21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 280 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 30 mei 2012

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 19 april 2012 overleg gevoerd met minister Kamp van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

  • de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 2 maart 2012 met het verslag Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid 17 februari 2012 (21 501-31, nr. 268);

  • de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d.5 maart 2012 over het Groenboek van de Europese Commissie inzake «Herstructurering en anticipatie op veranderingen: uit recente ervaringen te trekken lessen» (COM (2012) (herstructurering van bedrijven ten tijde van de crisis) (22 112, nr. 1374);

  • de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 3 april 2012 met een afschrift van de reactie op de brief van Unie KBO over de Wet wijziging ingangsdatum AOW-pensioen (33 046, nr. 36);

  • de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 12 april 2012 met de geannoteerde agenda Informele Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid d.d. 24/25 april 2012 (21 501-31, nr. 273).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Gent

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Post

Voorzitter: Vermeij

Griffier: Lips

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Vermeij, Van Hijum, Ulenbelt, Klaver, Huizing en Van den Besselaar,

en minister Kamp van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Ik heet de minister, zijn ambtenaren, de leden en de mensen op de publieke tribune van harte welkom. We hebben vanochtend een algemeen overleg over de informele Raad werkgelegenheid en sociaal beleid die op 23 tot en met 25 april plaatsvindt in Denemarken. Ik stel voor om een spreektijd van vijf minuten per fractie te hanteren en een mogelijkheid tot twee interrupties.

De heer Van Hijum (CDA): Voorzitter. Er staat een aantal onderwerpen op de agenda, die ik successievelijk zal langslopen. Ik begin met het groenboek herstructurering. In een iets breder kader gaat dat natuurlijk over de vraag hoe we onze economieën sterker en concurrerender kunnen maken met het oog op de werkgelegenheid en de aanpak van de werkloosheid. Ik las vanochtend in de trein dat er recente CBS-cijfers zijn verschenen. Het zijn zorgwekkende geluiden over de stijging van de werkloosheid, met name de jeugdwerkloosheid. Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet zo veel fiducie heb in afzonderlijke banenplannen voor allerlei doelgroepen. Het gaat om een geloofwaardige aanpak van de crisis. Ons aller geduld wordt wat dat betreft nog even op de proef gesteld, want we weten nog niet wat voor aanpak en maatregelen uit het Catshuis komen. Daar gaat het immers primair om. Ik vraag me in het kader van het groenboek herstructurering af of er niet iets te gemakkelijk wordt gezegd dat we dat voor kennisgeving moeten aannemen. Kunnen we niet een aantal zaken leren van praktijken en ervaringen in het buitenland, ook bij de aanpak in de afgelopen jaren? We hebben toevallig afgelopen week een persbericht gekregen van Tilburg University, die een internationale vergelijking heeft gemaakt tussen de van-werk-naar-werkaanpak in verschillende landen. Ik zal de collega's volgende week de suggestie doen om de promovendus een presentatie te laten houden voor onze Kamercommissie. Aan dat soort zaken denk ik. Ik vraag mij dus af of er zaken zijn die we hiervan kunnen leren en die we hier kunnen toepassen, uiteraard binnen de eigen context.

In het verlengde daarvan vraag ik ook wat de stand van zaken is rond het Europees Globaliseringsfonds en hoe de middelen worden benut die hierin beschikbaar zijn voor de van-werk-naar-werkaanpak. Nederland maakt daarvan gebruik, maar we hebben wel de principiële opvatting dat dit een zaak is voor de lidstaten. Kan de minister ons een update geven over hoe het op het Europese toneel op dit moment staat met de voorstellen op dat front?

Ik zag dat de Europese Commissie Nederland opnieuw oproept op om het vrije verkeer van werknemers op te rekken en de markt op korte termijn open te stellen voor Roemenen en Bulgaren. Laat ik wat dat betreft duidelijk zijn: daarover hebben we duidelijke afspraken gemaakt en herhaaldelijk debatten gevoerd. Daartoe ziet mijn fractie dus geen aanleiding. Het is veel belangrijker om de voorstellen die op de agenda staan te bekijken en de handhaving ten aanzien van de oneigenlijke praktijken op het gebied van detachering en de dienstenrichtlijn aan te pakken. Daarover hebben wij ook nog vrij recent een debat gevoerd naar aanleiding van het rapport van de commissie-Koopmans. Ik heb toen een motie ingediend waarin het kabinet wordt opgeroepen om samen met de Europese Commissie te bekijken hoe het gebruik van de A1-formulieren strenger kan worden gehandhaafd. In die motie vroeg ik het kabinet ook om te bekijken hoe je de ruimte die de detacherings- en de dienstenrichtlijn bieden, optimaal benut om internationale verloningsconstructies tegen te gaan, die eigenlijk als een vorm van misbruik kunnen worden betiteld. Hoe staat het met de uitvoering van die motie?

In dat kader zag ik dat er heel veel discussie bestaat over een bepaling over de ketenaansprakelijkheid. De vakbonden zeggen hierover: hoera, er komt een ketenaansprakelijkheidsbepaling. De werkgevers vrezen allerlei administratieve lasten en gedoe daaromheen te krijgen. Hoe verhoudt deze bepaling op Europees niveau zich tot de Nederlandse praktijk? Wij kennen immers al allerlei ketenaansprakelijkheden, juist ook op dit terrein. Zou deze bepaling ons dwingen om heel veel te veranderen, ook als zij alleen betrekking heeft op de bouwsector? Laat ik er helder over zijn dat mijn fractie daarvan op zichzelf geen tegenstander is, mits er ruimte is voor systemen waarmee een werkgever zich ervan kan verzekeren dat hij zaken doet met een betrouwbare onderaannemer. We hebben deze discussie bijvoorbeeld gevoerd bij de uitzendsector, waar je daarvan op basis van certificeringen kunt worden gevrijwaard. Ik hoor daarop graag een reactie van de minister.

De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. De regering zegt hoge prioriteit te geven aan het aanpakken van allerlei uitbuiting en malafide constructies die te maken hebben met tewerkstelling vanuit het buitenland. De regering ziet de nieuwe richtlijn voor handhaving bij detachering dan ook als positief. Biedt de richtlijn handhaving detachering eigenlijk wel voldoende? In deze richtlijn staat dat lidstaten moeten inspecteren. In Nederland inspecteren wij alleen naar aanleiding van wettelijke regelingen, terwijl de concurrentie met name plaatsvindt bij cao's. De regering zegt dat dit bevordering van de zelfregulering is door de sociale partners, terwijl de sociale partners iedere keer weer aangeven dat zij dit niet kunnen. Ziet de minister hierin een aanleiding om werk te maken van een cao-autoriteit die werkgevers en werknemers helpt?

In de richtlijn staat ook dat gedupeerden hun rechten moeten kunnen effectueren. Juist op dat punt zijn er grote problemen. De buitenlandse arbeider is alweer terug in Portugal, Polen of waar dan ook, en vindt de weg niet meer. Moet de Nederlandse regering aan deze mensen niet bijvoorbeeld via de ambassades aanbieden om deze jochies of meisjes te helpen in hun juridische strijd met hun werkgever, die hen heeft uitgebuit of op een andere manier tekort heeft gedaan?

De ketenaansprakelijkheid geldt alleen voor de bouw. Wil de minister zich ervoor inspannen om die voor alle relaties tussen een opdrachtgever en zijn onderaannemers te regelen? Biedt de detacheringsrichtlijn een oplossing voor de problemen die we nog steeds hebben bij het innen van boetes die worden opgelegd aan buitenlandse werkgevers die hier opereren? Is dit een oplossing voor allerlei schimmige zzp-constructies?

Uit mijn vragen mag blijken dat ik niet zo positief ben over deze richtlijn. Komt bij dit informele overleg ook de richtlijn collectieve actie en interne markt aan de orde? Wat is het standpunt van de regering hierover? Ik vraag de minister om heel terughoudend te zijn, want de Kamer heeft een programma afgesproken om zich heel uitvoerig te gaan verdiepen in Monti II, zoals de richtlijn in de wandelgangen wordt genoemd. Ik vraag de minister dus om geen oordeel uit te spreken als de richtlijn aan de orde komt en anders een negatief oordeel, als hij vindt dat hij moet spreken. Het gaat om iets heel fundamenteels, namelijk de verhouding tussen mensenrechten en de interne markt. De Europese Commissie legaliseert als het ware een aantal vroegere uitspraken van het Europees Hof. Dat zijn uitspraken waarover ontzettend veel commotie is ontstaan en waarvan iedereen had verwacht dat dit wordt verholpen met de Monti II-richtlijn. Nu blijkt dat dit helemaal niet wordt verholpen, omdat het stakingsrecht gelijk wordt gesteld aan de interne markt. Een fundamenteel mensenrecht gelijkstellen aan de werking van de markt lijkt mijn partij absoluut geen goed idee.

Ook de AOW staat op de agenda. Dat is een beetje een vreemde eend in de bijt bij dit overleg. Ik heb het op de agenda laten zetten omdat de situatie spoedeisend is. De verschuiving van de ingangsdatum van de AOW betekent dat een groot aantal mensen in deze maand – het begint namelijk in april – afhankelijk van hun verjaardag een maand geen AOW ontvangen en daardoor in de problemen komen. Volgens de minister heeft twee derde van de mensen daarvan geen last. Ik ben heel benieuwd hoe dat onderbouwd is. Ik ben zelf ook eens gaan kijken. In de metaalsector heeft 100% van de mensen er last van. Bij het ABP heeft 100% er last van. Ook bij PWV – dat zijn mensen die een prepensioen of VUT-regeling hebben – heeft 100% er last van. Zij komen dus te zitten met een AOW-gat dat kan oplopen tot € 1300. Als ik deze drie optel, vraag ik me af hoe de minister aan die twee derde komt. Dat kan dan niet. Ik heb het ook nog nagevraagd bij private verzekeraars. Alleen al bij Nationale-Nederlanden, een kleintje – het gaat hierbij om de uitvoer van collectieve regelingen – treft die dit jaar 1100 mensen. Hoe komt de minister daar dus aan? De Stichting van de Arbeid is een beetje boos. Zo begrijp ik hun woorden dat de minister betreurenswaardige uitspraken doet. Ik vraag de minister om de wet op te schorten en eerst in overleg te gaan met werkgevers en werknemers over de vraag hoe dit soort gaten kunnen worden gedicht.

De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. Vijf jaar geleden heeft het Europees Hof van Justitie de uitspraak gedaan dat staking een beperking is van het vrije verkeer van diensten. Daarop hebben de bonden aan de commissie gevraagd om te komen met een verordening om ervoor te zorgen dat het stakingsrecht gegarandeerd is. Met de verordening die er nu ligt, is de uitspraak van het Hof van vijf jaar geleden permanent gemaakt. Het vrije verkeer van diensten is op gelijke voet gesteld met het stakingsrecht, terwijl dat laatste is opgenomen in de grondrechten van de EU. Het is bijna een strijd tussen mensenrechten en economische rechten.

Mijn fractie is van mening dat we het stakingsrecht boven het vrije verkeer van diensten moeten stellen. Daarom vraag ik de minister dat de regering niet alleen neutraal is op dit punt, maar ook duidelijk maakt dat dit voorstel onaanvaardbaar is voor de Nederlandse regering als het niet wordt aangepast op het punt van het stakingsrecht en dat zij het voorstel desnoods zal blokkeren met haar vetorecht. Daarop wil ik graag een toezegging. Verder is het voorliggende voorstel geen codecisieprocedure, waarbij het Europees Parlement betrokken is. Dat is belangrijk om het verdere democratische legitimatie te geven. Ik kan mij voorstellen dat de minister erop aandringt bij zijn Europese collega's dat er een dialoog wordt aangegaan met het Europees Parlement teneinde dit voorstel te verbeteren. Graag krijg ik daarop een toezegging van de minister.

Dan kom ik op het banenplan. Naar aanleiding van mijn verzoek tijdens de regeling van werkzaamheden om de Kamer het banenplan te doen toekomen, hebben we hierover gisteren een brief gekregen. Het antwoord in de brief is dat er geen specifiek beleid wordt gevoerd voor allerlei doelgroepen en dat de regering niet met allerlei banenplannen komt voor de jeugd of voor andere groepen waarvoor het moeilijk is op de arbeidsmarkt. Volgens mij is de afspraak die in Europa is gemaakt in de Europese Raad van 30 januari niet geweest dat er doelgroepenbeleid moet worden gevoerd, maar dat de crisis laat zien dat er aanvullende maatregelen nodig zijn om de werkloosheid te bestrijden. Ook al doen we het relatief goed in Europa, de werkloosheidscijfers in Nederland lopen op. Daarom moet in het nationale hervormingsplan ook een nationaal banenplan worden opgenomen. Ik vraag dus niet om specifiek doelgroepenbeleid, maar om algemene maatregelen waarmee de stijgende werkloosheid aangepakt kan worden. Wordt er op dit moment aan zo'n banenplan gewerkt in het Catshuis? Als dat het geval is, kan ik mij goed voorstellen dat het kabinet daar nog niets over wil zeggen. Ik vraag de minister om dan in ieder geval te zeggen dat er iets aankomt. Ik maak me namelijk zorgen. Er zijn afspraken gemaakt tijdens de Raad van 30 januari. De minister-president heeft daar gezegd dat Europa met een plan zou komen. Wat zijn die afspraken met de Europese Raad eigenlijk waard? Er is in Brussel een handtekening gezet onder een duidelijke afspraak om de werkgelegenheid te stimuleren en daarover bij de Commissie een plan in te leveren, maar eenmaal thuis lijkt het kabinet een andere inschatting te maken en lijkt het zo'n banenplan niet meer nodig te vinden. De Commissie heeft gisteren aangekondigd met een scorebord te komen waarop te zien is hoe de verschillende lidstaten scoren. Als Nederland niet komt met zo'n banenplan, is het resultaat daarvan dan niet automatisch dat wij onderaan dat scorebord zullen belanden?

Tot slot, bij nationale hervormingsplannen en de verplichtingen van Nederland in Europa gaat het voornamelijk over de bestaande begrotingsregels. Daarop staan sancties. Het is echter ook de bedoeling dat in dat hervormingsplan zaken worden opgenomen over werkgelegenheid. Die zijn weliswaar niet financieel afdwingbaar in die zin dat er sancties op staan, maar als Nederland hierin blijft achterlopen, schaadt dat de positie van Nederland in Europa. Daarvoor moeten we waken. Daarom vraag ik nogmaals of het kabinet op dit moment werkt aan een banenplan en of de minister anders bereid is om met een algemenere aanpak van de werkloosheid te komen. Dat is echt iets anders dan het kabinet doet voorkomen, namelijk dat het specifiek gericht is op allerlei deelgroepen.

De heer Van Hijum (CDA): Ik probeer te begrijpen hoe zo'n banenplan eruit zou moeten zien. De heer Klaver zegt dat dit geen doelgroepenbeleid moet zijn, maar kennelijk is het ook niet het generieke beleid dat erop is gericht om de economie en het consumenten- en producentenvertrouwen te herstellen. Wat is het dan wel? Kan de heer Klaver daartoe, om te beginnen, aangeven wat volgens hem de oorzaak is van de oplopende werkloosheid?

De heer Klaver (GroenLinks): Volgens mij heeft de oplopende werkloosheid te maken met de conjunctuur waarin we ons op dit moment bevinden. Om exact die reden hebben de Europese regeringsleiders op 30 januari afgesproken dat er aanvullende maatregelen genomen moeten worden. Ik zeg dat er doelgroepenbeleid moet worden gevoerd. Ik vraag niet specifiek om een actieplan tegen de jeugdwerkloosheid. Dat wordt trouwens wel genoemd als een van de goede voorbeelden van Nederland, hoewel de Kamer er niet onverdeeld positief over is wat de uitwerking daarvan is geweest. Ik kan me voorstellen dat de regering aangeeft welke kansen zij nog ziet om te investeren in werkgelegenheid, in werk-naar-werkbemiddeling en met welke stappen zij ervoor wil zorgen dat de huidige crisis en de banencrisis die op ons af dreigt te komen, wordt gedempt.

De heer Huizing (VVD): Voorzitter. De VVD vindt de handhavingsrichtlijn een goede zaak, want zij vindt het van groot belang dat werknemers uit andere lidstaten die hier komen om hun diensten uit te voeren, voldoen aan de Nederlandse regels. Dat houdt in dat je voldoet aan het Nederlandse minimumloon en aan onze normen ten aanzien van de arbeidsomstandigheden. Wij vinden het verbeteren van de handhaving van de detacheringsrichtlijn dan ook een goed voorbeeld van hoe je op constructieve wijze problemen met Europese arbeidsmigratie kunt aanpakken. Het is duidelijk dat het allemaal wat strenger mag. Misbruik moet keihard worden aangepakt. Kan Nederland de handhaving met de huidige vormgeving van de richtlijn voldoende waarborgen? Hoe denkt de minister dit in de praktijk te vertalen naar de Nederlandse situatie?

Dan kom ik op Monti II. De regering vindt dat de uitspraken van het Hof voldoende zijn. Op zich delen wij die opvatting, want de richtlijn verandert niet echt veel. Tegelijkertijd neemt die heel veel onduidelijkheid weg. Dat vindt de VVD een goede zaak. Voor Nederland verandert er eigenlijk niet zoveel, eigenlijk helemaal niets. Voor Nederlandse bedrijven die in het buitenland hun diensten willen aanbieden, is het wel een degelijke bescherming.

In de geannoteerde agenda staat ook het Europees minimumloon. Eurocommissaris Andor stelt voor om een Europees minimumloon in te voeren. Wij beginnen dan altijd een beetje vlekken in onze nek te krijgen, want wij vinden dit een heel duidelijk signaal dat er mensen zijn in Europa die vinden dat het Europese sociaal beleid daar moet worden gemaakt. Wij zijn nog steeds van mening, en dat blijven we, dat ons socialezekerheidsstelsel een Nederlandse aangelegenheid is. Wij moeten zelf kunnen bepalen of er een minimumloon is en hoe hoog dat is. Dat geldt dus ook voor andere landen. Wij gaan er dan ook van uit dat de minister in de Raad in heldere taal zal aangeven dat dit voorstel wat Nederland betreft niet aan de orde is.

De heer Van Hijum (CDA): Mijn collega werpt een principiële vraag op. De vraag is of dit voorstel kan helpen om de illegale praktijken tegen te gaan waar hij het zelf eerder over had. Het minimumloon werkt als een soort standaardverhoging in landen zoals Polen, Roemenië en Bulgarije. Wij klagen er nu immers over dat mensen uit die landen door het gebrek aan standaarden daar allemaal onder de Nederlandse arbeidsvoorwaarden duiken. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat zij meteen allemaal op hetzelfde niveau zitten.

De heer Huizing (VVD): Dat is een buitengewoon interessante vraag van de heer Van Hijum. Vanuit macro-economisch oogpunt is het ook een heel terechte vraag. Om te beginnen, willen wij Europa niet de indruk geven dat Nederland bereid is om ons socialezekerheidsstelsel en de besluiten daarover daar neer te leggen. Dat is het principiële deel. Een tweede punt betreft onze concurrentiepositie. Als er al een minimumloon op Europees niveau zal worden vastgesteld, zal dat zodanig veel lager zijn dan in Nederland dat er geen sprake zal zijn van een concurrentie-effect, van het verminderen van de concurrentie met Nederland dus. In de praktijk zal het voor Nederland dus helemaal niets opleveren. Het gat tussen de lonen in die landen en Nederland zal veel te groot blijven, waardoor de aantrekkingskracht om in Nederland te komen werken nog steeds heel groot zal zijn.

De heer Van Hijum (CDA): Ik ga toch nog even verder met deze principiële vraag. Wij hebben onze eindafweging hierover nog niet gemaakt. Ik vraag de heer Huizing te bedenken waarvoor wij Europa hebben bedacht en ik vraag hem te bedenken dat Europa op tal van terreinen, ook op het terrein van sociale zaken – we hebben het hier weleens over verlofregelingen en dergelijke gehad – minimale voorwaarden heeft gesteld. Die vormen een soort vloer, waar de Europese gemeenschap, die ook een waardengemeenschap is, niet onder moet zakken. Als de heer Huizing dat bedenkt, wat is dan de principiële bedenking bij deze stap? Daarop zou ik een iets scherper antwoord willen krijgen.

De heer Huizing (VVD): Het punt is in dit geval dat als in een land met lage lonen een te hoog minimumloon wordt ingevoerd, dat de concurrentiepositie van dat land enorm schaadt. Het is dus niet goed voor de landen met lage lonen in Europa. Op het niveau van Europa als geheel gaat de concurrentiepositie ten opzichte van Azië en de Verenigde Staten natuurlijk ook fors omlaag, want in Europa als geheel gaan de lonen omhoog. Ten aanzien van de landen met hogere lonen heeft het geen enkel effect, want men zal het minimumloon gemiddeld zo laag houden dat het gat tussen de landen met lage en hoge lonen zodanig blijft dat het verschil aantrekkelijk genoeg blijft voor mensen om hier te komen werken.

De heer Klaver (GroenLinks): De heer Huizing geeft aan dat als er een wettelijk minimumloon komt in heel Europa daarmee de concurrentiepositie ten opzichte van bijvoorbeeld Azië wordt aangetast, maar zegt hij daarmee dat het wettelijk minimumloon een beperking is om te kunnen concurreren op de wereldmarkt?

De heer Huizing refereert iedere keer aan het absolute verschil in wat het wettelijk minimumloon zou zijn tussen een land als Polen en Nederland, maar gaat het niet meer om de verhouding tussen het wettelijk minimumloon in een bepaald land en de welvaart en de levensstandaard in dat land? Is dat niet veel belangrijker dan het verschil in de hoogte van het wettelijk minimumloon tussen landen?

De heer Huizing (VVD): Allereerst beantwoord ik de vraag van de heer Klaver over Europa ten opzichte van andere economische regio's. Ik bedoelde net te zeggen dat op het moment dat een Europees minimumloon een zodanig niveau krijgt dat het verschil tussen de lidstaten klein wordt, komt het op een niveau dat juist de landen die nu goed kunnen concurreren met landen buiten Europa dat veel minder goed zullen kunnen doen. Het schaadt de algehele concurrentiepositie van Europa, als een Europees minimumloon wordt ingevoerd.

De heer Klaver vroeg of je het niet moet relateren aan de welvaart en het prijsindexcijfer van zo'n land. Daarin heeft hij natuurlijk gelijk. Dat moet je inderdaad doen. Als je de lonen die worden betaald in landen als Polen – daar heb ik zelf wat meer ervaring – echter deelt door het prijsindexcijfer en dat vergelijkt met landen als Nederland en Duitsland, zit daartussen nog een ongelooflijk verschil. Dat dit leidt tot arbeidsmigratie blijkt ook wel, gezien het aantal Polen dat werkzaam is in Nederland en in andere landen. Dat verschil is en blijft dus ontzettend groot.

De heer Ulenbelt (SP): Nu komt er eens iets sociaals uit Europa en dan staan de liberalen weer op de achterste benen. Moeten wij met onze minimumlonen concurreren met China? Is dat de bedoeling van de VVD? Is de vertegenwoordiger van de VVD het dan niet eens met het motief van de Europese Commissie dat het minimumloon voorkomt dat er een race plaatsvindt naar het laagste putje? Is de heer Huizing het ermee eens dat het voorstel van de Europese Commissie gaat om armoedebestrijding? Daar kan hij toch niet tegen zijn?

De heer Huizing (VVD): Het is niet zo dat liberalen meteen op de achterste benen gaan staan als er een sociaal voorstel komt, maar wij bekijken altijd graag of dit in de praktijk zijn doel zal bereiken. Als dat namelijk niet zo is, heeft het allemaal niet zoveel zin. Misschien is de gedachte wel sympathiek, maar het voorstel gaat, nogmaals, onvoldoende opleveren. De heer Ulenbelt heeft het over armoedebestrijding, maar wat gebeurt er met het verschil met de rest van de wereld, als het minimumloon in landen als Polen en zeker in Bulgarije of Roemenië op een zodanig niveau wordt neergezet dat het concurrentieverschil met de wat welvarender lidstaten verkleint? Dat is voor deze landen toch niet goed? Laten we vooral niet ingrijpen in de verschillen die in de laatste jaren op een natuurlijke manier zijn ontstaan en die nog niet op een natuurlijke manier dichter bij elkaar zijn gekomen.

De heer Ulenbelt (SP): Je moet een land natuurlijk niet gelijkstellen met de werkgevers die daar wonen. In een land wonen mensen. Het doel van de Europese Commissie is om die mensen in ieder geval van een minimumloon te voorzien. Daar kan toch niets tegen zijn? Bovendien vindt de concurrentie met het buitenland heus niet plaats bij de mensen die voor deze lage lonen werken. Dan zou Europa er wel heel erg berooid voor staan. Waarom laten we het niet aan die landen over of zij instemmen met het voorstel van de Commissie? De heer Huizing hoeft daar dan toch niet tegen te zijn?

De heer Huizing (VVD): De heer Ulenbelt en ik verschillen duidelijk van mening. Ik kijk naar de praktijk. Het staat mij bij dat in de afgelopen jaren behoorlijk veel productiewerk van West-Europa naar Oost-Europa is getrokken. Daarvan ben ik zelf ook onderdeel geweest. Dat had te maken met het lagere loonniveau. Dat leverde ontzettend veel werkgelegenheid op. Landen hebben niet heel veel aan een minimumloon zonder werk.

Na deze boeiende discussie wil ik afsluiten met het punt van vrouwen in raden van bestuur. In Europa is iemand bezig om hiervoor quota in te stellen. Laten we dat alstublieft niet doen. De lidstaten moeten hun beleid hiervoor zelf bepalen en daarvoor hun eigen verstand gebruiken. Wij hopen dat de minister zodra er maar enig teken is dat de Eurocommissaris hieraan toch wil beginnen, in zeer duidelijke bewoordingen te kennen geeft dat Nederland dit echt niet wil op Europees niveau.

De heer Van den Besselaar (PVV): Voorzitter. Laat ik maar gelijk inhaken op het laatste punt. Uit het verslag van 17 februari kwamen twee punten bij mij naar voren. Eén punt werd net al aangegeven door de heer Huizing. Ook de PVV vindt verplichte quota voor vrouwen in de raden voor bestuur volstrekt overbodig. Nu steeds meer vrouwen kiezen voor een carrière blijkt dat bedrijven er geen enkele moeite mee hebben om deze vrouwen op te nemen. We zien ook steeds meer capabele vrouwen verschijnen in hogere bestuursfuncties.

Tegen het tweede punt dat mij opviel in het verslag, moeten we ons ook eens teweer stellen. Dat is Eurocommissaris Andor, die er maar over blijft zeuren dat de grenzen open moeten voor Bulgarije en Roemenië. Commissaris Andor ziet niet dat er negatieve aspecten kleven aan arbeidsmigratie. Ik geef de minister mee om Eurocommissaris Andor het rapport van de commissie LURA ter hand te stellen. Is de minister daartoe bereid? Daarin staan nogal wat problemen die zich in Nederland en in een groot aantal andere West-Europese landen voordoen, zoals oneerlijke concurrentie, zwart werken, verdringing, criminaliteit, overlast enzovoorts. Wellicht kan hij daarmee zijn voordeel doen.

De handhavingsrichtlijn is hier al een aantal malen aan de orde geweest. Ik wil deze voornamelijk benaderen vanuit de malafide constructies, die steeds worden opgezet. Natuurlijk kunnen we kijken naar het minimumloon in die landen zelf. Die landen zouden op een niveau moeten komen waarbij ze min of meer gelijkwaardig zijn aan de rest van Europa. We zien dat dit achterblijft en dat die ontwikkeling zich niet op grote schaal voordoet. Wij zijn echter zelf verantwoordelijk voor de verloning die hier in Nederland plaatsvindt. Die moet op een eerlijke wijze geschieden. Ik noem een voorbeeld van een verloning dat we niet zouden moeten willen en dat we tegen zouden moeten gaan. Er zijn constructies waarbij de medewerker wordt verloond op het niveau van het wettelijk minimumloon van het woonland. In bijvoorbeeld Polen is dat € 2,50 per uur. Dat is een kwart van wat we hier doen. De werknemers worden verder uitbetaald met een soort onkostenvergoeding. Die heet onkostenvergoeding buitenland. Die onkostenvergoeding heeft een hoogte van ongeveer € 42 per dag of bijna € 300 per week. Daar worden in Nederland geen belasting en sociale premies over betaald, maar ook niet in Polen. Daar heeft dus helemaal niemand wat aan. Dit circuit blijft helemaal buiten beeld. Het wordt allemaal mogelijk gemaakt, doordat men een soort omzet inkoopt, daarmee een A1-verklaring kan verkrijgen en die ingekochte omzet ertoe leidt dat men deze constructies kan maken.

Ik heb meerdere vormen constructies genoemd die malafide zijn in dit opzicht. Ik druk de minister op het hart dat hij dit soort constructies moet bestrijden. Dat is één van de hoofdzaken die ertoe leiden dat er oneerlijke concurrentie plaatsvindt. Er zijn bedrijven die zich wel aan de regels houden, maar er is ook een groot aantal bedrijven dat dit niet doet. Eén van de uitgangspunten van de handhavingsrichtlijn moet zijn dat men zich aan de regels moet houden. Dan hebben we in ieder geval goede afspraken en zijn werknemers hiervan niet de dupe. De regering geeft aan dat de regeling en de richtlijn uitvoerbaar moeten zijn, goede handhavingsnormen moeten bevatten en zo min mogelijk tot administratieve lasten moeten leiden. Naleving staat of valt met goede uitvoerbaarheid. Het ontduiken van de regels moet worden tegengegaan, maar het moet ook mogelijk zijn om opgelegde boetes te kunnen innen. Dat is namelijk ook belangrijk. Heeft de minister er al zicht op hoe andere landen omgaan met deze punten? Verwacht de minister dat aan zijn wensen tegemoet zal worden gekomen en dat het een redelijk vlot proces gaat worden?

Artikel 12 rond de ketenaansprakelijkheid is al even genoemd. Ik sluit mij aan bij de sprekers die zeiden dat die niet moet worden beperkt tot de bouw maar een bredere reikwijdte moet krijgen. We hebben dat min of meer als zodanig aangegeven in het rapport van de commissie LURA. Ik druk de minister op het hart dat hij die aanbeveling mee moet nemen.

Monti II is ook al genoemd. Mijn fractie is ertegen dat wij een bevoegdheid zouden geven aan de EU op dit punt. In die zin onderschrijven we dan ook de stellingname van de drie vakcentrales dat dit geen zaak is van Europa en dat het stakingsrecht daar niet moet worden uitgekleed.

Ik heb nog een korte vraag aan de minister over het witboek pensioenen. De Kamer heeft daarvoor een rapporteur benoemd. Het zou plezierig zijn als de rapporteur en de minister hun kennis onderling uitwisselen. Daarvoor is het van belang dat de Kamer kennis kan nemen van de inspanningen die de minister verricht. Is de minister bereid om op korte termijn in een brief aan te geven wat zijn opvattingen zijn over het witboek pensioenen. Die lees ik hier en daar natuurlijk wel in de media, maar ik zou deze toch graag lezen in een brief. Kan de minister een overzicht geven van de inspanningen die hij op dit moment op dit terrein heeft verricht?

Dan kom ik op mijn slotvraag. Bij het ministerie van I en M is het gebruikelijk dat de Kamer bij de geannoteerde agenda een voortgangsoverzicht krijgt van alle Europese dossiers die betrekking hebben op dat beleidsveld. Het lijkt mij een goed idee om dat ook bij het beleidsterrein van sociale zaken en werkgelegenheid in te voeren. Wil de minister ons hierin tegemoetkomen?

De voorzitter: Ik wijs de heer Van den Besselaar erop dat wij wel een technische briefing hebben gehad van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin dit vrij uitvoerig is aangegeven.

De heer Van den Besselaar (PVV): Die heb ik gezien.

De voorzitter: Oké.

De heer Ulenbelt (SP): Ik ken de heer Van den Besselaar als een man die zich hard maakt voor de pensioenen van nogal wat mensen. Volgende week komen heel veel vutters en geprepensioneerden erachter dat zij niet de volledige AOW krijgen en met een inkomensgat komen te zitten dat kan oplopen tot maximaal zo'n € 1300. Wat is het antwoord van de PVV aan deze mensen? Hoe moeten zij dit gat overbruggen? Vindt de heer Den Besselaar met mij dat dit een onverstandige maatregel is die mensen nodeloos in de problemen brengt?

De heer Van den Besselaar (PVV): Dat vind ik niet. Als er bezuinigingen plaatsvinden, moet niemand worden uitgezonderd, ook niet degenen die met pensioen gaan. Mensen die gebruikmaken van een vroegpensioenregeling, hebben de meest goudgerande regeling ooit gekregen. Ze hebben relatief weinig premie betaald en krijgen in ruil daarvoor nu veel inkomsten. Ik denk dat iedereen zo'n levensverzekering wel zou willen hebben; ze is niet voor niets gestopt. Dat laat onverlet dat er een inkomensgat kan ontstaan van zo'n € 1300. In de brief van de minister lees ik dat zich daarbij een aantal problemen kan voordoen, maar dat het aantal beperkt is. De minister gaat uit van een derde versus een derde. Ik wil graag horen hij aankijkt tegen de omvang van deze problematiek voordat ik mij er verder over uitlaat.

De heer Ulenbelt (SP): Stel dat blijkt dat niet een derde in de problemen komt maar veel meer mensen, is de PVV dan bereid om daar wat aan te doen?

De heer Van den Besselaar (PVV): De PVV gaat het gat niet opvullen, kan ik u verzekeren. Wel vragen wij de minister hoe hij dit denkt op te lossen. Hij heeft eerder aangegeven eventueel in overleg te treden met de pensioenfondsen om te kijken of de reserves die er zouden zijn – dit is ook een discussiepunt: zijn die reserves er wel of niet? – hiervoor benut kunnen worden en of cao-partijen bereid zijn om het gat op te vullen. Als dat niet lukt, hebben wij nog een aantal andere regelingen dat gebruikt kan worden. De minister heeft ze al eerder genoemd, in volgorde van problematisch tot minder problematisch. In het uiterste geval kunnen mensen een beroep doen op de bijstand, maar dat zie ik nog niet gebeuren, want veel van deze mensen hebben een woning en komen niet eens door de vermogenstoets heen. Mensen wisten overigens al redelijk lang dat het probleem er aan zat te komen. Eigenlijk is het geen probleem, maar een best realistische benadering. Je krijgt iets op je verjaardag en niet een maand of een halve maand ervoor. Je had daarop kunnen anticiperen. Als je € 1 300 per maand verdient, lijkt mij dat er ruimte is om daar wat voor te reserveren. Zo niet, kun je het naderhand nog inlopen. Er is immers toegezegd dat mensen met een AOW-uitkering een voorschot kunnen krijgen. Dat kan dan later weer verrekend worden.

Voorzitter: Van Hijum

Mevrouw Vermeij (PvdA): Voorzitter. Ik wil vier opmerkingen maken. Over Monti II is al het nodige gezegd door mijn collega Klaver. Het uitgangspunt van de Europese Commissie is dat bij de uitoefening van de EU-vrijheden van vestiging en dienstverlening rekening moet worden gehouden met het fundamentele recht op collectieve actie, waaronder het recht om te staken, en omgekeerd. Wij waarschuwen dat het stakingsrecht niet alleen een Nederlands grondrecht is, maar ook een mensenrecht, vastgelegd in het EVRM. Als Monti II doorgaat, moet de Nederlandse rechter het economisch belang van de interne markt afwegen tegen het mensenrecht op staking. Volgens mijn fractie is dat een foute weg. De PvdA vraagt de regering haar vetorecht te gebruiken en uitvoering te geven aan de motie-Albayrak c.s. van 20 oktober 2011. Ik wijs de heer Huizing erop dat ook de VVD deze motie heeft gesteund, net als het CDA.

Tevens vraagt de PvdA aan de regering om op basis van de verplichte subsidiariteitstoets de EC te laten weten dat de Europese regelgeving op het gebied van het stakingsrecht voor Nederland geen meerwaarde heeft. De regering geeft aan dat zij het voorstel wel wil steunen, omdat het meerwaarde heeft om consensus op Europees niveau te creëren. De PvdA is het daar niet mee eens.

Mijn volgende opmerking betreft de handhavingsrichtlijn detachering. De PvdA is blij dat de detacheringsrichtlijn er komt. Er zijn echter nog wel verbeteringen mogelijk. De heer Van den Besselaar noemde artikel 12 van de richtlijn. Wij vragen hiervoor aandacht. Het artikel gaat over de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aannemer voor de arbeidsomstandigheden van gedetacheerde werknemers. Het is goed dat dit artikel er is, maar de PvdA wil een uitbreiding naar de hele keten van onderaannemers en naar alle sectoren, niet alleen de bouwsector. Wij hebben vragen gesteld aan minister Kamp over de ketenaansprakelijkheid in de bouw en de individuele boetes die worden uitgedeeld na inhuur van illegale EU-arbeiders. Grote opdrachtgevers berekenen deze individuele boetes door aan de kleine onderaannemers, al dan niet via een contractuele bepaling. Is de regering het met de PvdA eens dat het doel van de wet op deze manier ontdoken wordt? Wat gaat de minister hieraan doen?

Ik kom bij het banenplan of eigenlijk het ontbreken daarvan. Minister Kamp wil inbrengen dat Nederland er alles aan gaat doen om schooluitval te voorkomen. Het aantal leerlingen zonder startkwalificatie is in tien jaar tijd gehalveerd tot een kleine 40 000 in het schooljaar 2010–2011. Op dat gebied steunen wij de minister. Maar waarom doet hij niet mee aan de werkgroep die zich bezighoudt met manieren om de Youth Guarantee te bewerkstelligen? Het kabinet kan daar nog wat van opsteken. De Europese Commissie waarschuwt dat lidstaten moeten proberen om jeugdwerkloosheid omlaag te brengen. De PvdA verwijt de regering hieraan te weinig te doen. De minister lijkt bijna met trots te zeggen dat hij geen banenplan wil. Dat is vreemd. De Raad voor de werkgelegenheid en sociaal beleid heeft immers op 17 februari afgesproken dat het nationaal hervormingsplan van elke lidstaat concrete maatregelen – ik wil niet in een semantische discussie vervallen of die gericht zijn op een doelgroep of niet – moet bevatten om mensen aan het werk te houden en banen te scheppen. Nederland heeft deze afspraak onderschreven. De minister zegt toe een banenplan te maken en jeugdwerkloosheid aan te pakken, maar doet, eenmaal teruggekomen in Nederland, niets of bijna niets. Dat geeft geen pas. Ik zou bijna zeggen: in Europa een man, in Nederland ook een man. Anders moet de minister bij de Europese Commissie gaan vertellen dat de Nederlandse regering het Europese banenplan niet wil uitvoeren.

Tot slot een opmerking over de verjaardagskwestie en de AOW. Wij hebben inmiddels door, welke groepen in problemen dreigen te komen en wel last krijgen van deze maatregel: mensen in de VUT, mensen met een prepensioen en arbeidsongeschikten die via een individuele verzekering een uitkering krijgen. Deze mensen zien een gat van gemiddeld € 415 bruto, afhankelijk van de vraag of de verjaardag in de eerste of in de tweede helft van de maand valt. De minister zegt dat hij niets voor deze groepen kan betekenen en dat het een zaak is voor sociale partners en verzekeraars. De PvdA is, anders dan de heer Van den Besselaar, van mening dat mensen zich nauwelijks hebben kunnen voorbereiden op deze maatregel, omdat hij vrij snel is ingevoerd. Het verzoek van mijn fractie om de invoering op een later tijdstip te laten plaatsvinden, is niet gehonoreerd. Wij vragen nogmaals aan de minister om te kijken of er voor deze groep een overgangsregeling getroffen kan worden.

De heer Van den Besselaar (PVV): Mevrouw Vermeij zegt dat de maatregel vrij snel is ingevoerd. In het regeer- en gedoogakkoord stond al dat deze maatregel genomen zou worden. Dan hebben wij het over oktober 2010. Er is destijds aandacht voor geweest in de media. Dat is dus anderhalf jaar geleden.

Mevrouw Vermeij (PvdA): Een annonce in een regeerakkoord is nog geen aangenomen wetgeving. Wij weten met ons allen dat de wetgeving pas sinds kort van kracht is en dat de mensen maar een paar maanden tijd gehad hebben om zich hierop voor te bereiden.

De heer Van den Besselaar (PVV): Ook al is het nog geen wetgeving, mensen kunnen er al wel op anticiperen.

Mevrouw Vermeij (PvdA): In dit huis doen wij het altijd volgens de regels van de democratie. Wij weten pas dat iets wetgeving is als zowel de Tweede als de Eerste Kamer het heeft aangenomen.

De heer Klaver (GroenLinks): Is mevrouw Vermeij bekend met de uitspraak van de rechter inzake de Wwid?

Mevrouw Vermeij: Nee. Een recente uitspraak?

De heer Klaver (GroenLinks): Een uitspraak uit januari over de overgangsregeling. De rechter zei dat het argument dat het in het regeerakkoord had gestaan, niet telde. Er was immers nog geen sprake van een wet. Mensen hadden te kort de tijd om zich voor te bereiden.

Mevrouw Vermeij: Daarmee ben ik inderdaad wel bekend. Daar zit een belangrijke parallel in. De wetgever is dus eigenlijk teruggefloten door de rechter.

Voorzitter: Vermeij

Minister Kamp: Voorzitter. Laat ik eerst iets zeggen over het banenplan. Mevrouw Vermeij veronderstelde dat ik triomfantelijk zou zeggen dat wij geen banenplan hebben. Ik denk dat de werkelijkheid iets anders is. Europa heeft gezegd dat het belangrijk is om de werkgelegenheid aan te pakken en de werkloosheid te bestrijden. Europa heeft een concrete doelstelling geformuleerd. Deze houdt in dat wij in 2020 geregeld moeten hebben dat de netto-arbeidsdeelname 75% is. Alle landen in Europa, inclusief Nederland, moeten dat bereiken. Die netto-arbeidsdeelname houdt in dat mensen één uur of meer per week werken. Wij hebben geen banenplan nodig om deze doelstelling te bereiken. Immers, in 2012 is de netto-arbeidsdeelname volgens de genoemde definitie al 77%. Wij voldoen nu dus al ruim aan de norm die voor 2020 geldt. Wij willen ons nog extra inzetten. Wij vinden het namelijk belangrijk om ons in te zetten voor werkgelegenheid en wij formuleren een eigen doel: een toename van de bruto-arbeidsdeelname, het aantal mensen dat beschikbaar is voor werk. Dat is belangrijk in verband met de vergrijzing die op gang gekomen is. Wij willen dat 80% van de Nederlandse beroepsbevolking daadwerkelijk voor arbeid beschikbaar is. Op dit moment zitten wij daar nog een paar procent onder. Bovenop wat Europa doet, gaan wij naar die 80%-doelstelling toe.

Het is goed om te kijken hoe de situatie in Nederland is in vergelijking met die in andere landen. Enkele woordvoerders spraken over oplopende werkloosheid. Het is goed om even de cijfers hierover in beeld te hebben. In oktober 2011 hadden wij in Nederland een werkloosheid van 5,8%. Die lag in november ook op 5,8%, net als in december. In januari lag de werkloosheid op 5,9%, net als in februari en maart. Dat is niet iets waarvan je zegt dat het heel verontrustend is. Dat wil niet zeggen dat wij niets moeten doen. Het is echter altijd goed om even de feiten in beeld te houden.

Datzelfde geldt eigenlijk voor de jeugdwerkloosheid. Die is op dit moment 11,8%. Daar ben ik helemaal niet blij mee. Wij willen het beter doen, maar wij moeten ons wel realiseren dat de jeugdwerkloosheid in de afgelopen tien jaar in Nederland gemiddeld 11% is geweest. Er waren uitschieters: 14% in 2004 en 13% in 2010. Ik ben niet blij met het huidige percentage, maar wij moeten niet overdrijven. Het is de helft van het Europese gemiddelde. Er zijn landen in Europa waar het op 50% ligt. Voor die landen geldt een heel andere situatie dan voor Nederland. Wij hebben een aantal dingen in ons land goed op orde. Onze jeugdwerkloosheid is samen met die in Duitsland en Oostenrijk het laagst in Europa. Die goede situatie moeten wij vasthouden. Onder het banenplan van het vorige kabinet, toen er nog extra geld uitgegeven kon worden – nu hebben wij geen extra geld en moeten wij bovendien bezuinigen – is regionale samenwerking gestimuleerd. Die samenwerking is op gang gekomen. Werkgelegenheid en bestrijding van werkloosheid moet je vooral in de regio's aanpakken. Wij vinden het zinvol om dat te continueren en werken daar ook aan, met de partijen in de regio's. Wij moeten die samenwerking vasthouden en voortzetten.

Wij denken dat wij op het punt van jeugdwerkloosheid/werkloosheid nog grote verbeteringen kunnen realiseren als het onderwijs beter aansluit op de arbeidsmarkt. De komende vijf jaar krijgen wij een tekort van 170 000 mensen in de technische beroepen. Dat is een heel groot probleem. Wij moeten bereiken dat de leerkrachten in het basisonderwijs meer feeling hebben voor techniek, dat de leerlingen al in het basisonderwijs geïnteresseerd worden voor techniek, dat er op het voortgezet onderwijs veel meer aandacht voor komt en minder voor opleidingen waarmee je terechtkomt in een situatie van werkloosheid. Wij moeten de bedrijven veel dichter bij de scholen zien te krijgen en de kinderen laten kennismaken met interessante bedrijven zodat ze kunnen zien hoe breed de mogelijkheden op het gebied van techniek zijn en hoe interessant het is om je daarin te specialiseren. Afgelopen maandag hebben mijn collega's Van Bijsterveldt, Verhagen en ik hierover een brief aan de Kamer gestuurd. Wij presenteren hierin een groot pakket maatregelen waaraan wij maanden hebben gewerkt en waarmee wij denken een cultuuromslag te bereiken om de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren. Wij zijn daartoe zeer gemotiveerd.

Dat is een van de manieren waarop wij het probleem willen aanpakken. Dan is er nog de Wet werken naar vermogen: de regelingen voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Het is heel belangrijk dat dit gebeurt, omdat er aan die onderkant mensen zijn die niet werken, terwijl ze wel kunnen werken en er ook werk voor hen is. Omdat zij het werk niet doen, komen er nu mensen uit Midden- en Oost-Europa naar Nederland. Als de mensen in de bijstand in de regel geen druk voelen om werk te gaan doen waar ze geen trek in hebben, moeten wij die druk erop zetten. Mensen met een beperking moeten wij aanspreken op wat ze kunnen en moeten wij vervolgens ook in staat stellen om hun potentie te benutten, het liefst bij reguliere werkgevers. Dat hele pakket is verwerkt in de Wet werken naar vermogen. De Kamer heeft hieraan deze week de aandacht gegeven die het wetsvoorstel verdient en gaat daar ook nog mee door vandaag. Ik hoop dat deze belangrijke wijziging snel kan worden gerealiseerd.

Wat het Catshuis betreft: ik weet niet waar men mee komt, want ik zit er niet bij, maar het zou mij verrassen als men met een banenplan naar buiten komt. Men zal ervoor zorgen dat de overheidsfinanciën op orde komen. Dat is ontzettend belangrijk. Als de overheidsfinanciën op orde komen, houden wij de rente laag en dat is heel goed voor diezelfde overheidsfinanciën en voor het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven kan dan immers profiteren van een lage rente en dat is weer goed voor de werkgelegenheid. Wij kunnen dan de huidige gunstige situatie op het gebied van werkloosheid en jeugdwerkloosheid handhaven. Zo kijk ik tegen het banenplan aan.

De heer Klaver (GroenLinks): De minister geeft aan dat het eigenlijk wel meevalt met de werkloosheid, zeker als je die vergelijkt met de werkloosheid in andere landen. Je ziet echter wel een stijgende trend, zeker bij de jeugdwerkloosheid. Die is met naar ik meen 11,6% niet heel hoog in vergelijking met die in andere Europese landen, maar ten opzichte van de vorige metingen is de jeugdwerkloosheid wel met 2% gestegen. Je ziet het dus snel de andere kant opgaan. Volgens mij is Nederland waterland altijd heel goed in staat om dijken op te werpen voordat de boel overstroomt. In Europees verband is gevraagd om te komen met extra maatregelen om de gevolgen van de crisis, die voorlopig nog niet voorbij is, op te vangen. Er is beloofd dat er een nationaal banenplan zou komen. Stel dat deze straks niet bij het nationaal hervormingsplan zit, wat is dan de consequentie? Hoe zal de Europese Unie hierop reageren? Wat betekent dat voor de positie van Nederland?

Minister Kamp: De Europese Unie zal zich realiseren dat er sprake is van een aparte situatie als Nederland al in 2012 ruimschoots voldoet aan de doelstelling voor 2020. Wij gaan zelfs eigen doelstellingen creëren die verdergaan dan de doelstelling voor 2020. Ik denk dan ook dat wij het laatste land zijn waar Europa zich druk om zal maken. Ook wij leveren onze bijdrage aan de banenplannen in Europees verband. Wij reageren op wat er in Europa aan de orde wordt gesteld. Dat doen wij op de aangegeven manier: continueren van de regionale aanpak, het onderwijs beter laten aansluiten op de arbeidsmarkt, hervormen via de Wet werken naar vermogen en de overheidsfinanciën op orde brengen en houden. In Nederland kan er geleend worden tegen een rente van 2,25%, waar men in Spanje 6% moet betalen. Dat is op zich gunstig voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven en daarmee voor de werkgelegenheid in Nederland. Dat is de manier waarop het kabinet de werkgelegenheid structureel aanpakt. Ik ben bezorgd over de werkgelegenheid. Met 5,8% van de mensen werkloos, een percentage dat volgens het CPB kan doorgroeien naar 6,25%, ben ik niet gelukkig, in tegenstelling tot andere landen die misschien dolgelukkig zijn met 6% of 7% omdat dat voor die landen heel laag is. Ik wil het percentage weer naar beneden brengen. Het kabinet doet daarvoor zijn best, op de genoemde manier. Wij moeten de situatie in Nederland echter niet slechter voorstellen dan die is, vandaar dat ik cijfers heb gegeven. Ik verwacht allerminst problemen met Europa op dit punt.

De heer Klaver (GroenLinks): In de verklaring van 30 januari staat dat het nationale banenplan gebruikt moet worden om de coördinatie van de werkgelegenheidsplannen in de EU te bevorderen. Ik vraag mij af wat de rol van Nederland in die totale coördinatie is als het geen plan indient.

Minister Kamp: Wat wij in Europees verband moeten doen, doen wij altijd keurig. Alle stukken die wij aan moeten leveren, leveren wij ook aan. Reacties worden gegeven indien zinvol. Doelstellingen die voor ons te laag zijn, passen wij aan tot doelstellingen om het nog beter te gaan doen. Wij zullen het in Europa op een goede manier naar voren brengen. Vanwege de huidige feitelijke situatie in Nederland en alle structurele inspanningen verwacht ik geen problemen.

Ik ga de verschillende onderwerpen langs. Monti II houdt verband met het feit dat het Europees Hof van Justitie in 2007 en 2008 een aantal uitspraken heeft gedaan. De vakbonden stellen dat het Hof de economische vrijheden van hoger orde acht dan het stakingsrecht. Het vorige kabinet heeft een aantal keren aangegeven dat economische vrijheden niet boven fundamentele grondrechten zoals het recht van staking gaan. Volgens het vorige kabinet – ik ben het daarmee eens – is er op dit punt dan ook helemaal geen rechtsonzekerheid. Die discussie is echter door blijven gaan in Europees verband, vandaar dat de Europese Commissie zich er nog keer over heeft uitgelaten. De Commissie zegt dat het in dit geval gaat om de situatie van grensoverschrijdende arbeidsverrichting. Zij is van mening dat bij de uitoefening van het fundamentele recht op collectieve actie, waaronder het stakingsrecht, de EU-vrijheden van vestiging en dienstverlening moeten worden gerespecteerd en omgekeerd. Het zijn twee heel verschillende grootheden. Het is prachtig dat je de Europese vrijheden van vestiging en dienstverlening hebt, maar bij het uitoefenen daarvan moet je ook met grondrechten zoals het stakingsrecht rekening houden. Andersom moet je, als je gebruikmaakt van het stakingsrecht, rekening houden met die andere dingen. Als de uitspraken van het Hof in overeenstemming zijn met die van de Europese Commissie in de Monti-richtlijn – dit is overigens een zeer korte richtlijn – en als het huidige kabinet net als het vorige van mening is dat er geen sprake is van tegenstrijdigheid, hoeven wij ons daar niet druk over te maken. Ik ben niet van plan om hierover in Europa een heel uitgesproken standpunt in te nemen en ik ga zeker geen veto uitspreken. Ik respecteer het Europees Hof en ik respecteer de Europese Commissie. De uitspraken zijn met elkaar in overeenstemming. Er is in Europa een discussie gaande over de vraag of er misschien toch nog aspecten aan zitten die verkeerd uitgelegd kunnen worden en waarvoor extra aandacht moet zijn. Ik zal meedoen aan die discussie om zeker te stellen dat er inderdaad geen problemen kunnen ontstaan. Mochten er bijzonderheden zijn, dan zal ik die met de Kamer wisselen. Daarover zullen wij dan eventueel een aanvullend Nederlands standpunt innemen.

De heer Ulenbelt (SP): De aanleiding was dat Letse of Estse bouwvakkers een school bouwden in Zweden, waarop de Zweden in staking gingen omdat die bouwvakkers ver onder hun loon werkten. Deze verordening zorgt er nu juist voor dat dit ook kan in Europa; volgens de Monti-richtlijn kan dat. Ik ben het met de minister eens dat het niet direct Nederland treft. Ik vind echter dat een liberaal ook over de grens moet kijken en de verloedering van arbeidsverhoudingen aldaar moet tegengaan. Bovendien roept een en ander alleen maar weerstand tegen de interne markt op. Misschien kan dat argument de minister wel overtuigen.

Minister Kamp: Nee. Immers, als de Letten in Zweden werken, zijn ze gehouden om de Zweedse regels voor cao's en minimumlonen te volgen, voor zover aanwezig. Ook in geval van detachering is dat volgens de detacheringsrichtlijn nodig. Voor de handhaving hebben wij de handhavingsrichtlijn opdat de detacheringsrichtlijn ook gehandhaafd wordt. Als er dingen zijn die de vakbond niet aanstaan, moet men bij het voeren van actie rekening houden met de Europese afspraken die er op het punt van detachering zijn gemaakt. Dat zijn overigens heel goede afspraken. Volgens de uitspraken van het Europees Hof kunnen beide dingen naast elkaar bestaan. Als de Europese Commissie dat bevestigt en het huidige kabinet net als het vorige geen problemen ziet, waarom zouden wij hiervan dan een probleem maken? Ik denk dat er geen probleem is, maar als men hierover wil praten in Europa, praat ik wel mee. Ik zal kijken of er nieuwe aspecten aan de orde komen. Als er toch iets is waarover wij ongerust moeten zijn, zal ik mijn opvatting daarover met de Kamer wisselen. Vervolgens kan Nederland indien nodig alsnog een ander standpunt innemen. Ik zie de noodzaak echter helemaal niet. Volgens mij is er een goede weg gevonden in de detacheringsrichtlijn, de handhavingsrichtlijn, de uitspraken van het Hof en de verordening van de Europese Commissie.

De heer Ulenbelt (SP): Het vorige kabinet had gelijk: het heeft geen gevolgen voor Nederland. Maar wel voor andere landen in Europa. Daar speelt het prominent, daar gingen die uitspraken over. Die worden als het ware gelegaliseerd door Monti. Ik vind dat je die landen moet helpen om het stakingsrecht overeind te houden. Dat wil de minister toch ook?

Minister Kamp: Die uitspraken van het Europees Hof gingen niet over Nederland maar over Europa. Het standpunt van het vorige kabinet betrof Europa, breed dus. Men zei dat in de uitspraken van het Europees Hof in 2007 en 2008 aan economische vrijheden geen voorrang gegeven werd boven fundamentele grondrechten. Ik ben het daarmee eens. Monti is een heel korte verordening; eigenlijk stelt het niks voor. Bij de uitoefening van het recht op collectieve actie, dus het stakingsrecht, en bij de vrijheden van vestiging en dienstverlening moet je elkaars dingen respecteren. Dat staat erin. Dat is toch prima? Volgens mij is er geen probleem. Wij hebben problemen zat in dit land, dus laten wij geen problemen zoeken die er niet zijn. Mocht er toch een probleem zijn – dat voorzie ik niet – dan zal ik dat aan de Kamer melden. Laten wij tot die tijd rustig ons werk doen.

De heer Klaver (GroenLinks): De minister zegt dat er geen probleem is. Onder anderen door de vakbeweging is er om deze richtlijn gevraagd. In de uitspraken van 2007 en 2008 stelt men namelijk duidelijk dat de vrijheid van diensten boven het collectieve recht op staking gaat, een recht dat is opgenomen in de Europese grondrechten. Deze richtlijn codificeert die twee uitspraken van het Europees Hof in feite. Ik zie dan ook wel degelijk aanleiding voor Nederland om kritisch te zijn – ik wil niet zeggen: op de rem staan – en de Europese Commissie te bewegen, in overleg te gaan met het Europees Parlement om deze richtlijn aan te passen.

Minister Kamp: Ik ben het niet eens met de heer Klaver. Het Europees Hof stelt niet het een boven het ander. Het vorige kabinet heeft een en ander geanalyseerd. Ik ben het met die analyse eens. In de Monti-verordening van de Europese Commissie wordt niet gesteld dat het een boven het ander staat. Er wordt alleen gezegd dat als je het ene uitoefent, je met het andere rekening moet houden en andersom. Ik vind dat een heel redelijke bepaling.

Het klopt dus niet dat het een boven het ander wordt geplaatst. Als zowel de Europese rechter als de Europese Commissie zegt dat er geen probleem is en het kabinet deze opvatting ook is toegedaan, is er geen reden om in Europa een grote mond op te zetten en een veto uit te spreken. Er is wel reden om de discussie die gaande is te volgen. Als er nieuwe gezichtspunten zijn waardoor ik een andere koers moet volgen, zal ik dat de Kamer zeker melden. Ook zal ik dan een voorstel doen en de Kamer om steun vragen.

De heer Klaver (GroenLinks): Het kabinet ziet wel vaker geen problemen waar ik ze wel zie. Het probleem is dat deze rechten nu al nevengeschikt zijn. Dat laten die twee uitspraken uit 2007 en 2008 zien. Het recht op vrijheid van diensten zal prevaleren boven het collectieve recht op staking. Mijn fractie is van mening dat een EU-grondrecht, namelijk het recht op collectieve actie, boven de vrijheid van diensten gesteld moet worden. Wil de minister zich hiervoor inspannen? In het uiterste geval moet Nederland met een veto dreigen. Ik kan mij voorstellen dat de minister er bij zijn Europese collega's en bij de Commissie op aandringt om in overleg te treden met het Europees Parlement – dat is ook goed voor de verdere democratische legitimering van dit voorstel – om dit voorstel verder te verbeteren.

Minister Kamp: Nee, dat ga ik allemaal niet doen. Ik heb gezegd hoe ik ertegenaan kijk en hoe ik het ga doen. Ik denk dat het op een nette manier geregeld is en dat er geen probleem is. Ik zal wel volgen wat er gebeurt. Als het anders is, zal ik het de Kamer melden. Op dit moment ga ik echter niet denken aan veto's en ik zeg ook niet dat het met het Europees Parlement gewisseld moet worden. Ik ga het doen zoals ik net heb aangegeven.

Voorzitter: Van Hijum

Mevrouw Vermeij (PvdA): Er wordt steeds gesproken over boven- en ondergeschikt, maar nevengeschikt levert ook al een probleem op. Met het voorstel van Monti beschouwt de Europese Commissie het stakingsrecht immers de facto als een mogelijke belemmering voor de interne markt. Daarom zal het mogelijk zijn om het stakingsrecht te beperken. Ik wijs de minister erop dat er behalve een Europese discussie een uitspraak van de Kamer is. Deze motie is ingediend op 22 oktober 2011, bij een debat over de Europese Raad. Hierin wordt de regering verzocht om de instellingen van de Europese Unie, de trojka en de lidstaten met klem erop aan te spreken om te allen tijde fundamentele internationale arbeids- en mensenrechten te eerbiedigen en om inbreuk op de sociale rechten recht te zetten. Hoe verhoudt deze motie zich tot het standpunt van de minister?

Minister Kamp: Daar heb ik bij de vorige Raad aandacht aan besteed. Ik heb gedaan wat mij in die motie gevraagd is. In dit geval gaat het om iets anders. Laten wij het voorbeeld van die Letse bouwvakkers in Zweden nemen. Als de detacheringsrichtlijn op een goede manier wordt toegepast, hebben zij in het kader van dienstverlening het recht om daar wat te doen. Dan zal er echter wel rekening gehouden moeten worden met alle regels die in Zweden gelden voor mensen uit andere landen die in Zweden werken. De bouwvakkers zullen ook op het Zweedse niveau betaald moeten worden. De Zweedse vakbond kan zeggen: wij hebben geen boodschap aan Letland en aan de detacheringsrichtlijn, wij vinden dat Zweedse scholen door Zweden gebouwd moeten worden en dus gaan wij staken. De Europese Commissie zegt: als je dat stakingsrecht uitoefent, moet je ook rekening houden met de Europese vrijheden en de Europese detacheringsrichtlijn. Als je besluit om te gaan staken, moet je die ook respecteren. Ik vind dat allemaal heel redelijk.

Voorzitter: Vermeij

De heer Huizing (VVD): Ik heb de motie voor mij. Ik neem aan dat de minister bedoelt dat «te allen tijde fundamentele en internationale arbeids- en mensenrechten eerbiedigen» geldt voor zowel Letse als Zweedse arbeiders. De Letse arbeiders hebben het recht om in een ander land te werken binnen de regels die daar gelden. Ik hoop dat de minister deze motie ook als zodanig uitlegt. Ook de Letten hebben binnen Europa rechten, niet alleen in Zweden.

Minister Kamp: Zo bedoel ik het ook. Ik ga niet zeggen tegen de Zweedse vakbonden wanneer ze wel of niet moeten staken; dat moeten ze zelf weten. De Europese Commissie zegt het volgende. Als je staakt, moet je beseffen dat je niet alleen in Zweden maar ook in de Europese Unie bent. Wij hebben een detacheringsrichtlijn en de Letten hebben rechten. Als ze zich aan de regels houden, moet je dat respecteren. Ik vind dit een goede benadering.

Dan kom ik bij de uitvoering van de detacheringsrichtlijn. De Kamerleden weten hoe het zit. Wij hebben een dienstenrichtlijn die over ondernemers gaat. Ondernemers uit de verschillende EU-landen mogen naar een ander EU-land gaan en daar hun bedrijf vestigen of hun beroep uitoefenen. Landen mogen daartoe geen belemmeringen opwerpen. Je mag dus geen dingen doen om ondernemers uit andere landen ervan te weerhouden om zich in jouw land te vestigen en de concurrentie aan te gaan met de ondernemers in jouw land. Naast de dienstenrichtlijn hebben wij de detacheringsrichtlijn. Die gaat over werknemers. Ik vind de detacheringsrichtlijn een heel goede richtlijn. Vertaald naar de Nederlandse situatie houdt deze in dat als mensen via detachering naar Nederland komen, men zich ook in dat geval aan de Nederlandse minimumloon- en cao-bepalingen moet houden. De uitvoering van deze richtlijn kan nog beter. Er moet vaak informatie uitgewisseld worden tussen Nederland en het land van herkomst. De diensten van Nederland en het land van herkomst moeten samenwerken, ook als er knelpunten zijn. In het huidige ontwerp van de detacheringsrichtlijn is aangegeven hoe de handhaving verbeterd kan worden. Wij vinden het prima wat er in de richtlijn staat over handhaving; er zijn goede aanknopingspunten. Wij denken dat een en ander nog verder verbeterd en uitgewerkt kan worden en doen daar concrete voorstellen voor in Europa. In Nederland gaan wij een inventarisatie maken van alle malafide constructies. Vervolgens moeten wij kijken wat er nodig is om daartegen in te kunnen gaan en of de handhavingsrichtlijn ons voldoende handvatten biedt. Het misbruik van de A1-verklaring zal ik daarbij betrekken. Wij zullen zien of wij op grond van de praktijk in Nederland voorstellen kunnen doen in Europa om op dit punt tot verbeteringen te komen.

Voor het innen van boetes over de grens heen geldt hetzelfde. Als je in Europa dingen afspreekt, moeten ze ook nageleefd worden. Ik vind het fijn dat in de handhavingsrichtlijn staat dat er op dit punt samenwerking en verbetering komt. Ik denk echter dat ook in dit geval verdere uitwerking mogelijk is. Wij zullen op dit terrein met voorstellen aan de Europese Commissie komen.

De heer Ulenbelt vroeg opnieuw of wij de naleving van de cao-bepalingen in Nederland als overheid voor onze rekening willen gaan nemen. Het antwoord is nee. Dat zijn namelijk privaatrechtelijke afspraken tussen werkgevers en werknemers. Zij moeten zelf de naleving gaan controleren, wat ze in een aantal gevallen ook doen, en in andere gevallen kunnen ze dat gaan doen. Als vanuit het veld signalen naar ons komen dat daar sprake is van misstanden, bevestigd door de sociale partners, dan pakken wij als inspectie SZW die signalen op en gaan we er achteraan. Maar in eerste instantie is het een verantwoordelijkheid van de sociale partners; wij concentreren ons op het minimumloon.

De heer Van den Besselaar (PVV): Ik ben blij met de opmerking van de minister dat hij gaat inventariseren. Ik neem aan dat de minister het ook op prijs stelt dat wij eventuele malafide constructies bij hem kunnen melden.

Minister Kamp: Dat stel ik zeer op prijs. Ik vraag de heer Van den Besselaar om ons die informatie te geven, waarmee wij graag ons voordeel zullen doen.

Ik kom toe aan de ingangsdatum van de AOW. Laten we even vooropstellen dat dit een bezuinigingsmaatregel is, die dus pijn doet. We hebben voor 18 mld. ombuigingsmaatregelen, die allemaal pijn doen. Ik begrijp dat er op dit moment in het Catshuis wordt gesproken over een aanvullend pakket dat op korte termijn opbrengsten moet opleveren, wat nog meer pijn zal gaan doen. Ik ga zeker niet zeggen dat de maatregel om de ingangsdatum van de AOW te wijzigen, geen pijn doet. Ik kan die pijn ook niet helemaal wegnemen. Maar wat doen we als overheid? Mensen hadden op een bepaalde datum recht op AOW, maar ze kregen het in een aantal gevallen al eerder. Wat we nu doen, is dat iedereen vanaf het moment dat hij of zij recht heeft op AOW, ook AOW krijgt. Wie hebben last van die nieuwe regel? Niemand met een uitkering van de overheid heeft daar last van. Al die uitkeringen laten we gewoon doorlopen tot de datum dat iemand 65 jaar wordt. Mensen die werken, hebben wel pijn, want zij moeten gemiddeld twee weken langer doorwerken. Alleen in inkomen raakt hen dat niet, want hun arbeidsovereenkomst blijft gewoon doorlopen tot het moment dat ze 65 jaar worden. Hun pijn bestaat uit het moeten doorwerken; hun inkomen gaat gewoon door.

Dan heb je nog mensen met een vut- of prepensioenuitkering. In twee derde van de gevallen bestaat daar geen probleem, omdat daar de ingangsdatum zodanig is dat die voor de mensen geen problemen veroorzaakt. Voor een derde van de vut- en prepensioengerechtigden is er wel een probleem. We praten dus niet over alle werkenden, en ook niet over alle mensen met een uitkering van de overheid, we praten alleen over de kleine groep die op dit moment al in een vut- of een prepensioenregeling zit. Het gaat in totaal om 90 000 mensen, van wie twee derde geen probleem heeft en een derde deel wel.

Van die 30 000 mensen zitten er 15 000 bij een VUT-fonds, en 15 000 bij een pensioenfonds. Om welk bedrag gaat het? Om gemiddeld € 415 bruto per maand. Het gaat alleen om hun AOW, en we weten allemaal dat mensen naast hun AOW gemiddeld nog eens een keer evenveel aanvullend pensioen hebben. Dat geldt zeker voor de mensen met een vut- of prepensioenuitkering: zij hebben allen nog aanvullend pensioen. We weten ook dat mensen echt niet allemaal op hun laatste dubbeltje zitten. Het gemiddelde vermogen van 65-plussers is € 250 000 per huishouden. In de inkomens- en de vermogenssituatie van de mensen zit vaak enige speling.

Als mensen toch in de problemen raken en geen kant meer op kunnen, dan zijn er diverse zaken die we met elkaar besproken hebben. Ten eerste kan de AOW-uitkering van de maand daarop door de SVB wat meer naar voren worden gehaald. Ten tweede kan voor mensen die geen vermogen hebben, iets in de bijstand worden gedaan. Maar we kunnen de pensioen- en VUT-fondsen vragen om naar hun eigen mogelijkheden te kijken. In die VUT-fondsen zitten grote bedragen aan reserves. Ik heb de vorige keer de bedragen per 2009 gegeven. De bedragen per 2010 heb ik inmiddels ook: er zit ruim 400 mln. in de reserves, en de helft is nog niet bestemd. Dat zou een oplossing kunnen betekenen. Ook de pensioenfondsen zouden een oplossing kunnen creëren, want door een kleine aanpassing van hun pensioenregelingen van enkele euro’s per maand zou een collectieve oplossing voor deze groep kunnen worden getroffen. Maar ook de mensen om wie het gaat, zouden in de pensioensfeer individueel een oplossing kunnen treffen. Ze zouden tegen hun pensioenfonds kunnen zeggen: mijn pensioenfonds gaat op die datum in, maar laat het twee weken eerder ingaan. Als dat gebeurt, dan is weliswaar het pensioen voor de rest van hun leven een heel klein beetje lager, maar als het echt nodig is kunnen ze daarvoor kiezen, en dan hebben ze dat geld een paar weken eerder. Met het feit dat hier een complex aan mogelijkheden ligt om voor een kleine groep toch op maat toegesneden oplossingen te treffen, praat ik absoluut niet weg dat hier pijn geleden wordt, want dat is gewoon zo, maar dat is zo met iedere regeling waarmee je een besparing voor de overheid wilt realiseren.

De heer Van Hijum vroeg naar de stand van zaken rond het Globaliseringsfonds. Dat Globaliseringsfonds moet wat mij betreft worden afgeschaft. Ik zit hier op de lijn van de heer Van den Besselaar, die zegt dat dit dingen zijn waarmee Europa zich niet moet bemoeien. Als er problemen zijn bij bedrijven als gevolg van de crisis, dan moet het land dat zelf oplossen. Dat moeten we niet wegschuiven naar Europa. Wat mij betreft kan het Globaliseringsfonds aflopen. De Europese Commissie wil ermee doorgaan, maar een behoorlijk aantal landen is het eens met Nederland. Dat betekent dat er op dit moment een blokkerende minderheid is, zodat verlenging van het Globaliseringsfonds niet aan de orde is. Mocht het wel aan de orde komen, en zolang het nog bestaat, zal Nederland daar gewoon gebruik van maken. Het zijn ook onze centen die erin zitten. Wij zijn tot dusverre een van de landen die daarvan het meest gebruik maken. De heer Van Hijum weet ook dat wij recentelijk in Zeeland nog zeer ons best hebben gedaan om op zo kort mogelijke termijn met goede aanvragen richting de Commissie te komen en mee te doen bij de verdeling van het geld. Onze lijn is: het is niet nodig, het lijkt erop dat we verlenging kunnen blokkeren, maar zolang het er nog is en als het blijft bestaan – het is ook ons geld – zullen we er gebruik van blijven maken.

Europa vindt dat wij de arbeidsmarkt voor Roemenen en Bulgaren open moeten stellen; wij zijn van mening dat we dat niet moeten doen, en dat gaan we dus ook niet doen. Wij maken gebruik van de periode tot 1 januari 2014 om de huidige situatie te continueren, waarvoor wij voldoende argumenten hebben, die we ook hebben aangevoerd in Europa. Wat ons betreft is dat voor die periode toe 1 januari 2014 wel het einde van de discussie. Op dit moment lopen de aanvragen voor tewerkstellingsvergunningen voor Roemenen en Bulgaren in snel tempo terug. Het bedrijfsleven schikt zich naar de situatie waarin weliswaar Roemenen en Bulgaren geen vrije toegang tot Nederland hebben, maar waarin de bewoners van alle andere 24 EU-landen, met uitzondering van Nederland, de vrijheid hebben om naar Nederland te komen om te werken. Dat is een rijke bron voor het Nederlandse bedrijfsleven, nog afgezien van de mensen die in Nederland met een uitkering aan de kant staan terwijl ze kunnen werken, en nog afgezien van de mensen die via de kennismigrantenregeling naar Nederland kunnen komen.

De heer Klaver (GroenLinks): De minister stelt terecht dat Nederland op het laatste moment een aanvraag voor het Globaliseringsfonds heeft ingediend. Van mijn contacten in Brussel hoor ik dat daar zeer meewarig naar wordt gekeken door de andere Europese landen. Nederland profiteert in hun ogen nog wel even snel, terwijl het de toegang tot het fonds voor anderen wil dichtgooien. Gelet op de toch al afnemende reputatie van Nederland in de EU – niet in de laatste plaats door de standpunten van de gedoogpartner – vraag ik me af of het alleen al uit politieke overwegingen niet verstandig zou zijn om het Globaliseringsfonds wat meer toe te juichen.

Minister Kamp: Dan hoop ik dat de heer Klaver in zijn contacten met Europa ook de Nederlandse positie zal hebben duidelijk gemaakt: het Globaliseringsfonds is ook met ons geld gevuld. Wij hebben daarvan al een aantal keren gebruikgemaakt, en zolang dat fonds er is, zullen we dat blijven doen. Wie daar meewarig over doet, moet zich maar even bij mij melden, dan zal ik dat ook nog eens uitleggen. Ik hoop dat de heer Klaver dat ook doet, want we komen toch met ons allen op voor de Nederlandse zaak? Het zijn onze belastingcenten die in dat fonds zitten. Alle landen in Europa mogen daar gebruik van maken, en Nederland behoort daarbij. We hebben dat een aantal keren gedaan en zolang het fonds er is blijven we dat doen. Maar ons principiële uitgangspunt is: het ondersteunen van bedrijven die met crisiseffecten te maken hebben is iets voor de landen zelf, en niet voor Europa. In algemene zin is er een voortdurende strijd gaande tussen Europa, waar men zich steeds meer met allerlei dingen wil bemoeien en landen die vinden dat ze ook zelf nog wat te vertellen hebben, en die graag willen dat er een afweging plaatsvindt: waar heeft Europa meerwaarde en moeten we eraan meewerken, en waar kunnen we het heel goed zelf en moeten we het zelf doen. Dat is in dit geval met betrekking tot ondersteuning van bedrijven wat Nederland betreft het geval: we kunnen en willen het zelf doen.

De heer Klaver (GroenLinks): In die contacten heb ik aangegeven wat het standpunt van het kabinet is. Daar direct achteraan heb ik gezegd dat dat niet het standpunt van heel Nederland is, en dat mijn partij daar anders tegenaan kijkt. Het is goed dat Nederland gebruik maakt van het Europees Globaliseringsfonds, ik denk dat het de mensen in Zeeland waarover we spreken kan helpen, en ik gun het ook de lidstaten waar het economisch nog minder gaat dat ze ook in de komende jaren gebruik kunnen maken van het Globaliseringsfonds. Het is een Globaliseringsfonds, voor de gevolgen van de globalisering. Ik denk dat je in dit geval wel van een globale crisis kunt spreken, zodat het gerechtvaardigd is dat dat geld wordt ingezet.

Minister Kamp: Als de heer Klaver het GroenLinks-standpunt in Europa gaat uitdragen, vind ik dat prima. Wat de ondersteuning van andere landen in Europa betreft: die vindt volop plaats. De heer Klaver wil niet weten – hoewel hij het waarschijnlijk wel weet – wat er voor bedragen in cash of in de vorm van garanties naar Europese fondsen gaan, die ervoor zorgen dat de landen die in de problemen zijn, zich kunnen gaan herstellen. Daar doen we van alles aan. Maar de ondersteuning van individuele bedrijven hebben we altijd zelf gekund, en dat kunnen we in de toekomst ook. Zolang die voorziening er is, maken we daar gebruik van. Maar die voorziening moet niet in stand worden gehouden. Niet alleen Nederland vindt dat, daarvoor is in Europa een blokkerende minderheid.

De heer Ulenbelt kwam te spreken over de ketenaansprakelijkheid. Daarover hebben we in Nederland al het nodige geregeld. Voor de Wet arbeid vreemdelingen en sociale premies, geldt al ketenaansprakelijkheid. Volgens Europa moeten we ook ketenaansprakelijkheid gaan instellen voor de bouw als het gaat om de lonen. Dat lijkt ons prima, dus dat gaan we doen. Europa vindt dat je dat niet voor de hele keten, maar voor één schakel moet doen. Als een onderaannemer de lonen niet uitbetaalt, dan moet je de aannemer daarop aanspreken en ervoor zorgen dat hij de lonen uitbetaalt. Dat lijkt ons een goede manier van doen. De woordvoerders vinden dit zo goed dat dit niet alleen in de bouw, maar veel breder moet gebeuren. Ik stel voor dat we het eerst daar doen waar het het meest urgent is, namelijk in de bouw. Daar vindt het het meeste plaats, en daar kan ik het het makkelijkst laten aansluiten op wat er al is. Maar ik zal zeker kritisch volgen of er aanleiding is om dat breder te gaan trekken. Ik zal niet aarzelen om op dit punt met voorstellen te komen. Ik vind het slecht als je met constructies je verantwoordelijkheid als werkgever kunt ontduiken, en ik vind het ook slecht als sociale premies niet worden afgedragen, boetes niet betaald worden en lonen niet betaald worden. Ik zal de huidige situatie in Nederland, die al goed is, in stand houden, de verbeteringen die Europa voorstelt realiseren en kijken of daar nog verdere verbeteringen gewenst zijn.

De heer Huizing vroeg zich af of wij de handhaving van de Europese detacheringsrichtlijn in Nederland kunnen garanderen. Wij doen al het nodige aan die handhaving, waarmee we al ver zijn gevorderd. Wij zien steun in de handhavingsrichtlijn en denken dat, als ze nog verder uitgewerkt en verbeterd wordt, het mogelijk wordt om in Nederland in samenwerking met andere Europese landen de handhaving van de detacheringsrichtlijn te verzekeren. Ik vind de Europese detacheringsrichtlijn een groot goed, en wil graag dat ze naar letter en geest wordt nageleefd.

De heer Huizing had ook een opvatting over het Europese minimumrichtlijn, die overeenkomt met die van mij, in die zin dat ik met hem van mening ben dat er geen Europees minimumloon moet komen. Wel kan ik me voorstellen dat Europa zegt dat in alle Europese landen er een minimumloon moet zijn. Daar is best discussie over mogelijk, want Duitsland is geen poel van ellende, zeker niet wat werkgelegenheid betreft. Ze doen het bijna net zo goed op dat punt als Nederland, en ze doen het met de jeugdwerkloosheid nog een klein pietsje beter dan Nederland. Bovendien is de Duitse situatie structureel ook heel goed, omdat ze heel goed op de wereldmarkt zitten. Hun lonen zijn ook allesbehalve slecht. Ze hebben daar geen minimumloon, en toch is dat in de Duitse situatie keurig geregeld. Daar is best discussie over mogelijk, maar omdat wijzelf een minimumloon hebben waarover we tevreden zijn, kan ik me best voorstellen dat Europa het voor de concurrentieverhoging en voor het omhoog gaan van Europa in de vaart te volkeren van belang vindt dat er in alle Europese landen een minimumloon komt. Laat Europa de discussie met Duitsland en vergelijkbare landen maar eens aangaan. Voorlopig ben ik van mening dat we wat dit betreft Europa kunnen steunen.

De heer Huizing sprak over het aantal vrouwen in de raden van bestuur. Bij zijn opvatting voel ik mij ook wel thuis. Ik sta daar net zo positief tegenover als de heer Huizing. Als Europa daarvoor een norm gaat vastleggen, zal dat de zaak niet verbeteren. Dan krijg je immers het verhaal dat er vrouwen in raden van bestuur zitten omdat het moet. Wij vinden juist dat vrouwen in raden van bestuur moeten komen omdat ze daar meerwaarde hebben. Daar zit een forse ontwikkeling in: de deelname van vrouwen groeit heel sterk. Er zitten meer vrouwen dan mannen op universiteiten, dus je zult de komende jaren zien dat het arbeidspotentieel van de vrouwen, ook in de raden van bestuur, steeds meer wordt benut. Er moeten flinke verbeteringen worden doorgevoerd, er zitten veel te veel mannen en veel te weinig vrouwen. Die ontwikkeling wil ik graag stimuleren, maar daarvoor heb ik geen Europees quotum nodig.

De heer Van den Besselaar vroeg aan mij of ik het Lura-rapport eens aan de heer Andor wil geven. Dat kan ik wel doen, maar dan verdwijnt het in een la. Ik zal die dingen die in dat rapport staan en die in de discussie in de Kamer naar voren kwamen en overeenkomen met mijn opvattingen – de heer Van den Besselaar weet dat ik uitgesproken opvattingen heb op dit punt – bij gelegenheid onder zijn aandacht brengen. Over het Witboek pensioenen zei de heer Van den Besselaar dat daarover een brief aan de Kamer moet worden gestuurd. Daartoe zijn we altijd bereid. Het zal hem zeker niet ontgaan zijn dat wij twee weken geleden een briefing hebben georganiseerd, waarbij we alles wat we gedaan hebben richting Europa ook nog eens ambtelijk hebben laten duiden aan de Kamer. Alle vragen daarover hebben we geprobeerd te beantwoorden, en dat is ook nog eens vastgelegd. Ik blijf altijd bereid om hierover informatie te verstrekking. Het Witboek Pensioenen gaat over een heel groot Nederlands belang, dat er niet bij is gediend dat pensioenfondsen over één kam worden geschoren met verzekeraars. Dat kost ons namelijk in de pensioenfondsensfeer heel veel geld, en dat willen we niet, zodat we ons daartegen verzetten. Bij dat verzet krijgen we in woorden goede reacties uit Europa, maar die zijn nog niet vertaald in daden. Wij zijn daar ontevreden over, dus we gaan daarmee door. Wij zien de opstelling van de Kamer, en ook de aanstelling van de rapporteur, als ondersteuning. Wij zijn zeker bereid informatie uit te wisselen met de Kamer en met de rapporteur. Bij iedere gelegenheid zullen we ons hierover schriftelijk tot Europa wenden om zaken naar voren te brengen die in het Nederlands belang zijn.

De heer Van Hijum (CDA): Voorzitter. Heeft de minister iets over de ketenaansprakelijkheid gezegd? Ik wijs erop dat mijn motie niet alleen ging over het A1-formulier, maar ook over de vraag hoe je de ruimte van de detacherings- en dienstenrichtlijnen kunt benutten om die oneigenlijke constructies aan te pakken. Ik neem aan dat dat ook wordt meegenomen in de inventarisatie. Ik ben ook benieuwd naar het aandachtspunt Limosa, waarvoor we als commissie al eens breed aandacht hebben gevraagd.

De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. Op 23 april komen tienduizenden mensen er waarschijnlijk achter dat ze niet meer de volledige AOW ontvangen, maar afhankelijk van hun geboortedatum een gedeelte daarvan. Als je op 1 april bent geboren, zoals u, dan heb je geluk, maar als je op 30 april geboren bent, dan krijg je helemaal niks. Voor veel mensen betekent dat nogal wat. De minister heeft gezegd dat twee derde er geen last van heeft. Ik heb grote twijfels bij de onderbouwing van die uitspraak. Tot 2015 gaat het om honderdduizenden mensen die met dit probleem zitten. De sociale partners en de pensioenfondsen doen niets. Hoe denkt de minister dit op te lossen? Je stopt mensen na hun werkzame leven in een gat. De minister zegt dat het gemiddelde vermogen € 250 000 is, maar dat zijn stenen. Moeten die mensen dan die stenen op gaan vreten? Dat kan toch niet, minister.

De strijd rond Monti zal nog wel gevoerd worden. Dat liberalen voor de markt zijn en niet voor collectieve solidaire acties is bekend. Wij gaan hier in de Kamer nog uitvoerig over spreken. Ik hoop dat de minister goed luistert en ook in overweging neemt wat de argumenten in andere landen zijn om tegen het voorstel van Monti te zijn.

De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. De minister heeft in zijn beantwoording duidelijk gemaakt dat hij en de fractie van GroenLinks van mening verschillen als het gaat over het banenplan, en welke extra stappen daarop genomen moeten worden, maar ook als het gaat over Monti, en dat de minister niet van plan is om extra stappen te zetten als het gaat om Monti II en om de Commissie te bewegen in dialoog te gaan met het Parlement. Ik maak me grote zorgen om Monti II en de in mijn ogen inperking van het stakingsrecht. Ik wil op dat punt een uitspraak van de Kamer vragen, zodat ik om een VAO vraag.

De heer Huizing (VVD): Voorzitter. Ik verbaas me er toch een beetje over dat je wel bereid bent om de internationale arbeidsrechten van de één te beschermen, zonder oog te hebben voor de rechten van de ander. In dit geval gaat het om Zweden en Letten. Naar onze mening hebben beiden evenveel rechten. Daarom kunnen deze rechten prima naast elkaar bestaan. Het kan niet zo zijn dat je vecht en staakt voor iets wat er niet is. Dan moet je maar in Zweden een minimumloon of een cao afspreken, maar niet als die er niet zijn anderen ervan weerhouden in jouw land te komen werken als ze dat recht gewoon hebben. Daarom steunen wij het standpunt van de minister volmondig.

De heer Van den Besselaar (PVV): Voorzitter. Ik weet dat de minister zich op een aantal terreinen, onder andere de handhavingsrichtlijn en alles wat daarmee samenhangt, inspant, ook op het gebied van het Witboek Pensioenen. Ik weet dat de minister daarmee op een goede manier bezig is, waarvoor dank. Ik heb nog een vraag gesteld over een voortgangsoverzicht van de dossiers op het gebied van sociaal beleid.

Mevrouw Vermeij (PvdA): Voorzitter. Waarom zijn de werkgevers- en de werknemersorganisaties massief tegen Monti II? Ook mijn fractie is van mening dat er zeker problemen kunnen ontstaan door de nevenschikking. We komen zeker nog te spreken over de banenplannen, al was het alleen al omdat er volgende week een AO is gepland over een onderwerp dat ermee te maken heeft. Ik denk dat de minister gelijk heeft dat het om een relatief kleine groep gaat die last heeft van het verplaatsen van de AOW naar de verjaardag. Dan heb ik het niet over de werkenden, die een paar weken door moeten werken, maar vooral om vut- en pensioengerechtigden en arbeidsongeschikten. Eerder in het debat is de minister al opgeroepen om daarover met de koepels en de verzekeraars in overleg te gaan. Ik doe nogmaals een klemmend beroep op de minister om dat te doen.

Minister Kamp: Voorzitter. Ik begin met het laatste punt. Als er een klemmend beroep op mij wordt gedaan om met verzekeraars en vut- en pensioenfondsen te gaan overleggen, dan kan het effect op anderen zijn om te wachten op een oplossing van de overheid, zodat zij niets hoeven te doen. Maar de overheid ziet zich gedwongen om om te buigen. Dit is ook een bezuiniging. Wij zorgen dat het voor de werkenden zo uitpakt dat ze gemiddeld twee weken extra moeten doorwerken. We zorgen ervoor dat de uitkeringen doorlopen. We stellen voor vut- en prepensioenuitkeringen vast dat er in tweederde van de gevallen geen probleem is, en in eenderde van de gevallen wel. Wij vragen aan de vut- en prepensioenfondsen en de verzekeraars om daarvoor zelf oplossingen te treffen. Als ze dat niet doen, dan kunnen de mensen zelf daar ook nog niets aan doen. De mensen kunnen het misschien sowieso wel opvangen. Als de mensen dan toch in de problemen komen, dan hebben we de Wet bijzondere bijstand, met vangnetten. Ik denk dat het complex dat we met elkaar hebben georganiseerd, goed is en ik geloof ook niet dat we op dit punt de verantwoordelijkheid van de vut- en pensioenfondsen moeten gaan overnemen.

De heer Ulenbelt zei dat er te weinig gelegenheid is geweest voor mensen om zich voor te bereiden. Zoals de heer Huizing al zei, is al in het regeerakkoord vastgelegd dat dit zou gaan gebeuren, maar bij de invoering van de maatregelen hebben we ook nog eens een extra periode van drie maanden genomen, zodat alle sociale partners die hierbij op de een of andere manier betrokken zijn de gelegenheid zouden kunnen krijgen om in die drie maanden dingen te doen. Dat is ook hun eigen verantwoordelijkheid om dat vervolgens waar te maken. Ik denk dat we het goed geregeld hebben en dat we het zo moeten houden.

Mevrouw Vermeij vroeg zich af hoe het kan dat werkgevers en werknemers massief tegen het kabinetsstandpunt inzake Monti II zijn. Ze zijn niet massief tegen. VNO-NCW heeft ons laten weten dat ze het met het kabinetsstandpunt eens zijn. Het is het standpunt van dit kabinet, van het vorige kabinet, van het Europees Hof en van de Europese Commissie, dus laten we eerst maar even afwachten hoe zich dat ontwikkelt. Mochten zich daar onverwachte dingen voordoen, dan kom ik daar zoals gezegd op terug.

De heer Van den Besselaar vroeg naar een voortgangsoverzicht, vergelijkbaar met dat de vaste commissie E&M. Iedere vaste commissie heeft zijn eigen cultuur. Hier zijn de belangrijkste dossiers iedere keer opnieuw aan de orde. Iedere keer opnieuw begint de commissie terecht over de pensioenen en over alle andere dingen die onze aandacht moeten hebben. Wij hebben het zo geregeld dat dit alles in onze rapportages en uw inbreng de aandacht krijgt die het nodig heeft. Bij andere commissies is dat op een andere manier gedaan. Ik denk niet dat het meerwaarde heeft als wij dat gaan overnemen van die andere commissie; dat is alleen maar een stukje extra bureaucratie zonder materiële meerwaarde. Maar omdat de heer Van den Besselaar hierop aandringt, zal ik daar nog eens extra naar kijken. Als hij niets hoort, ben ik niet overtuigd en laat ik het bij de manier zoals we het nu doen.

De heer Klaver wil met een motie komen. Dat is altijd belangwekkend, dus dat wachten we af. Ik vind niet dat ik de Commissie moet gaan oproepen om aparte discussies met het Parlement hierover te gaan voeren. Als er een verordening komt, vindt daarover automatisch overleg met het Parlement en het voorzitterschap plaats. Ook in dit geval zal dat gebeuren.

De heer Van Hijum zei dat zijn motie breder was: we moeten de ruimte in de detacheringsrichtlijn benutten om bepaalde constructies tegen te gaan. Daar ben ik zeer toe bereid. De handhavingsrichtlijn zie ik als een stap in de goede richting. Onze inventarisatie is ook een goede stap. Wij gaan vervolgens kijken of de handhavingsrichtlijn nog kan worden verbeterd. Ik denk dat we daarmee een goede invulling aan de motie geven. De heer Van Hijum heeft destijds voorgesteld, ook detachering verplicht te laten melden. Ik heb in het Lura-debat gezegd dat ik dat onderzoek zal uitvoeren, om te kijken of dat iets extra’s kan opleveren. Ik denk dat ik de Kamer binnenkort de resultaten daarvan kan laten weten.

De heer Ulenbelt (SP): Ik had om een onderbouwing gevraagd van de uitspraak dat tweederde van de mensen geen last zou ondervinden van de verschuiving van de AOW-leeftijd. Niemand kan mij die cijfers geven, de minister heeft ze kennelijk wel. Zou hij ze voor ons op een rijtje willen zetten?

Minister Kamp: Dat heb ik allang gedaan. We hebben hierover een debat in de Kamer gevoerd, bij de behandeling van het desbetreffende wetsvoorstel. Toen heb ik precies aangegeven dat sommige uitkeringen lopen tot de eerste dag van de maand nadat je 65 jaar bent geworden, sommige lopen tot aan het moment waarop je 65 jaar wordt, en sommige lopen tot de eerste dag van de maand waarin je 65 jaar wordt. Als de uitkering doorloopt tot het moment waarop je 65 jaar wordt, dan is er geen probleem. Als ze doorloopt tot de eerste dag van de volgende maand is er ook geen probleem. Alleen als ze doorloopt tot aan de eerste dag van de maand waarin je 65 jaar wordt. Daarbij gaat het om ongeveer eenderde van de in totaal 90 000 gevallen, dus het gaat om 30 000 mensen. Ik heb dat tijdens die gedachtewisseling in de Kamer tot in detail gemeld, zodat ik daar geen nieuwe informatie over heb. U hebt die informatie al.

De voorzitter: Ik neem tot slot met u de toezeggingen door. De minister zal aan de onderhandelingen over de Monti II-richtlijn deelnemen en eventuele gevolgen voor het stakingsrecht aan de Kamer meedelen. De minister zal de conclusies uit het Lura-rapport en de discussies met de Kamer onder de aandacht blijven brengen van de Europese Commissie. De minister zal ten aanzien van het Witboek pensioenen de Kamer nader informeren over de ontwikkelingen, en hierover informatie blijven uitwisselen. Er was ook een concrete toezegging van een brief, of was het meer ongoing? Ik begrijp dat het laatste het geval is. De minister zal een inventarisatie maken van malafide praktijken die bestaan in relatie tot de handhaving van de detacheringsrichtlijn. Dat zal wel een concreet stuk worden, dat ook naar de Kamer zal worden gezonden. Heeft de minister daarvoor een termijn in gedachten?

Minister Kamp: Nee, die inventarisatie maken wij voor onszelf om op grond daarvan tegen Europa te zeggen wat er kan worden verbeterd in de handhavingsrichtlijn. Maar ik heb zeker geen probleem om die informatie op de normale manier aan de Kamer te doen toekomen. Nog iets over het Witboek: alle informatie daarover is in een briefing aan de Kamer verstrekt. De brief daarover komt morgen in de ministerraad; ik zal haar direct daarna aan de Kamer versturen.

De voorzitter: Perfect. De heer Klaver heeft om een VAO verzocht. Dat verzoek zal worden doorgegeven aan de Griffie. In overleg met de Griffie zal worden bezien of dit VAO met stemming vandaag zal plaatsvinden. Dit in verband met de datum van de informele Raad.

Ik dank alle aanwezigen.

Naar boven