21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 301 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 3 januari 2012

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de vaste commissie voor Europese Zaken hebben op 29 november 2012 overleg gevoerd met minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

  • de brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 19 oktober 2012 inzake de aanbieding van het verslag Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van 4 oktober 2012 (21 501-31, nr. 294).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Burg

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Knops

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Post

Voorzitter: Van Weyenberg

Griffier: Post

Aanwezig zijn vier leden der Kamer, te weten: Kerstens, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga, Van Weyenberg en Ulenbelt,

en minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Opening 14.00 uur

De voorzitter: Ik heet de minister en zijn medewerkers van harte welkom in de Kamer. Ik denk dat de minister sinds de afgelopen twee weken de weg hier inmiddels uitstekend weet te vinden. Ik heb een bericht van verhindering van de collega's Van Vliet en Heerma. Ik stel voor om de spreektijd vast te stellen op vijf minuten.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Voorzitter. Ik loop gemakshalve de geannoteerde agenda langs. Ik begin met het verslag van de vorige Raad. Tijdens de vorige Raad is ingestemd met vier conceptbesluiten met betrekking tot de socialezekerheidsbepalingen in de associatieovereenkomsten met Turkije, Montenegro, Albanië en San Marino. Met die laatste landen zal het niet zo'n vaart lopen, maar vooral de associatieovereenkomst met Turkije vinden wij heel belangrijk. Hoe wordt de Kamer verder betrokken bij het onderhandelingsproces; hoe ziet de minister dat voor zich?

De detacheringsrichtlijn vinden wij een ontzettend belangrijk punt. Wij zijn vooral benieuwd naar het grensoverschrijdend innen van boetes. Dit lijkt de goede kant op te gaan. Misschien kan de minister nog wat meer toelichting geven: hoe ziet dit er in de praktijk uit? Wat zal zijn inzet in dezen zijn?

Ik kom op het voorstel voor een verordening over het Programma voor Sociale Verandering en Innovatie. De VVD is hierover buitengewoon kritisch; ik kan het niet sterk genoeg formuleren. Wij hebben grote vraagtekens bij het Europese webportaal via welke mensen op zoek moeten naar vacatures: is er al eens gekeken naar de vraag wat de effectiviteit ervan zou kunnen zijn? Wij vinden dit belangrijke zaken, maar ze moeten niet op Europees niveau aangepakt worden. Ik lees dat er budget wordt vrijgemaakt voor sociale experimenten. Dat klinkt heel vaag. Wij willen de minister dan ook op het hart drukken om hiervoor heel duidelijke criteria vast te stellen, zeker niet in de laatste plaats de evaluatiecriteria: wanneer zijn wij tevreden over zo'n project? Die criteria moeten vooraf bepaald worden. Wij moeten niet achteraf en vrijblijvend evalueren, zoals wij bij Europese projecten wel vaak zien.

Ik kom bij het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering. Zo-even sprak ik bijna in de overtreffende trap om aan te geven hoe vreselijk de VVD iets vond, maar dit is nog erger. Dit is iets wat wij helemaal niet willen op Europees niveau. Wij zijn er ook altijd een fel tegenstander van geweest. Gelukkig is dit ook de Nederlandse inzet. In 2008 is er echter ook wisselgeld gebruikt met het oog op Frankrijk en wij weten niet hoe het nu verder gaat. Wij willen in ieder geval aan de minister meegeven dat hij, mocht het om de een of andere reden toch weer foutlopen en dit punt dienen als een concessie, in ieder geval niet moet instemmen met de huidige voorstellen tot verbreding. Er wordt gesproken over een ernstige ontwrichting, veroorzaakt door een onverwachte crisis zoals de huidige. Maar tegelijkertijd wordt er gewezen op eventuele crises in de toekomst. Verder moet er ook nog uitgebreid worden naar allerlei andere categorieën: uitzendkrachten, zelfstandig ondernemers en landbouwers. Laatstgenoemden worden uitdrukkelijk genoemd. Bij ons doemen dan allerlei perspectieven op van olijfboeren, wijnboeren enzovoorts. Voorts wordt ook nog voorgesteld om de subsidiabele kosten uit te breiden met investeringen in fysieke bedrijfsmiddelen. Met andere woorden, de onderuitputting in dit fonds moet koste wat het kost opgeheven worden. Het lijkt er een beetje op alsof het geld dat nu niet opgemaakt kan worden, koste wat het kost opgemaakt moet worden. Dat lijkt ons een ongelooflijk foute uitgangspositie. Als een en ander moet sneuvelen, dan toch in ieder geval niet met die verbreding. Ik hoop dat de minister kiest voor eenzelfde inzet.

Ik kom op het agendapunt gelijke behandeling buiten arbeid. Dat klinkt op zich allemaal sympathiek. Wij hebben echter in Nederland de bijzondere situatie dat Europese wetgeving boven onze eigen Grondwet gaat. Ik denk dat de minister het met ons eens zal zijn dat het zeer belangrijke artikel 1 uit de Grondwet niet op deze manier verzwakt mag worden. Ik hoop dat hij onze ongerustheid kan wegnemen.

Het volgende punt is het tegengaan van geweld tegen vrouwen. Het zal de minister niet verbazen dat ik dezelfde inbreng heb als gisteren bij het overleg over de handhaving. Kan hij samen met zijn collega's Opstelten en Teeven, die in het kader van de JBZ-Raad bezig zijn met de aanpak van mensenhandel en -smokkel, vooral in relatie tot prostitutie, proberen in Europees verband een koppeling te leggen tussen beide zaken? Dit mogen geen aparte programma's zijn. Door middel van samenwerking kan er immers een beter resultaat behaald worden.

De heer Kerstens (PvdA): Voorzitter. Ik loop de geannoteerde agenda ook door en ik begin bij de handhavingsrichtlijn. Als oud-voorzitter van de bouwbond heb ik wel eens gekscherend gezegd dat het voor de werkgelegenheid van de Nederlandse bouwvakker misschien wel het beste zou zijn om een muur rond Nederland te metselen. Dat is immers werkgelegenheid voor heel veel bouwvakkers, voor heel veel jaren. Het hoort echter niet bij de idee van één Europa die wij voorstaan. Buitenlandse collega's zijn welkom maar moeten ook als collega's behandeld worden: gelijk loon voor gelijk werk. Dat voorkomt uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt. Ik heb het al eerder gezegd, ik ben blij met de in het regeerakkoord genoemde krachtige voortzetting van het beleid om dit te waarborgen. De detacheringsrichtlijn is een van de instrumenten hierbij. Na enkele jaren kan de conclusie getrokken worden dat aan de naleving ervan helaas het nodige schort. Ik ben het dan ook eens met de voorgestelde aanpassingen.

Ik wil een stevig pleidooi houden voor de introductie van ketenaansprakelijkheid in de bouwsector. Het bouwproces wordt steeds ingewikkelder. De bouw heeft te maken met een steeds langere keten, met een heleboel onderaannemers en soms aan het eind daarvan een schijnzelfstandige uit een Midden- of Oost-Europees land. Wij weten allemaal dat een ketting zo sterk is als haar zwakste schakel, zeker in een sector die helaas alleen nog op prijs concurreert en daarbij vaak tot de conclusie komt dat nu net de arbeidskosten het gemakkelijkst te beïnvloeden zijn, zeker ten aanzien van mensen met een zwakke positie. En onze buitenlandse collega's hebben vaak zo'n zwakke positie. Ik vraag dan ook extra aandacht hiervoor, net als voor het eventuele voorstel om artikel 12, waarin de ketenaansprakelijkheid is opgenomen, te schrappen. Ik ben daar zeker geen voorstander van. Misschien is de komende Raad een goede gelegenheid om er nog eens op te wijzen dat alle regels, zowel op Europees als op Nederlands vlak, in één klap overbodig worden als er gebruik of, beter gezegd, misbruik wordt gemaakt van de zzp-constructie. In het AO Handhaving heeft de minister gisteren gezegd dat aanpak van schijnzelfstandigheid voor hem een topprioriteit is. Wellicht kan hij hierover iets zeggen in Brussel.

Over het volgende punt heb ik maar één vraag, namelijk: wat moet ik mij voorstellen bij de sociale experimenten waarover wordt gesproken? Wij vinden het best dat er enige uitbreiding plaatsvindt, maar voordat wij er echt iets over kunnen zeggen, moeten wij wel weten waar het om gaat. Randvoorwaarde is dat het Meerjarig Financieel Kader niet opgehoogd wordt.

Dat is ook een randvoorwaarde als het gaat om het Europees Globaliseringsfonds. Ik snijd deze discussie iets anders aan dan mijn buurvrouw net deed. Ik zit er ook iets anders in dan het kabinet. Ik heb van dichtbij, onder andere vanuit de bouwsector, meegemaakt dat die middelen toch het verschil kunnen maken tussen op straat komen te staan enerzijds en aan het werk blijven anderzijds. Natuurlijk moet het begeleiden van werk naar werk op nationaal niveau plaatsvinden, zoals het kabinet schrijft. Het kost echter wel geld en als daarvoor middelen beschikbaar zijn, dan hoeven wij niet te trots te zijn om daarop ook een beroep te doen. Als het allemaal binnen het kader blijft van het niet-ophogen van het Meerjarig Financieel Kader, dan zijn wij er niet op voorhand tegen.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Op zich kan ik het pleidooi van de heer Kerstens volgen; als er toch geld voor is, probeer daarvan dan een deel ook naar Nederland te halen. De heer Kerstens zegt: het moet binnen het kader blijven. Maar wij hebben nu te maken met een situatie van onderuitputting. Is de heer Kerstens het met ons eens dat er niet kunstmatig naar allerlei verbredingen en uitbreidingen gezocht moet worden om maar van dat geld af te komen? Dat is toch geen goede zaak?

De heer Kerstens (PvdA): Dat laatste ben ik sowieso met mevrouw Van Nieuwenhuizen eens. Er moet niet gezocht worden naar allerlei uitwegen om het geld op te maken. Echter, als er zonder allerlei vreemde uitbreidingen doelmatig van het fonds gebruikgemaakt kan worden, zeker ook door sectoren, regio's en bedrijven in Nederland, dan wil ik dat niet nalaten.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Volgens mij komen we niet in tijdgebrek, dus durf ik een tweede interruptie wel aan. De heer Kerstens zegt: zolang er geen sprake is van vreemde criteria. Ik heb begrepen dat het moest gaan om een substantieel verlies aan arbeidsplaatsen. Wat vindt de heer Kerstens dan van het criterium van verbreding tot zzp'ers? Volgens mij kan het nooit veel verdergaan dan die zzp'er zelf, of hij moet wel een ongelooflijke spin-off creëren. Een omvang in de orde van grootte van 500 werknemers lijkt mij echter niet aannemelijk.

De heer Kerstens (PvdA): Daar zou mevrouw Nieuwenhuizen zich weleens in kunnen vergissen. Het verlies van het werk van een zzp'er komt vaak niet alleen; dat geldt dan vaak voor heel veel zzp'ers in een bepaalde sector. Van een aantal van de genoemde uitbreidingsvoorstellen, waarvan mevrouw Van Nieuwenhuizen er een paar aanhaalt, ben ik ook geen voorstander. Dat is echter nog iets anders dan zeggen: zet maar een streep door het hele fonds. Het kabinet heeft wat mij betreft wel enige manoeuvreerruimte om wat te schrappen in de voorgestelde uitbreidingsmogelijkheden, als het kabinet maar wel de mogelijkheden blijft openstellen, ook voor Nederlandse bedrijven en sectoren, om het fonds waar nodig te benutten.

Ik kom bij de overige punten, te beginnen bij de richtlijn gelijke behandeling buiten arbeid. Ik ben het eens met de Nederlandse inzet op een verduidelijking van de tekst. Ik vraag mij echter wel af wat de inzet van de minister precies is. Ergens in de stukken schrijft hij: «komen tot dusdanige aanpassingen dat de financiële gevolgen met inachtneming van de huidige financiële crisis sterk gemitigeerd worden». Ik vraag om een toelichting.

Wat de Europa 2020-strategie betreft, het volgende. Nederland heeft tijdens een van de vorige toppen gepleit voor een stevige aanbeveling voor de lidstaten om de doelen die Europa zich voor 2020 heeft gesteld, ook daadwerkelijk te halen. Dat kan op onze instemming rekenen. Hoe staat het met die aanbeveling, vooral met de opvolging ervan? Kan de minister daarover iets zeggen? Kan hij ook iets zeggen over het voor 5 december door de Commissie aangekondigde jeugdpakket? Wellicht heeft de minister daarover iets meer informatie dan wij.

Verder zeg ik nog iets over het tegengaan van geweld tegen vrouwen. Onze minister van Veiligheid en Justitie heeft vorige zomer aangegeven dat hij dat verdrag graag voor eind 2012 zou willen ondertekenen. Gaat dat lukken?

Wij zijn benieuwd naar de stand van zaken rondom de portability-richtlijn met betrekking tot pensioenen: is daarover iets meer te melden? Wij zijn ook benieuwd naar de reactie van het kabinet op het voorstel van de Commissie voor opvolging van het Europees Minstbedeeldenprogramma vanaf 1 januari 2014.

De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. Nederland heeft een nieuwe minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hij is nu één keer in die Europese arena, of op het Europese slachtveld – het is maar hoe je ertegenaan kijkt – geweest. Hij heeft daar een beetje gekeken... Ik hoor net dat hij er nog niet is geweest. Jeetje, dan wordt het helemaal een nieuwe exercitie. Mijn vraag blijft hetzelfde: wat kan Europa van deze minister verwachten? Hij heeft zich daar de afgelopen periode vast al wel ideeën over gevormd en ik ben daar heel benieuwd naar.

De Lissabon-agenda voor 2020 bestaat voor een belangrijk deel uit het principe van flexicurity. Wij hebben in Nederland een professor, de heer Wilthagen, die zichzelf «mr. Flexicurity» noemt. De afgelopen jaren is hij zo'n beetje heel Europa doorgereisd om te promoten wat Nederland te bieden had op het gebied van flex en zekerheid. Dezelfde professor «Flexicurity» heeft gisteren een grote conferentie gehouden. Daarbij waren 100 mensen aanwezig. Hij kwam tot de volgende conclusie. Ik lees het zinnetje uit het persbericht voor: geef flexwerkers dezelfde arbeidsvoorwaarden als vaste medewerkers. Hij houdt een heel pleidooi; de flexicurity is in onbalans geraakt, doorgeschoten en dergelijke. Deze professor was voor Nederland altijd een ambassadeur op dit gebied. De ambassadeur houdt er nu echter een heel andere taal op na. Wil de minister de boodschap van Wilthagen uitdragen dat er gebroken moet worden met de flexicurity-agenda, zeker onder de huidige omstandigheden binnen Europa? Als hij dat doet, kan hij vervolgens mooi de flex in Nederland aanpakken. Wil de minister in Europa op pad gaan om te voorkomen dat andere landen die nog niet zo ver zijn – gelukkig nog niet zo ver zijn – in de «flexval» vallen?

In 2014 gaan de grenzen met Bulgarije en Roemenië open. Ik heb eerder gevraagd of de regering een schatting kan maken. Als de minister op 6 december toch in Europa is, kan hij dat daar eens gaan vragen. Ik schat dat het er weleens 300 000 zouden kunnen zijn, binnen een paar jaar. Waarop baseer ik dat? Op wat er gebeurd is met andere Oost-Europese landen in het verleden, op de bevolkingsomvang van beide landen en op de trekzucht van Roemenen en Bulgaren naar Zuid-Europa in het verleden. Op een gegeven moment zaten er 3 miljoen in Italië en in Spanje. Als die aantallen zo groot zijn, dan krijgen wij een groot probleem. Het probleem met de Polen is nog lang niet opgelost of er dient zich alweer een nieuw probleem aan. Wil de minister op die top eens gaan praten over de vraag of andere landen die problemen ook hebben en hoe zij die oplossen? Wordt het met een oplopende werkloosheid in Zuid-Europa niet noodzakelijk om landen en werkgelegenheid te beschermen door de toegang tot een land te reguleren? Let wel, reguleren en niet: onmogelijk maken. Ik wil niet aan het principe van vrij verkeer komen.

De Nederlandse regering is voor stevige aanbevelingen. «Stevige aanbevelingen» lijkt mij een eufemisme voor «bijna decreet». De VVD wil van dat soort decreten uit Europa niets weten. De PvdA houdt in het algemeen wel van een beetje Europese coördinatie. Er zijn nogal wat verschillen. Hoe staat deze minister erin?

Er zijn Raadsconclusies over kinderarmoede en jeugdwerkloosheid. Hoe gaat de regering de Raadsconclusies uitvoeren? Het is vanochtend al door mijn collega opgemerkt, in het regeerakkoord wordt gezwegen over jeugdwerkloosheid. Over kinderarmoede staat er ook maar bar weinig in. Wat kunnen wij verwachten? Moet er in deze periode van werkloosheid eigenlijk niet een punt aan de agenda worden toegevoegd? Er is 50% jeugdwerkloosheid in Griekenland. De minister kent de cijfers over Spanje ook. Moet het herverdelen van werk niet op de Europese agenda gezet worden? Wij hebben gepleit voor VUT 2.0. De minister heeft daar tot mijn grote verbazing zeer negatief op gereageerd. Ik dacht dat sociaaldemocraten altijd van het eerlijk delen waren. Als werk schaars is, zou je dat ook eerlijk moeten delen. Gaat de minister op pad voor een andere verdeling van het werk binnen Europa?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik denk dat de heer Ulenbelt vooral doelt op het plan van mevrouw Karabulut – misschien is dat van hen samen – om te spreken over verdeling van het werk over de leeftijdscategorieën. Ik wil zeker weten dat de heer Ulenbelt niet denkt aan herverdeling van werk tussen landen.

De heer Ulenbelt (SP): Als wij hier korter kunnen werken en mensen elders daardoor werk hebben, dan zullen veel mensen daar niet eens tegen zijn als ze hetzelfde loon verdienen. Maar daar dacht ik eigenlijk niet aan. Het gaat om een verdeling tussen generaties binnen Nederland. Als je lang gewerkt hebt, moet je op tijd stoppen zodat jongeren een kans krijgen. Dat beginsel.

Voorzitter: Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Ook wij zijn erg nieuwsgierig; niet alleen naar wat Europa van deze minister kan verwachten maar ook naar wat deze minister van Europa verwacht. Die Europese Raden zijn altijd buitengewoon nuttige bijeenkomsten, niet alleen om wetgeving vast te stellen maar ook om te bekijken of er geleerd kan worden van goede ideeën van de buren, niet om ze letterlijk over te nemen maar wel ter inspiratie. Heeft de minister één of twee onderwerpen voor ogen die wat inspiratie uit het buitenland kunnen gebruiken?

Op de agenda staat de groeistrategie, inclusief een overzicht. In april 2013 moet Nederland een nieuw nationaal programma inleveren. Verwacht de minister dat dit overeen zal komen met het regeerakkoord, zoals wij in het verleden hebben gezien? Of heeft hij de doelstelling om samen met zijn collega's in het kabinet nieuwe accenten te leggen op basis van de aanbevelingen die Nederland uit Brussel mag verwachten?

Ook mijn fractie heeft vragen over de jeugdwerkloosheid. Er komt een jeugdpakket; de heer Kerstens vroeg er ook al naar. Ik begrijp dat er ook allerlei maatregelen worden voorgesteld in de jaarlijkse groeisurvey, zoals beter matchen, terugdringen van schoolverlaten en meer grensoverschrijdende banen. Sommige maatregelen kunnen bekostigd worden uit het Europees Sociaal Fonds. Je kunt misschien een lang debat voeren over de vraag hoe zo'n fonds eruit moet zien, maar als het er is, dan moeten wij niet te trots zijn om het te gebruiken. Zitten er aanbevelingen bij waarvan de minister verwacht dat hij er voordeel mee kan doen? Verwacht hij aanspraak te kunnen maken op geld uit het Europees Sociaal Fonds?

De detacheringsrichtlijn wordt aangescherpt. Ook mijn fractie vindt het van groot belang dat wij ervoor zorgen dat wij naast vrij verkeer – dat is reeds gereguleerd, vandaar dit soort richtlijnen – ook een vrij en eerlijk speelveld hebben. Arbeidsmigranten mogen niet via de achterdeur onder de Nederlandse arbeidsvoorwaarden duiken. Dat dreigt met bijvoorbeeld schijnzelfstandigheid af en toe wel het geval te zijn. Verwacht de minister dat de aanscherping van de detacheringsrichtlijn kan bijdragen aan een oplossing van deze problemen? Ik vraag de minister ook naar het krachtenveld in dezen: waar gaat het in Europa naartoe, waar zitten de meerderheden?

In een Raadsverklaring wordt gesproken over actief ouder worden. Wat staat er in de conclusies waarmee Nederland zijn voordeel kan doen? Wij vonden het regeerakkoord op dit punt wat mager. De minister heeft een aantal keren verteld dat hij hierop actief zal ingaan. Ik kijk daar vol vertrouwen naar uit. Ik ben echter vooral nieuwsgierig naar de vraag wat er in de conclusies staat en of wij daar iets mee kunnen.

Mijn volgende punt betreft de overdraagbaarheid van pensioenen. Wij begrijpen dat de Europese Commissie de onderhandelingen over het gestrande compromis over overdraagbaarheid van pensioenen wil hervatten. Kan de minister iets vertellen over dit proces en over het krachtenveld? Verwacht hij dat hierover binnen afzienbare tijd besluitvorming zal plaatsvinden? Zo ja, hoe denkt hij hierin inhoudelijk te opereren?

Tot slot twee specifieke punten, te beginnen bij het Europees Globaliseringsfonds. Natuurlijk moet je geen geld uitgeven omdat het er is. Versoepelingen in de criteria die ertoe leiden dat het geld in deze tijden van oplopende werkloosheid proactief wordt gebruikt, lijken mij heel nuttig. Verwacht de minister dat door de aanpassing van het fonds ook voor Nederlandse bedrijven in problemen de kansen zullen toenemen om er gebruik van te kunnen maken?

Collega Van Nieuwenhuizen was heel kritisch over de Europese vacaturebank. Volgens mij hoort bij een goede Europese interne markt ook dat je inzichtelijk maakt waar er vacatures zijn. Als een Nederlands bedrijf er niet in slaagt om een hooggekwalificeerde metaalwerker te vinden, kan het die misschien wel uit België halen. De Belg die op zoek is naar werk, kan op zijn beurt werk vinden. Ik hoop dat die vacaturebank wel degelijk een bijdrage zal leveren. Hoe zit de minister in dit dossier?

Voorzitter: Van Weyenberg

De voorzitter: Kan de minister direct antwoorden of heeft hij behoefte aan een schorsing?

Minister Asscher: Ik zou een schorsing wel op prijs stellen.

De voorzitter: Dan schors ik de vergadering tien minuten.

De vergadering wordt van 14.25 uur tot 14.35 uur geschorst.

Minister Asscher: Voorzitter. Ik dank de diverse fracties voor hun inbreng. Het bespreken van een grote hoeveelheid onderwerpen in een kort tijdsbestek heeft het karakter van een quiz. Ik ga mijn uiterste best doen om op alle onderwerpen te reageren. De heer Ulenbelt vergiste zich toen hij dacht dat ik mijn debuut in Brussel al had gemaakt. Dat staat volgende week te gebeuren. Ik zal de Kamer op de hoogte brengen hoe het mij daar is vergaan.

Terecht werd gevraagd hoe deze minister of dit kabinet tegenover Europa staat. Over het algemeen kan ik zeggen dat ik het wel jammer vind dat «Europa» tegenwoordig uitsluitend nog gaat over de euro, het Meerjarig Financieel Kader en het budget. Ik ben opgevoed met de gedachte dat Europa over meer gaat dan alleen dat. Ik geloof dat ook. Het gaat over een gedeelde traditie van democratie, van bepaalde waarden en van bescherming van mensen, in combinatie met een succesverhaal van handel en groei waarvan heel veel mensen in Europa geprofiteerd hebben. Ik zou het prettig vinden als deze aspecten naast de evenzeer belangrijke financiële aspecten over het voetlicht blijven komen, de komende jaren. Als je naar deze portefeuille kijkt, moet je kritisch zijn op Europa. Daar waar Europa draagvlak verloren heeft, heeft dat vaak te maken met de neiging om dingen te willen regelen die lidstaten heel goed zelf kunnen regelen of soms beter zelf kunnen regelen. Daar verlies je punten. Als je gelooft in de goede dingen van Europa, dan moet je ook duidelijk zijn over wat niet op Europees niveau moet worden vastgelegd. Voor sommige andere onderwerpen vind ik het juist heel goed dat er Europese regels zijn, juist om te voorkomen dat bedrijven gebruikmaken van de Europese arbeidsmarkt om de rechten van werknemers uit te hollen of dat concurrentie leidt tot slechte arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Het is dan ook goed dat er op Europees niveau wordt gewerkt aan een eerlijk en gelijk speelveld. Ik kom hierop terug als ik inga op de handhavings- en de detacheringsrichtlijn. Ik vind het een taak van Europa om dit te voorkomen. Het is één ding om ervoor te zorgen dat mensen zich vrij door Europa kunnen bewegen en dat er dus een markt kan ontstaan. Maar daar hoort wel bij dat dit niet leidt tot een race naar het laagste punt van bescherming.

In alle bescheidenheid wil ik de vraag wat Europa van deze minister kan verwachten, hiermee beantwoord verklaren en geen klaroenstoot geven dat ik Europa wel even zal gaan veranderen. Namens Nederland zal ik pleiten voor de dingen die voor ons land van belang zijn. Ik doe dat echter wel met iets meer liefde voor Europa dan de afgelopen weken of jaren gebruikelijk was. Dat is geen blinde liefde. Het gaat om de dingen die goed zijn van Europa. Net zo kritisch zal ik zijn op de dingen die slecht zijn van Europa.

Ik heb veertien onderwerpen genoteerd waarover de leden vragen hebben gesteld. Ik zal proberen om er goed op in te gaan. Ik begin met de vraag van mevrouw Van Nieuwenhuizen over de associatieovereenkomst met Turkije, in het bijzonder de vraag hoe de Kamer hierbij betrokken wordt. De Kamer zal over de ontwikkelingen rond deze overeenkomst worden geïnformeerd zodra er voortgang te melden is. Op dit moment is de Commissie aan het onderhandelen. Zodra dat resultaten oplevert, wat voor resultaten dan ook, komt dit punt terug in de Europese Raad en gaan wij het ook hier bespreken.

Hoe sta ik ten opzichte van het EURES-programma? Ik ben daar behoorlijk kritisch op. Arbeidsbemiddeling en het begeleiden van mensen van werk naar werk dient niet alleen op nationaal niveau te gebeuren maar vooral ook op lokaal niveau. Wij hebben niet voor niets grote delen van het werk gedecentraliseerd naar de gemeenten. Wij zijn dan ook van mening dat er maatwerk verricht moet worden en dat mensen hierdoor op een veel betere manier begeleid kunnen worden dan wanneer dit op een Europees niveau getild wordt. Over de effectiviteit van het portal kan ik op dit moment nog maar weinig vertellen. Op zichzelf is er geen bezwaar tegen dat mensen via zo'n portal kennisnemen van vacatures elders. Ik geloof alleen niet dat je de illusie moet hebben dat dit voorziet in een grote vraag naar arbeidsbemiddeling. Ik zal dit actief volgen en ik zal ook vragen naar de effectiviteit ervan en de Kamer daarvan op de hoogte brengen. Op zichzelf acht ik dat portal wel nuttig binnen het programma EURES. Ik zal de vragen van de heer Van Weyenberg meenemen.

Ik kom bij de vragen over de handhavingsrichtlijn, die onder andere werden gesteld door de Partij van de Arbeid en de VVD. Zoals bekend, moet die richtlijn de werking versterken van de detacheringsrichtlijn. De heer Kerstens heeft prima voorbeelden gegeven om duidelijk te maken waarom dat nodig is. Ik vind dit een heel belangrijke en nuttige richtlijn. Een van de doelstellingen hiervan is het verbeteren van het innen van boetes. Een ander doel is om het element van ketenaansprakelijkheid in de bouwsector mogelijk te maken. Ik wil niet uitsluiten dat het element van ketenaansprakelijkheid ook naar andere sectoren wordt uitgebreid, maar laten we eerst dit maar eens binnenhalen. Andere doelstellingen van de richtlijn zijn een verheldering van de elementen die kenmerkend zijn voor gedetacheerde werknemers, een verbetering van de toegang tot informatie over arbeidsvoorwaarden en een versterking van de informatie-uitwisseling.

Soms is het een probleem dat sommige Nederlandse bedrijven doen alsof ze buitenlandse bedrijven zijn die personeel naar Nederland detacheren. Die bedrijven openen dan zogenaamd een vestiging in het buitenland, die in feite niet veel meer is dan een telefoonnummer. In de handhavingsrichtlijn wordt nader gespecificeerd aan welke criteria er moet zijn voldaan voordat een onderneming echt een buitenlandse onderneming is. Dat is een belangrijke extra bescherming tegen dit soort schijnconstructies.

De VVD vroeg hoe de boete-inning in de praktijk verloopt en wat daarbij de inzet is. Het probleem is dat in Nederland de boetes op dit soort overtredingen vaak bestuursrechtelijk van aard zijn terwijl dat soort boetes in het buitenland niet wordt erkend. Het doel van de handhavingsrichtlijn is dat juist dit soort boetes wederzijds erkend wordt. Wij vinden de bestuurlijke boete overigens een goed instrument. Het is procedureel minder ingewikkeld, sneller en soms effectiever dan het strafrecht overal maar op toepassen. Wij zijn tevreden over het feit dat vrijwel alle lidstaten dit doel van de handhavingsrichtlijn onderschrijven. Er zijn wel vragen van lidstaten die het fenomeen niet kennen, die dus geen bestuurlijke boetes opleggen. Zij vragen zich af hoe dat in de praktijk geregeld moet worden. De Juridische dienst van de Raad en van de Commissie zal daar nadere informatie voor leveren. Voor ons is het van belang dat zo helder mogelijk wordt gesteld dat we die bestuurlijke boetes in andere lidstaten kunnen innen, anders zijn de tanden wat dat betreft uit de mond.

Verwacht ik dat de problemen met de schijnzelfstandigheid hiermee zijn opgelost? Het zal de problemen zeker niet oplossen. Daar zijn de problemen te hardnekkig voor. Het levert wel een noodzakelijke bijdrage aan de strijd tegen dat soort schijnconstructies. Ik heb in die paar weken waarin ik vrijwel permanent met deze commissie heb vergaderd, tot mijn genoegen gemerkt dat we veel spreken over dit onderwerp en dat er grote eensgezindheid is dat het belangrijk is om dit aan te pakken. Dat doet mij genoegen, omdat het verbeteren van de positie van flexarbeiders een wat open opdracht is in het regeerakkoord. Dit is toch in ieder geval een element daarvan. Iedereen zal het erover eens zijn dat misbruik als gevolg van schijnconstructies moet worden aangepakt. Daar biedt dit Europese stukje een additioneel instrument voor. Het is niet dé oplossing, maar het levert wel een bijdrage aan de oplossing.

Ik kom op het krachtenveld. Ik heb mij laten vertellen dat er op de meeste onderdelen, zoals de net genoemde boete-inning, overeenstemming lijkt te zijn, maar dat er nog wel wat praktische vragen over de uitvoering zijn.

Er is in het afgelopen halfjaar weinig gezegd over de ketenaansprakelijkheid. Daar zijn de meningen nog over verdeeld. Het is nog niet helemaal in te schatten hoe dit gaat aflopen. Het is mijn taak om daarvoor te gaan pleiten volgende week in Brussel.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen vroeg wat wij ons moeten voorstellen bij de sociale experimenten. Het gaat om innovatieve pilotprojecten – in Vlaanderen noemen ze dat «pilootprojecten» – op het gebied van sociale onderwerpen in brede zin. Thema's als vergrijzing en sociale inclusie kunnen daarbij voorkomen. We kunnen met een zekere scepsis kijken naar dit fenomeen, maar daarbij geldt wel de Hollandse waarheid, die mevrouw Van Nieuwenhuizen ook al heeft verkondigd, dat we, als zo'n programma er eenmaal is, er wel gebruik van willen maken.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): De vraag over de projecten was eigenlijk van mijn buurman, de heer Kerstens, maar wij lijken ook zo erg op elkaar dat we dat misverstand wel kunnen begrijpen! Ik had gevraagd naar de criteria voor die projecten. Wij zijn er een beetje bezorgd over dat er wel een ingewikkeld verhaal wordt opgetuigd, zoals we gewend zijn bij Europa, maar dat het op voorhand vaak niet duidelijk is wat het resultaat moet zijn van zo'n project. Ik vraag de minister of hij erop wil letten dat ook de evaluatiecriteria op voorhand duidelijk zijn.

Minister Asscher: Mijn excuses dat ik mevrouw Nieuwenhuizen en de heer Kerstens door elkaar had gehaald. Op zichzelf vind ik de gelijkenis nog heel relatief, ook al is er sprake van een prille coalitie. Ik denk dat ik deze leden redelijk uit elkaar kan houden, maar in dit geval heb ik mij vergist. Ik zal goed in de gaten houden met welke criteria deze regeling gepaard gaat. Ik meld het de Kamer onverwijld als daar iets opmerkelijks over te vinden is.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen was zeer kritisch over het Europees Globaliseringsfonds. Daar ben ik ook kritisch over. Dat hangt samen met de inzet van Nederland rond het Meerjarig Financieel Kader. Daar had de heer Kerstens het ook over. Wij zijn van mening dat we voorzichtig moeten zijn met het Europese budget. De leden kennen de inzet van de regering. Daar is in de Kamer al verschillende malen over gesproken. Dat gaat begin volgend jaar weer verder. Stel dat het Globaliseringsfonds desalniettemin blijft bestaan of zelfs wordt uitgebreid. Ik ben het zeer met de heer Kerstens eens dat het dan wel degelijk een enorme impact kan hebben op bedrijven waar zo'n massaontslag speelt. Daar heb ik ook voorbeelden van gezien. We zullen het dan ook niet nalaten.

Ik ben wel kritisch over de uitbreiding naar bijvoorbeeld landbouwers en zzp'ers. Ik moet daarbij wel zeggen dat het criterium van 500 blijft bestaan. Dat is misschien een geruststelling. Ook bij de uitbreiding naar landbouwers zullen specifieke regels worden opgenomen, waarbij men moet laten zien dat een noodsituatie ontstaat als gevolg van nieuwe vrijhandelsverdragen inzake de landbouw. Men heeft dus niet gezegd: goh, we hadden nog geld nodig voor landbouw. Als aantoonbaar kan worden gemaakt dat er bijvoorbeeld door het openen van markten, zoals vaker het geval is bij globalisering, problemen kunnen ontstaan in die sector, dan is het eerder verdedigbaar om die groep daarvan gebruik te laten maken. Hiermee doe ik niets af aan de kritische houding van mevrouw Van Nieuwenhuizen jegens het fonds in het algeheel. Ik ben overigens ook kritisch over dat fonds. Het is betrekkelijk ongericht, wat niets afdoet aan het feit dat het heel belangrijk kan zijn voor bedrijven in nood.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen vroeg of het richtlijnvoorstel voor gelijke behandeling buiten arbeid zich wel verhoudt tot artikel 1 van de Grondwet. Het gaat hierbij niet om maatregelen die daaraan raken. Het kan op geen enkele manier iets afdoen aan de grondwettelijke bescherming in Nederland tegen discriminatie. Het is bedoeld om een kader te scheppen en een aanvulling te vormen op het reeds bestaande communautaire rechtskader, dat al discriminatie op grond van godsdienst, handicap, seksuele geaardheid en leeftijd verbiedt op het gebied van arbeid, beroep en de beroepsopleiding. Met andere woorden, het zorgt ervoor dat die bescherming binnen de arbeid niet alleen is voorbehouden aan dat domein, maar wordt uitgebreid. Die bescherming binnen de arbeid stond al niet op gespannen voet met onze grondwettelijke bescherming. Wij willen er wel voor zorgen dat de bevoegdheidsverdeling tussen Europa en de lidstaten hierdoor niet wordt veranderd, dat deze wordt gerespecteerd en dat het uiteindelijke voorstel op een goede manier zal werken op de terreinen van goederen en diensten.

Er werd mij gevraagd naar het aanbrengen van de koppeling van het probleem van geweld jegens vrouwen met de strijd tegen mensenhandel, hetgeen bij de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken aan de orde is. Ik zal dat met groot genoegen onder de aandacht brengen. Als Nederland daar een bijdrage aan kan leveren, zal het dat zeker graag doen.

De heer Kerstens vroeg ook naar de richtlijn voor gelijke behandeling buiten arbeid. Hij vroeg zich af wat we daarvan moeten verwachten. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de verplichtingen die daaruit voortvloeien nog onduidelijk zijn. De intentie is helder, maar we weten nog niet welke verplichtingen de richtlijn met zich brengt. Dat geldt ook voor de vraag of er sprake zal zijn van financiële implicaties en, zo ja, wat die dan zouden zijn. In onze ogen moeten financiële implicaties tot een minimum beperkt worden.

De heer Kerstens en de heer Van Weyenberg vroegen naar een reactie op het voorstel inzake een jeugdgarantie. Ik moet daarbij een beetje voorzichtig zijn, omdat het volgende week pas officieel wordt gepresenteerd. Ik juich het toe dat de Commissie aandacht besteedt aan het probleem van de jeugdwerkloosheid, omdat dit in heel veel landen een nijpend probleem is. De heer Ulenbelt noemde terecht een paar cijfers over landen waar de situatie nog veel ernstiger is dan hier te lande. Dit probleem heeft potentieel een enorm cynisch effect op de toekomst van de samenleving. Ik denk dat de jeugdwerkloosheid moet worden bestreden door te bekijken wat de beste preventie is. In Nederland is er een effectieve bestrijding van voortijdig schoolverlaten. Jongeren die een mbo-opleiding zonder diploma verlaten, lopen een grote kans op langdurige werkloosheid. We hebben de afgelopen jaren geleerd dat daar wat aan gedaan kan worden. Dat levert een heel belangrijke bijdrage.

Het is niet het enige wat je moet doen. De aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt levert een heel belangrijke bijdrage aan de bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Met andere woorden, jongeren moeten niet alleen maar worden opgeleid voor banen die er niet zijn, ook al vinden sommige mbo-instellingen dat aantrekkelijk. Op een gegeven moment zijn er genoeg kappers en is het dus niet sociaal om nog meer jongeren op te leiden tot kapper. Dit is overigens een geheel willekeurig voorbeeld, want ik heb niets tegen kappers. Het is een heel belangrijke zaak om jeugdwerkloosheid niet alleen te bekijken vanuit de kaartenbak met jeugdigen die werkloos zijn. Het is vooral belangrijk om te bekijken wat er structureel aan die jeugdwerkloosheid ten grondslag ligt en wat je eraan kunt doen.

De exacte plannen van de commissie zijn op dit moment niet bekend. Ik ben er wel benieuwd naar. Ik kan dus nu nog niet zeggen of ik voor of tegen een dergelijke jeugdgarantie ben. Het is ongelooflijk belangrijk dat jongeren goed worden begeleid in de periode waarin ze van opleiding naar werk gaan. Het lijkt mij logisch dat jongeren daarbij zelf een verantwoordelijkheid hebben. Het luistert wel nauw wat er met het woord «jeugdgarantie» wordt bedoeld. Ik wil bekijken in hoeverre de ruimte van lidstaten, bijvoorbeeld Nederland, hiermee wordt beperkt. Ik denk dat je rekening moet houden met de omstandigheden van een land om een effectief beleid te kunnen voeren tegen jeugdwerkloosheid.

Een aantal leden heeft opgemerkt dat het regeerakkoord niet heel veel tekst wijdt aan dit onderwerp. Ik heb dat ook erkend. Vanochtend heb ik echter in het VAO Arbeidsmarktbeleid aangegeven dat het kabinet van plan is om die handschoen op te pakken.

Als ik te kort heb gereageerd op de voorstellen van de SP, dan komt dat doordat ik de waarde daarvan nog niet voldoende tot mij heb laten doordringen en alleen heb gereageerd op één element daarvan, waar ik inderdaad minder enthousiast over ben. Ik denk dat er vast nog gelegenheden komen om daarover te praten en dat dit niet per se voor dit AO over Europa bedoeld is. Ik vind het jammer dat de heer Ulenbelt daar teleurgesteld en/of verbaasd over is, maar misschien zijn er andere elementen in het plan waar we het wel over eens worden.

De voorzitter: Dat was een beetje uitlokking.

De heer Ulenbelt (SP): Ik wil het daar niet over hebben. Het gaat mij om het principe. De minister noemde een aantal dingen die je kunt inzetten om jeugdwerkloosheid te bestrijden, maar als het werk in Europa zo schaars is en de helft van de jongeren werkloos is – dat is 25% van de beroepsbevolking – dan kom je er in die landen met dit soort dingen niet. Herverdeling van werk is dan aan de orde. Dat kan op heel veel manieren. Ligt het dan niet op de weg van de minister om herverdeling van werk, waar Nederland in het verleden een traditie in had, als nieuw middel in Europa te introduceren?

Minister Asscher: Ik denk dat landen heel goed zelf kunnen bepalen op welke manier ze dit probleem willen bestrijden. Het ligt niet meteen op mijn weg om tegen die landen te zeggen dat ze bijvoorbeeld de VUT moeten invoeren. Dat meen ik serieus. Die landen bestuderen allemaal de verschillende instrumenten die ervoor zijn. Ze kiezen een mix van maatregelen die ze geschikt achten en die ze kunnen betalen. Ik denk niet dat dit door mij daar als het ei van Columbus gepresenteerd zou moeten worden.

De heer Ulenbelt (SP): Nederland is altijd op pad geweest voor flexicurity in Europa. Het gaat dus wel op pad voor foute dingen, maar niet voor goede dingen. Dat kan toch niet de conclusie zijn? Ik heb het over eerlijk delen van een schaars goed. Daar lijkt mij vanuit sociaal-democratisch oogpunt en zelfs vanuit liberaal oogpunt wel iets voor te zeggen. Het gaat mij om de hoofdlijn van denken: je moet niet op de flextoer verdergaan maar op een andere toer, of dat nou VUT is of een andere manier van herverdeling van werk. Dat hangt toch boven de markt om problemen op te lossen?

Minister Asscher: Ik ben het honderd procent met de heer Ulenbelt eens dat ik niet op pad wil met foute oplossingen. Dat is noch de inzet van Nederland noch die van mij. Ik wil proberen om concrete resultaten te bereiken op de onderwerpen die wij belangrijk vinden, zoals de eerdergenoemde handhavings- en detacheringsrichtlijn. Ik wil zeker ook ervaringen uitwisselen om te weten te komen wat werkt. Wat zijn de problemen bij andere lidstaten? Wat zijn de oplossingen bij andere lidstaten? Wat kunnen we leren van Oostenrijk, waar de jeugdwerkloosheid zo verschrikkelijk laag is? Zo wilde ik dat doen. Misschien heb ik de heer Ulenbelt niet goed begrepen of verkeerd geciteerd, maar hij stelde voor dat Nederland herverdeling van de arbeid tussen generaties als een nieuwe oplossing op de agenda zou zetten. Ik ben er niet van overtuigd dat dit onmiddellijk van grote toegevoegde waarde is voor de andere lidstaten. Ik zal echter niet nalaten om in alle openheid te bespreken wat in de andere landen en wat bij ons werkt tegen werkloosheid.

Misschien hebben we een verschillend beeld van de wijze waarop de arbeidsmarkt en de economie werken, maar het gaat niet uitsluitend over het herverdelen van schaarste maar ook over het mogelijk maken van groei en ervoor zorgen dat er weer meer banen komen. Zowel voor de oudere generatie als voor de jongere generatie is dat beter.

Ik zal zo nog iets zeggen over flexicurity. Ik kom nu op de vragen van D66 en de Partij van de Arbeid over portabiliteit. Op dit moment wordt dit onderwerp in Raadswerkgroepen besproken. Voorlopig gaat het om de juridische grondslagen van dat nieuwe verdrag. Het krachtenveld is mij op dit moment niet bekend. Het is, denk ik, belangrijker dat het voor Nederland weinig risico met zich brengt, want Nederland voldoet al aan het voorliggende voorstel. Daar is in het verleden door mijn voorgangers en de ambtenaren heel hard aan gewerkt. Er is heel hard voor gelobbyd. Het ziet er dus goed uit. Ik denk dat de vraag vooral daarop gericht was.

De Commissie doet aanbevelingen op het gebied van flexicurity. Op zichzelf zou ik die niet zo snel negatief duiden. De Commissie zegt aan de ene kant dat er aandacht moet zijn voor baanzekerheid en armoedebestrijding. Aan de andere kant ziet de Commissie het risico van een tweedeling op sommige arbeidsmarkten. Het gaat daarbij met name om een tweedeling tussen mensen met heel goede, stevige bescherming, ook tegen ontslag, en mensen die flexarbeid verrichten of werklozen voor wie geen enkele baan beschikbaar is en geen enkele bescherming geldt. Ik denk dat dit ook een van de thema's is die in Nederland spelen. We zullen proberen het ontslagrecht zodanig te veranderen dat er wel degelijk een goede bescherming en eenduidigheid is, dus ook bescherming tegen willekeur.

Het is wel belangrijk dat er voldoende banen zijn van goede kwaliteit en dat werknemers zo nodig van werk naar werk worden begeleid. Vanochtend heb ik samen met de staatssecretaris een brief geschreven over het thema duurzame inzetbaarheid. In die brief staat dat we daarop zullen toezien. Het ontslagrecht moet op een gegeven moment echter niet zo duur, star of ingewikkeld worden dat het werkgevers afschrikt om mensen in dienst te nemen. Met andere woorden, we zoeken naar een evenwicht tussen reële en stevige bescherming en eenduidigheid en toegankelijkheid van regelingen, zodat werkgevers er wel voor kiezen om mensen in dienst te nemen. Dit geldt ook voor kleinere werkgevers, waarvoor die risico's nog veel zwaarder wegen.

Ik heb met belangstelling geluisterd naar het betoog over de «Werdegang» van professor Wilthagen. De ommekeer die daarbij is beschreven, hoeft helemaal niet zo'n grote ommekeer te betekenen. Ik denk namelijk dat een nieuwe balans op de arbeidsmarkt inhoudt dat het gat tussen vast en flex kleiner wordt door de verbetering van de positie van flexarbeiders, het toegankelijker maken van sociale zekerheid en het bestrijden van schijnconstructies en misbruik. Daarmee wordt de dreigende tweedeling dus bestreden. In dat geval is er sprake van goede flexicurity. Ik heb overigens een hekel aan dat woord. Goede flexicurity houdt in dat er sprake is van een arbeidsmarkt waarbij flexibiliteit beschikbaar is voor die delen waar flexibiliteit traditioneel voor bedoeld was, namelijk «ziek en piek» en andere vormen van seizoensgebonden wisselingen, maar dat er ook vastigheid te verkrijgen is voor mensen die bijvoorbeeld eerder een tijdelijke baan hebben gehad.

De heer Van Weyenberg vroeg: hoe gaat Nederland zijn verhaal aan Europa, het nationale hervormingsplan, opstellen? We zullen het hervormingsplan, zoals ieder jaar, in april opstellen. Daar komt ook een paragraaf in over de plannen voor de arbeidsmarkt en armoedebestrijding. We zullen ons daarbij vanzelfsprekend voor een groot deel baseren op het regeerakkoord, maar ook op wat de Commissie in de analyse over Nederland allemaal opmerkt. We zullen reageren op de aanbevelingen van de Commissie. In april zijn we al wat verder met de uitwerking van de plannen uit het regeerakkoord. We kunnen dan een breder onderbouwd verhaal opstellen, dat wat meer is dan het overschrijven van het regeerakkoord, maar dat niet losstaat van het regeerakkoord.

Er zijn vragen gesteld over Active Ageing. Ook daarbij hebben leden niet nagelaten om te benadrukken dat er meer tekst aan had kunnen worden gewijd in het regeerakkoord. Ik zeg toe dat ik met volle kracht daarmee aan de slag ga. Ik ben daar trouwens al mee bezig. De Raadsverklaring kan rekenen op onze instemming. Het jaar 2012 was het Europees Jaar voor actief ouder worden en solidariteit tussen de generaties. Ik hoop – het jaar is nu bijna voorbij – dat u allen dat ook zo hebt ervaren. Zo wordt ieder jaar een aansprekend thema vastgesteld. Het is belangrijk om dat niet alleen maar een jaartje te doen, maar om de dingen voort te zetten die werken. Die verklaring roept ons ook op tot het voortzetten van activiteiten, het promoten van solidariteit tussen generaties, het aanpakken van uitdagingen en samenwerken in de toekomst. Een van de dingen die ik eruit haal, is dat we ervoor moeten zorgen dat we generaties niet telkens tegen elkaar afzetten. Dat vergt iets van ons allemaal bij de inrichting van de wetgevende regelingen. Er moet een balans zijn tussen generaties. Dat betekent niet dat je altijd moet streven naar volkomen gelijkheid tussen generaties, want generaties verschillen. De uitdagingen waarmee ze geconfronteerd worden verschillen ook. Het is wel een belangrijke oproep om te werken aan solidariteit tussen generaties in plaats van spanningen tussen generaties.

De voorzitter: Dank u wel voor deze buitengewoon volledige beantwoording, die toch binnen de tijd is. Ik begrijp dat er behoefte is aan een korte tweede termijn. Het lijkt mij dat maximaal twee minuten spreektijd voldoende is. Net als bij de criteria voor het Globaliseringsfonds geldt dat ze niet opgemaakt hoeven worden.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitgebreide beantwoording. De vragen zijn allemaal wel beantwoord. De minister heeft gezegd dat hij ons onverwijld zal informeren als er wijzigingen zijn in de associatieovereenkomst met Turkije. Ik wijs de minister in dit kader op het AO Arbeidsmigratie, dat nog gehouden zal worden. In relatie tot het traject van de visumliberalisatie, dat voorzichtig is opgestart, heeft dit namelijk ook nogal wat consequenties. Ik verzoek de minister om hierop wat uitgebreider in te gaan tegen de tijd dat het AO Arbeidsmigratie zal worden gehouden, tenminste als er dan al iets te melden is. Dat hoop ik wel. Dat AO zal trouwens pas in januari worden gehouden.

Ik ben blij dat de minister onze kritiek op het Globaliseringsfonds deelt, maar ik proef bij hem nog wat meer ruimte. Als het er dan van komt, voelt hij toch wel wat voor de verbreding van de criteria. Dat zou volgens de minister niet allemaal even ernstig zijn. Ik ben blij om te horen dat het 500-criterium er nog wel in zit. Hoe denkt de minister over het verbreden ervan naar investeringen in fysieke bedrijfsmiddelen? Als ik dat koppel aan de landbouwers, krijg ik het gevoel dat Zuid-Europese landen het in een bepaalde richting zullen uitwerken. Wij vinden dat het Globaliseringsfonds zeker niet die richting moet opgaan, al helemaal niet wanneer daar de gedachte achter zit dat men het geld niet op krijgt. Daar heb ik dus wel wat zorgen over. Ik vraag de minister om met name op dat criterium heel scherp te zijn. Wij hebben dat er liever niet bij.

De heer Kerstens (PvdA): Voorzitter. Ook ik dank de minister voor zijn uitgebreide en volledige beantwoording. Ik ben blij met zijn opmerking over het zich inzetten voor een betere naleving van de detacheringsrichtlijn, meer in het bijzonder in het kader van het onderwerp ketenaansprakelijkheid en de bouwnijverheid. Ik ben blij met wat hij hier herhaald heeft over het grote belang van de aanpak van schijnzelfstandigheid. Het is echter niet zo dat ik eraan zou twijfelen als hij het niet gezegd zou hebben.

Ik ben ook tevreden met de mededeling dat de stelling dat ook Nederlandse sectoren en Nederlandse bedrijven gebruik moeten kunnen blijven maken van het Globaliseringsfonds, als dat blijft bestaan, op instemming van het kabinet kan rekenen. Ik wens de minister veel succes met zijn eerste optreden in Brussel.

De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. Wij hebben hier een tijdje geleden – ik kan mij niet precies herinneren wanneer dat was – een presentatie over arbeid gehad van de Europese Commissie. In die presentatie werd ons uitgelegd wat flexicurity is enzovoorts. Dat is wat met name Wilthagen en anderen naar Europa hadden gestuurd. Volgens mij is men daar nog hartstikke voor, terwijl men hier, vriend en vijand, inmiddels ziet dat dit allemaal doorgeschoten is. Is het niet de plicht van de minister om die andere landen te waarschuwen om niet op die weg voort te gaan, opdat zij niet in dezelfde shit van doorgeschoten flexibilisering terechtkomen als Nederland? Anderen kunnen ook wat leren van de kennis die we hebben. Ik vraag de minister: breng dat alstublieft over op die andere landen.

Ik heb nog een andere vraag, waar de minister niet op gereageerd heeft. Hoe gaan we ermee om als in 2014 tig duizend Bulgaren en Roemenen zich melden op de Nederlandse arbeidsmarkt? Je kunt niet vroeg genoeg beginnen met het oplossen van dat probleem. In het geval van de Polen heeft voormalig minister Donner het indertijd schromelijk onderschat. Wij zijn altijd voorzichtig geweest. Zelfs onze getallen waren te laag. Ik heb de getallen dus nu wat hoger geschat, maar waarschijnlijk is mijn schatting nog te laag. Ik vraag de minister om zich de volgende situatie voor te stellen. 300 000 mensen melden zich in de loop van 2014 en 2015 op de Nederlandse arbeidsmarkt. De Polen gaan niet terug. Er is dan sprake van een nog hogere werkloosheid. Hoe moet dat dan? Hierbij hebben we hulp van Europa nodig. Zou de minister die hulp toch willen halen?

Voorzitter: Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Ook D66 dankt de minister voor zijn beantwoording. Ik ben erg blij met zijn geruststellende woorden over de overdraagbaarheid van pensioenen en de stand van de onderhandelingen daarbij. «One down, one to go», zou ik bijna willen zeggen met betrekking tot het pensioendossier. Hopelijk lukt het bij het andere dossier ook om tot een zo bevredigende oplossing te komen.

Ik ben ook blij met de antwoorden van de minister over de detacheringsrichtlijn. Het is daarbij zoeken naar een balans die vrij verkeer van werknemers volledig overeind houdt. Mijn partij hecht daar groot belang aan. Tegelijkertijd moeten misstanden worden bestreden. Voorgaande sprekers hebben dat ook al gezegd.

Ik heb nog twee vragen of verzoeken. Bij deze geannoteerde agenda waren de agendapunten heel goed en leesbaar ingedeeld. Kan bij de volgende geannoteerde agenda die ons wordt toegestuurd, bij voorbaat iets over het krachtenveld worden opgenomen? Vanzelfsprekend geldt dit verzoek alleen voor de terreinen waarvoor dat mogelijk is. Ik denk dat het helpt.

Kan de minister in zijn verslag specifiek ingaan op één of twee dingen die hij tijdens de debatten heeft gehoord en waarvan hij denkt er iets mee te kunnen in het nationale debat? De minister noemde net Oostenrijk in het kader van jeugdwerkloosheid. Als er dingen ter tafel komen die ons volgens de minister kunnen inspireren en waar we misschien nog eens beter naar moeten kijken, dan is het voor de Kamer buitengewoon interessant om dat te weten.

Voorzitter: Van Weyenberg

Minister Asscher: Voorzitter. Het lijkt mij prima om bij het AO Arbeidsmigratie terug te komen op het punt waar mevrouw Van Nieuwenhuizen aan refereerde. Ik heb begrepen dat dit AO is uitgesteld. Ik hoor net dat het gehouden zal worden op 17 januari. Laten we afspreken dat we er dan op terugkomen.

Mevrouw van Nieuwenhuizen vroeg wat mijn inzet was bij de uitbreiding van het Europees Globaliseringsfonds. Ik probeerde de Kamer gerust te stellen, maar ik blijf onverminderd kritisch. Wij zijn tegen de uitbreiding op het gebied van landbouw. Wij zijn bezorgd over de bevoegdheidsindeling, waarbij de Commissie zich de bevoegdheid lijkt toe te eigenen om sectoren toe te voegen. Bij de situatie die werd geschetst van die ene olijfboer biedt het 500-criterium echter een zekere bescherming. Ik probeerde dus de ergste ongerustheid weg te nemen, maar ik zal onverminderd kritisch zijn over de uitbreiding.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Juist omdat het uitgebreid kan worden in een categorie, kan het een hele sector wijnbouw betreffen die in een bepaald land achteruitgaat. Wij willen voorkomen – ik zeg het maar heel plat – dat alle boeren met geld uit dit fonds een nieuwe tractor aanschaffen, omdat de bedrijfsmiddelen er ook ineens onder vallen. Dat zou niet de inzet van dit fonds moeten zijn.

Minister Asscher: Sterker nog, dat zou van het Globaliseringsfonds een lachertje maken. Daarover ben ik het eens met mevrouw Van Nieuwenhuizen.

Naar aanleiding van de opmerking van de heer Kerstens zeg ik toe dat ik de Kamer op de hoogte zal houden, ook over hoe het verdergaat met de ketenaansprakelijkheid. Dat is een belangrijk punt.

De heer Ulenbelt sprak over de plicht om te waarschuwen. Die plicht voel ik zeker. Naar aanleiding van de stukken die ik heb gezien, krijg ik de indruk dat men echt niet te lichtvaardig denkt over de nadelen en de risico's van flex. Ik zal echter zeker niet nalaten om te wijzen op de negatieve effecten, die wij ook zien, bijvoorbeeld op de Nederlandse arbeidsmarkt.

Ik ben net niet ingegaan op de vraag van de heer Ulenbelt over de Roemenen en de Bulgaren. Mijn excuses daarvoor. Ik was niet van plan om dat te bagatelliseren of te onderschatten. Ik heb daar best zorgen over. We hebben nog even de tijd, maar eigenlijk is die tijd vrij kort. De heer Ulenbelt suggereerde dat ik daar met collega's over moet praten. Dat zal ik zeker doen. Ik kan mij voorstellen dat we op 17 januari ook spreken over de mogelijke komst van grote hoeveelheden arbeiders uit Bulgarije en Roemenië. De manier waarop de heer Kerstens daarover sprak, sprak mij overigens wel aan. Hij had het over collega's, maar zei dat een en ander niet moet leiden tot een uitholling van bescherming. Ik heb hier wel zorgen over.

Kunnen we bij de volgende agenda iets over het krachtenveld opschrijven? Het lijkt mij dat daar weinig bezwaar tegen is. Dat kunnen we doen.

Kan ik in het verslag ingaan op de voor de nationale discussie relevante informatie die ik daar krijg? Als daar sprake van is, zal ik dat zeker doen.

De voorzitter: Hiermee zijn we aan het einde gekomen van dit algemeen overleg. Ik dank de minister en zijn medewerkers voor hun komst naar de Kamer.

Sluiting 15.12 uur.

Naar boven