is, en dat de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en lidstaten voor wat betreft het minimumloon gerespecteerd dient te worden? Kan de Minister aangeven welke stappen hij zet als blijkt dat de EU hiertoe inderdaad niet bevoegd is op het punt van het minimumloon?

In afwachting van de opinie van de Juridische Dienst van de Raad (JDR) heeft het Portugees voorzitterschap ervoor gekozen de onderhandelingen te beginnen met de hoofdstukken over de horizontale bepalingen en slotbepalingen, die naar verwachting het minst gevoelig liggen. Op 29 januari heeft een eerste bespreking in Raadsverband plaatsgevonden. Op 12 februari heeft het voorzitterschap medegedeeld de volgende bespreking tot nader order uit te stellen. Hoewel dit uitstel niet nader is toegelicht, zie ik dit als een positieve ontwikkeling.

Op verschillende momenten, waaronder tijdens de VTC-raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 3 december jl., heb ik aangedrongen op het openbaar maken van de JDR-opinie. Ook in de brief met gelijkgestemde lidstaten is gepleit voor het openbaar maken van de opinie. Aangezien de Nederlandse wens tot openbaarmaking van de opinie derhalve breed bekend is, en ik zelf niet zal deelnemen aan de Informele Raad, acht ik het niet noodzakelijk om dit punt gedurende de aankomende Informele Raad opnieuw op te brengen. Wel zal Nederland blijven pleiten voor openbaarmaking bij de besprekingen van het voorstel in de Brusselse Raadswerkgroepen.

Ja, ik deel de mening voor wat betreft het belang van een stevige toetsing op de juridische basis voor dit richtlijnvoorstel. Ik deel tevens de mening van het belang van het respecteren van de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten.

Het kabinet hecht eraan dat het voorstel de huidige bevoegdheidsverdeling respecteert. De eventuele vervolgstappen zijn afhankelijk van de inhoud van de JDR-opinie, die thans nog niet beschikbaar is.

28.

SGP: De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister bereid is voedselbanken te ondersteunen met de minimaal twee procent van de voor Nederland beschikbare ESF+ middelen. Deze leden vragen aan de Minister of hij daarbij ook de ondersteuningsbehoefte van de zogeheten kledingbanken betrekt. Komen zij hiermee ook in aanmerking voor een bijdrage? Zij vervullen, naast de voedselbanken, immers ook een belangrijke rol in het ondersteunen van de meest behoeftigendoelgroep.

Het kabinet heeft aangegeven bereid te zijn de voedselbanken te ondersteunen met een minimumpercentage van de meest behoeftigen doelgroep. Dit in verband met twee ontwikkelingen die zich gelijktijdig bij de voedselbank voordoen: de zorgen bij de voedselbanken over (verwachte) toenemende klantenaantallen als gevolg van de coronacrisis en een (dreigend) tekort aan voedselaanbod als gevolg van het succes bij de aanpak tegen voedselverspilling. Bij deze keuze zijn ook de inzichten uit de initiatiefnota over ondersteuning van de voedselbanken van de leden Slootweg en Bruins betrokken. De (financiële) ondersteuning richt zich dus specifiek op de voedselbanken; de kledingbanken vallen hier niet onder. Dit laat onverlet dat het op lokaal niveau van belang is dat gemeenten en voedselbanken actief samenwerken met kledingbanken, die een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan het lokale armoedebeleid.

29.

SGP: De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister kan bevestigen dat het gelet op de demissionaire status geen steun kan uitspreken aan een nieuwe gendergelijkheidsstrategie die door de Europese Commissie is ontwikkeld en dat het oordeel hierover aan een nieuw kabinet hoort te zijn.

Het kabinet heeft haar positie over de gendergelijkheidsstrategie 2020–2025 bekendgemaakt middels het daarvoor gebruikelijk opgestelde BNC-fiche dat uw Kamer ontving op 14 april 2020.8 Het kabinet zal deze positie ten aanzien van de strategie, ook in de huidige demissionaire periode, blijven uitdragen.


X Noot
1

Kamerstuk 21 501-31, nr. 527.

X Noot
2

bijlage bij kamerstuk 21 501-31, nr. 592.

X Noot
3

Kamerstuk 21 501-31, nr. 527.

X Noot
4

Eindrapport arbeidsparticipatie hoogopgeleide statushouders door Regioplan, Kamerstuk 32 824, nr. 306.

X Noot
5

Bijlage bij kamerstuk 21 501-31, nr. 592.

X Noot
6

Brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, Kamerstuk 31 923, nr. 571.

X Noot
7

Zoals ook wordt onderschreven in het rapport «Kwetsbare wijken in België, Duitsland en Denemarken. Wisselwerking tussen landelijk en lokaal beleid», Verwey-Jonker Instituut, Oktober 2019.

X Noot
8

Fiche: Gendergelijkheidsstrategie 2020–2025, Kamerstuk 22 112, nr. 2861.

Naar boven