21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 483 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 april 2018

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 3 april 2018 over de geannoteerde agenda Informele Raad WSBVC van 17 en 18 april 2018 te Sofia, Bulgarije (Kamerstuk 21 501-31, nr. 479) en over de brief van 26 maart 2018 over het verslag van de Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, van 15 maart 2018 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 478).

De vragen en opmerkingen zijn op 5 april 2018 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 11 april 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Rog

De adjunct-griffier van de commissie, Kraaijenoord

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

Europese pijler van sociale rechten

1. VVD: Is de Minister bereid namens Nederland de Commissie op het hart te drukken dat vrij algemene bepalingen vanuit de sociale pijler, niet zonder meer tot concrete voorstellen, richtlijnen en vrij specifieke minimumnormen kunnen leiden?

De leden van de VVD hebben vragen gesteld over de Europese pijler van sociale rechten. De pijler kan een leidraad vormen voor effectief sociaal en arbeidsmarktbeleid en de uitwisseling van «best practices» tussen lidstaten op dit terrein bevorderen. Zo kan de pijler bijdragen aan noodzakelijke hervormingen in de lidstaten en een proces van opwaartse convergentie op sociaal terrein stimuleren. Het kabinet staat daarom ook positief tegenover de pijler. Het kabinet is bovendien voorstander van een diepere en eerlijkere interne markt, waarbij verdere verdieping van de interne markt gepaard gaat met een versterking van de sociale dimensie van de EU. Hier kan de Europese pijler van sociale rechten een bijdrage aan leveren. De pijler biedt ook een goede gelegenheid om te onderzoeken welke onderdelen van het sociale EU acquis in aanmerking zouden kunnen komen voor herziening. Op die manier kan de sociale pijler eraan bijdragen dat het EU acquis goed blijft aansluiten bij de huidige en toekomstige uitdagingen op sociaal terrein1. Het kabinet acht het hierbij van belang dat rekening wordt gehouden met het feit dat sociaal beleid in eerste plaats een verantwoordelijkheid van de lidstaten is. De pijler moet niet leiden tot een verschuiving van de competentieverdeling tussen de lidstaten en de EU. De Commissie heeft in het voorstel van de pijler benadrukt dat dit niet de bedoeling is; de pijler is een politieke verklaring en juridisch niet bindend. Verder acht het kabinet het van belang dat bij de implementatie van de pijler voldoende ruimte aan de lidstaten geboden moet worden om hun beleid af te kunnen stemmen op de nationale of lokale situatie.

2. VVD: Deelt de Minister dat het kompas in de discussie over de sociale dimensie van Europa is: het bevorderen van een competitieve interne markt, waar landen gericht zijn op het verbeteren van hun concurrentiepositie en groei? En niet een Europa wat de gaten dichtloopt voor landen die er een potje van maken? Hoe borgt de Minister doorschietende competentieverschuiving in deze discussie? Welk afwegingskader hanteert de Minister? Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie wat de stand van zaken is met betrekking tot de discussie over de sociale dimensie van Europa en de destijds opgestelde scenario’s. Kan de Minister inzicht geven in het krachtenveld rond de opgestelde scenario’s? En welke rol speelt de sociale pijler hierin?

Het kabinet zet in op een diepere en eerlijkere interne markt waarbij verdere verdieping van de interne markt gepaard gaat met een versterking van de sociale dimensie van de EU, binnen de huidige competentieverdeling. De EU moet ervoor zorgen dat iedereen kan profiteren van de voordelen van de interne markt en dat deze voordelen eerlijk verdeeld worden. Dit heeft de Minister-President november vorig jaar ook benadrukt op de Sociale top voor eerlijke banen en groei in Gotenburg2. De Europese pijler van sociale rechten kan hieraan bijdragen. Daarnaast biedt de integrale benadering van de pijler meerwaarde omdat die het mogelijk maakt om met een bredere blik te kijken naar de huidige en toekomstige uitdagingen op sociaal terrein. Het reflectiepaper over de sociale dimensie van de EU is door de Europese Commissie gepubliceerd met als doel een discussie met de lidstaten op te starten over de toekomst van de sociale dimensie van de EU. Ik heb dit reflectiepaper met de verschillende scenario’s die hierin uiteen zijn gezet verwelkomd omdat dit een goed startpunt voor discussie vormt. Het reflectiepaper is uitsluitend bedoeld als discussiestuk, het omvat geen voorstellen en er vindt geen besluitvorming over plaats.

3. VVD: Kan de Minister inzicht geven in, dan wel vragen aan de Commissie, welke concrete invullingen van de pijler nog zijn te verwachten? De leden van de VVD-fractie zoeken meer grip in de discussie rond de sociale dimensie en hebben de behoefte aan meer integrale afwegingen tussen voorstellen te kunnen maken. Graag zien zij een reactie van de Minister tegemoet.

De termijn van de Europese Commissie loopt volgend jaar af. Er worden daarom geen grote wetgevende pakketten meer verwacht. Recentelijk heeft de Commissie een voorstel gedaan voor de oprichting van een Europese arbeidsautoriteit en een aanbeveling uitgebracht over toegang tot sociale bescherming voor werknemers en zelfstandigen. De BNC fiches over deze voorstellen heeft u inmiddels ontvangen. Waarschijnlijk komt de Europese Commissie nog met een voorstel voor een Europees sociale zekerheidsnummer. Zoals toegezegd tijdens het AO over de raad WSBVC op 7 maart 2018, wil ik op het moment dat de nieuwe Commissie er is met de kamer een discussie voeren over de verhouding tussen de EU en de lidstaten op het sociale domein3.

4. SP: Zij vragen de huidige Minister hoe hij denkt over de sociale pijler en of hij evenals de leden van de SP-fractie van mening is dat sociaal beleid een verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf is. Is de Minister bereid tijdens de informele Raad te benadrukken dat een sociale pijler wat Nederland betreft overbodig is en dit nooit mag leiden tot een verschuiving van bevoegdheden van nationaal naar EU-niveau?

Zie beantwoording op vraag 1.

5. SP: Kan de Minister ook reageren op de stelling dat het beter zou zijn om als EU toe te treden tot het Europees Sociaal Handvest?

De Europese pijler van sociale rechten en het Europees Sociaal Handvest streven dezelfde doelen na. Ze zijn complementair en kunnen elkaar versterken. De Secretaris Generaal van de Raad van Europa was aanwezig bij de sociale top in Gotenburg en heeft dit daar ook benadrukt. De Europese pijler van sociale rechten omvat 20 principes die nauw aansluiten bij de fundamentele sociale rechten van het Europees Sociaal Handvest. Als zodanig verschilt het ESH qua inhoud niet veel van de sociale pijler. Toetreding van de EU als organisatie tot het Europees Sociaal Handvest kan momenteel niet aan de orde zijn. De afzonderlijke EU lidstaten kunnen er namelijk voor kiezen niet aan alle sociale rechten te zijn gebonden. De mate van verbondenheid verschilt ook aanzienlijk tussen de EU lidstaten. Daarom is het dan ook niet mogelijk dat de EU partij zal worden bij het Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa. Nederland heeft overigens op 23 januari 2004 het herziene Europees Sociaal Handvest getekend. Daarbij is ervoor gekozen om ons niet te binden aan één van de rechten uit het handvest: het recht voor kinderen op les in de moedertaal. Hier is voor gekozen om de inburgering van migrantenkinderen in Nederland te bevorderen.

6. SP: De leden van de SP-fractie vragen de Minister ook met betrekking tot de agendapunten «leven lang leren» en «jeugd- en langdurige werkloosheid» te bevestigen dat dit primair een verantwoordelijkheid is van individuele lidstaten en dat er derhalve geen bevoegdheden overgedragen moeten worden aan Europa.

De aanpak van jeugd- en langdurige werkloosheid is primair een verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf, waarbij de Europese Unie een aanvullende, ondersteunende rol kan vervullen. Ten aanzien van deze terreinen het kabinet is geen voorstander van een competentieverschuiving tussen de lidstaten en de Europese Unie.

Leven lang leren

7. VVD: De leden van de VVD-fractie herkennen zich in het belang van een leven lang leren en hebben nog enkele vragen over de gedachtewisseling hierover tijdens de informele Raad. Kan de Minister de inzet van Nederland op dit terrein verder toelichten? De Minister geeft aan dat de overheid nauw samenwerkt met diverse actoren. Welke voorbeelden hiervan zullen er vanuit Nederland worden gedeeld? Is de Minister bereid de aanwezige landen te vragen hun goede voorbeelden te delen, met name als het gaat om de ondersteuning van het leven lang leren vanuit de sociale zekerheid?

In mijn interventie zal ik een aantal punten aanstippen van de Nederlandse inzet, zoals verwoord in de brief «Leven lang ontwikkelen» welke uw Kamer op 12 maart jl. heeft ontvangen.4 Ik zal ingaan op de ambities omtrent de leerrekening, de wijze waarop een positieve leercultuur en ondersteuningsstructuur versterkt kan worden en hoe we een flexibel scholingsaanbod kunnen bereiken. Als er ruimte is dan zal ik best practices zoals het House of Skills in Amsterdam en het Twents Fonds voor Vakmanschap5 toelichten. Ook andere lidstaten zijn uitgenodigd om hun goede voorbeelden tijden de Raad met hun collega’s te delen.

8. VVD: Gezien de summiere verslaglegging van eerdere Raden richting de Kamer, is de Minister bereid op dit punt een ruimer verslag aan de Kamer te doen toekomen?

Bij mijn verslag van de Informele Raad zal ik conform uw verzoek dieper ingaan op dit debat, tegelijk wijs ik u erop dat alle Raden Werkgelegenheid en Sociaal beleid voor iedereen volledig online te volgen en integraal terug te kijken zijn via de website van de Raad.6

9. 50PLUS: In de geannoteerde agenda wordt gesproken over het faciliteren en stimuleren van een «leven lang leren voor alle werknemers». De leden van de 50PLUS-fractie vragen of hieruit begrepen mag worden dat het de inzet van de Minister is om te bepleiten een leven lang leren te faciliteren en te stimuleren voor alle werknemers, dus tot de AOW / pensioengerechtigde leeftijd, en onafhankelijk van het hebben van een startkwalificatie. Kan het antwoord toegelicht worden? Strekt leven lang leren zich niet ook uit tot zelfstandige ondernemers (in de brief is alleen sprake van «werknemers»)?

Het stimuleren van leven lang leren en ontwikkelen is van belang voor de volledige beroepsbevolking. De primaire verantwoordelijkheid voor leven lang ontwikkelen ligt bij werkgevers en werkenden. De overheid zorgt voor de noodzakelijke randvoorwaarden en de ondersteuning van mensen zonder werkgever/opdrachtgever.

Het budget dat jaarlijks beschikbaar is, is ontoereikend om de hele werkende beroepsbevolking in korte tijd aanspraak te laten maken op een budget voor scholing. Daarom is het van belang dat de middelen gericht worden ingezet, met goede ondersteuningsmogelijkheden. Over de wijze waarop, zullen nadere afspraken worden gemaakt met sociale partners.

Bijdrage van sociale partners aan de implementatie van de Europese pijler van sociale rechten

10. VVD: De leden van de VVD-fractie merken op dat er ook wordt gesproken over de bijdrage van sociale partners aan de implementatie van de Europese pijler van sociale rechten. De Minister wijst terecht op de al centrale rol van sociale partners op veel terreinen. Hoe ziet de Minister in dat licht de rol die de Europese Commissie hen toekent bij de monitoring over de uitvoering van de pijler. Wat wordt hieronder verstaan en wat betekent dit voor de Nederlandse situatie?

Het kabinet is van mening dat, gezien de centrale rol van sociale partners op veel van de terreinen waar de Europese pijler van sociale rechten over gaat, sociale partners goed moeten worden betrokken bij de implementatie van de pijler. Het is daarom positief dat de Commissie deze belangrijke rol van sociale partners in de uitvoering van de pijler benadrukt. Omdat in Nederland al veelvuldig contact plaatsvindt met de sociale partners op de verschillende thema’s van de pijler zijn er geen directe consequenties voor de Nederlandse situatie.

Jeugd- en langdurige werkloosheid

11. VVD: Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat de aanpak van jeugd- en langdurige werkloosheid een verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf is. Is de Minister bereid dit in te brengen tijdens de informele Raad en er op toe te zien dat we Europese aanpakken en banenplannen voorkomen?

Ik ben het met de leden van de VVD-fractie eens dat de aanpak van jeugd- en langdurige werkloosheid een verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf is, waarbij de Europese Unie een aanvullende ondersteunende rol kan vervullen. Lidstaten kunnen van elkaar leren als het gaat om de aanpak van jeugd- en langdurige werkloosheid. Europese ondersteuning in de zin van de uitwisseling van best practices of advisering bij het ontwikkelen van beleid kan daarbij nuttig zijn. Ik ben daarnaast van mening dat elke lidstaat zelf moet kunnen bepalen welke maatregelen het nationaal op deze terreinen neemt. Dit laatste punt zal terugkomen in mijn interventie.

12. VVD: De Europese Rekenkamer heeft op het vlak van jeugdwerkloosheid een aantal zeer kritisch rapporten geschreven over de werking van een dergelijke aanpak vanuit Europa in algemene zin en specifiek over het opleggen van de jeugdgarantie. Is de Minister bereid in de discussie deze kritische noten te herhalen? Welke budgettaire consequenties heeft het voortzetten van het Europese jeugdwerkgelegenheidsinitiatief? Waarom vindt Nederland deze verantwoord? Hoe beoordeelt de Minister in dat licht de conclusies van de Rekenkamer dat landen in aanmerking komen voor geld uit het initiatief, maar dit slechts in beperkte mate effectief is in de ondersteuning van de aanpak jeugdwerkloosheid?

Het huidige Europese jeugdwerkgelegenheidsinitiatief heeft op zichzelf geen budgettaire consequenties voor Nederland, omdat Nederland dit initiatief invult via nationaal beleid. Ook wordt er vanuit de EU geen aanvullende bijdragen van lidstaten gevraagd. Regio’s in lidstaten komen alleen in aanmerking voor geld uit het initiatief als de jeugdwerkeloosheid daar 25 procent of meer bedraagt. Omdat Nederland een relatief lage jeugdwerkloosheid kent, komen regio’s in Nederland hier niet voor in aanmerking.

Momenteel is het nog niet bekend of het Jeugdwerkgelegenheidsinitiatief en daarmee de Jeugdgarantie zullen worden voortgezet na 2020. We zullen de eventuele voorstellen hiertoe moeten afwachten om een inschatting van de budgettaire gevolgen te kunnen doen.

Ik ben bereid de kritische noten van de Europese Rekenkamer evenals onze eigen kritische positie ten aanzien van de Jeugdgarantie te herhalen.

13. VVD: De leden van de VVD-fractie constateren dat de lidstaten tijdens de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 15 februari 2016 een aanbeveling hebben aangenomen die zich richt op integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt. Wat is het voornemen van de Minister op de gestelde kernpunten uit deze aanbeveling?

Ten algemene wil ik aangeven dat de «integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt»7 een juridisch niet-bindende aanbeveling aan de lidstaten is. De Nederlandse beleidsdoelstellingen komen overeenkomen met die van de aanbeveling maar vanwege nationale (beleids)verschillen wordt de aanbeveling niet op de letter gevolgd. De aanbeveling kent een viertal kernpunten. Hieronder noem ik per kernpunt de gerelateerde beleid en ontwikkelingen in Nederland. Met dit beleid en deze ontwikkelingen is het kabinet van mening dat Nederland voldoet aan de aanbeveling.

Kernpunt 1: Bevorderen inschrijving als werkzoekende

UWV en gemeenten hebben de taak om mensen zo snel mogelijk weer naar werk te begeleiden. Mensen die een uitkering ontvangen op basis van de WW of de Participatiewet hebben daarom de verplichting zich in te schrijven als werkzoekende en er alles aan te doen om ander passend werk te vinden.

Kernpunt 2: Eén contactpunt voor de werkzoekende

Nederland kent een duaal stelsel met enerzijds een werkloosheidsverzekering voor werknemers die werkloos worden (WW uitgevoerd door UWV) en anderzijds een werkloosheidsvoorziening voor overige werklozen en voor mensen die de maximumduur van de WW hebben doorlopen (Participatiewet uitgevoerd door gemeenten). Er is dus sprake van één contactpunt per regelgeving.

Kernpunten 3 en 4: In de eerste 18 maanden van werkloosheid de mogelijkheden en behoeften van de betrokkene inventariseren én bij 18 maanden werkloosheid wordt een arbeidsintegratieovereenkomst afgesloten

De dienstverlening van UWV richt zich erop langdurige werkloosheid zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom wordt niet gewacht tot iemand al 18 maanden werkloos is, maar wordt zo snel mogelijk vastgesteld of werklozen aanvullende dienstverlening nodig hebben. Alle WW’ers krijgen in ieder geval online dienstverlening aangeboden. Naast de online dienstverlening biedt UWV aanvullende persoonlijke dienstverlening aan. Dit geeft de mogelijkheid om dienstverlening op maat te bieden. De individuele arbeidsmarktpositie van de WW-gerechtigde is daarbij leidend. Om de arbeidsmarktpositie te kunnen bepalen, wordt aan WW-gerechtigden gevraagd de Werkverkenner in te vullen. Met de werkverkenner wordt bij instroom in de WW de kans op werkhervatting binnen een jaar geschat. WW’ers met minder dan 50 procent kans op werkhervatting worden allen direct uitgenodigd voor een werkoriëntatiegesprek. Voor WW-gerechtigden die volgens de Werkverkenner meer dan 50 procent kans hebben op werk binnen een jaar en voor klanten die de Werkverkenner niet hebben ingevuld, beoordeelt UWV op basis van de aanwezige informatie (het zogeheten klantbeeld) of aanvullende dienstverlening op korte termijn toch toegevoegde waarde heeft.

In het werkoriëntatiegesprek worden afspraken gemaakt over de (sollicitatie)activiteiten die de klant zal ondernemen. Dan wordt ook besproken of extra dienstverlening nodig is, aanvullend op de online dienstverlening, om de arbeidsmarktpositie van de klant te verbeteren. De afspraken worden in een werkplan vastgelegd.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de arbeidsondersteuning van mensen in de bijstand. Op basis van cijfers derde kwartaal 2017 weten we dat 65 procent langer dan 2 jaar in de bijstand zit. De invoering van de Participatiewet heeft er bij verschillende gemeenten toe geleid dat uitkeringsgerechtigden die al langer een uitkering hebben opnieuw zijn gesproken. Op basis van CBS-cijfers zien we dat afgelopen periode het aantal re-integratievoorzieningen voor mensen in de bijstand is toegenomen. Deze voorzieningen worden ook ingezet voor mensen die langdurig met een grote afstand tot de arbeidsmarkt in de bijstand zitten.

De stap van bijstand naar werk is niet voor iedereen eenvoudig. Uit onderzoek blijkt dat de meerderheid van mensen in de bijstand zichzelf niet in staat acht om zelfstandig aan het werk te komen. Zij kampen vaak met lichamelijke en/of psychische belemmeringen. Het is dus van groot belang dat gemeenten bijstandsgerechtigden in beeld hebben, zodat maximaal kan worden meegedacht over participatie naar werk of andere ondersteuning op maat. We laten daarom dit jaar nog een onderzoek uitvoeren naar hoe gemeenten mensen die al langdurig in de bijstand zitten weer naar werk begeleiden en welke onderdelen hiervan succesvol zijn.

14. VVD: Is de Minister van plan vorm te geven aan een betere registratie van langdurig werklozen? Is de Minister bereid om binnen de context van deze aanbeveling de motie van de leden Wiersma en Diertens over een werk-apk (Kamerstuk 30 012, nr. 79) spoedig uit te voeren en te bezien hoe binnen de dienstverlening van het UWV en gemeenten, zowel de registratie van als informatie over werkzoekenden kan worden verbeterd?

Zowel over de registratie van (langdurig) werklozen als over de motie van de leden Wiersma en Diertens over een werk-apk zijn door uw Kamer op een eerder moment vragen aan mij gesteld. De leden Wiersma en Nijkerken-de Haan (beide VVD) hebben schriftelijke vragen gesteld over het bericht «VNO wil UWV-lijsten openbaar» (Telegraaf, 22 maart 2018). Het lid Gijs van Dijk (PvdA) heeft tijdens de Regeling van werkzaamheden van 20 maart jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 63, item 6) om een brief gevraagd naar aanleiding van het artikel «Langdurig werklozen vaak onvindbaar» (Telegraaf, 15 maart 2018). Ik verwacht medio deze maand uw Kamer hierover schriftelijk te informeren.

15: VVD: hoe ziet de Minister de genoemde arbeidsmarkt-integratie-overeenkomst voor langdurig werklozen?

Zoals in mijn antwoord op vraag 13 aangegeven, maakt UWV in het werkoriëntatiegesprek met de WW’er afspraken over de (sollicitatie)activiteiten die de klant zal ondernemen. Dan wordt ook besproken of extra dienstverlening nodig is, aanvullend op de online dienstverlening, om de arbeidsmarktpositie van de klant te verbeteren. De afspraken worden in een werkplan vastgelegd.

Gemeenten hebben een grote beleids- en uitvoeringsvrijheid om te bepalen op welke wijze re-integratie instrumenten in het individuele geval moeten worden ingezet om de kans op een succesvolle uitstroom richting (uiteindelijk) regulier werk zo groot mogelijk te laten zijn. Om tot een juiste individuele aanpak te komen voert de gemeente gesprekken met de bijstandsgerechtigde over mogelijkheden tot en kansen op werk. De bijstandsgerechtigde is verplicht gebruik te maken van een door de gemeente aangeboden vorm van voorziening gericht op arbeidsinschakeling en sociale activering, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar de individuele mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

16. 50PLUS: De leden van de 50PLUS-fractie vragen of Nederland in zijn interventie ook de (gewenste) rol van de rijksoverheid bij de bestrijding van jeugd- en langdurige werkloosheid zal belichten.

In mijn interventie zal ik ook ingaan op de rol van de rijksoverheid bij de bestrijding van jeugd- en langdurige werkloosheid.

17. 50PLUS: Tot slot vragen de leden van de 50PLUS-fractie of de Minister kan reflecteren op de vraag in hoeverre het Nederlandse beleid succesvol is om de «één-loket-gedachte» (één aanspreekpunt) te realiseren voor begeleiding en bemiddeling van langdurig werklozen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Zie in dit verband: Aanbeveling van de Raad van 15 februari 2016 betreffende de integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt (2016/C 67/01): aanbeveling (5): «De nodige voorzieningen te treffen om te zorgen voor continuïteit en één contactpunt aan te wijzen».

Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 13 kent Nederland een duaal stelsel met enerzijds een werkloosheidsverzekering voor werknemers die werkloos worden (WW uitgevoerd door UWV) en anderzijds een werkloosheidsvoorziening voor overige werklozen en voor mensen die de maximumduur van de WW hebben doorlopen (Participatiewet uitgevoerd door gemeenten). Er is dus sprake van één contactpunt per regelgeving.

Langdurige bijstandsgerechtigden zijn gebaat bij een integrale aanpak waarbij ook zorg en maatschappelijke participatie worden meegenomen. De gemeente heeft deze taken in één hand en kan daarom het beste ondersteuning bieden aan mensen die langdurig in de bijstand zitten.

Voortgangsrapportage Detacheringsrichtlijn

18. VVD: De leden van de VVD-fractie vragen de Minister wat de juridische gevolgen zijn van de amendering van artikel 1 van de Detacheringsrichtlijn zoals opgenomen in het onderhandelingsresultaat.

Artikel 1 beschrijft expliciet het doel van de herziene detacheringsrichtlijn: het vastleggen van regels met betrekking tot arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden ter bescherming van gedetacheerde werknemers in de context van dienstverlening. Dit is ook het doel van de huidige detacheringsrichtlijn. De amendering van artikel 1 heeft dus geen directe juridische gevolgen.

19. VVD: Kan de Minister het principe van doordetachering, zoals toegevoegd na onderhandeling met het Europees parlement, nader toelichten? Wat betekent detachering naar een ander land voor de termijn van detachering?

Het betreft hier de situatie waarin een uitzendbureau in lidstaat A een werknemer uitleent aan een onderneming (inlener) in lidstaat B. Deze stelt de werknemer vervolgens te werk in een andere lidstaat (lidstaat C) dan de lidstaat (lidstaat A) waarin de werknemer gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht. In deze situatie wordt de betreffende werknemer beschouwd als een werknemer die door het uitzendbureau in lidstaat A rechtstreeks is gedetacheerd naar lidstaat C. De totale detacheringstermijn is ook in deze situatie beperkt tot 12 maanden, met een mogelijke verlenging van 6 maanden.

Zoals aangegeven in de meest recente voortgangsrapportage over de detacheringsrichtlijn, is in deze situatie het uitzendbureau waarmee de werknemer een werknemersrelatie heeft verplicht te voldoen aan de verplichtingen van de herziene detacheringsrichtlijn en de handhavingsrichtlijn. Op de inlenende onderneming rust de verplichting om het uitzendbureau, voorafgaand aan de detachering naar lidstaat C, te informeren.

20. VVD: De Minister geeft aan dat het schrappen van de kan-bepaling voor de Nederlandse situatie acceptabel is omdat onderaannemers meestal onder een algemeen verbindend verklaarde cao vallen. Kan de Minister aangeven op welke wijze hij dezelfde arbeidsvoorwaarden wil borgen, ook als het niet een algemeen verbindend verklaarde cao is?

Zoals aangegeven in de recente voortgangsrapportage aan uw Kamer, was in het originele Commissievoorstel een kan-bepaling voor onderaannemingen opgenomen. Deze bepaling is in de algemene oriëntatie van de Raad geschrapt. Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 25 oktober 2017 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 459) was dat voor Nederland acceptabel in het licht van een compromis, temeer daar de onderaannemer in Nederland meestal al, net als de hoofdaannemer, onder de algemeen verbindend verklaarde cao valt.

Indien bedrijven hun onderaannemers contractueel zouden moeten verplichten om de harde kern van arbeidsvoorwaarden toe te passen ten aanzien van een cao waarvan de bepalingen niet algemeen verbindend zijn verklaard, zou dit een verbreding zijn van de werkingssfeer van cao’s zoals deze nu gelden. Bij niet algemeen verbindend verklaarde cao’s geldt dat in essentie slechts de leden van de werkgevers- en werknemersverenigingen gebonden worden. De uitbreiding van de werkingssfeer van de harde kern van arbeidsvoorwaarden van niet algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen naar onderaannemers zou een uitbreiding vereisen van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst.

Op verzoek van het EP bevat het onderhandelingsresultaat nu een overweging met als strekking dat lidstaten, overeenkomstig artikel 12 van de handhavingsrichtlijn (Richtlijn 2014/67/EU), maatregelen moeten nemen om de aansprakelijkheid bij onderaanneming te regelen teneinde misbruik van gedetacheerde werknemers te voorkomen. Nederland heeft artikel 12 van de handhavingsrichtlijn reeds geïmplementeerd in de Wet aanpak schijnconstructies.

21. VVD: Worden er aanvullende voorwaarden gesteld aan de verlenging na 12 maanden? Waaraan moet worden voldaan om van de extra 6 maanden gebruik te kunnen maken?

De detacheringstermijn van 12 maanden kan met een gemotiveerde kennisgeving op verzoek van de dienstverlener worden verlengd door de lidstaat waar de dienst wordt verleend.

22. VVD: De leden van de VVD-fractie constateren dat de implementatietermijn flink ingekort is. Deze is teruggebracht naar een termijn van twee jaar. Hierbij moeten lidstaten de bepalingen die volgen uit een herziene richtlijn twee jaar na de inwerkintreding toepassen. Wat betekent dit voor de omzetting van de herziene richtlijn naar nationale wetgeving? De leden van de VVD-fractie vragen of een dergelijke haastige implementatie voldoet aan de zorgvuldigheid waarmee de herziene richtlijn dient te worden omgezet. En wat zijn de gevolgen als deze termijn van twee jaar niet wordt gehaald?

In de algemene oriëntatie van de Raad van 23 oktober 2017 was een langere implementatietermijn opgenomen. De implementatietermijn van twee jaar is het resultaat van het compromis tussen de Raad en Europees parlement. Twee jaar is een gebruikelijke termijn voor de implementatie van Europese richtlijnen. Ook het oorspronkelijke Commissievoorstel ging uit van een implementatietermijn van twee jaar. Zoals in het BNC fiche over dit voorstel is aangegeven acht het kabinet deze termijn haalbaar.

De Europese Commissie ziet toe op het tijdig omzetten van EU richtlijnen in nationale wet- en regelgeving door de lidstaten. Indien een lidstaat een richtlijn niet binnen de gestelde termijn omzet, kan de Europese Commissie een inbreukprocedure starten. Bij brief van 27 januari 2017 is uw Kamer door middel van het BNC-fiche over de mededeling betere toepassing EU-recht (C(2016)8600) geïnformeerd over het aangescherpte handhavingsbeleid van de Europese Commissie bij te late implementatie van richtlijnen.

23. VVD: De leden van de VVD-fractie lezen in de voortgangsrapportage dat de versterkte administratieve samenwerking en de rol van het Platform Zwart Werk uit het akkoord met het Europees parlement zijn geschrapt, maar dat op dit punt een artikel wordt opgenomen in de herziene detacheringsrichtlijn. De leden van de VVD-fractie vragen wat er precies wordt opgenomen op dit punt. Hoe zal dit artikel eruit zien en welke bevoegdheden worden er toegekend aan het Platform Zwart Werk? Welke institutionele waarde krijgt het Platform Zwart Werk na het opnemen van een artikel in de herziene detacheringsrichtlijn? En welke inzet heeft de Minister op dit punt?

Nederland is een groot voorstander van versterkte administratieve samenwerking op het gebied van handhaving. Dat is van belang met het oog op de bestrijding van fraude en misbruik. Zoals vermeld in de recent voortgangsrapportage over de herziene detacheringsrichtlijn waren in de algemene oriëntatie van de Raad al een aantal overwegingen opgenomen over administratieve samenwerking en was ook een rol voorzien voor het Platform Zwart Werk. De overwegingen ten aanzien van de versterkte administratieve samenwerking en de rol van het Platform zijn in het akkoord met het EP gehandhaafd. De overwegingen geven aan dat het Platform, binnen zijn huidige mandaat, zaken met betrekking tot misbruik en fraude kan monitoren en evalueren en administratieve samenwerking en uitwisseling van informatie kan bevorderen. Er worden geen nieuwe bevoegdheden aan het Platform toegekend.

Daarnaast is in het akkoord met het EP overeengekomen om een artikel toe te voegen in de herziene detacheringsrichtlijn over samenwerking tussen autoriteiten op het gebied van misbruik en fraude.

Recent heeft de Europese Commissie het voorstel voor een verordening inzake de oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit (ELA) uitgebracht. Het Platform Zwart Werk zal daarin worden opgenomen. De Nederlandse inzet staat in het BNC fiche over dit voorstel dat uw Kamer recent heeft ontvangen.

24. SP: Kan de Minister toelichten op welke wijze de termijn van 12 maanden verlengd kan worden? Zijn hier voorwaarden aan verbonden of betreft het hier slechts een formaliteit?

Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van de VVD-fractie, kan de detacheringstermijn van 12 maanden met een gemotiveerde kennisgeving op verzoek van de dienstverlener met maximaal 6 maanden worden verlengd door de lidstaat waar de dienst wordt verleend.

25. SP: Ondanks het verkorten van de termijn van 24 naar 12 tot 18 maanden, vrezen de leden van de SP-fractie dat de Europese race naar de bodem door zal gaan. De enige manier om concurrentie op loonkosten te voorkomen, is om die vanaf dag één gelijk te stellen aan het land waarin wordt gewerkt. Erkent de Minister dat?

De herziene detacheringsrichtlijn is een grote stap in de richting van gelijke beloning voor gelijk werk op dezelfde plek. Met deze gewijzigde richtlijn gaat vanaf dag 1 van de detachering de zogenaamde harde kern van arbeidsvoorwaarden incl. beloning gelden. Zoals ik heb aangegeven in de meest recente voortgangsrapportage over de detacheringsrichtlijn kan men met betrekking tot beloning dan denken aan geldende periodeloon in de schaal, toeslagen voor overwerk, periodieken, eindejaarsuitkeringen etc. Dit in tegenstelling tot de huidige praktijk («minimum rates of pay», oftewel laagste loonschalen etc.). Andere arbeidsvoorwaarden die vanaf dag 1 gelden zijn: arbeidstijden, minimum aantal vakantiedagen, gezond en veilig werken en gelijke behandeling.

De detacheringstermijn van 12 plus 6 maanden is relevant voor het moment waarop de gedetacheerde werknemer aanspraak kan maken op de uitgebreide harde kern van arbeidsvoorwaarden, met o.a. het ontslagrecht uitgezonderd. Onder deze uitgebreide harde kern zouden – naast alle looncomponenten die onder «remuneration» vallen – bijvoorbeeld ook premies voor O&O-fondsen en verlofregelingen kunnen gaan vallen, zoals aangegeven in de hiervoor genoemde brief van 25 oktober 2017.

26. SP: De leden van de SP-fractie constateren dat is overeengekomen dat de herziene detacheringsrichtlijn ook toegepast zal worden op de wegtransportsector wanneer het Mobility Package eenmaal in werking treedt. Wat is hiervan de reden? Wat de leden van de SP-fractie betreft zou de herziene Richtlijn, conform de aangenomen motie van de leden Jasper van Dijk en Gijs van Dijk (Kamerstuk 21 501-31, nr. 443), direct ook moeten gelden voor de transportsector, teneinde het tegengaan van oneerlijke concurrentie in Europa tussen vrachtwagenchauffeurs. Want vrachtwagenchauffeurs zitten nu opgescheept met de veel slechtere oude versie van de detacheringsrichtlijn uit 1996, totdat er een akkoord is bereikt over de lex specialis over detachering in de transportsector (uit het road package). Mocht die lex specialis er komen, wat zijn dan de delen uit de Detacheringsrichtlijn waar de Minister op 11 april 2018 mee akkoord gaat, die dan van toepassing zijn op de transportsector? Want een lex specialis gaat toch boven een algemene wet? Worden onze vrachtwagenchauffeurs niet blij gemaakt met een dode mus? En een andere mogelijkheid: de onderhandelingen over deze lex specialis lopen allesbehalve soepel, omdat de belangen van de verschillende lidstaten zo uiteenlopend zijn. Stel dat er de komende twee jaar geen deal komt: vindt de Minister het dan acceptabel dat voor de vrachtwagenchauffeurs de veel slechtere detacheringsregels uit 1996 van toepassing zijn, terwijl alle andere sectoren de nieuwe regels hebben? En dat terwijl in de transportsector de problemen ongeveer het grootst zijn?

Zolang de lex specialis nog niet van toepassing is, gelden – op basis van het akkoord over de herziening van de detacheringsrichtlijn – nog de bepalingen van de huidige detacheringsrichtlijn van 1996. Hoewel de voorwaarden van de herziene detacheringsrichtlijn beter zijn, zou het direct van toepassing verklaren daarvan op de transportsector in de praktijk voor betrokkenen echter nauwelijks leiden tot verbetering. Het probleem bij de toepassing van de detacheringsrichtlijn in het transport is namelijk dat het vaak moeilijk vast te stellen is of er sprake is van detachering. Dat is afhankelijk van het type vervoersovereenkomst waaronder de betrokken chauffeur zijn werkzaamheden verricht. Gezien de specifieke eigenschappen van de transportsector was het niet mogelijk om in het kader van de herziening van de detacheringsrichtlijn voor dit vraagstuk nu een oplossing te vinden. De eerst mogelijke gelegenheid daartoe is de lex specialis in het kader van het Mobility Package. Dat betekent inderdaad dat de bescherming van chauffeurs de komende periode nog niet optimaal is. Gezien het feit dat er geen andere mogelijkheid was om de regels rond de arbeid van chauffeurs anders dan in het kader van het Mobility Package te regelen, moeten we deze onbevredigende situatie helaas accepteren.

27. PvdA: De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd waarom er geen harde horizonbepaling in het akkoord is opgenomen ten aanzien van het wel onder de herziene detacheringsrichtlijn brengen van de transportsector. Dit zodat er druk komt te staan op de onderhandelingen voor de lex specialis voor de transportsector (Mobility Package). Is de Minister bereid daar alsnog voor te pleiten? Wat is hierbij de inschatting van de Minister van steun van andere Europese lidstaten om in het kader van die lex specialis de transportsector alsnog onder de herziene detacheringsrichtlijn te brengen?

Zoals aangegeven in de hierboven genoemde brief van 25 oktober 2017, wilde een aantal lidstaten in de algemene oriëntatie de wegtransport in zijn geheel uitzonderen van toepassing van de herziene detacheringsrichtlijn. De algemene oriëntatie van 23 oktober jl. was uiteindelijk een delicaat evenwicht tussen de uiteenlopende belangen van de diverse lidstaten. Het opnemen van een horizonbepaling zou in de triloog ten koste zijn gegaan van dit evenwicht. Daarmee zou er in het Coreper van 11 april 2018 niet voldoende steun zijn voor de met het EP overeengekomen tekst van de herziene detacheringsrichtlijn.

28. PvdA: De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister wat de gevolgen voor de werknemers in de Europese transportsector zijn als er uiteindelijk geen akkoord komt over het wel onder de herziene detacheringsrichtlijn brengen van de transportsector. En wat zijn de gevolgen daarvan voor Nederland? Welke vormen van in Nederland uitgevoerd internationaal goederenvervoer (door een buitenlandse transportonderneming op een niet-Nederlandse Eurovergunning: cabotage, internationaal transport, transitvervoer) vallen wat de Minister betreft nu onder de huidige detacheringsrichtlijn en op welke wijze en in welke mate wordt daar nu door de Minister op gehandhaafd? Met andere woorden: krijgen buitenlandse chauffeurs die in Nederland rijden en daar dus aan het werk zijn nu volgens Nederlands cao-loon betaald en hoe wordt daar nu op gehandhaafd?

Zoals hiervoor al werd aangegeven is de vraag of werknemers onder de bescherming van de detacheringsrichtlijn vallen afhankelijk van de vraag onder welke vorm van vervoersovereenkomst zij in Nederland opereren. De huidige detacheringsrichtlijn uit 1996 is in de praktijk niet van toepassing op transitvervoer, en wel op ritten die in cabotage plaatsvinden. Bij internationaal transport is de toepasselijkheid van de huidige detacheringsrichtlijn onduidelijk. Als er een contract is met een Nederlandse partij, zal toepasselijkheid wel aangenomen kunnen worden, en als het gaat om het louter in- of uitladen van goederen is dit weer mede afhankelijk van andere factoren, zoals bijvoorbeeld de vraag of deze activiteiten regelmatig in Nederland plaatsvinden. Dat alles is in de praktijk vaak moeilijk vast te stellen. Om tijdrovende procedures te voorkomen vindt handhaving van de minimumnormen daarom thans alleen plaats in die situaties waarin toepasselijkheid van de detacheringsrichtlijn aannemelijk is. Een intensievere handhaving is eerst mogelijk wanneer de lex specialis harde regels geeft voor het al dan niet toepasselijk zijn van de detacheringsrichtlijn.

Verslag Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSBVC) 15 maart

29. VVD: Ten aanzien van het beleidsdebat over de toekomst van sociaal Europa na 2020 vragen de leden van de VVD-fractie hoe het krachtenveld eruit zag. Welke inbrengen zijn er door andere lidstaten geleverd? Kan de Minister aangeven hoe de Nederlandse positie binnen het debat zich verhoudt tot andere lidstaten?

Tijdens de Raad WSBVC op 15 maart 2018 is gesproken over de toekomst van een sociaal Europa na 2020. Deze gedachtewisseling stond in het teken van de sociale dimensie van het nieuwe Meerjarig Financieel Kader (MFK) voor de periode na 2020. Nederland heeft tijdens dit beleidsdebat geïntervenieerd volgens de lijn zoals opgenomen in de Geannoteerde Agenda8 en, onder andere, aangegeven, voorstander te zijn van het samenvoegen van de vijf huidige sociale fondsen. Het samenvoegen van verschillende fondsen kan op de steun van een meerderheid van de lidstaten rekenen. Nederland heeft ook aangegeven voorstander te zijn van het beperken van het aantal thema’s om zo de effectiviteit van de fondsen te vergroten. Diverse lidstaten steunden de oproep tot het beperken van het aantal thema’s en het vergroten van de focus en effectiviteit van de fondsen maar verschillen bestaan over welke thema’s prioriteit hebben. Een veel gehoord geluid in het debat was de oproep tot efficiënter en doelgerichter gebruik van de fondsen met minder administratieve lasten.

Voor een uitvoerig beeld verwijs ik u naar website van de Raad9 waar de Raden WSB volledig online te volgen en integraal terug te kijken zijn.

30. VVD: Ook ten aanzien van de debatten over arbeidsparticipatie van vrouwen en de loonkloof tussen mannen en vrouwen vragen de leden van de VVD-fractie om meer inzicht te geven in de discussie die heeft plaats gevonden. Wat is het krachtenveld geweest tijdens dit debat?

Tijdens de Raad WSB in maart vond er een debat plaats over de mogelijke maatregelen om de arbeidsparticipatie van vrouwen te verhogen. Verschillende lidstaten gebruikten deze sessie om hun bezwaren ten aanzien van het richtlijnvoorstel Werk-Privebalans kenbaar te maken en aan te geven dat men nationaal reeds verschillende maatregelen neemt die hun vruchten (zullen) afwerpen. Daarnaast is er van gedachte gewisseld over de mogelijke oorzaken van de loonkloof tussen mannen en vrouwen en wat lidstaten er aan kunnen doen om deze te bestrijden. Uit dit debat bleek nogmaals hoe multi-causaal dit probleem is en dat lidstaten daarom een breed pallet aan fiscale, wetgevende en bewustwordingsmaatregelen inzetten om het te bestrijden.

Europese Arbeidsautoriteit (ELA)

31. PVDA: De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister of hij bereid is om bij ontwikkelingen tijdens en rond de informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid 17 en 18 april 2018 rondom de Europese Arbeidsautoriteit (ELA) de Tweede Kamer per brief hierover te informeren.

Het voorstel voor de Europese Arbeidsautoriteit (ELA) staat niet op de agenda van deze Raad en ligt derhalve ook niet ter bespreking voor. Mochten zich desalniettemin omtrent dit voorstel ontwikkelingen tijdens deze Raad voordoen dan zal ik dat opnemen in het verslag van deze Raad.


X Noot
1

Zie het BNC fiche over de Europese pijler van sociale rechten: Kamerstuk 22 112, nr. 2355

X Noot
2

Zie verslag sociale top Gotenburg: Kamerstuk 21 501-31, nr. 470

X Noot
3

Kamerstuk 21 501-31, nr. 480

X Noot
4

«Leven lang ontwikkelen» 12 maart 2018, Kamerstuk 30 012, nr. 77

X Noot
5

Het House of Skills is het leer-, experimenteer- en matchingscentrum voor met name middelbaar opgeleiden in de Metropoolregio Amsterdam, waarin bedrijfsleven, brancheorganisaties, werknemers- en werkgeversorganisaties, kennisinstellingen, onderwijs en bestuurders uit de regio samenwerken. Het Twents Fonds voor Vakmanschap is een initiatief van Twente Board, de regionale denktank met vertegenwoordigers van overheid, bedrijfsleven en onderwijs, gericht op bijscholing van m.n. mbo-ers.

X Noot
8

Kamerstuk 21 501-31, nr. 477.

Naar boven