21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 265 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 juli 2011

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie naar aanleiding van de brieven van 11 juli 2011 inzake het verslag van de extra Raad voor Concurrentievermogen van 27 juni 2011 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 263) en de geannoteerde agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 21–22 juli 2011 te Sopot, Polen (Kamerstuk 21 501-30, nr. 264).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 15 juli 2011.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van der Ham

Adjunct-griffier van de commissie,

Blacquière

Inhoudsopgave

 

Blz.

 

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II. Reactie van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

3

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

Het bestaande Europese industriebeleid is een mix van een generieke aanpak en aandacht voor de randvoorwaarden van specifieke sectoren. Daarnaast is het uitgangspunt dat de lidstaten primair verantwoordelijk zijn voor de invulling van industriebeleid en de Europese Unie voornamelijk een rol heeft bij het creëren van de juiste randvoorwaarden. Tegelijkertijd geeft de Europese Commissie aan dat een Europese coördinatie van industriebeleid wel steeds meer nodig zal zijn in de concurrentie met andere economieën. De leden van de CDA-fractie zien het belang in van een goed coördinatiebeleid. Europa dient hier, volgens de leden van de CDA-fractie, een belangrijke rol in te spelen, bijvoorbeeld via de voorgestelde jaarlijkse monitoring. De leden van de CDA-fractie vragen de minister of hij deze visie deelt. De leden van de CDA-fractie blijven echter wel de kabinetsvisie delen dat het Europees industriebeleid additioneel moet zijn aan het nationale industriebeleid en wensen daar graag een reactie op van de minister.

De leden van de CDA-fractie omarmen de visie van het kabinet dat vereenvoudiging van de Europese aanbestedingsregels een belangrijke taak is. De leden van de CDA-fractie vragen hierbij expliciet aandacht voor het toegankelijker maken van aanbestedingen voor zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers) en het Midden- en Kleinbedrijf (MKB).

De leden van de CDA-fractie zien win-win-maatregelen, waarbij «groen» beleid hand in hand gaat met economische groei en werkgelegenheid, als een positieve ontwikkeling. Het één hoeft het ander niet uit te sluiten. Belangrijk hierbij is wel dat er voldoende investeringen op het gebied van duurzaamheid en milieu worden gedaan zodat het langetermijndoel (waaronder 80–95% emissiereductie van broeikasgassen in 2050) kan worden gehaald. De leden van de CDA-fractie vragen daarbij om een reactie van de minister.

In de brief van 11 juli jongstleden (Kamerstuk 2011Z15415) geeft de minister aan dat de Kamer separaat wordt geïnformeerd over de Nederlandse positie op het voorstel van de Europese Commissie met betrekking voor het Meerjarig Financieel Kade (MFK). De leden van de CDA-fractie vragen de minister of hij inzicht heeft op de termijn waarbinnen de Kamer deze informatie mag verwachten. Tijdige informatie is essentieel daar te lezen valt dat naast de budgettaire aspecten van het MFK ook een indicatie gegeven wordt van de mogelijke inhoudelijke opzet van de programma’s voor onderzoek en innovatie.

De leden van de CDA-fractie omarmen de boodschappen die uit de consultatie van het groenboek komen. Met name het concept voor één sterk vereenvoudigd geïntegreerd kader voor onderzoek en innovatie, de conclusie dat er meer ruimte moet zijn voor «bottom-up»-activiteiten en dat het innovatieve MKB betrokken moet zijn bij Europese onderzoek- en innovatiefinanciering spreken de leden van de CDA-fractie aan. De leden van de CDA-fractie zien zelf het verminderen van wet- en regelgeving als een andere belangrijk instrument om onderzoek en innovatie meer lonend te maken.

Grensoverschrijdende samenwerking moet ook volgens de leden van de CDA-fractie de kern blijven van de programma’s. De leden van de CDA-fractie zien hier een grote rol weggelegd voor samenwerkingsverbanden binnen de gouden driehoek (wetenschap, bedrijfsleven en overheid). Samen staan we sterk en kunnen we meer! De leden van de CDA-fractie vragen de minister of ook hij achter deze boodschap staat en deze derhalve wil overbrengen binnen de Raad voor Concurrentievermogen.

In de brief van 11 juli staat dat het relatief lage investeringsniveau in onderzoek, ontwikkeling en innovatie een specifiek probleem vormt. De leden van de CDA-fractie vragen de minister welke acties hij hierop gaat ondernemen.

Daarnaast speelt het zogenaamde valorisatie probleem, het onvoldoende verzilveren van onderzoeksresultaten in innovatieve producten, diensten en productieprocessen. De leden van de CDA-fractie zien, in het kader van de gouden driehoek, op dit specifieke probleem een grote rol voor de overheid weggelegd. Deelt de minister deze visie?

II. REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS

De leden van de CDA-fractie zien het belang in van goede coördinatie van industriebeleid. Europa dient hier, volgens deze leden, een belangrijke rol in te spelen, bijvoorbeeld via jaarlijkse monitoring. De leden van de CDA-fractie vragen de minister of hij deze visie deelt. De leden van de CDA-fractie blijven daarnaast de kabinetsvisie delen dat het Europees industriebeleid additioneel moet zijn aan het nationale industriebeleid en wensen daar graag een reactie op van de minister.

Het kabinet ziet het EU-industriebeleid inderdaad als een aanvulling op en ondersteuning van het nationale bedrijfslevenbeleid en het topsectorenbeleid. Zowel op EU-niveau als op nationaal niveau wordt ingezet op een integrale aanpak om de concurrentiekracht te versterken. In onderlinge samenhang moet dit Europa en de lidstaten concurrerender maken. Het kabinet biedt ondernemers de ruimte om te ondernemen, topsectoren samen met bedrijfsleven en kennisinstellingen verder te versterken en daarbij financiele prikkels zodanig in te richten dat succes wordt beloond. In dit kader worden de mogelijkheden van het EU-industriebeleid ten volle benut, bijvoorbeeld op het terrein van innovatie. De EU biedt de kaders voor een sterk concurrend ondernemings- en vestingsklimaat. Het gaat dan om het verbeteren van randvoorwaarden zoals slimme regelgeving en het terugdringen van overtollige lasten, een goed functionerende interne markt, het stimuleren van innovatie, open markten, het creëren van een eerlijk speelveld, een goed mededingingsbeleid en een goede toegang tot financiering met speciale aandacht voor het MKB.

Nederland is voorstander van het monitoren van het concurrentievermogen van de EU en haar lidstaten, waarbij zowel de voortgang van initiatieven op EU niveau als de voortgang van nationale maatregelen in de verschillende lidstaten onder de loep wordt genomen. De Raad voor Concurrentievermogen dient hierbij in de ogen van het kabinet een centrale rol te vervullen. Dergelijke monitoring kan helpen bij het aan licht brengen van sterktes en zwakheden op EU- en nationaal niveau en een aanjagende functie vervullen voor het voeren van goed beleid.

De leden van de CDA-fractie zien win-win-maatregelen, waarbij «groen» beleid hand in hand gaat met economische groei en werkgelegenheid, als een positieve ontwikkeling. Het één hoeft het ander niet uit te sluiten. Belangrijk hierbij is wel dat er voldoende investeringen op het gebied van duurzaamheid en milieu worden gedaan zodat het langetermijndoel (waaronder 80–95% emissiereductie van broeikasgassen in 2050) kan worden gehaald. De leden van de CDA-fractie vragen daarbij om een reactie van de minister.

Het kabinet deelt de mening van de leden van de CDA-fractie dat voldoende investeringen op het gebied van duurzaamheid en milieu moeten worden gedaan, zodat een lange termijndoel na 2020 kan worden gehaald. In het recent verschenen Energierapport 2011 zet het kabinet de visie uiteen dat het niet een kwestie is van «groen óf groei», maar «groen én groei». Het kabinet richt zich op innovatie, concurrentiekracht en duurzaamheid aangezien daar de kansen liggen voor het Nederlandse bedrijfsleven en het resulteert in sterke sectoren die oplossingen bieden voor maatschappelijke uitdagingen waaronder duurzaamheid. Bovendien zijn met innovatie de meeste kostenreducties te halen. Alleen de meest kosteneffectieve maatregelen, zoals het Europese emissiehandelssyteem (ETS) en de stimuleringsregeling voor duurzame energie SDE+ worden ingezet. Met deze aanpak kan Nederland vergroenen en zich tegelijkertijd internationaal blijven onderscheiden. Dat levert groene groei op.

De leden van de CDA-fractie vragen de minister of hij zicht heeft op de termijn waarbinnen de Kamer de Nederlandse positie op het voorstel van de Europese Commissie met betrekking voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) mag verwachten.

Uw Kamer wordt naar verwachting in september geïnformeerd over de Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel voor het Meerjarig Financieel Kader.

De leden van de CDA-fractie zien bij grensoverschrijdende samenwerking een duidelijke rol weggelegd voor samenwerkingsverbanden binnen de gouden driehoek (wetenschap, bedrijfsleven en overheid) en vragen de minister of ook hij achter deze boodschap staat en deze derhalve wil overbrengen binnen de Raad voor Concurrentievermogen.

Het kabinet is van mening dat er ook bij grensoverschrijdende samenwerking een grote rol is weggelegd voor overheden, bedrijven en kennisinstellingen, de spelers binnen de «Gouden Driehoek». Voor grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie is er een duidelijke meerwaarde om Europees te investeren. Dit gebeurt via de programma’s van het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling. Hierbij zijn ook overheden, bedrijven en kennisinstellingen betrokken. Het kabinet acht het van belang dat de mogelijkheden hiervoor versterkt worden door in de toekomstige onderzoeks- en innovatieprogramma’s meer te investeren in thema’s met een grote maatschappelijke en/of economische impact. Overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties moeten samen met onderzoekers uit kennisinstellingen aangeven welke behoeften aan nieuwe kennis er zijn, zodat onderzoekers uit kennisinstellingen en bedrijven gezamenlijk lange-termijn onderzoek- en innovatieagenda’s kunnen opstellen. Een dergelijke aanpak voor de deels door de EU gefinancierde publiekprivate samenwerkingsprojecten sluit goed aan op de Nederlandse topsectorenaanpak waarbij deze samenwerking binnen de «gouden driehoek» eveneens centraal staat. Nederland zal dit uitdragen bij de discussies over het Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie.

De leden van de CDA-fractie vragen de minister welke acties hij gaat ondernemen ten aanzien van het relatief lage investeringsniveau in onderzoek, ontwikkeling en innovatie.

In het Nationaal Hervormingsprogramma 2011 heeft het kabinet aangegeven dat de R&D-investeringen opgevoerd gaan worden door middel van een sectorale aanpak met integrale beleidsagenda’s, meer vraagsturing door het bedrijfsleven, meer generieke lastenverlichting in plaats van subsidies en meer ruimte voor ondernemers door bestaande belemmeringen weg te nemen. Ook de EU moet zich richten op het relatief lage investeringsniveau in onderzoek, ontwikkeling en innovatie in combinatie met het onvoldoende omzetten van onderzoeksresultaten in producten, diensten en productieprocessen. Naast het verbeteren van de randvoorwaarden vind het kabinet het van belang dat het Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie zich richt op grensoverschrijdende samenwerking binnen thema’s met grote maatschappelijke en/of economische impact, aandacht voor demonstratieprojecten en ontwikkeling van prototypes, versterking van de kapitaalmarktinstrumenten en versterking van de Europese onderzoeksraad voor grensverleggend niet-themagebonden onderzoek. Dit alles moet uiteindelijk leiden tot meer investeringen.

De leden van de CDA-fractie zien, in het kader van de gouden driehoek, bij het zogenaamde valorisatieprobleem een grote rol voor de overheid weggelegd en vragen of de minister deze visie deelt.

De overheid heeft een grote rol voor wat betreft het verbeteren van randvoorwaarden om meer valorisatie tot stand te brengen. Hierbij horen onder andere het verbeteren van de werking van de interne markt (onder andere ten behoeve van het goed omgaan met intellectueel kapitaal), het verlagen van de administratieve lasten en het verbeteren van de toegang tot kapitaal. Daarnaast ziet het kabinet een rol voor Europa weggelegd bij het bevorderen van grensoverschrijdende samenwerking. Voor valorisatie is het hierbij van belang dat er voldoende mogelijkheid is voor deelname door bedrijven aan publiekprivate samenwerkingsprojecten, dat er meer geïnvesteerd wordt in demonstratieprojecten en dat de toegang tot onderzoeksresultaten bevorderd wordt. Het kabinet verwacht tenslotte veel van de aanpak in de «Gouden Driehoek», waarin het proces van vraagsturing moet zorgen voor een gezamenlijke agenda van bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), Voorzitter, Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Ondervoorzitter, Jacobi, L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Tongeren, L. van (GL), Ziengs, E. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Schaart, A.H.M. (VVD), Verhoeven, K. (D66) en Holtackers, M.P.M. (CDA).

Plv. leden: Jadnanansing, T.M. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Koolmees, W. (D66), Dikkers, S.W. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Irrgang, E. (SP), Groot, V.A. (PvdA), Werf, M.C.I. van der (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Gerven, H.P.J. van (SP), Schouten, C.J. (CU), Gent, W. van (GL), Leegte, R.W. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Mos, R. de (PVV), Taverne, J. (VVD), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Houwers, J. (VVD), Veldhoven, S. van (D66) en Ormel, H.J. (CDA).

Naar boven