21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 279 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 6 februari 2012

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 hebben enkele fracties de behoefte enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over de brieven van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de minister van Buitenlandse Zaken, ten behoeve van de Informele Raad voor Concurrentievermogen d.d. 1–3 februari 2012 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 278).

De op 25 januari 2012 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de staatssecretaris bij brief van 6 februari 2012 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van der Ham

De adjunct-griffier van de commissie, Blacquiere

VVD-fractie

Ten aanzien van het EU-consumentenprogramma merken de leden van de VVD-fractie op dat het van groot belang is dat de positie van de consument in de interne markt verbeterd wordt. Deze leden vinden het ook een goede zaak dat er op Europees niveau afstemming plaats vindt over regels van consumentenbescherming. Uit de stukken blijkt dat de plannen nog verder geconcretiseerd moeten worden en er later meer details bekend zullen worden. De leden van de VVD-fractie worden graag op de hoogte gehouden van nieuwe ontwikkelingen. Deze leden zijn ook erg benieuwd naar de jaarlijkse werkprogramma’s waarin het beleid meer geconcretiseerd zal worden. De leden van de VVD-fractie vragen de minister dan ook om de leden op de hoogte te houden van deze programma’s en een afschrift ervan aan de Kamer te sturen.

Het Consumentenprogramma 2014–2020 biedt de (financiële) basis voor het consumentenbeleid van de Europese Unie in de jaren 2014–2020. Dit consumentenprogramma bouwt voort op het huidige consumentenprogramma 2007–2013 door acties die zijn gericht op de versterking van de positie van de consument. De jaarlijkse werkprogramma’s bevatten de nadere invulling van het consumentenbeleid. Voor de vaststelling van de jaarlijkse werkprogramma’s is de adviesprocedure van toepassing. De lidstaten hebben daarbij via het zogenaamde Consumer Financial Programme Committee een adviserende rol. De werkprogramma’s worden ieder jaar door de Commissie openbaar gemaakt op de website van de Europese Commissie. Indien de werkprogramma’s hiertoe aanleiding geven (zoals bijvoorbeeld in het geval van wetgevende voorstellen), wordt u via de gebruikelijke weg van de BNC hierover geïnformeerd. Verder ben ik te allen tijde bereid om vragen over de plannen van de Commissie aan uw Kamer te beantwoorden.

Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie aandacht voor regelgeving omtrent consumentenbescherming bij aankopen op internet. Wanneer we tot een goed functionerende digitale interne markt willen komen is het zaak dat consumenten goed inzicht hebben in de regels omtrent consumentenbescherming in andere EU landen. Wanneer consumenten moeilijk kennis op kunnen doen over regels omtrent bijvoorbeeld garanties zullen zij minder geneigd zijn om producten via internet in andere EU landen te bestellen. Dit vormt dus een belemmering voor de internet markt. De leden van de VVD-fractie hopen dan ook dat er in het nieuwe EU-consumentenprogramma voldoende aandacht wordt besteed aan deze problematiek. Is de minister bereid hier in Europees verband aandacht voor te vragen? Zo nee, waarom niet?

Ik ben het eens met de leden van de VVD-fractie dat kennis van rechten en plichten bij consumenten van groot belang is. Wanneer consumenten voldoende kennis hebben van hun rechten zullen zij eerder bereid zijn gebruik te maken van mogelijkheden van de interne markt en met vertrouwen grensoverschrijdende aankopen doen. ConsuWijzer is het informatieloket van de toezichthouders Consumentenautoriteit, NMa en de OPTA. Op ConsuWijzer kan de consument terecht met vragen over haar rechten en plichten. Daarnaast is er het Europees Consumenten Centrum (ECC), dat is opgezet om in alle landen van de Europese Unie plus Noorwegen en IJsland de consument meer vertrouwen te geven in de Europese markt. Het netwerk is een initiatief van de Europese Commissie en de verschillende lidstaten. Het ECC kan de consument helpen wanneer deze iets wilt kopen of bestellen in een ander EU-land. Dit kan in de vorm van informatie over rechten en plichten als Europese consument als ook met begeleiding, als u problemen heeft na een aankoop in een ander EU-land. Op deze manier probeert de Europese Commissie samen met de lidstaten het vertrouwen van consumenten in de interne markt te vergroten.

De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van het vestigen van de centrale divisie in Nederland en vragen zich af hoe groot de kans is dat Nederland de centrale divisie mag gaan huisvesten.

Zoals bekend, is het niet gelukt om in de Raad voor Concurrentievermogen van 5 en 6 december overeenstemming te bereiken over het octrooipakket. Ondanks intensieve pogingen van het Poolse voorzitterschap is het ook nadien helaas niet gelukt daarover overeenstemming te bereiken.

Belangrijkste punt van discussie is inderdaad nog de zetel van de centrale divisie van het octrooigerecht. Daarvoor hebben verschillende landen, waaronder Nederland, zich kandidaat gesteld. Nederland zet zich actief in voor deze kandidatuur en heeft een aantrekkelijk aanbod gedaan, maar de concurrentie van andere kandidaten is groot. Het is daarom niet goed mogelijk om een inschatting van de kansen van Nederland te maken. Nederland heeft aangedrongen en zal blijven aandringen op een spoedige afronding van het octrooidossier gezien het belang ervan voor versterking van het Europese groeivermogen. Zowel voor het Europese innovatievermogen als een sterkere interne markt is het octrooi een belangrijke prioriteit.

De leden van de VVD fractie vragen hoe ervoor kan worden gezorgd dat jonge bedrijven die in een later stadium aansluiting willen bij innovatie- en onderzoeksprojecten toch zoveel mogelijk betrokken worden bij EU-financiering voor onderzoek en innovatie.

Nederland vindt het van belang dat mkb-bedrijven in een later stadium actief kunnen worden in of later kunnen aansluiten bij onderzoeks- en innovatieprojecten. Hiervoor is het noodzakelijk dat publiekprivate consortia flexibel zijn. De regels voor deelname die op dit moment door de Commissie voorgesteld worden voor Horizon 2020 bieden deze mogelijkheid voor flexibiliteit nog onvoldoende. Nederland zal deze flexibiliteit dan ook bepleiten in de verdere onderhandelingen. Verder is het van belang om mkb-bedrijven te ondersteunen bij het vinden van de juiste projectpartners. De Commissie wil één loket voor het mkb inrichten. Dit loket zou het mkb hierbij kunnen ondersteunen. Het Nederlandse mkb kan ondersteuning krijgen bij het nationale contactpunt voor het Europese kaderprogramma dat is ondergebracht bij Agentschap NL.

De leden van de VVD-fractie vinden dat er voor afzonderlijke lidstaten vrijheid moet zijn om eigen keuzes te maken binnen de prioriteiten van de Europa2020-strategie. Nederland moet mogelijkheden hebben om keuzes te maken die aansluiten bij onder andere de geografische ligging of activiteiten waarin een sterke positie is opgebouwd. Dit betekent ook dat er een mogelijkheid moet zijn om een aantal zaken juist niet te doen. Deze leden vragen of de minister kan toelichten hoe er ruimte gecreëerd kan worden zodat er mogelijkheden zijn voor de verschillende lidstaten om specifieke prioriteiten van de Europa2020-strategie juist wel of juist niet mee te nemen in verschillende projecten en programma’s.

De Europa 2020-strategie is gericht op het zowel op EU als nationaal niveau stimuleren van duurzame, slimme en inclusieve groei en banen. Dit streven is gekoppeld aan een beperkt aantal (naar land gedifferentieerde) brede kwantitatieve doelstellingen, bijvoorbeeld op het gebied van R&D. Lidstaten zijn voor het bereiken van deze doelstellingen ten algemene vrij in het kiezen van die maatregelen die het beste aansluiten bij de nationale situatie. Ook bij de inzet van Europese fondsen, zoals de structuurfondsen, is er ruimte om rekening te houden met de specifieke kenmerken en sterke punten van de lidstaat. De Europese Commissie stelt voor dat elke lidstaat de structuurfondsen richt op een beperkt aantal thema's van de Europa 2020-strategie en structuurfondsen niet in te zetten voor de andere thema's. Bij investeringen in innovatie staat de zogenaamde «smart specialisation strategy» centraal.

De kern van deze strategie is om publieke investeringen in innovatie in te zetten op de sterke punten van universiteiten en bedrijven. Het kabinet is voorstander van deze strategie. Dit idee sluit ook goed aan bij het topsectoren beleid.

De leden van de VVD-fractie willen ook aandacht vragen voor een voorstel van de Europese Commissie voor een nieuwe douaneverordening. Het nieuwe voorstel beoogt het toepassingsgebied van de douaneverordening uit te breiden naar parallelhandel. Deze leden onderschrijven het belang van de bescherming van intellectuele eigendomsrechten tegen namaak voor de Europese kenniseconomie en de belangrijke rol die de douane daarbij speelt. Wel willen de leden van de VVD-fractie dat de nieuwe douaneverordening niet ten koste gaat van de concurrentiepositie van logistieke bedrijven die actief zijn in Europese lidstaten, noch van de mogelijkheid tot vrije handel. Deze leden vragen of de minister kan toelichten hoe voorkomen wordt dat nieuwe voorstellen leiden tot een verslechtering van de concurrentiepositie van logistieke bedrijven die actief zijn in Europese lidstaten en daarbij aangeven welke effecten de nieuwe voorstellen eventueel hebben op de concurrentiepositie van logistieke bedrijven in Nederland? Ook vragen deze leden of de minister kan toelichten hoe voorkomen wordt dat partijen die nu producten via Europese lidstaten verhandelen in de toekomst eventueel uitwijken naar landen buiten Europa omdat zij in de lidstaten te maken krijgen met bijvoorbeeld extra regels op het gebied van transparantie of hogere financiële lasten.

Nederland zet zich ten aanzien van de internationale handel in voor stroomlijning van procedures en verlaging van de administratieve lasten. Dat geldt dus ook ten aanzien van het voorstel voor een Verordening inzake de handhaving van intellectuele eigendomsrechten door de douane (COM(2011) 285). Uw Kamer is over de reactie van het kabinet geïnformeerd (TK 22 112, nr. 1194) Het voorstel heeft als doel het aanbrengen van verbeteringen en verduidelijkingen ten aanzien van de handhaving van intellectuele eigendomsrechten door de douane, waardoor de rechtszekerheid voor alle betrokken partijen vergroot wordt. De focus van deze verordening dient te liggen op de bestrijding van namaakgoederen en niet op de controle van legitieme handel. De besluitvorming in de Raad over dit voorstel is nog gaande, maar op het punt van de parallelhandel ziet het er naar uit dat een groot aantal lidstaten een wijziging op dit punt ten aanzien van de huidige douaneverordening onwenselijk vinden. Het Europees Parlement, die zich ook over deze verordening zal uitspreken, is overigens nog verdeeld over het al dan niet opnemen van parallelhandel in het toepassingsgebied.

Voor wat betreft financiële gevolgen voor het bedrijfsleven zijn deze alleen te verwachten waar het gaat om de voorgestelde vereenvoudiging van de procedure voor kleine zendingen. Omdat de huidige procedure in een deel van de mogelijke inbreuksituaties wordt vereenvoudigd zal dit naar verwachting weer voor lastenverlichting voor de betrokken bedrijven zorgen. De door de leden van de fractie van de VVD bedoelde ontwikkelingen zullen op de voet worden gevolgd in het belang van een goed ondernemingsklimaat.

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze complementariteit wordt gewaarborgd bij het ondersteunen van excellent niet-thematisch onderzoek.

Excellent onderzoek kan bevorderd worden binnen thematisch gestuurde programma's. Daarnaast vormt echter ook excellent, onafhankelijk en grensverleggend onderzoek een belangrijke basis voor de kenniseconomie. In onafhankelijkheid krijgen de beste onderzoekers zo de kans om ook op het grensvlak van bestaande vakgebieden en sectoren nieuwe kennis te ontwikkelen die kan bijdragen aan het oplossen van de uitdagingen van de toekomst. Dit is cruciaal voor de toekomstige concurrentiekracht van Europa en de lidstaten. Daarbij komt de beste wetenschap tot stand in een internationaal speelveld. Europese samenwerking, in de vorm van Europese competitie voor het toekennen van onderzoeksgelden is daarbij van essentieel belang. De Europese onderzoeksraad is daarmee complementair aan het beleid van de lidstaten. Bovendien is de schaal en de bekendheid die de Europese onderzoeksraad inmiddels heeft bereikt, op nationaal niveau niet haalbaar. Zo zijn steeds meer buitenlandse onderzoekers in staat om onderzoek uit te voeren aan Nederlandse kennisinstellingen en worden Nederlandse onderzoekers met behulp van een ERC-beurs in staat gesteld om elders in Europa onderzoek te doen, wanneer daar in Nederland geen mogelijkheid toe bestaat. Op deze manier kunnen de beste onderzoekers met elkaar samenwerken bij een instelling die de beste faciliteiten biedt. De Vernieuwingsimpuls van NWO, waarin op een vergelijkbare wijze onderzoeksmiddelen worden toegekend aan excellente onderzoekers, is een voorbeeld geweest voor het opzetten van het ERC. Van een verschuiving van deze activiteiten naar Europees niveau kan wat het kabinet betreft pas sprake zijn als alle lidstaten gezamenlijk in dit systeem mee doen, inclusief een vergelijkbare financiële bijdrage. Ook moet de ERC er dan in slagen om hetzelfde lage niveau van administratieve lasten te bereiken als de Vernieuwingsimpuls.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom het kabinet stelt dat voor de grootschalige infrastructuur de kosten voornamelijk een aangelegenheid zijn van lidstaten en regio’s zelf. De leden van de VVD-fractie vragen waarom de Europese onderzoeksinfrastructuur niet een substantiëler bedrag ontvangt in de plannen van de Commissie.

Het kabinet is het eens met het standpunt van de Commissie dat de financiering van de daadwerkelijke constructie van een grote onderzoeksfaciliteit een zaak is van de lidstaat die optreedt als gastland voor de faciliteit, eventueel in samenwerking met andere lidstaten. Immers, de directe economische voordelen slaan hoofdzakelijk neer in de lidstaat waar de faciliteit gebouwd wordt. Bovendien bevordert dit het commitment van de relevante lidstaten, zodat eventuele kostenoverschrijdingen niet slechts ten laste komen van de EU-begroting.

Uiteraard heeft de gezamenlijke bouw van grote onderzoeksfaciliteiten wel degelijk ook een positief effect voor Europa als geheel. Daarom vindt het kabinet het een goede zaak dat er Europese middelen beschikbaar worden gesteld voor een tegemoetkoming in de coördinatiekosten, een eventuele bijdrage in de overgang van ontwerp- naar constructiefase en het toegankelijk maken van de onderzoeksfaciliteiten. Bij de ontwikkeling, de uitrol en het gebruik van zogenaamde e-infrastructures, zoals datanetwerken en aan elkaar verbonden rekencomputers ziet het kabinet, zolang dit niet marktverstorend werkt ook een rol voor Europa weggelegd, omdat hierbij met relatief kleine investeringen grote meerwaarde te behalen is  en de economische baten meer grensoverschrijdend neerslaan. Het kabinet is zich bewust van de belangrijke rol die grootschalige onderzoeksfaciliteiten kunnen spelen bij het bevorderen van het internationaal contact tussen wetenschappers en het bedrijfsleven.

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze het kabinet zich inspant om valorisatie van wetenschappelijk onderzoek ook binnen Europa grotere prioriteit te geven.

Het kabinet is van mening dat in Horizon 2020 meer aandacht moet uitgaan naar waardecreatie uit kennis (valorisatie). Horizon 2020 zal zich moeten richten op het gehele systeem van fundamenteel onderzoek via toegepast onderzoek, tot pilot- en demonstratieprojecten naar het op de markt brengen van producten, processen en systemen. De grotere nadruk op thema’s met een maatschappelijke en/of economische impact moet hier aan bijdragen. Het kabinet steunt daarom ook versterking van dergelijke thema’s. Het kabinet acht het daarbij van belang dat publiekprivate samenwerking de kern blijft van Horizon 2020 zodat wetenschappers, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en overheden samenwerken om goede kennis te vertalen naar nieuwe producten, diensten en processen. Bij het beoordelen van de meer op toepassingsgerichte onderdelen van Horizon 2020 zou, zoals de VVD-fractie suggereert, meer nadruk gelegd moeten worden op de potentiële impact op economie en samenleving.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe het kabinet de stappen richting vrije toegankelijkheid van onderzoeksresultaten ziet en hoe Nederland daar een voortrekkersrol bij kan innemen.

In het kader van Horizon 2020 is het kabinet er voorstander van dat de vrije toegankelijkheid van onderzoeksresultaten zo veel mogelijk gestimuleerd wordt voor financiering van onderzoeksvoorstellen. Dit moet zeker gelden voor onderzoeksresultaten in de vorm van wetenschappelijke artikelen in peer reviewed tijdschriften. Wat betreft data ligt het genuanceerder, omdat private deelnemers aan een project ook de kans geboden moet worden hun investeringen in onderzoek terug te verdienen, bijvoorbeeld door middel van het introduceren van technologie op de markt. Bij publiekprivate samenwerking zullen consortia daarom zelf moeten kunnen bepalen hoe zij omgaan met de toegankelijkheid van onderzoeksresultaten.

Het kabinet draagt deze visie uit in de discussie over de verdere ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte, waarvoor de Commissie naar verwachting in juni met voorstellen zal komen. Het is voornamelijk in dit kader dat vrije toegankelijkheid van onderzoeksresultaten besproken zal worden. Besluitvorming hierover zal haar uitwerking hebben op de deelnameregels voor Horizon 2020. Waar mogelijk zal het kabinet bovenstaande visie uiteraard ook uitdragen in de onderhandelingen voor Horizon 2020.

PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vragen wat wordt bedoeld met «een integrale benadering voor het MKB».

Met de integrale benadering voor het mkb wordt bedoeld dat er binnen Horizon 2020 niet alleen een eigenstandig deelprogramma voor het mkb ingericht wordt binnen de pijler Industrieel Leiderschap, maar dat binnen alle onderdelen van Horizon 2020 aandacht is voor de behoeften van het mkb. Zo zal ook binnen de thematische onderdelen, die gericht zijn op maatschappelijke uitdagingen en industriële technologieën, en binnen de kapitaalmarktinstrumenten aandacht zijn voor het mkb.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de versterkte investeringen in thema’s met grote maatschappelijke en/of economische impact zich verhouden tot de indeling in topsectoren in Nederland.

Nederland is van mening dat het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen hand in hand gaat met het versterken van concurrentiekracht. Maatschappelijke uitdagingen vormen immers de groeimarkten van morgen. De inhoud van de innovatiecontracten die per topsector zijn opgesteld door de diverse partijen zullen voor Nederland leidraad zijn bij de discussie over invullingen van de thematische programmaonderdelen van Horizon 2020. Versterkte investeringen in thema’s met grote maatschappelijke en/of economische impact zullen op die manier dus ook ten goede komen aan de economische topsectoren.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de minister ermee om gaat dat er in Raadswerkgroepen en Raden informeel en formeel inhoudelijk gesproken zal worden over Horizon 2020, terwijl daadwerkelijke financiële besluitvorming pas later dit jaar plaatsvindt. Verder vragen zij zich af welke consequenties deze procedure heeft.

De besprekingen over Horizon 2020 maken voor wat betreft de financiële aspecten integraal onderdeel uit van de onderhandelingen over de EU-meerjarenbegroting 2014–2020 (Meerjarig Financieel Kader, kortweg het MFK). Besluitvorming over het MFK zal plaatsvinden in de Raad Algemene Zaken. Nederland hecht eraan dat niet wordt vooruitgelopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. Het MFK legt de maximale omvang van de jaarbegrotingen vast, evenals de verdeling van de middelen over de hoofdthema’s van het beleid.

Er zal in dit kader een budget worden vastgesteld voor het gehele programma voor financiering van onderzoek en innovatie en niet voor de afzonderlijke onderdelen binnen dat programma. Inhoudelijke besprekingen over de inhoud van het programma zullen daarom separaat plaats kunnen vinden van deze budgettaire besluitvorming. Hierbij kan dan wel de relatieve verdeling van middelen binnen het programma aan de orde komen.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat het feitelijk gerealiseerde percentage verwerving van publiek-private middelen door het MKB is. Is de genoemde 15% al sinds het zesde kaderprogramma (KP6) een streefwaarde?

Al in het zesde kaderprogramma was het streven dat 15% van de middelen ten goede zou komen aan het mkb. In het huidige zevende kaderprogramma is het streven dat 15% van de middelen van het programmaonderdeel gericht op grensoverschrijdende samenwerking naar het mkb gaat. In de praktijk wordt dit streven net niet gehaald. Van 2007 tot en met 2010 ontving het mkb ongeveer 14% van deze middelen.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe hard Nederland zal blijven inzetten op het principe van excellentie als criterium bij het verdelen van onderzoeksmiddelen binnen Horizon 2020 en of in dit kader gewerkt zal worden met allianties met lidstaten die inhoudelijk met Nederland op één lijn zitten.

Nederland zal er voor blijven pleiten dat het principe van excellentie gehandhaafd blijft als criterium bij het verdelen van de Europese onderzoeks- en innovatiemiddelen. Het kabinet is blij dat dit ook expliciet in de voorstellen van de Commissie vermeld staat. Nederland zal hiervoor, zoals tot op heden gebeurd is, samen optrekken met een coalitie van lidstaten met hetzelfde standpunt. Uitgangspunt voor deze coalitie is dat capaciteitsopbouw geen doel is van Horizon 2020. Lidstaten die vinden dat hun kennisinstellingen en bedrijven onvoldoende deelnemen aan de Europese programma’s voor onderzoek en innovatie zullen eerst zelf gericht moeten investeren in het verhogen van de kwaliteit van hun kennisinfrastructuur, bijvoorbeeld met cohesiemiddelen. Dit neemt niet weg dat Nederland in de onderhandelingen graag meedenkt over mogelijkheden om ondervertegenwoordigde partijen beter te betrekken bij de programma’s, zonder te tornen aan het criterium van excellentie. Hierbij valt te denken aan meer gebalanceerde evaluatiecomités, meer ruimte voor kleinschalige projecten en minder administratieve lasten. Deze maatregelen kunnen overigens ook gunstig zijn voor de deelname van het mkb aan Horizon 2020.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de (maatschappelijke) opbrengsten van de faciliteit voor risicokapitaal. Verder vragen de leden hoeveel investeringen de faciliteit heeft gegenereerd, hoeveel hiervan terug komt naar Nederland, hoeveel dit heeft gekost en hoe riskant deze faciliteit is?

De Europese Commissie heeft via het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7) € 1 miljard gereserveerd voor de faciliteit voor risicokapitaal. Ook de Europese investeringsbank heeft € 1 miljard geïnvesteerd in deze faciliteit. Het doel was om een additioneel bedrag van € 10 miljard aan investeringen aan te trekken. Medio 2010 heeft een halfweg evaluatie van de faciliteit voor risicokapitaal plaatsgevonden. Daaruit bleek dat de faciliteit van 2007 tot en met 2009 62 projecten heeft gefinancierd in 20 landen. Hiermee werd een totale additionele investering van € 6,3 miljard gegenereerd. Er werd gesignaleerd dat de € 10 miljard additionele investeringen waarschijnlijk ruim voor het einde van KP7 (eind 2013) gehaald zullen worden. De investeringen blijken ook goed aan te sluiten bij de prioriteiten van KP7, waaronder de maatschappelijke thema’s. Uit de halfweg evaluatie bleek dat Nederland een aandeel van 8% heeft in de projecten die gefinancierd zijn uit de faciliteit voor risicokapitaal.

Het risicoprofiel is beperkt, omdat wordt voorzien dat de faciliteit voor risicokapitaal zal kunnen voorbestaan op basis van terugvloeiende inkomsten van gedane investeringen. Het betreffen meerjarige investeringen. Op termijn zal duidelijk worden wat het uiteindelijke risicoprofiel is.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe Nederland – in tijden van bezuinigingen en afschaffing van subsidies – toch kan waarborgen dat er voldoende middelen beschikbaar zijn om de nodige cofinanciering te kunnen realiseren.

In reactie op de voorstellen voor de innovatiecontracten heeft het kabinet reeds aangegeven dat het geen Europese middelen voor onderzoek en innovatie op de plank wil laten liggen. Dit vindt Nederland niet alleen omdat iedere extra Europese euro de Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven op een hoger niveau brengt, maar ook omdat Nederland gelooft in de kracht van internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie. Daarvoor bieden Europese programma’s een logisch en nuttig platform. Daarom heeft het kabinet mede op verzoek van de topsector HTSM (High Tech) middelen vrijgemaakt voor het cofinancieren van de zogenaamde Joint Technology Initiatives (JTI's) in 2013. Op de korte termijn zijn er dus middelen beschikbaar om cofinanciering te kunnen realiseren. De omvang van de Nederlandse deelname aan Europese programma's en de eventueel daarvoor benodigde cofinanciering vanaf 2014 (onder horizon 2020) is op dit moment nog onduidelijk. Die omvang hangt af van de toekomstige ambities van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen en de vormgeving van toekomstige Europese programma's onder Horizon 2020.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het EIT zich al zodanig heeft bewezen dat een verhoging van het budget met circa 1000% te rechtvaardigen is? Denkt de minister dat de regel van de huidige financiering van het EIT (75% bekostiging door de industrie) in de praktijk ook gehaald wordt? Wordt er vanuit de industrie op dit punt betrokkenheid getoond en zo ja, hoe?

Nederland is sinds de start in 2008 erg goed betrokken bij het EIT. In alle drie de Knowledge Innovation Communities (KIC’s) zijn Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen actief, waardoor zij profiteren van de circulatie van kennis tussen de verschillende spelers uit de kennisdriehoek. Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven profiteren zo van de Europese samenwerking die met het EIT tot stand komt. Nederland hecht er daarbij aan dat Europese gelden op een efficiënte en doelmatige wijze besteed worden. Nederland dringt er dan ook op aan, dat de resultaten die voortkomen uit de samenwerking in de KIC’s leidend moeten zijn voor de verdere standpuntbepaling ten aanzien van de toekomst van het EIT. Ook de Europese Commissie heeft deze resultaten in haar plannen centraal geplaatst.

Om deze reden zal er – voorafgaand aan de tweede golf van KIC’s, die naar verwachting in 2014 zullen worden gelanceerd – een uitgebreide evaluatie van de eerste drie KIC’s worden uitgevoerd. Het kabinet vindt de voorgestelde groei van het budget voor het EIT ten opzichte van de opstartfase zeer fors. Deze verhoging van het budget is te verklaren door de uitbreiding over het aantal jaren en thema’s. Zolang het EIT niet naar behoren functioneert, zal bij een dergelijke forse uitbreiding de nodige terughoudendheid moeten worden betracht. Voor Nederland is dit een zorgpunt in de onderhandelingen over het EU Meerjarig Financieel Kader 2014–2020. Ook de deelname van private partijen is daarbij een aandachtspunt. De verbondenheid van private partijen aan de KIC’s kan nog verder worden geoptimaliseerd. Ook daarvoor is de aantoonbaarheid van concrete resultaten van belang. De financieringsverhouding van 25% EU-geld en 75% eigen middelen van de deelnemende bedrijven en kennisinstellingen wordt op dit moment gehaald, waarbij private partijen een aanzienlijk deel van de 75% voor hun rekening nemen.

De leden van de PvdA-fractie vragen met betrekking tot het voorstel voor een ADR-richtlijn of er reeds een indicatie kan worden gegeven of er bij andere lidstaten vergelijkbare bezwaren leven? Daarnaast verzoeken de leden van de PvdA-fractie de minister om tijdens de informele Raad, indien er oriënterende gesprekken plaatsvinden, aan te geven dat de Tweede Kamer nog moet besluiten over een behandelvoorbehoud en dat er zodoende door de regering nog geen onomkeerbare standpunten kunnen worden ingenomen over dit onderwerp.

Tijdens de eerste ambtelijke besprekingen is gebleken dat lidstaten positief kritisch staan tegenover de plannen van de Europese Commissie om kwalitatief goede ADR (Alternatieve Geschillenbeslechting) in lidstaten mogelijk te maken. De verschillen tussen de nationale systemen van lidstaten zijn op dit moment groot. Sommige lidstaten hebben nog geheel geen ADR. Naast Nederland lijken in ieder geval ook Duitsland en België te wensen dat hun nationale systeem kan blijven bestaan binnen de richtlijn. De Nederlandse inzet zal er dan ook op zijn gericht het systeem van zelfregulering te behouden binnen de kaders van de richtlijn. Belangrijk daarbij is ook dat er geen verdergaande vorm van overheidstoezicht moet worden geschapen. De Commissie heeft aangegeven het Nederlandse systeem als voorbeeld te zien en heeft zich bereid verklaard te bezien op welke wijze dit in de Richtlijn kan worden vastgelegd. De Commissie heeft Nederland gevraagd mee te denken hoe er voor gezorgd kan worden dat een systeem van zelfregulering past binnen de kaders van de richtlijn. Dit is voor Nederland een belangrijk uitgangspunt waarvan de Commissie inmiddels op de hoogte is gesteld. Er is voorzien in agendering voor de Raad van Concurrentievermogen in mei 2012.

In het kader van de discussie over de digitale interne markt vragen de leden van de PvdA-fractie wat de vorderingen zijn bij de Europese onderhandelingen en besprekingen rond het downloadverbod.

In de recente EU mededeling over e-commerce kondigt de Commissie aan zich te bezinnen op efficiënte methoden om onrechtmatige informatie op internet te (laten) verwijderen. Zij wil dit jaar een effectbeoordeling uitvoeren om een aantal opties hiervoor te verkennen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal de ontwikkelingen dienaangaande in samenspraak met mij nauwlettend volgen.

In verband met de ontwikkeling van de digitale markt is voorts aangekondigd dat de Europese Commissie voorstellen zal indienen voor een Europees systeem voor het licentiëren van auteursrechten, voor een kaderrichtlijn voor collectief beheer en voor een herziening van de richtlijn handhaving Intellectuele Eigendomsrechten. Deze worden voorzien in de loop van 2012.

De discussie over de aanpak van downloaden van onrechtmatig verveelvoudigd of geopenbaard materiaal als zodanig zal in de EU naar verwachting plaats gaan vinden in het kader van de door de Commissie aangekondigde herziening van het thuiskopiestelsel in de EU. De Commissie bezint zich momenteel op de opties voor herziening van dit stelsel. Uw Kamer zal na het verschijnen van deze voorstellen geïnformeerd worden over de Nederlandse positie ten aanzien van deze voorstellen.

CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie informeren naar de stand van zaken van de besluitvorming over het unitair octrooi en dan met name naar het laatste openstaande punt: de vestiging van de zetel van de centrale divisie.

Zoals bekend, is het niet gelukt om in de Raad voor Concurrentievermogen van 5 en 6 december overeenstemming te bereiken over het octrooipakket. Ondanks intensieve pogingen van het Poolse voorzitterschap is het ook nadien helaas niet gelukt daarover overeenstemming te bereiken.

Belangrijkste punt van discussie is inderdaad nog de zetel van de centrale divisie van het octrooigerecht. Daarvoor hebben verschillende landen, waaronder Nederland, zich kandidaat gesteld. Nederland zet zich actief in voor deze kandidatuur en heeft een aantrekkelijk aanbod gedaan, maar de concurrentie van andere kandidaten is groot. Het is daarom niet goed mogelijk om een inschatting van de kansen van Nederland te maken. Nederland heeft aangedrongen en zal blijven aandringen op een spoedige afronding van het octrooidossier gezien het belang ervan voor versterking van het Europese groeivermogen. Zowel voor het Europese innovatievermogen als een sterkere interne markt is het octrooi een belangrijke prioriteit.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de minister tijdens de vorige Raad heeft opgebracht ten aanzien van het toegankelijker maken van aanbestedingen voor ZZP-ondernemers en het MKB en hoe dat in de Raad is opgepakt.

Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 5 december jl. is niet gesproken over de voorstellen van de Commissie inzake de Europese aanbestedingsregels. Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 20 en 21 februari zal er van gedachten worden gewisseld. Over de inzet van Nederland zal u via de geannoteerde agenda van deze Raad worden geïnformeerd.

Ten aanzien van de MKB- en ZZP-ondernemers zien de leden van de CDA-fractie in toenemende mate een probleem wat betreft bedrijfsfinanciering ontstaan. Deze leden vragen wat de minister op dit punt exact heeft ingebracht tijdens de vorige raad? Zijn er Europese oplossingen voor dit Europees breed gedragen probleem? Zo ja, welke heeft de minister voor ogen en is de minister bereid deze aan te dragen in de informele Raad begin februari 2012?

Nederland acht, net als de Commissie, goede toegang van het mkb incl. ZZP-ondernemers tot financiering, om daarmee de groei van mkb te bevorderen, een belangrijke prioriteit. Kapitaalverschaffing aan bedrijven levert immers een belangrijke bijdrage aan het goed functioneren van de economie. Het waarborgen van toegang tot financiering vormt dan ook een belangrijk aspect van het versterken van het groeivermogen.

Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 5 december jl. heeft er over dit onderwerp geen discussie plaatsgevonden. Wel heeft de Commissie onder het punt «Diversen» een korte presentatie gegeven over het voorstel van het programma voor het concurrentievermogen van bedrijven en mkb (COSME). Uw kamer is over dit programma op 13 januari jl. geïnformeerd. Tijdens de Raad van 30 en 31 mei zal het programma worden geagendeerd. Uw Kamer zal over de inzet van Nederland via de geannoteerde agenda van deze Raad worden geïnformeerd.

De leden van de CDA-fractie omarmen de boodschappen en het Nederlandse standpunt dat kenbaar is gemaakt in het fiche «Kleine ondernemingen in een grote wereld». Deze leden vragen de minister toe te lichten wat op dit moment de drie grootste barrières zijn voor MKB-ondernemingen om internationaal zaken te doen en wat de mogelijke oplossingen kunnen zijn? Hoe gaat de minister zich inzetten om tot dergelijke oplossingen te komen? Ook steunen de leden van de CDA-fractie steunen de MKB-contactpunten die door de EU worden opgezet. Hierbij zijn de leden benieuwd naar de rol van internationale Kamers van Koophandel (KvK’s). Is deze er? Zo ja, in welke mate is een rol voor deze organisaties op dit punt weggelegd?

Uit het in opdracht van de Commissie uitgevoerde onderzoek naar kansen voor het mkb in opkomende markten blijkt dat gebrek aan financiering, betalingsrisico's en bureaucratie de drie grootste barrières zijn voor Europese mkb-ondernemingen. Wat betreft financiering heeft Nederland aan de Commissie voorgesteld om daar een onderzoek naar uit te voeren. Voor betalingsrisico's kan een beroep worden gedaan op de exportkredietverzekering. Bureaucratie is een knelpunt dat wordt aangekaart door de Commissie respectievelijk via economische diplomatie van Nederland.

Het mkb-centrum dat sinds begin 2011 functioneert is het centrum in Beijing. Het centrum heeft een raad waarin een aantal grote KvK's zitting hebben. Het bestaat echter nog te kort om een oordeel te geven over het functioneren van het centrum.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre in Horizon 2020 het accent ook verlegd wordt naar valorisatie van innovatie en onderzoek?

In Horizon 2020 worden onderzoek en innovatie samengebracht in één strategisch kader voor de financiering van onderzoek en innovatie van onderzoek tot toepassing in de markt. Horizon 2020 zal meer ondersteuning geven aan de opname van innovaties door de markt en door de publieke sector. Hiervoor zal onder andere meer gebruik gemaakt worden van pilot- en demonstratieprojecten en precommercieel aanbesteden. De kapitaalmarktinstrumenten worden bovendien versterkt. Tegelijkertijd zal er aandacht blijven voor de excellente kennisbasis onder andere door verdere versterking van de Europese onderzoeksraad (ERC) voor grensverleggend onderzoek.

De leden van de CDA-fractie vragen of de minister de visie deelt dat het proefinitiatief Europees innovatiepartnerschap «gezond en actief ouder worden» via Horizon 2020 geïmplementeerd moet worden?

Het kabinet is van mening dat Europa de grote maatschappelijke uitdagingen gezamenlijk moet aanpakken. Hiervoor acht Nederland vraagsturing van groot belang. Overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke (gebruikers)organisaties vanuit diverse disciplines en sectoren kunnen dan in een proces van vraagarticulatie aangeven voor welke uitdagingen er behoefte is aan nieuwe kennis. Deze behoefte zou leidend moeten zijn voor de jaarlijkse werkprogramma’s van de maatschappelijke uitdagingen en industriële technologieën in Horizon 2020.

Nederland hanteert een dergelijke aanpak ook bij het beleid ten aanzien van de economische topsectoren en bij het vaststellen van beleidsprioriteiten van verschillende departementen. De Commissie moet volgens Nederland een proces organiseren om dit te organiseren. De toekomstige Europese Innovatie Partnerschappen, de, Europese Technologie Platforms, de Gezamenlijke Programmeringsinitiatieven (JPI’s) en de Programmacomités met vertegenwoordigers van de lidstaten kunnen daaraan bijdragen.

Het thema «gezondheid, demografische veranderingen en welzijn» is in het voorstel voor Horizon 2020 nadrukkelijk benoemd als een van de zes grote maatschappelijke uitdagingen die Europa gezamenlijk wil aanpakken. Het kabinet is dan ook van mening dat de Commissie een duidelijke verbinding moet leggen tussen de voorstellen die in het kader van het Europese Innovatie Partnerschap «gezond en actief ouder worden» gezamenlijk door overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke (gebruikers)organisaties geformuleerd zijn, zodat deze onder andere via Horizon 2020 geïmplementeerd kunnen worden.

De leden van de CDA-fractie steunen Duitsland in de wens dat de Raad conclusies zal opstellen over het Annual Growth Survey rapport in februari 2012. De leden van de CDA-fractie nemen aan dat de minister deze wens deelt en vragen bevestiging van deze aanname. De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat het van belang is dat binnen de raad niet alleen gekeken wordt naar hoe men voor met name het MKB op de korte termijn het concurrentie- en groeivermogen kan herstellen, maar juist de focus legt op de (middel)lange termijn. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat beleid dat zich richt op een stabiele, degelijke langetermijngroei, met expliciet oog voor duurzaamheid, de manier is om uit de crisis te groeien en vragen de visie van de minister op dit standpunt. Deze leden vragen of de minister bereid is dit in te brengen in de informele Raad van februari.

Duitsland heeft in de Raad in december aangegeven belang te hechten aan het opstellen van conclusies door de Raad voor Concurrentievermogen over de Annual Growth Survey tijdens de bijeenkomst van de Raad in februari 2012. Dit belang wordt breed gedeeld, ook door Nederland. Alle vakraden, inclusief de Raad voor Concurrentievermogen, zullen zich buigen over de Annual Growth Survey en uiteindelijk zal een samenvattend rapport voorliggen op de Europese Raad van 1 en 2 maart. De Raad voor Concurrentievermogen zal zich in de vergadering van 20 en 21 februari met name richten op de terreinen uit de Annual Growth Survey waar zij verantwoordelijk voor is. Uw Kamer zal over de inzet van Nederland tijdens de Raad op 20 en 21 februari via de geannoteerde agenda worden geïnformeerd.

Het kabinet kan zich goed vinden in de prioriteiten die de Commissie stelt in de Annual Growth Survey (Kamerstuk 21 501-20, nr. 600). Het door de Commissie geconstateerde achterblijven van implementatie van zowel nationale als EU-maatregelen is zorgelijk en dit zal ik ook in de Raad inbrengen. De crisis heeft de sterke verwevenheid tussen lidstaten aangetoond. Maatregelen van de ene lidstaten hebben direct effect op andere lidstaten. Het kabinet is dan ook van mening dat het essentieel is om te blijven inzetten op budgettaire consolidatie en het versterken van het groei- en concurrentievermogen. Zowel op Europees niveau als door nationale overheden dienen groeiversterkende structurele hervormingen te worden geïmplementeerd die het functioneren van arbeid, diensten en productmarkten verbeteren en het concurrentievermogen vergroten. Dit kan op korte en lange termijn een belangrijke bijdrage leveren aan het herstel, het versterken van de economie en het vergroten van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), voorzitter, Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), ondervoorzitter, Jacobi, L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Tongeren, L. van (GL), Ziengs, E. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Schaart, A.H.M. (VVD), Verhoeven, K. (D66), Werf, M.C.I. van der (CDA) en Hilkens, M. (PvdA).

Plv. leden: Elias, T.M.Ch. (VVD), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Koolmees, W. (D66), Dikkers, S.W. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Irrgang, E. (SP), Groot, V.A. (PvdA), Holtackers, M.P.M. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Gerven, H.P.J. van (SP), Hazekamp, A.A.H. (PvdD), Schouten, C.J. (CU), Gent, W. van (GL), Leegte, R.W. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Mos, R. de (PVV), Taverne, J. (VVD), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Houwers, J. (VVD), Veldhoven, S. van (D66), Ormel, H.J. (CDA) en Jadnanansing, T.M. (PvdA).

Naar boven