21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 611 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 juli 2024

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over:

  • de Geannoteerde Agenda informele Raad voor Concurrentievermogen op 8-9 juli 2024 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 610),

  • Verslag van een schriftelijk overleg over de kabinetsappreciatie Witboek over opties voor het vergroten van de steun voor onderzoek en ontwikkeling waarbij technologieën met een potentieel voor tweeërlei (dual-use) gebruik betrokken zijn (Kamerstuk 22 112, nr. 3910),

  • Antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde Agenda Raad voor Concurrentievermogen 23-24 mei 2024 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 603),

  • het Fiche: Mededeling biotechnologie en biofabricage (Kamerstuk 22 112, nr. 3946), Verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen (RvC) over consumentenbescherming van 19 april 2024 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 609) en

  • het Verslag Raad voor Concurrentievermogen 23-24 mei 2024 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 608)

De vragen en opmerkingen zijn op 27 juni 2024 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 3 juli 2024 zijn de vragen, voorzien van een inleiding, beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Stoffer

Adjunct-griffier van de commissie, Teske

Inleiding

Gezien mijn zeer recente aantreden, beantwoord ik alleen de vragen die direct gerelateerd zijn aan de onderwerpen die op deze informele Raad geagendeerd zijn. De overige antwoorden voeg ik bij het verslag van deze Raad. Het antwoord op vraag 1 stuur ik u mede namens de Minister van Klimaat en Groene Groei. Zoals bij de Kamer bekend is, zijn informele Raden niet besluitvormend.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-Fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen op 8-9 juli 2024. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

1. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat het lange termijn concurrentievermogen een prioriteit wordt voor het Hongaarse voorzitterschap. Wat betekent «lange termijn» in dit opzicht? Hoe hangt dit samen met het Europese doel om in 2040 90% van de CO2-reductie te hebben gerealiseerd en een klimaatneutraal Europa in 2050? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat deze doelen elkaar niet in de weg staan maar juist versterken?

In de Commissieaanbeveling «lange-termijn concurrentievermogen van de EU» van maart 2023 wordt expliciet aangeven in dit kader te kijken naar het groeipad van de Europese Unie (EU) voor de periode ná 2030.1 Dit is een aanvulling op de plannen inzake het concurrentievermogen op korte termijn. De meeste van de op dit moment gestelde doelen van de Europese Commissie (hierna: Commissie) ten aanzien van concurrentievermogen richten zich op 2030; denk bijvoorbeeld aan het doel om 3% van het BBP aan onderzoek en ontwikkeling uit te geven in 2030. Aangezien 2030 steeds dichterbij komt, is het logisch dat nieuwe plannen rond Europese concurrentiekracht op lange termijn zich zullen richten op een periode verder op in de tijd. De precieze periodieke afbakening – richting 2040, of richting 2050 – zal moeten worden bezien wanneer de eerste Commissievoorstellen verschijnen.

In de mededeling EU-klimaatdoelstelling 2040 wordt door de Commissie een sterke koppeling gemaakt tussen verduurzaming en concurrentievermogen van de industrie. Deze koppeling dient bij te dragen aan stabiliteit en investeringszekerheid voor bedrijven en te zorgen voor toekomstig concurrentievermogen van de EU en Nederland. Bovendien kan hierdoor de industrie een first mover voordeel benutten op mondiale duurzame groeimarkten. Om het duurzame concurrentievermogen en de investeringszekerheid van bedrijven te bevorderen is het van belang dat er voldoende beleid wordt ontwikkeld gericht op het oplossen van knelpunten in de uitvoering van de transitie.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het goed om te lezen dat Nederland zich in het debat over het Europese concurrentievermogen gaat inzetten voor het versterken en eerlijker maken van de interne markt, maar lezen in de toelichting hierover voornamelijk speerpunten met betrekking tot het versterken van de interne markt. Deze leden nemen aan dat de Minister ook inzet op het eerlijker maken van de interne markt gezien een van de doelen in haar visie op de Nederlandse economie dat de samenleving moet meeprofiteren van die (groeiende) economie. Wat betekent het voor de Minister precies dat de interne markt eerlijker gemaakt moet worden? Gaat dit enkel over eerlijke concurrentie tussen bedrijven? Of ook dat het geld dat verdiend wordt door het kapitaal van aandeelhouders, het harde werken van werknemers en al het faciliterend beleid van de overheden eerlijk wordt verdeeld? Dat de samenleving meeprofiteert? Hoe is de Minister van plan de interne markt van de Europese Unie eerlijker te maken?

De interne markt draagt in belangrijke mate bij aan de omvang van de Nederlandse economie, aan welvaart en aan bestaanszekerheid van burgers en bedrijven. Maar er zijn ook risico’s verbonden aan de interne markt. Maatregelen op Europees niveau en adequate handhaving moeten garanderen dat wordt geconcurreerd op kwaliteit en dienstverlening en niet op arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en het beschermingsniveau van werknemers. Het voorgaande kabinet heeft de afgelopen periode gewerkt aan een sterke, eerlijke en duurzame interne markt.2 Het ging er steeds om te zorgen voor zowel het belang van vrij verkeer als voor het waarborgen van de bescherming van veiligheid, volksgezondheid, milieu, consumenten en werknemers zodat iedereen de vruchten van de interne markt kan plukken. Dit draagt bij aan opwaartse sociaaleconomische convergentie en een gelijker speelveld, waarvan zowel bedrijven als burgers profiteren. In onder meer het recente beleidsdebat over de sociale dimensie van de interne markt heeft de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze inzet naar voren gebracht3 en het is één van de uitgangspunten van de interne-marktactie-agenda. U wordt op een later moment geïnformeerd hoe het nieuwe kabinet hier verder invulling aan geeft. Verder zullen er pas een aantal maanden na de aanstelling van de nieuwe Commissie weer nieuwe wetgevende voorstellen volgen, waar de Raad voor Concurrentievermogen formeel over moet besluiten.

2. Op welke manieren gaat zij hiervoor pleiten in de Europese Raad?

De Minister-President vertegenwoordigt Nederland tijdens de Europese Raad. Het concurrentievermogen van de EU staat daar geregeld op de agenda, laatstelijk tijdens de buitengewone Europese Raad van 17-18 april jl.4 en de Europese Raad van 27-28 juni jl.5 Nederland heeft ook daar consequent gepleit voor het versterken van het Europese concurrentievermogen op een hoog ambitieniveau en op alle beleidsterreinen. De specifieke Nederlandse inzet vindt u in de Geannoteerde Agenda voor deze Europese Raden van de Minister van Buitenlandse Zaken. Over de uitkomsten wordt uw Kamer geïnformeerd via het verslag van de Europese Raad van de Minister van Buitenlandse Zaken.

3. De Europese Unie kan met een aantal economieën op de wereld niet concurreren als het gaat over arbeidskosten of milieuregelgeving, wat volgens deze leden maar goed is ook. Wat is dan in de visie van de Minister de manier om de concurrentie wel aan te gaan?

Zoals aangekondigd in de geannoteerde agenda van deze informele Raad, zal Nederland zich tijdens deze informele Raad onder andere inzetten op het behoud van technologisch leiderschap en mondiaal concurrentievermogen in competitieve markten en strategische waardeketens, betere regelgeving en vermindering van administratieve lasten voor bedrijven. Op een uitgebreidere visie op concurrentievermogen, het interne marktbeleid en de mate waarin de Europese burgers daarvan profiteren, waar de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar vragen, zal richting de eerstvolgende formele Raad voor Concurrentievermogen van 26 september 2024 nader worden ingegaan. Indien uw Kamer dat wenst zal hierover met de Kamer in gesprek worden gegaan tijdens het Commissiedebat over deze formele Raad.

4. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat er binnen de Raad verschillend wordt gedacht over hoe betere financiering voor de dubbele transitie gerealiseerd dient te worden, zo wil een deel van de lidstaten de toegang tot privaat kapitaal vergroten, terwijl een andere lidstaten juist extra publieke middelen willen voor de industrie. Wat is hierin de positie van Nederland? Hoe gaat de Minister pleiten voor meer middelen om de dubbele transitie te versnellen? Eerder heeft de Minister gesteld dat het onwenselijk is dat er een subsidierace op de interne markt gaat ontstaan. Uiteraard moet, in lijn met de constateringen van de Europese rekenkamer, bestaande middelen zo efficiënt mogelijk worden ingezet en is daarnaast niet een goede om manier om die race te voorkomen met substantiële Europese middelen? Wat betekent betere financiering voor de Minister? Makkelijker, goedkoper, of meer? Kan de Minister aangeven hoe de financiering in de Europese Unie zich verhoudt tot financieringsmogelijkheden in andere grote economieën zoals China, India en de Verenigde Staten?

Tijdens deze informele Raad zal Nederland pleiten voor verdieping van de kapitaalmarktunie, zoals benoemd in de geannoteerde agenda. Verder zal ik de komende periode benutten om de Nederlandse aanpak ten aanzien van financiering voor de industrie verder vorm te geven, in samenwerking met de andere departementen die hiervoor verantwoordelijk zijn.

Voor meer informatie over de verhouding in financieringsmogelijkheden van de EU ten opzichte van derde landen verwijs ik u naar de Kamerbrief «Kabinetsbeleid eerlijke concurrentie en gelijk speelveld industriële subsidies» die op 2 april jl.6 met uw Kamer is gedeeld.

5. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien dat er veel nadruk wordt gelegd op het verminderen van de administratieve lasten voor bedrijven. Het verminderen van de administratieve lasten is natuurlijk goed, hoewel ook wet- en regelgeving vaak ook een doel dienen. Hoeveel gaat het verminderen van de administratieve lasten de Unie helpen om de concurrentieslag met China, de Verenigde Staten en andere economieën aan te kunnen?

Het bedrijfsleven onderstreept al jarenlang dat vermindering van regeldruk erg belangrijk is voor het concurrentievermogen. Algemeen – ook door de OESO7- wordt gesteld dat het beleid om regeldruk te verminderen inderdaad een belangrijke bijdrage levert aan versterking van het concurrentievermogen.

6. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over biogrondstoffen. In het fiche: Mededeling biotechnologie en biofabricage lezen deze leden dat het kabinet in de biotechnologie naast grote kansen, ook dilemma’s op ethisch gebied ziet. Daarom is het van belang dat de Europese Commissie de verschillende ethische uitganspunten ten aanzien van biotechnologie meeneemt en dat deze zorgvuldig worden afgewogen. Een concreet voorbeeld zijn de herbicide resistent gemaakte gewassen, waar het kabinet kritisch tegenover staat. Deze leden delen deze zorgen. Is er een proces hoe om te gaan met deze dilemma’s? Kan het kabinet zich inzetten om ervoor te zorgen dat eerst deze ethische dilemma’s worden beslecht voordat er hard verder wordt gegaan met ontwikkelen van deze technologieën?

7. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het kabinet zich ook uitspreekt voor het belang van duurzaamheid van biogrondstoffen. Deze leden vinden dit ook belangrijk, zeker gezien de grote zorgen en duidelijke aanwijzingen dat bij de import van houtige biomassa er allerlei zaken misgaan. Eerder dit jaar heeft het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de studie Trajectverkenning klimaatneutraal 2050 uitgebracht en daaruit blijkt dat er veel potentie voor biogrondstoffen is in de Europese Unie, en dan specifiek voor de landbouw en marginale/verlaten gronden. Wat vindt de Minister ervan om zich in te zetten om enkel van deze, Europese, bronnen biogrondstoffen te winnen?

8. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het kabinet twijfelt of de genoemde deelacties, zoals de mogelijke opname van biotechnologie en biofabricage in het acceleratorwerkprogramma 2025 en het betrekken van de Europese Investeringsbank (EIB)-groep, voldoende is om het voor private investeerders aantrekkelijk te maken om te investeren in de sector. Dit zal het kabinet dan ook als aandachtspunt meenemen richting de Commissie. Het kabinet is er geen voorstander van dat als alternatief voor deze uitdaging wordt gekeken naar nieuwe publieke EU-middelen. Wat ziet het kabinet dan wel als mogelijkheid?

9. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat biogebaseerde producten over het algemeen hogere kosten voor grondstoffen en technische processen hebben dan fossiele producten en dit zorgt voor een onwenselijk concurrentienadeel en gemist verduurzamingspotentieel, mede veroorzaakt door subsidiëring van fossiele en andere producten. Is de Minister bereid aan de Europese Commissie te vragen wat voor verschil het afschaffen van fossiele subsidies voor grondstoffen de business case voor biogrondstoffen zou helpen?

10. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen tot slot hoe de Minister het Fiche: Mededeling biotech en biofabricage bij deze en volgende edities van de Raad voor Concurrentievermogen gaat betrekken, aangezien het niet in de geannoteerde agenda terugkomt voor de Raad van 8 en 9 juli.

Biotechnologie en biofabricage staat niet op de agenda van deze informele Raad voor Concurrentievermogen, de beantwoording van vragen 7 tot en met 11 zal daarom worden meegenomen in het verslag van deze Raad.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-Fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en onderhavige stukken voor de Raad voor Concurrentievermogen en wensen hierover nog enkele verduidelijkende vragen over te stellen.

11. De leden van de VVD-fractie lezen dat onder andere voor Nederland het lange termijn EU-concurrentievermogen een prioritair thema is voor de aankomende Commissieperiode. Uit welke acties blijkt dat het lange termijn EU-concurrentievermogen voor Nederland een prioritair thema is?

Zoals ook aangegeven in de geannoteerde agenda van de Europese Raad van 27 en 28 juni jl.,8 was voor Nederland een aantal elementen cruciaal voor een nieuwe competitiveness deal. Allereerst dient deze gebaseerd te zijn op een sterke en eerlijke interne markt met een gunstig ondernemersklimaat. Dat betekent aandacht voor verdieping voor de kapitaalmarktunie, vermindering van administratieve lasten voor bedrijven, voldoende toegang tot geschoold personeel, een Europese strategie voor tech-based markets of the future, gericht strategisch industriebeleid en het stimuleren van investeringen in onderzoek en innovatie. Ook vereist dit aandacht voor weerbaarheid en de transitiedoelen, om de economie toekomstbestendig te houden. Hierin dient aandacht te zijn voor vermindering van grondstofafhankelijkheden van bedrijven, een balans tussen beschermende en versterkende maatregelen ten behoeve van de economische veiligheid, implementatie van de Green Deal inclusief versnelling van de energietransitie en de maatregelen voor het maken van de omslag naar een circulaire economie.

Nederland heeft deze prioriteiten ook al meermaals kenbaar gemaakt in Brussel. Zo heeft Nederland gezamenlijk met 14 lidstaten een non-paper9 opgesteld waarin wordt opgeroepen tot versterking van de interne markt en een horizontale interne marktstrategie, heeft Nederland samen met 4 andere lidstaten concrete voorstellen gedaan voor betere regelgeving en minder administratieve lasten en heeft Nederland zelf een non-paper gedeeld over verdere verdieping en integratie van de Kapitaalmarktunie. Hierover is ook meermaals gesproken met de Italiaanse ex-premiers Letta en Draghi in de voorbereiding op de rapporten over respectievelijk de toekomst van de interne markt en over Europees concurrentievermogen. Zoals aangegeven in het hoofdlijnenakkoord (bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 27)10 kan een stabiele Nederlandse economie en gezonde bedrijven kunnen niet zonder een goed vestigingsklimaat. Nederland moet behoren tot de top 5 van de landen met een goede concurrentiepositie.

12. De leden van de VVD-fractie vernemen verder via de Geannoteerde agenda dat het verminderen van administratieve lasten een prioriteit moet blijven de komende Commissieperiode. Deze leden onderschrijven deze prioriteit. Zij vragen echter wel wat de laatste stand van zaken is rondom het aanstellen van een Europese mkb-gezant, die de belangrijke taak heeft om deze administratieve lasten voor bedrijven te verminderen.

Op 16 april jl. werd bekendgemaakt dat de benoemde EU mkb-gezant, Markus Pieper, uit Duitsland, zich heeft teruggetrokken. Vervolgens is besloten de heropening van de selectieprocedure voor de functie van EU mkb-gezant op te schorten tot na de Europese verkiezingen. Vooralsnog is de selectieprocedure niet heropend. De aanstelling van de EU mkb-gezant betreft overigens in beginsel een interne personeelsaangelegenheid van de Europese Commissie waar lidstaten geen deel van uitmaken.

13. De leden van de VVD-fractie lezen dat er veel lidstaten zorgen hebben over de economische veiligheid, en zich inzetten voor het mitigeren van strategische afhankelijkheden. Deze leden vragen in hoeverre Nederland samen optrekt met andere Europese landen om deze strategische afhankelijkheden af te bouwen.

Het vorige kabinet heeft in de afgelopen periode hard gewerkt aan het ontwikkelen van een aanpak op vermindering en het voorkomen van risicovolle strategische afhankelijkheden. Nederland onderhoudt hierin ook nauwe contacten met de Commissie, andere EU-lidstaten evenals met derde landen zoals het Verenigd Koninkrijk. Zo bespreekt Nederland met andere lidstaten de voortgang bij het identificeren van risicovolle strategische afhankelijkheden, het vormgeven van mogelijke handelingsopties en het betrekken van het bedrijfsleven. Ook wordt er regelmatig in bilateraal verband gesproken met zowel Europese als niet-Europese landen over kennisuitwisseling en samenwerking ten aanzien van het identificeren en verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden. Gegeven de verwevenheid van de interne markt ligt het handelingsniveau om risicovolle strategische afhankelijkheden te verminderen primair op EU-niveau. U wordt op een later moment geïnformeerd hoe het nieuwe kabinet deze aanpak verder vormgeeft.

14. De leden van de VVD-fractie constateren uit het diversenpunt van de geannoteerde agenda blijkt dat een deel van de lidstaten de toegang tot privaat kapitaal wil vergroten, terwijl andere lidstaten juist extra publieke middelen willen voor de industrie. Deze leden vragen wat de eigen gewenste route van de Minister is om betere financiering te realiseren. Daarnaast zijn deze leden benieuwd hoe ervoor consensus gezorgd kan worden tussen de lidstaten.

Ik zal de komende periode benutten om tot een nader standpunt ten aanzien van de financiering van de industrie te komen, in samenwerking met de departementen die hier medeverantwoordelijk voor zijn. De discussie ten aanzien van de financiering van de transities, en daaraan gerelateerd ook de discussie over het Europese concurrentievermogen, zal mogelijkerwijs ook een rol spelen in toekomstige discussies in de EU, zoals bijvoorbeeld in het kader van het rapport dat Draghi zal publiceren. Uw Kamer zal na publicatie over het rapport worden geïnformeerd. Een consensus van de lidstaten over financiering van de industrie zal via de bestaande Europese Raadsformaties moeten worden bereikt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-Fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele Raad voor Concurrentie vermogen op 8-9 juli. Deze leden hebben nog een aantal vragen naar aanleiding van de kabinetsappreciatie van het rapport Much more than a market van Enrico Letta (hierna: rapport-Letta).

15. De leden van de NSC-fractie zijn blij dat het concurrentievermogen van Europa nadrukkelijk op de agenda staat, omdat deze leden ook zien dat het onder druk staat. Zij zijn dan ook nadrukkelijk voor het versterken van de Europese interne markt en zijn blij dat de knelpunten worden geadresseerd. Deze leden vinden echter dat er op verschillende punten te makkelijk wordt gedacht over de oplossingsrichtingen. De leden van de NSC-fractie vinden in de eerste plaats dat harmonisatie van wetgeving op veel vlakken goed kan zijn, maar een oproep om maximale harmonisatie schuurt met het subsidiariteitsbeginsel. Hoe kijkt de Minister naar deze tegenstelling? Hoe wil de Minister hierover in gesprek gaan in Brussel? Welke voorbeelden wil zij daarbij gebruiken?

16. De leden van de NSC-fractie zijn het eens met de appreciatie van het kabinet wanneer het stelt dat onderwijs een nationale competentie is en moet blijven. Tegelijkertijd vinden deze leden wel dat de Minister zou kunnen adresseren dat Europese landen elkaar op dit moment sterk beconcurreren op het gebied van talent. Een gezamenlijke visie op welke competenties het meest schaars zijn in relatie tot het benodigde industriebeleid zou wel een goede stap kunnen zijn. Hoe denkt de Minister hierover?

Het Letta-rapport staat niet op de agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen, de beantwoording van vraag 16 en 17 zal worden meegenomen in het verslag van deze Raad.

17. Wat betreft de kapitaalmarktunie willen de leden van de NSC-fractie aangeven voor harmonisatie van regelgeving te zijn om financierbaarheid binnen Europa te verbeteren. Kan de Minister aangeven welke regelgeving verdere ontwikkeling van de kapitaalmarktunie het meest in de weg staat?

18. De leden van de NSC-fractie zijn kritisch over het feit dat de kapitaalmarktunie al jaren niet van de grond komt. Wat denk de Minister dat we kunnen leren van dit proces? Wat kunnen we komende jaren beter doen om ervoor te zorgen dat we niet telkens tegen dezelfde belemmeringen oplopen?

De kapitaalmarktunie staat niet op de agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen, de beantwoording van vraag 18 en 19 zal worden meegenomen in het verslag van deze Raad.

19. De leden van de NSC-fractie lezen in het rapport-Letta een lange lijst van sectoren waaraan gewerkt zou moeten worden. Hoewel deze leden de benoemde knelpunten herkennen, vinden zij het werken aan alle knelpunten tegelijk te ambitieus. Deel de Minister deze mening? Zo ja, welke prioriteitstelling zou voor Nederland de juiste zijn?

20. De leden van de NSC-fractie zijn met het rapport-Letta van mening dat aanbesteden in Europees verband een krachtig extra middel kan zijn om innovatie, duurzaamheid en sociale doelstellingen te ondersteunen. Deze leden lezen dat het kabinet het hiermee eens is, maar dat het ook wil vragen om verdere analyse en wil waken voor een one-size fits-all benadering. Kan de Minister deze risico’s nader duiden, eventueel met voorbeelden?

Het Letta-rapport staat niet op de agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen, de beantwoording van bovenstaande vraag zal worden meegenomen in het verslag van deze Raad.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-Fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen en hebben hierover nog enkele vragen.

21. De leden van de D66-fractie waarderen de inzet van de Minister op het aanpakken van territoriale leveringsbeperkingen. Zij vernemen dat er op de afgelopen Raad voor Concurrentievermogen is gesproken en dat de Eurocommissaris voornemens is een eigen analyse te starten en alle lidstaten te horen. Kan de Minister dit proces nader schetsen? Hoe en wanneer wordt de Tweede Kamer hierbij betrokken? In de schriftelijke ronde voorafgaand aan de afgelopen Raad gaf de Minister aan na de Raad een Europees krachtenveld te kunnen schetsen, maar het verslag was hier summier over. Kan de Minister alsnog een zo volledig mogelijk beeld geven van het Europese krachtenveld op dit onderwerp? Kan zij ook een update geven van de overige voortgang, zowel nationaal als internationaal, op het dossier territoriale leveringsbeperkingen? Tot slot, kan de Minister een reflectie geven op de miljoenenboete voor het concern Mondelez inzake het opleggen van territoriale restricties aan klanten?

Territoriale leveringsbeperkingen staan niet op de agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen, de beantwoording van bovenstaande vraag zal worden meegenomen in het verslag van deze Raad.

22. D66-fractie onderschrijven het standpunt dat de nieuwe strategische agenda van de Raad stelt dat er eigen Europese capaciteit moet worden opgebouwd in kritische sectoren om afhankelijkheden te beperken. Deze leden zijn daarom ongerust over de geplande miljardenbezuinigingen van het aanstaande kabinet op onderwijs, innovatie en wetenschap. Kan de Minister ingaan op de mate waarin andere lidstaten investeren in onderwijs, innovatie en wetenschap en hoe dit zich verhoudt tot de Nederlandse investeringen? Wat is het effect van deze bezuinigingen op de 3% Lissabondoelstelling en wat betekent deze bezuiniging voor onze internationale positie met betrekking tot investeringen in Research and Development (R&D)? Betekent de aanstaande bezuiniging een risico dat Nederland een gunstige positie ten aanzien van kritische sectoren kan verliezen? En in het licht van deze bezuiniging, wat is de Nederlandse inzet met betrekking tot het nieuwe Europese Horizon onderzoeksprogramma? Hoe reageren andere lidstaten op deze bezuinigingen?

De strategische agenda staat niet op de agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen, de beantwoording van bovenstaande vraag zal worden meegenomen in het verslag van deze Raad.

23. De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat verschillende Europese lidstaten – waaronder aanstaand voorzitter Hongarije – pleiten voor een nieuwe deal voor concurrentievermogen binnen de Europese Unie. Wat is de concrete inzet van het kabinet als het gaat om het versterken van het concurrentievermogen binnen Europa?

Ik zal de komende periode benutten om, samen met de betrokken andere departementen, tot een concrete kabinetsinzet voor het versterken van het Europese concurrentievermogen te komen. Hierover zal uw Kamer op een nader moment worden geïnformeerd.

24. Met welke concrete ingrepen in de interne markt kan de markt vrijer, eerlijker en concurrerender worden gemaakt ten behoeve van ondernemers en consumenten?

25. In de kabinetsappreciatie van het rapport-Letta over de interne markt wordt positief gereageerd op de aanbeveling om een vijfde vrijheid – die van onderwijs en innovatie – toe te voegen aan de vrije markt. Het kabinet zegt voorstellen te verwelkomen, maar waar denkt de Minister zelf aan om deze vrijheid te bewerkstelligen? In hoeverre ondersteunt de inzet van het nieuwe kabinet zoals verwoord in het Hoofdlijnenakkoord «onderwijs en innovatie» als nieuwe pijler in de vrije interne Europese markt?

Het Letta-rapport staat niet op de agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen, de beantwoording van vraag 25 en 26 zal worden meegenomen in het verslag van deze Raad.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-Fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de BBB-fractie hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen. Deze leden hebben nog een aantal vragen.

26. De leden van de BBB-fractie merken op dat er weinig concreets is te lezen in het fiche betreffende biotech. Zo valt er weinig te lezen over zogenaamde rode biotechnologie, over medische en farmaceutische toepassingen. Deze leden zien hier een geopolitieke zwakte. Geneesmiddelen staan onder veel wetten en toezicht vanwege de veiligheid. Daarom vragen deze leden waarom er ook nog een aparte GGO-regelgeving moet gaan gelden, en of een meer gedifferentieerde aanpak aangekaart kan en moet worden.

27. De leden van de BBB-fractie hebben tevens een vraag over de European Pharma Legislation. Deze leden vragen in welke hoedanigheid de herziening van deze wetgeving de biotechsector van de Europese Unie en Nederland kan schaden en in hoeverre er ruimte is dit in te brengen bij de Raad voor Concurrentievermogen. Deze leden vrezen namelijk dat deze wetgeving ertoe zal leiden dat de biotechbedrijven zich sneller zullen vestigen in het buitenland zodra deze wetgeving wordt aangenomen. Kan in de Raad het belang van een gezonde markt worden benadrukt in de totstandkoming van deze wetgeving? Kan tevens het belang van het verder aantrekken van buitenlandse investeringen in de sector worden benadrukt?

Biotechnologie en biofabricage staat niet op de agenda van deze informele Raad voor Concurrentievermogen, de beantwoording van bovenstaande vragen zal daarom worden meegenomen in het verslag van deze Raad.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-Fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken met betrekking tot de Raad voor Concurrentievermogen. Zij hebben hierover enkele vragen.

28. De leden van de Volt-fractie zijn verheugd om te lezen dat een nieuwe overeenkomst voor het Europees concurrentievermogen topprioriteit is. Deze leden lezen dat de Europese Raad oproept om werk te maken van de aanjagers van het concurrentievermogen, zijnde een geïntegreerde kapitaalmarktunie, versterking van de interne markt, investeringen in onderzoek en innovatie waarbij we de 3% Lissabondoelstelling behalen, een energie-unie en industriebeleid. Deze leden steunen deze oproep van harte maar hebben wel enkele vragen hierover. Met betrekking tot geïntegreerde kapitaalmarktunie zijn er veel verschillende zienswijzen om dit tot stand te brengen. Gelet op de urgentie en het belang van een geïntegreerde kapitaalmarktunie willen deze leden graag weten welke fundamentele stappen er op de korte termijn genomen kunnen worden om dichterbij een geïntegreerde kapitaalmarktunie te kunnen komen?

De kapitaalmarktunie staat niet op de agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen, de beantwoording van bovenstaande vraag zal worden meegenomen in het verslag van deze Raad.

29. Met betrekking tot de 3% Lissabondoelstelling vragen zij of de Minister een update kan geven van het aandeel van publieke investeringen in onderzoek en innovatie, ook in het kader van het schrappen van het Nationaal Groeifonds en de geplande bezuinigingen op het fonds Onderzoek en Wetenschap. Kan de Minister tevens aangeven wat het exacte aandeel is van het fonds Onderzoek en Wetenschap met betrekking tot de Lissabondoelstelling? Deelt de Minister ook de zorgen van onder andere NWO dat door het schrappen dan wel bezuinigen op het Nationaal Groeifonds en het fonds Onderzoek en Wetenschap onze kennispositie en concurrentievermogen afneemt? Kan de Minister tot slot een overzicht geven van publieke investeringen die bijdragen aan de 3% Lissabondoelstelling? Zo niet, waarom niet?

30. De leden van de Volt-fractie lezen in de Ex-post evaluatie Horizon 2020 dat adequaat budget en stabiliteit van doorslaggevend belang is voor het behalen van de doelen van het programma. Deze leden onderstrepen dit, maar zien ook dat er is bezuinigd op Horizon. Kan de Minister aangeven hoe zij de verhouding zien tussen enerzijds een stabiel en adequaat budget en anderzijds de bezuinigingen die hebben plaatsgevonden op het Horizon programma? Welke mogelijkheden ziet de Minister om er in de toekomst voor te zorgen dat een fonds gericht op het versterken van het Europees innovatiepotentieel zoals Horizon adequaat gefinancierd wordt en stabiel blijft?

Onderzoek en innovatie staat niet op de agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen, zal de beantwoording van vraag 30 en 31 zal worden meegenomen in het verslag van deze Raad.

31. De leden van de Volt-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van het rapport-Letta, waarin er vele aanbevelingen staan om de interne markt te versterken. Letta pleit voor het toevoegen van een vijfde vrijheid voor vrij verkeer van onderzoek en innovatie. Deze leden onderschrijven het belang hiervan zodat er een innovatief ecosysteem kan ontstaan dat in staat is om de maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden. Zij hebben wel enkele vragen hierover. Kan de Minister concreet aangeven wat bedoeld wordt met het toevoegen van een vijfde vrijheid voor onderzoek en innovatie? Wat is het krachtenveld met betrekking tot het toevoegen van een vijfde vrijheid? Zijn er landen die hierin een voortrekkersrol willen spelen en kan zij drie concrete barrières noemen die er op dit moment zijn met betrekking tot het verkeer van onderzoek en innovatie? Met betrekking tot de vele aanbevelingen vragen deze leden welke van de aanbevelingen van het rapport-Letta dit kabinet als prioritair beschouwt en hoe de implementatie daarvan eruit zal zien. Hoe gaat het vervolgproces met betrekking tot het rapport-Letta er precies uitzien? Deze leden lezen ook dat er een nieuwe horizontale interne marktstrategie komt. Kan de Minister aangeven welke zaken zij als essentieel beschouwt om in de nieuwe horizontale interne marktstrategie toe te voegen?

Het Letta-rapport staat niet op de agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen, de beantwoording van bovenstaande vraag zal worden meegenomen in het verslag van deze Raad.

32. De leden van de Volt-fractie lezen ten slotte in het BNC-fiche mededeling biotechnologie en biofabricage dat de Europese Commissie biotechnologie en biofabricage wil stimuleren en dit cruciaal is voor het concurrentievermogen en de modernisering van de Europese economie. Deze leden onderstrepen dit en hebben hier enkele vragen over. Zij lezen dat de Europese Commissie acht acties voorstelt waaronder de oprichting van een EU-Biotech Hub, een instrument voor biotechnologie bedrijven om eenvoudiger door regelgevingskaders te navigeren en steun voor opschaling te identificeren. Deze leden merken op dat opschaling van biotechnologie in verschillende lidstaten enkele belemmeringen kent, zoals maatschappelijke acceptatie van kweekvlees. Ook kennen enkele lidstaten een verbod op kweekvlees. In dit kader vragen deze leden wat de inzet van het kabinet gaat zijn om deze obstakels weg te nemen? Welke concrete mogelijkheden ziet zij om de maatschappelijke acceptatie van de biotechnologiesector te vergroten?

33. Met betrekking tot de geopolitieke aspecten ziet het kabinet de noodzaak om als Europa gezamenlijk op te trekken aangezien landen buiten de Europese Unie fors investeren in biotechnologie en biofabricage. Naast forse investeringen zijn de mogelijkheden tot opschaling essentieel voor deze innovatieve bedrijven van de toekomst. Welke mogelijkheden ziet de Minister om de barrières rondom opschaling weg te nemen?

Biotechnologie en biofabricage staat niet op de agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen, de beantwoording van vraag 33 en 34 zal worden meegenomen in het verslag van deze Raad.


X Noot
2

Het SER-advies «Prioriteiten voor een fair Europa (advies 19/03, april 2019)» stelt vast dat economische vrijheden en sociale rechten op de interne markt hand in hand gaan en dat die gelijkwaardig zijn. De interne markt is van belang voor ondernemers, werknemers en consumenten. (Bijlage bij Kamerstuk 21 501-31, nr. 526).

X Noot
3

Zie de geannoteerde agenda voor de Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van 20 juni 2024, Kamerstukken 21 501-31 nr. 751

X Noot
4

Kamerstuk 21 501-20-2066

X Noot
5

Kamerstuk 21 501-20-2096

X Noot
6

Kamerstuk 21 501-02, nr. 2864

X Noot
8

Kamerstuk 21 501-20, nr. 2096

X Noot
9

Kamerstuk 21 501-30, nr. 596

Naar boven