21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 571 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 augustus 2020

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 7 juli 2020 over de geannoteerde Agenda Informele Raad WSBVC 17 juli 2020 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 570), over de brief van 10 juni 2020 over antwoorden op vragen commissie over de Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 9 juni 2020 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 566) en over de brief van 19 juni 2020 over het verslag informele ministeriële videoconferentie werkgelegenheid en sociaal beleid van 9 juni 2020 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 568).

De vragen en opmerkingen zijn op 10 juli 2020 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 16 juli 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Rog

De adjunct-griffier van de commissie, Reinders

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

3

     

II

Antwoord/ Reactie van de Minister

5

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda Informele Raad WSBVC van 17 juli 2020. Zij blijven de regering steunen in het benoemen van het belang van de interne Europese markt voor herstel en ook steunen ze de inzet van de regering dat de nationale bevoegdheden voor het sociale zekerheidssysteem onverminderd van kracht zijn. Zij herkennen de constatering dat de huidige verordeningen sociale zekerheid voldoende werken en er dus geen noodzaak is om die aan te passen.

De leden van de VVD-fractie hebben daarnaast nog enkele opmerkingen en vragen. In het algemeen vragen zij de Minister toe te lichten wat het beoogde doel is van de drie break-out sessies? Verwacht de Minister dat het Duits voorzitterschap, of de Raad, op basis van de opbrengsten vervolgstappen initieert? Zo ja, wat is het verwachte vervolg en hoe wordt de Kamer hierin meegenomen?

Werkloosheidsverzekeringen en minimuminkomensregelingen

De leden van de VVD-fractie vinden dat niet vaak genoeg benadrukt kan worden dat de nationale bevoegdheden van kracht zijn. Daarbij steunen zij de lijn van de Minister dat er geen aanleiding is haast te maken met de herziening van de coördinatieverordening sociale zekerheid (2004/883). Verwacht de Minister dat andere lidstaten en het Duits voorzitterschap wel haast willen maken met de herziening van de coördinatieverordening? Hierbij benadrukken zij dat het belangrijk is dat de Kamer tijdig geïnformeerd wordt, wanneer er ontwikkelingen op dit gevoelige dossier zijn.

Jeugdwerkgelegenheid en Leven Lang Ontwikkelen

De leden van de VVD-fractie zien dat de Europese Commissie hernieuwde ambities heeft met betrekking tot de jeugdwerkgelegenheid in de Europese lidstaten. Daarbij constateren ze dat het oprekken van de leeftijd, naar 29 jaar zoals genoemd, afwijkt van de Nederlandse definitie van jeugd in het kader van sociale zaken en werkgelegenheid. Een dergelijk oprekken is niet doelmatig en staat goede vergelijkingen tussen landen in de weg.

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de ideeën rondom jeugdwerkgelegenheid aansluiten op de ook aangekondigde Europese Unie-vaardighedenagenda. Met betrekking tot die agenda vragen de leden of er recent vorderingen zijn op het gebied van erkenning van met name mbo-diploma’s en mbo-gerelateerde vaardigheden tussen de lidstaten.

Beide plannen zijn wat de leden van de VVD-fractie betreft interessant met betrekking tot het uitwisselen van best practices en vergelijkingen, maar moeten ver blijven van inmenging in de nationale bevoegdheden.

Demografische uitdagingen in de EU

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden van de Minister op de inbreng vorige maand. Deze leden herhalen dat de sterke vergrijzing niet opgevangen kan noch zou moeten worden met «meer migratie». Dit is wat de leden van de VVD-fractie betreft geen acceptabele oplossingsrichting. Zij brengen hierbij in herinnering dat de Minister in de beantwoording voor het schriftelijk overleg voor de informele Raad WSBVB van 9 juni jongstleden naar de nationale discussie in Nederland verwijst naar aanleiding van (inmiddels gepubliceerde) de verkenning bevolking 2050.1 Hoe zorgt de Minister ervoor dat het Europese groenboek vergrijzing deze nationale discussie niet doorkruist? Wat is de inzet bij en de verwachting over dit groenboek vergrijzing van de Minister? Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de vervolgstappen?

Minimumloon

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister hoe hij het vervolg ziet op de minimumloondiscussie. Welke ruimte biedt art. 153, lid 1b, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) -of een ander door de Europese Commissie beoogd verdragsartikel- in de ogen van de Minister voor een wetgevend instrument als tegelijkertijd aan artikel 153, vijfde lid, VWEU voldaan moet worden? Hoe toetst de Minister of het commissievoorstel voldoet aan de eis van opwaartse convergentie en aan de nationale bevoegdheid voor regelgeving op beloning uit art. 153, vijfde lid, VWEU? Is de Minister bereid een subsidiariteitstoets in te zetten, wanneer het commissievoorstel inbreuk maakt op de nationale bevoegdheid op regelgeving voor beloning als bedoeld in art. 153, vijfde lid, VWEU?

Zelfstandigen

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er in het kader van de «Digital Services Act» gesproken wordt over de ruimte voor collectieve onderhandeling door zelfstandigen, binnen het Europese mededingingsrecht (art. 101 VWEU). Wat is de appreciatie van de commissievoorstellen op dit vlak van de Minister? Hoe verhouden de commissievoorstellen zich tot de staande richtlijn van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) over collectieve onderhandeling door zelfstandigen? Wanneer verwacht de Minister dat de commissievoorstellen tot besluitvorming leiden en wordt de Kamer hierin meegenomen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

Geannoteerde Agenda Informele Raad WSBVC 17 juli 2020

De leden van de CDA-fractie staan positief tegenover het agenderen van het thema seizoensarbeid/mobiele werknemers. In dat kader vragen zij naar de uitvoering van de motie van de leden Palland en Tielen2, die de regering verzoekt:

  • met voorstellen te komen om de registratieplicht van tijdelijke buitenlandse werknemers in de gemeentelijke BRP aan te scherpen en sneller te laten ingaan, en de regels daaromtrent te verduidelijken;

  • in overleg met decentrale overheden te bezien op welke wijze(n) de knelpunten met betrekking tot huisvesting van tijdelijke buitenlandse werknemers kunnen worden aangepakt, en daarbij de suggestie te betrekken om het Stichting Normering Flexwonen keurmerk en/of het Agrarisch Keurmerk Flexwonen-keurmerk via de gemeentelijke algemene plaatselijke verordeningen verplicht te stellen.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke termijn het kabinet de uitvoering van deze motie oppakt.

Daarnaast zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd of de Minister tijdens de Raad ook het onderwerp grip op/regulering van (arbeids-)migratie aan de orde wil stellen, waarvan de leden zich zouden kunnen voorstellen dat dit ook in andere lidstaten op de politieke agenda staat?

Voorts ondersteunen de leden van de CDA-fractie het pleidooi van Nederland dat «werkloosheid als gevolg van de Coronacrisis zoveel mogelijk moet worden voorkomen en als die toch intreedt een tijdelijk karakter moet hebben en niet structureel mag worden». Zij rekenen erop dat de Minister vasthoudend zal blijven in zijn inzet ten aanzien van de herziening van de coördinatieverordening sociale zekerheid.

De leden van de CDA-fractie merken op dat uit een onderzoek van de Provincie Noord-Brabant met VNO-NCW Brabant Zeeland en Flanders Investment & Trade, Ondernemen over de grens, blijkt dat «zowel de Nederlandse als de Vlaamse ondernemers met name aanlopen tegen problemen aan die te maken hebben met nationale wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsrecht en belastingen (verschillende tarieven en fiscale aftrekposten), in het bijzonder problemen die zich voordoen bij grensarbeid».3 Gesteld wordt dat toegankelijke en eenduidige informatie op het gebied van wet- en regelgeving en grensarbeid volgens ondernemers lastig te verkrijgen is. Is de Minister bekend met dit onderzoek en herkent de Minister de probleemanalyse? Hoe staat de Minister tegenover de voorgestelde oplossingen, waaronder een centraal informatiepunt voor informatie over verschillen in wet- en regelgeving en praktische consequenties, het aanwijzen experimenteer- of regelluwe regio’s in de grensregio, (in-)formele ontmoetingsplekken voor ondernemers om kennis en ervaring over zakendoen over de grens en in de grensregio uit te wisselen, en het (proactief) verstrekken van (gratis) informatie over de buitenlandse markt en over subsidiemogelijkheden voor grensoverschrijdend ondernemen (bijvoorbeeld via de Kamers van Koophandel of Regionale ontwikkelingsmaatschappijen)? Kan de Minister aangeven wat er ten aanzien van deze onderwerpen al wel gebeurt en wat nog niet?

Net als het kabinet onderschrijven de leden van de CDA-fractie het belang van gezond en veilig werken. Op 9 juli 2020 ontvingen zij van de Staatssecretaris een brief over de voortgang om het juridisch mogelijk te maken onder stringente voorwaarden alcohol- en drugstesten af te nemen, voor specifieke functies die cruciaal zijn voor de veiligheid binnen de Besluit risico's zware ongevallen-bedrijven (Kamerstuk 25 883, nr. 387). De leden zouden graag weten hoe in andere lidstaten van de Europese Unie over dergelijke testen wordt gedacht, en of de Minister/Staatssecretaris voorbeelden kan delen van landen waar deze testen reeds mogen worden afgenomen en tot welke resultaten dit heeft geleid?

II Antwoord/ Reactie van de Minister

Algemeen

1.

VVD: De leden van de VVD-fractie hebben daarnaast nog enkele opmerkingen en vragen. In het algemeen vragen zij de Minister toe te lichten wat het beoogde doel is van de drie break-out sessies? Verwacht de Minister dat het Duits voorzitterschap, of de Raad, op basis van de opbrengsten vervolgstappen initieert? Zo ja, wat is het verwachte vervolg en hoe wordt de Kamer hierin meegenomen?

De break-out sessies zijn bedoeld om in kleinere groepen van Ministers informeel standpunten uit te wisselen over de verschillende onderwerpen. Het betreft een experimentele vernieuwende opzet van de vergadering. Het idee van het Duitse voorzitterschap is dat lidstaten op de verschillende onderwerpen kunnen leren van elkaars goede voorbeelden en ervaringen. En dat uiteengaan in break-out sessies het informele karakter versterkt en meer interactie mogelijk maakt. Dit juich ik van harte toe. Het ligt in de lijn der verwachting dat het Duits voorzitterschap de resultaten van de uitwisseling meeneemt in haar vervolgactiviteiten op de verschillende thema’s. Nederland is bijvoorbeeld ingedeeld in de break-out sessie over arbeidsmigratie, waarover ook Raadsconclusies zullen verschijnen. Het is daarom te verwachten dat het gesprek tussen de Ministers ook zijn weerklank zal hebben in de Raadsconclusies. De Kamer wordt op de gebruikelijke wijze geïnformeerd over dergelijke Raadsconclusies. Voor de andere break-outsessies is overigens minder concreet bekend of en zo ja waar de resultaten van de uitwisseling zullen landen.

Coördinatieverordening sociale zekerheid

2.

VVD: De leden van de VVD-fractie vinden dat niet vaak genoeg benadrukt kan worden dat de nationale bevoegdheden van kracht zijn. Daarbij steunen zij de lijn van de Minister dat er geen aanleiding is haast te maken met de herziening van de coördinatieverordening sociale zekerheid (2004/883). Verwacht de Minister dat andere lidstaten en het Duits voorzitterschap wel haast willen maken met de herziening van de coördinatieverordening? Hierbij benadrukken zij dat het belangrijk is dat de Kamer tijdig geïnformeerd wordt, wanneer er ontwikkelingen op dit gevoelige dossier zijn.

Een aantal lidstaten heeft te kennen gegeven dit dossier te willen afronden. Dit zal echter niet eenvoudig zijn, aangezien de standpunten tussen de verschillende groepen lidstaten nogal uiteenlopen. Nederland en de gelijkgezinde lidstaten zijn tegen de aanpassingen in het hoofdstuk werkloosheid. De Oost-Europese landen daarentegen zijn tegen de door het EP voorgestelde aanscherpingen in het hoofdstuk toepasselijke wetgeving, met name wat betreft detachering. De rol van Duitsland, een van de gelijkgezinde lidstaten van Nederland op dit dossier, is anders dan voorheen. Als voorzitter dient Duitsland als «honest broker» te opereren. Ik zal uw Kamer informeren zo gauw er ontwikkelingen zijn op dit dossier. Vooralsnog heeft Duitsland nog geen Raadswerkgroep over de herziening van de coördinatieverordening gepland.

Jeugdwerkgelegenheid en Leven Lang Ontwikkelen

3.

VVD: De leden van de VVD-fractie zien dat de Europese Commissie hernieuwde ambities heeft met betrekking tot de jeugdwerkgelegenheid in de Europese lidstaten. Daarbij constateren ze dat het oprekken van de leeftijd, naar 29 jaar zoals genoemd, afwijkt van de Nederlandse definitie van jeugd in het kader van sociale zaken en werkgelegenheid. Een dergelijk oprekken is niet doelmatig en staat goede vergelijkingen tussen landen in de weg.

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de ideeën rondom jeugdwerkgelegenheid aansluiten op de ook aangekondigde Europese Unie-vaardighedenagenda. Met betrekking tot die agenda vragen de leden of er recent vorderingen zijn op het gebied van erkenning van met name mbo-diploma’s en mbo-gerelateerde vaardigheden tussen de lidstaten.

De nieuwe EU-vaardighedenagenda is gericht op het versterken van de vaardigheden van alle EU-burgers, waaronder ook jongeren. De jongerengarantie daarentegen roept lidstaten op om maatregelen te nemen ter voorkoming en bestrijding van werkloosheid onder jongeren. Beide voorstellen worden nu bestudeerd en uw Kamer zal worden geïnformeerd via BNC-fiches over de kabinetsappreciatie. Op hoofdlijnen kan geconcludeerd worden dat beide voorstellen zich in hoofdlijnen richten op de voorbereiding van EU-burgers op de groene en digitale transities. Een aantal van de voorgestelde acties uit de nieuwe EU-vaardighedenagenda hebben directer betrekking op onderwijs en jongeren zoals de voorgestelde Raadsaanbeveling over beroepsonderwijs. Lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor onderwijs en vaardigheden beleid. Dit beleid ondersteunt de doelstellingen van het jeugdwerkgelegenheidspakket vooral op lange termijn.

Met het oog op de Europese Vaardighedenagenda vragen de leden van de VVD-fractie daarnaast of er recent vorderingen zijn gemaakt op het gebied van erkenning van met name mbo-diploma’s en mbo-gerelateerde vaardigheden tussen de lidstaten. Helaas moet worden vastgesteld dat de Europese ambitie om (ook) in het mbo te komen tot de wederzijdse automatische erkenning van diploma’s tussen de lidstaten nog niet of nauwelijks dichterbij is gebracht. Veel lidstaten waaronder Nederland hebben er enkele jaren geleden al op gewezen dat deze ambitie – toen voor de komende vijf jaar – te hoog was. Anders dan in het hoger onderwijs waar het bachelor – mastersysteem tenminste een eenduidige structuur biedt, kent het mbo vele honderden beroepsopleidingen op vier verschillende niveaus die in de lidstaten sterk uiteenlopend zijn vormgegeven. Daarbij is het vertrouwen in de kwaliteit(sborging) van elkaars stelsels nog onvoldoende ontwikkeld. De Europese Commissie lijkt dit nu ook te beseffen door in de nieuwe Vaardighedenagenda en het gelijktijdig uitgebrachte voorstel voor een Raadsaanbeveling over toekomstbestendig beroepsonderwijs (één van de twaalf in de Vaardighedenagenda aangekondigde maatregelen voorstellen te doen om hieraan te werken (opleidingen (meer) modulair vormgeven, werken aan Europese «kernprofielen» die een standaard kunnen zetten, herziening van het Europese instrumentarium voor het mbo met kwaliteit(sborging) als leidend beginsel). Kortom: de stip op de horizon blijft, maar er is nog een lange weg te gaan om daar te komen.

In de praktijk is dat overigens geen groot probleem: de meeste lidstaten kennen een instantie die zich bezighoudt met internationale diplomawaardering en -erkenning; voor het Nederlandse mbo is dit de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs – Bedrijfsleven SBB. Een diploma kan als regel binnen zes weken worden erkend.

Demografische uitdagingen in de EU

4.

VVD: De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden van de Minister op de inbreng vorige maand. Deze leden herhalen dat de sterke vergrijzing niet opgevangen kan noch zou moeten worden met «meer migratie». Dit is wat de leden van de VVD-fractie betreft geen acceptabele oplossingsrichting. Zij brengen hierbij in herinnering dat de Minister in de beantwoording voor het schriftelijk overleg voor de informele Raad WSBVB van 9 juni jongstleden naar de nationale discussie in Nederland verwijst naar aanleiding van (inmiddels gepubliceerde) de verkenning bevolking 2050. Hoe zorgt de Minister ervoor dat het Europese groenboek vergrijzing deze nationale discussie niet doorkruist? Wat is de inzet bij en de verwachting over dit groenboek vergrijzing van de Minister? Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de vervolgstappen?

Het kabinet ziet geen principiële tegenstellingen tussen de nationale en Europese verkenningen naar de gevolgen van vergrijzing. Vrijwel alle EU-lidstaten zullen de komende decennia te maken krijgen met de gevolgen van vergrijzing. Zoals in de kabinetsreactie bij het rapport «Bevolking van 2050 in beeld. Drukker, diverser en dubbelgrijs» is aangegeven zal na het uitbrengen van de laatste rapportage in het kader van de Verkenning bevolking 2050, begin 2021, worden gewerkt aan het formuleren van een integrale beleidsagenda voor het Nederland van de toekomst. Ook mogelijke Europese initiatieven op dit gebied zullen daarbij betrokken worden. Zo stelt de Commissie ieder jaar een verslag op over de stand van de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 151, met inbegrip van de demografische situatie in de Unie. Ook het aangekondigde Groenboek vergrijzing van de Europese Commissie maakt in die zin onderdeel uit van de beleidsontwikkeling rond dit thema.

Europees raamwerk voor minimumlonen

5.

VVD: De leden van de VVD-fractie vragen de Minister hoe hij het vervolg ziet op de minimumloondiscussie. Welke ruimte biedt art. 153, lid 1b, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) -of een ander door de Europese Commissie beoogd verdragsartikel- in de ogen van de Minister voor een wetgevend instrument als tegelijkertijd aan artikel 153, vijfde lid, VWEU voldaan moet worden?

Het genoemde artikel art 153, lid 1b, verwijst naar de mogelijkheid van de Europese Unie om de lidstaten te ondersteunen en aan te vullen op het gebied van arbeidsvoorwaarden. Het vijfde lid van hetzelfde artikel expliciteert dat beloning (o.a.) geen onderdeel uitmaakt van de ondersteunende of aanvullende bevoegdheden van de Europese Unie richting de lidstaten.

Het recente consultatiedocument van de Europese Commissie bevat een waaier aan beleidsmogelijkheden waar de Europese Commissie aan denkt. Zo vraagt de Europese Commissie aan de sociale partners naar hun oordeel over bijvoorbeeld het functioneren van de collectieve onderhandelingen; de transparantie en stabiliteit van de nationale vaststellingsmechanismes; maar ook de handhaving op de geldende nationale regelgeving. Het is op dit moment, waarop een concreet voorstel nog ontbreekt, niet mogelijk aan te geven of de juridische grondslag voor een voorstel in lijn is met de genoemde artikelen in het Verdrag. Dit zal onder andere afhangen van de inhoud van een uiteindelijk voorstel.

6.

VVD: Hoe toetst de Minister of het commissievoorstel voldoet aan de eis van opwaartse convergentie en aan de nationale bevoegdheid voor regelgeving op beloning uit art. 153, vijfde lid, VWEU? Is de Minister bereid een subsidiariteitstoets in te zetten, wanneer het commissievoorstel inbreuk maakt op de nationale bevoegdheid op regelgeving voor beloning als bedoeld in art. 153, vijfde lid, VWEU?

Als de Europese Commissie komt met een concreet voorstel dan zal dit worden getoetst op onder andere subsidiariteit. U wordt hierover geïnformeerd middels een BNC-fiche. Daarin wordt ook getoetst of het past binnen de kaders van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Daarnaast zijn effectbeoordelingen («Impact assessments») een verplicht onderdeel voor Commissie-initiatieven waarvan economische of sociale gevolgen worden verwachten. Zo een effectbeoordeling geeft inzicht in de noodzaak van een EU-maatregel en de effecten ervan op onder andere de economie van de lidstaten van de EU.

De subsidiariteitstoetsing is een instrument van Europese nationale parlementen. Het is derhalve aan de Tweede Kamer om te bepalen of zij dit instrument op enig moment wenst in te zetten. Als de Tweede Kamer hiertoe besluit zal het kabinet dit respecteren.

Digital Service Act en zelfstandigen

7.

VVD: De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er in het kader van de «Digital Services Act» gesproken wordt over de ruimte voor collectieve onderhandeling door zelfstandigen, binnen het Europese mededingingsrecht (art. 101 VWEU). Wat is de appreciatie van de commissievoorstellen op dit vlak van de Minister? Hoe verhouden de commissievoorstellen zich tot de staande richtlijn van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) over collectieve onderhandeling door zelfstandigen? Wanneer verwacht de Minister dat de commissievoorstellen tot besluitvorming leiden en wordt de Kamer hierin meegenomen?

De positie van zelfstandigen, met name in de platformeconomie, is een onderwerp dat breed in Europa speelt. Met het door de Europese Commissie aangekondigde Digital Services Act Package, waarover tot 8 september 2020 een brede openbare consultatie plaatsvindt, beoogt de Commissie een breed kader te scheppen voor de privacy, consumentenbescherming en veiligheid in E-Commerce. De juridische positie van ZZP’ers en vergelijkbare werkers in de platformeconomie maakt ook onderdeel uit van de consultatie. Daarbij gaat het zowel om hun individuele arbeidsrelatie met opdrachtgevers, als de mogelijkheid om als zelfstandigen collectief met die opdrachtgevers in onderhandeling te treden. De Europese Commissie komt pas dit najaar met concrete voorstellen die op dat moment door het kabinet op hun merites zullen worden beoordeeld. Voor het kabinet zal de positie van zelfstandigen in de platformeconomie daarbij een belangrijk punt van aandacht zijn.

Geannoteerde Agenda Informele Raad WSBVC 17 juli 2020

8.

CDA: De leden van de CDA-fractie staan positief tegenover het agenderen van het thema seizoensarbeid/mobiele werknemers. In dat kader vragen zij naar de uitvoering van de motie van de leden Palland en Tielen, die de regering verzoekt:

  • met voorstellen te komen om de registratieplicht van tijdelijke buitenlandse werknemers in de gemeentelijke BRP aan te scherpen en sneller te laten ingaan, en de regels daaromtrent te verduidelijken;

  • in overleg met decentrale overheden te bezien op welke wijze(n) de knelpunten met betrekking tot huisvesting van tijdelijke buitenlandse werknemers kunnen worden aangepakt, en daarbij de suggestie te betrekken om het Stichting Normering Flexwonen keurmerk en/of het Agrarisch Keurmerk Flexwonen-keurmerk via de gemeentelijke algemene plaatselijke verordeningen verplicht te stellen.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke termijn het kabinet de uitvoering van deze motie oppakt.

Op 4 mei 2020 is het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten aangesteld onder leiding van Emile Roemer. Het aanjaagteam heeft contact met verschillende regio’s om knelpunten en mogelijke oplossingen te bespreken. Zij kwam op 11 juni jl. met de eerste aanbevelingen aan het Kabinet (Bijlage bij Kamerstuk 29 861, nr. 51). Op 3 juli jl. is het kabinet met een reactie hierop gekomen (Kamerstuk 29 861, nr. 52). De kabinetsreactie behandelt ook de acties die betrekking hebben op uitvoering van de motie Palland en Tielen.

Het eerste onderdeel van de motie Palland en Tielen over de registratie van tijdelijke buitenlandse werknemers, heeft al langere tijd de aandacht van de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). De verplichting voor arbeidsmigranten om zich tijdig bij een gemeente in te laten schrijven volgt uit de Wet Basisregistratie Personen (BRP). Zoals ook aangekondigd in de kabinetsreactie op de aanbevelingen van het aanjaagteam, gaat de Staatssecretaris van BZK onderzoeken of en hoe de huidige termijnen in de wet BRP met betrekking tot de aangifteplicht aangepast zouden kunnen worden (bijvoorbeeld door aan te sluiten bij termijnen in andere (Europese) regelgeving) om deze eenvoudiger te maken en ook de handhaving ervan te vereenvoudigen. De huidige termijn uit de Wet BRP (aangifteplicht bij verblijf van naar verwachting langer dan vier maanden, binnen een periode van zes maanden) levert onduidelijkheden op en maakt handhaving ingewikkeld. Dit punt wordt meegenomen bij uitwerking van een plan van aanpak om de registratie van arbeidsmigranten te verbeteren. Vanwege de urgentie worden op korte termijn (in het jaar 2020) daarin al de eerste stappen gezet.

Het tweede onderdeel van de motie Palland en Tielen betreft knelpunten met betrekking tot huisvesting van tijdelijke buitenlandse werknemers. Conform de kabinetsreactie, worden medeoverheden en partijen gestimuleerd met het Rijk op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor arbeidsmigranten in de buurt van plekken waar zij in grote aantallen werken. De adviezen van het aanjaagteam, waaronder die over de keurmerken en het gewenste aantal mensen per kamer, worden daarbij betrokken. Voor het realiseren van nieuwe locaties zijn al instrumenten beschikbaar (50 miljoen euro voor de huisvesting van kwetsbare groepen waaronder arbeidsmigranten, een vrijstelling op de verhuurderheffing voor flexwoningen en versnellingskamers i.h.k.v. flexwonen).

Er wordt gewerkt aan het koppelen van de in het kader van het doorbouwplan vrijgemaakte 50 miljoen voor de huisvesting van kwetsbare groepen aan regio’s waar de woonproblematiek speelt. Voor zover het arbeidsmigranten betreft, gebeurt dat in afstemming met het Aanjaagteam.

9.

CDA: Daarnaast zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd of de Minister tijdens de Raad ook het onderwerp grip op/regulering van (arbeids-)migratie aan de orde wil stellen, waarvan de leden zich zouden kunnen voorstellen dat dit ook in andere lidstaten op de politieke agenda staat?

Arbeidsmigratie staat inderdaad ook bij andere lidstaten op de politieke agenda. Besmettingen met COVID-19 in de vleesindustrie en de fruithandel hebben niet alleen in Nederland, maar ook in landen zoals Duitsland duidelijk gemaakt dat er maatregelen moeten worden getroffen om arbeidsmigranten beter te beschermen. Tijdens de Raad zal een break-out sessie plaatsvinden over het thema arbeidsmigratie. De focus van die sessie ligt op een betere handhaving van de rechten van seizoenarbeiders en werknemers die in een andere lidstaat werken. Ik verwacht dan ook dat er tijdens deze sessie aandacht zal zijn voor de implementatie van de Europese regels voor grensoverschrijdende arbeid en de Europese samenwerking daaromtrent. Ik zal inbrengen dat de recent opgerichte Europese Arbeidsautoriteit ingezet moet worden om arbeidsmigratie in goede banen te leiden.

10.

CDA: De leden van de CDA-fractie merken op dat uit een onderzoek van de Provincie Noord-Brabant met VNO-NCW Brabant Zeeland en Flanders Investment & Trade, Ondernemen over de grens, blijkt dat «zowel de Nederlandse als de Vlaamse ondernemers met name aanlopen tegen problemen die te maken hebben met nationale wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsrecht en belastingen (verschillende tarieven en fiscale aftrekposten), in het bijzonder problemen die zich voordoen bij grensarbeid». Gesteld wordt dat toegankelijke en eenduidige informatie op het gebied van wet- en regelgeving en grensarbeid volgens ondernemers lastig te verkrijgen is. Is de Minister bekend met dit onderzoek en herkent de Minister de probleemanalyse?

Het onderzoek is bekend. Ik herken de probleemanalyse rondom de verschillen in nationale wet- en regelgeving. Voor wat betreft het verkrijgen van toegankelijke en eenduidige informatie op het gebied van wet- en regelgeving onderschrijf ik de aanbevelingen uit het rapport: «Maak gebruik van organisaties die expertise hebben op dit terrein, zoals BOM, FIT, (het SVB-)bureau Belgische Zaken, (de) Grensinfopunten, Interreg Nederland-Vlaanderen, externe adviesbureaus, internet, overheden, en bezoek informatiebijeenkomsten».

11.

CDA: Hoe staat de Minister tegenover de voorgestelde oplossingen, waaronder een centraal informatiepunt voor informatie over verschillen in wet- en regelgeving en praktische consequenties, het aanwijzen experimenteer- of regelluwe regio’s in de grensregio, (in-)formele ontmoetingsplekken voor ondernemers om kennis en ervaring over zakendoen over de grens en in de grensregio uit te wisselen, en het (proactief) verstrekken van (gratis) informatie over de buitenlandse markt en over subsidiemogelijkheden voor grensoverschrijdend ondernemen (bijvoorbeeld via de Kamers van Koophandel of Regionale ontwikkelingsmaatschappijen)? Kan de Minister aangeven wat er ten aanzien van deze onderwerpen al wel gebeurt en wat nog niet?

De opgesomde oplossingen zijn vanuit de ondernemers bezien, begrijpelijk.

Veel gebeurt al. Het netwerk van GrensInfopunten, Interreg-kantoren, het Team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen (GWO) van de Belastingdienst en het SVB-bureau voor Belgische Zaken informeren op individueel niveau gratis over de verschillen in wet-, en regelgeving. Daarnaast organiseerden ze (tot aan de coronacrisis) tegen kostprijs periodiek bijeenkomsten voor ondernemers, soms met de focus op bepaalde branches. Deze bijeenkomsten zullen zo snel mogelijk weer worden hervat. Daarnaast wordt bezien of dergelijke bijeenkomsten in de toekomst ook online kunnen worden georganiseerd. De GrensInfopunten, Interreg-kantoren bieden gratis informatie aan over de buitenlandse markt. Voor subsidiemogelijkheden verwijzen zij door naar de bevoegde instanties. De Kamer van Koophandel verstrekt informatie over internationaal ondernemen. Het team GWO is gespecialiseerd in de kennis van fiscale regelgeving uit Nederland, België en Duitsland. Het SVB-bureau Belgische Zaken is gespecialiseerd in informatie rondom de sociale zekerheid en sociale voorzieningen in Nederland en België.

12.

CDA: Net als het kabinet onderschrijven de leden van de CDA-fractie het belang van gezond en veilig werken. Op 8 juli 2020 ontvingen zij van de Staatssecretaris een brief over de voortgang om het juridisch mogelijk te maken onder stringente voorwaarden alcohol- en drugstesten af te nemen, voor specifieke functies die cruciaal zijn voor de veiligheid binnen de Besluit risico's zware ongevallen-bedrijven. De leden zouden graag weten hoe in andere lidstaten van de Europese Unie over dergelijke testen wordt gedacht, en of de Minister/Staatssecretaris voorbeelden kan delen van landen waar deze testen reeds mogen worden afgenomen en tot welke resultaten dit heeft geleid?

In de brief van 16 januari 2020 (Kamerstuk 25 883, nr. 371) is aan de Kamer het voornemen gemeld om een wettelijke grondslag voor het afnemen van alcohol- en drugstesten te realiseren voor bedrijven die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo). Voor deze bedrijven geldt dat zij op grond van de Europese Seveso III-richtlijn verplicht zijn om verschillende (zware) veiligheidsmaatregelen te nemen ter voorkoming van zware ongevallen waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig (kunnen) zijn. In het kader van het wetgevingstraject voor het creëren van een wettelijke grondslag voor alcohol- en drugstesten voor andere bedrijven, wordt bekeken of, en zo ja, welke criteria andere landen hanteren waar alcohol- en drugstesten zijn toegestaan. In de toelichting op dat wetsvoorstel zal hiervan verslag worden gedaan.


X Noot
1

Bijlage bij Kamerstuk 35 300, nr. 81.

X Noot
2

Kamerstuk 35 359, nr. 9.

X Noot
3

Yvonne Prince, Arie-Jan van der Toorn en Elisa Vleeschouwer, Ondernemen over de grens, ondervonden obstakels en mogelijke oplossingen bij het zakendien in het grensgebied Noord-Brabant/Zeeland en Vlaanderen, VNO-NCW 2020, p. 2. (https://www.vnoncwbrabantzeeland.nl/grensoverschijdend-ondernemen-obstakels-en-oplossingen).

Naar boven