21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 251 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 maart 2011

Hierbij bied ik u mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde agenda aan van de Raad voor Concurrentievermogen van 9 en 10 maart 2011. In eerste instantie was deze Raad gepland op 10 en 11 maart. Vanwege de extra top van de regeringsleiders en staatshoofden van de eurolanden van 11 maart a.s., is het onderzoeksdeel van de Raad verschoven van 11 naar 9 maart. In de bijlage treft u per onderwerp een nadere toelichting aan.

Tijdens het onderzoeksdeel zal de Raad spreken over de jaarlijkse groeianalyse van de Commissie in het kader van de Europa 2020 strategie. Verder is de Raad voornemens conclusies aan te nemen over de het Europese partnerschap «actief en gezond ouder worden» en over de tussentijdse evaluatie van het 7e kaderprogramma.

Tijdens het interne markt- en industriedeel zal de Raad eveneens spreken over de jaarlijkse groeianalyse van de Commissie. Ook zal gesproken worden over de interne markt akte en is de Raad voornemens conclusies aan te nemen over de interne markt voor diensten. Daarnaast is de Raad voornemens conclusies aan te nemen over de mededeling van de Commissie over het grondstoffeninitiatief. Tot slot zal de Raad naar verwachting het autorisatiebesluit voor versterkte samenwerking op het gebied van het EU-octrooi formeel aannemen. Formele goedkeuring van de Raad is mogelijk nu het Europees Parlement het autorisatiebesluit op 15 februari jl. heeft goedgekeurd.

Onder het agendapunt diversen zal de Commissie de Raad informeren over de follow-up van de conferentie over de bio-based economy, het kaderprogramma Euratom (Europese gemeenschap voor atoomenergie), het groenboek over het gemeenschappelijk strategisch kader voor onderzoek en innovatie, het Interne Markt Informatiesysteem (IMI), het jaarlijkse rapport over SOLVIT, het advies van het Hof van Justitie over het beoogde systeem voor octrooigeschillenbeslechting, het vijfde consumenten scorebord, de publieke consultatie over collectieve acties, de publieke consultatie over alternatieve geschillenbeslechting, de tussentijdse evaluatie van de Small Business Act, de mededeling van de Commissie over e-facturering en het rapport over de implementatie van de aanbevelingen van de High Level Group Chemische industrie.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker

AGENDA VAN DE RAAD VOOR CONCURRENTIEVERMOGEN VAN 9 EN 10 MAART

Onderzoek

 

Jaarlijkse groeianalyse

Gedachtewisseling

Tussentijdse evaluatie 7e kaderprogramma

Raadsconclusies

Voortgang Innovatie Unie en het Europees Innovatie Partnerschap «Actief en gezond ouder worden

Raadsconclusies

  

Interne Markt en Industrie

 

Interne Markt Akte

Gedachtewisseling

Dienstenrichtlijn

Raadsconclusies

EU-octrooi: autorisatiebesluit versterkte samenwerking

Raadsbesluit

Jaarlijkse groeianalyse

Gedachtewisseling

Grondstoffeninitiatief

Raadsconclusies

Jaarlijkse analyse van prioriteiten voor groeiversterking in de EU («Annual Growth Survey»); bijdrage aan het Europees semester

Presentatie en gedachtewisseling

Zowel tijdens het onderzoeksdeel als het industriedeel zal de Raad op basis van een presentatie van de Europese Commissie van gedachten wisselen over de 12 januari gepresenteerde mededeling «Jaarlijkse groeianalyse; naar een krachtiger alomvattend antwoord van de EU op de crisis» (zie ook de brief van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Minister van Financiën in reactie op deze mededeling, Kamerstuk 21 501-20 nr. 506).

De mededeling vormt de start van de nieuwe cyclus van economische beleidscoördinatie in de Europese Unie, genaamd het Europese semester. In dit semester worden de rapportagecycli van de Europa 2020 strategie en het Stabiliteits- en Groeipact gesynchroniseerd, wat leidt tot één coherent proces dat meer gestroomlijnd is en qua timing beter aansluit op de begrotings- en verantwoordingscycli in de lidstaten. Als onderdeel van het Europese semester wordt de mededeling besproken in de Europese vakraden, waarna de Europese Raad van 24–25 maart 2011 EU-brede aanbevelingen zal doen. Lidstaten worden vervolgens geacht deze aanbevelingen van de Europese Raad mee te nemen bij het opstellen van de Nationale Hervormingsprogramma's evenals de Stabiliteits- en Convergentieprogramma's, welke uiterlijk eind april bij de Commissie worden ingediend.

De Europese Commissie schetst in de mededeling verschillende maatregelen die noodzakelijk zijn om het economische herstel op de korte termijn te versterken, gelijke tred te houden met de belangrijkste concurrenten van de EU en de weg in te zetten naar het bereiken van de doelstellingen van de Europa 2020 strategie. De Commissie benadrukt in de analyse het belang van een ambitieuze aanpak en doet in dit kader algemene aanbevelingen voor beleid, geconcentreerd rond drie hoofdpunten: (i) de noodzaak van een rigoureuze begrotingsconsolidatie ter versterking van de macro-economische stabiliteit, (ii) structurele hervormingen ter verbetering van de werkgelegenheid en (iii) het nemen van groeiversterkende maatregelen. De Commissie geeft hierbij aan dat budgettaire consolidatie en herstel van de financiële sector de hoofdprioriteit is, gevolgd door het terugdringen van de werkloosheid middels hervormingen op de arbeidsmarkt. De Commissie benadrukt hierbij tevens dat de aanpak van deze twee prioriteiten ineffectief zal blijken wanneer deze niet worden vergezeld van een forse inspanning om structurele maatregelen ter bevordering van de groei reeds in de komende jaren te nemen.

Nederland kan zich goed vinden in de aanbevelingen uit de analyse van de Europese Commissie. Met name het punt van het doorvoeren van structurele maatregelen ter bevordering van de groei is voor deze Raadsbehandeling van belang. Nederland zal benadrukken dat het noodzakelijk is dat zowel op EU als nationaal niveau structurele hervormingen van product- en dienstenmarkten worden doorgevoerd die het economische klimaat voor ondernemingen verbeteren en zal de nadruk die de Commissie hierbij legt op toegang tot financiering en verdere ontwikkeling van de interne markt ondersteunen. Op onderzoek en innovatie terrein zal Nederland verder aansluiten bij de resultaten van de Europese Raad van 4 februari jongstleden. Nederland zal aangeven dat het van groot belang is dat Europa stappen maakt bij het ontwikkelen en kapitaliseren van haar volledige onderzoeks- en innovatie potentieel, waarbij het centrale zwakke punt gelegen is in een relatief laag investeringsniveau, gecombineerd met het onvoldoende verzilveren van de onderzoeksresultaten in innovatieve producten, diensten en productieprocessen («valorisatie»). Belangrijke actiepunten hierbij zijn het verbeteren van randvoorwaarden en effectiever inzetten van gelden.

Tussentijdse evaluatie van het 7e Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling

Raadsconclusies

De Raad zal waarschijnlijk conclusies aannemen over de tussentijdse evaluatie van het 7e Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7). Deze evaluatie is op 12 november door de onafhankelijke expertgroep onder leiding van Rolf Annerberg, directeur-generaal van de Zweedse Onderzoeksraad voor milieu, landbouwwetenschap en ruimtelijke ordening, gepresenteerd. De Commissie heeft op 9 februari jongstleden een mededeling uitgebracht waarin ze op de hoofdpunten van het rapport reageert.

De onafhankelijke evaluatiecommissie concludeert dat het zevende Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7) een significante bijdrage levert aan de Europese kennisbasis. De gefinancierde projecten worden uitgevoerd door wetenschappers die leidend zijn in hun discipline, de kwaliteit van onderzoeksvoorstellen is hoog en er is een stevige competitie om voor financiering in aanmerking te komen. Ook de nieuwe Europese onderzoeksraad (ERC) slaagt erin onderzoek van wereldklasse aan te trekken en te financieren. Voor het vervolg van KP7 en ook de opzet van het toekomstige programma doet de expertgroep een aantal aanbevelingen. Zo roept zij onder andere op tot een integrale benadering van het innovatie- en onderzoeksbeleid, sterke vereenvoudiging van regels voor deelname aan het kaderprogramma en het stroomlijnen van het instrumentarium. Daarnaast moeten maatschappelijke uitdagingen meer centraal staan en er moet meer aandacht komen voor de ontwikkeling van onderzoeksinfrastructuren en voor het achterblijven van deelname uit onder andere de Midden- en Oost-Europese lidstaten.

In haar reactie stemt de Commissie in met de grote lijnen van de aanbevelingen en geeft zij aan welke en op wat voor manier deze in het huidige KP7 en het toekomstige programma te implementeren zijn. De Commissie onderschrijft tevens het belang om tot een geïntegreerde strategie te komen op het gebied van onderzoek en innovatie en verwijst hierbij naar het vlaggenschipinitiatief Innovatie Unie. Voor vereenvoudiging en het verlagen van de administratieve lasten kondigt de Commissie een aantal maatregelen aan die onder KP7 genomen zullen worden. Zo zal het voor deelnemers eenvoudiger worden om met gemiddelde personeelskosten te rekenen, worden voorwaarden voor eigenaren van MKB’s (die niet zelf op de loonlijst staan) versoepeld en komt er een DG-overstijgende eenheid binnen de Commissie die een eenduidige interpretatie en toepassing van de voorwaarden zeker moet stellen. De meer fundamentele vereenvoudigingen wil de Commissie meenemen in de herziening van het financieel reglement van de EU-uitgaven zodat de implementatie na 2014 kan plaatsvinden. Voor wat betreft stroomlijning zegt de Commissie toe tegen het licht te houden welke instrumenten op dit moment overlap vertonen en dit mee te nemen in de voorstellen voor de nieuwe financiële perspectieven. De Commissie wil de aandacht voor innovatie onder het KP versterken onder andere door financiering van demonstratieprojecten en meer aandacht te besteden aan innovatie bij het beoordelen van projectvoorstellen. De Commissie onderschrijft het belang van onderzoeksinfrastructuren en wil bijvoorbeeld kijken naar de mogelijkheden om de training in het Marie Curie programma hierop te richten. Ook geeft de Commissie aan dat een werkprogramma gericht op innovatie onderdeel moet zijn van de onderzoeksinfrastructuur projecten om de industrie beter te betrekken. Om de deelname van Midden- en Oost-Europese lidstaten aan het kaderprogramma te vergroten onderzoekt de Commissie hoe de synergie tussen de structuurfondsen en het kaderprogramma versterkt kan worden. Voor de capaciteitsopbouw op het gebied van onderzoek en innovatie in deze lidstaten is de Commissie van mening dat hierin verbetering kan worden gebracht.

In de mededeling gaat de Commissie ook in op de evaluatie van de Risk-Sharing Finance Facility (RSFF). Onder dit instrument wordt voor de periode 2007–2013 Euro 1 miljard vanuit KP7 (twee tranches van Euro 500 miljoen) en Euro 1 miljard van de eigen middelen van de Europese Investeringsbank (EIB) samengevoegd als reserve voor leningen van de EIB voor R&D activiteiten met een hoger risicoprofiel. De evaluatiecommissie concludeert dat de RSFF goed functioneert en bijdraagt aan betere financiering van R&D. Het advies luidt dan ook om de reeds gereserveerde tweede tranche van Euro 500 miljoen in KP7 voor de RSFF vrij te maken. De Commissie heeft aangegeven de tweede tranche inderdaad in te gaan zetten. Een kanttekening is dat financiering van het MKB en onderzoeksinfrastructuren via deze faciliteit achter blijft. De Commissie zal daarom onderzoeken hoe het MKB en onderzoeksinfrastructuren beter kunnen worden bereikt.

In de conceptconclusies verwelkomt de Raad de adviezen van de expertgroep en ondersteunt de Raad de door de Commissie voorgestelde maatregelen. De Raad legt daarin nadruk op een geïntegreerde strategie voor onderzoek en innovatie, het bereiken van vereenvoudiging en van stroomlijning. Een aantal lidstaten wil concrete actiepunten formuleren voor het verder betrekken van de oostelijke lidstaten in het onderzoeks- en innovatie-instrumentarium. Diverse landen, waaronder Nederland, achten vergroten van deelname van belang, maar vinden dat dit niet ten kostte moet gaan van het excellentiecriterium.

Net als de expertgroep en de Commissie hecht Nederland aan een integrale benadering van het onderzoeks en innovatiebeleid, vereenvoudiging en stroomlijning van het instrumentarium. Nederland onderkent dat de ruimte binnen de huidige programmeringperiode beperkt is en dat de meeste aanpassingen in de nieuwe financiële perspectieven vorm zullen moeten krijgen. Nederland ondersteunt daarbij de Commissie in haar streven om zoveel als mogelijk ook in de huidige instrumenten rekening te houden met de aandachtspunten. Dit geldt bijvoorbeeld voor het vereenvoudigen van regels voor deelname, meer aandacht voor innovatie, verbetering van samenwerking in de kennisdriehoek en het tot stand komen en gebruik van grootschalige onderzoeksinfrastructuren. Daarbij is het van groot belang dat de Commissie nu al maatregelen neemt om de administratieve lasten te verlagen en ook in het nieuwe programma duidelijke vereenvoudiging bewerkstelligd. Voor het stimuleren van de deelname van de oostelijke lidstaten aan het kaderprogramma is Nederland van mening dat de hiervoor noodzakelijke capaciteitsopbouw voor onderzoek en innovatie met name via structuurfondsen gerealiseerd moet worden. Onder het kaderprogramma moeten excellentie en kwaliteit van onderzoeksvoorstellen doorslaggevend zijn. Tenslotte ondersteunt Nederland de ambitie van de Commissie om de tweede tranche van het RSFF van Euro 500 miljoen vrij te maken. Nederland ondersteunt het onderzoek naar het beter bereiken van het MKB en de onderzoeksinfrastructuren.

Voortgang Innovatie Unie en het Europees Innovatie Partnerschap «Actief en gezond ouder worden»

Raadsconclusies

De Raad zal waarschijnlijk conclusies aannemen over het Europese Innovatiepartnerschap «Actief en gezond ouder worden». Tevens zullen het voorzitterschap en de Commissie een korte terugblik geven op de bespreking van innovatie tijdens de Europese Raad van 4 februari jongstleden (zie verslag TK 21 501-20 nr 507)

In de conclusies van 26 november jongstleden verwelkomde de Raad het initiatief van de Commissie om Europese innovatiepartnerschappen op te zetten. Deze partnerschappen worden opgezet voor het ontwikkelen van oplossingen voor een specifieke maatschappelijke uitdaging door het onderzoek- en innovatiebeleid en de bijbehorende instrumenten beter op elkaar aan te laten sluiten, zowel aan de vraag- als aan de aanbodszijde. Ook vroeg de Raad in november aan de Commissie het voorstel voor het proefinitiatief «Actief en gezond ouder worden» uit te werken. Daarbij is besloten dat de Raad de besluiten neemt over mogelijke toekomstige partnerschappen voordat deze daadwerkelijk van start gaan. De Europese Raad benadrukte op 4 februari 2011 eveneens het belang van het lanceren van een proefinitiatief op het terrein van actief en gezond ouder worden.

In de conceptconclusies verwelkomt de Raad de intenties van de Commissie om een stuurgroep op te zetten voor het proefinitiatief «Actief en gezond ouder worden». Deze stuurgroep zal bestaan uit hoge vertegenwoordigers van lidstaten, bedrijfsleven, wetenschap en maatschappelijke organisaties. De stuurgroep is verantwoordelijk voor het opstellen van een strategisch implementatieplan voor september 2011. De Raad benadrukt dat alle bestaande initiatieven op het terrein van «Actief en gezond ouder worden» moeten worden meegenomen bij de uitwerking van het partnerschap. Ook wil de Raad dat de pilot bijdraagt aan het verbeteren van de synergie tussen de verschillende initiatieven en dat de pilot leidt tot vereenvoudiging van het Europese onderzoek- en innovatielandschap.

Nederland onderschrijft het belang van het vinden van innovatieve oplossingen voor de grote maatschappelijke uitdagingen en vindt dat stroomlijning van het onderzoek- en innovatielandschap en betere aansluiting in de onderzoek- en innovatieketen vereist is. De innovatiepartnerschappen moeten hier een belangrijke rol in spelen. Nederland vindt het in het bijzonder van belang dat de partnerschappen daadwerkelijk bijdragen aan vereenvoudiging en stroomlijning door verbeterde clustering van instrumenten en reductie van het aantal bestaande instrumenten. Daarnaast hecht Nederland aan lichte coördinatiestructuren en goede betrokkenheid van de stakeholders en de Raad bij de partnerschappen. De raadsconclusies komen wat Nederland betreft afdoende tegemoet aan deze voorwaarden.

Interne Markt Akte

Informatie van de Commissie en gedachtewisseling

De Raad zal van gedachten wisselen over de interne markt akte, naar aanleiding van een presentatie van de Commissie over de voorlopige resultaten van de publieke consultatie over de interne markt.

Op 27 oktober 2010 presenteerde Commissaris Barnier de mededeling «Naar een Single Market Act – voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen.» Hierin noemde de Commissie 50 voorstellen om de interne markt te versterken en een nieuwe impuls te geven. De presentatie van de mededeling vormde het begin van een publieke consultatie die eind februari afloopt. Nederland heeft op de voorstellen gereageerd, waarover uw Kamer bij brief van 28 januari 2011 is geïnformeerd (EK 2010/11, 32 593, A resp. TK 2010/11, 21 501-30, nr. 250).

Nederland zal, conform de kabinetsreactie op de mededeling, het belang van verdere versterking van de interne markt benadrukken. De interne markt moet worden benut als motor voor economische groei en werkgelegenheid. Daartoe acht Nederland van cruciaal en prioritair belang dat nu spoedig via versterkte samenwerking het EU-octrooi tot stand wordt gebracht, dat voortvarend wordt gewerkt aan het ontwikkelen van een digitale interne markt en de verdere ontwikkeling van de interne markt voor diensten en de netwerksectoren (verbeteren van essentiële infrastructuurvoorzieningen). Verder zal Nederland aandacht vragen voor slimme en kwalitatief goede regelgeving op het gebied van de interne markt. Hiertoe behoren de voorstellen van de Commissie ter vermindering van administratieve lasten en vereenvoudiging van regelgeving. Tevens steunt Nederland de voorstellen voor verbeterde toepassing, uitvoering en handhaving van interne markt regels. Op Europees niveau acht Nederland het van essentieel belang dat de Raad voor Concurrentievermogen een sterkere rol neemt en houdt. Zowel de Commissie als de Raad moet een geïntegreerde aanpak vanuit het perspectief van de interne markt borgen.

Dienstenrichtlijn

Presentatie Commissie en Raadsconclusies

De Raad is voornemens conclusies aan te nemen over de interne markt voor diensten. Basis daarvoor is de op 27 januari 2010 uitgebrachte Mededeling «Op weg naar een betere werking van de eengemaakte dienstenmarkt– voortbouwen op de resultaten van het in de dienstenrichtlijn vastgelegde proces van wederzijdse beoordeling». Uw Kamer zal voor het Algemeen Overleg van 8 maart separaat worden geïnformeerd over deze mededeling. In deze brief zal ook worden ingegaan op de implementatie van de dienstenrichtlijn. Dit komt deels tegemoet aan uw verzoek om een kabinetsreactie inzake de resolutie van het Europees Parlement van 15 februari 2011 over de tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn en het verslag van het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn. We kunnen hier in het Algemeen Overleg van 8 maart a.s. verder over van gedachten wisselen.

In de mededeling presenteert de Commissie de belangrijkste resultaten van het proces van wederzijdse beoordeling. De Commissie concludeert dat de implementatie van de dienstenrichtlijn een mijlpaal vormt in het proces om de interne markt voor diensten te realiseren, maar dat er nog meer moet gebeuren om het potentieel van een daadwerkelijk interne dienstenmarkt volledig te benutten. Het proces van wederzijdse beoordeling is volgens de Commissie een succesvol instrument gebleken. Alle lidstaten hebben voor al hun wet- en regelgeving moeten beoordelen of deze mogelijk in strijd is met de dienstenrichtlijn. Eind 2009 hebben de lidstaten de resultaten van deze screening gerapporteerd aan de Commissie. Vervolgens zijn deze resultaten in 2010 door lidstaten en Commissie tezamen aan een wederzijdse beoordeling onderworpen. Daarbij zijn de screeningsresultaten per sector (bijvoorbeeld bouw, toerisme, detailhandel) of horizontaal door sectoren heen (bijvoorbeeld inschrijving in het handelsregister) besproken. Door de wederzijdse beooordeling is een goed beeld verkregen van de regels en voorschriften waarmee dienstverleners in de praktijk te maken krijgen als zij zich vestigen of tijdelijk hun diensten willen aanbieden in een andere lidstaat.

De Commissie doet een aantal voorstellen voor acties voor de komende twee jaar. Zo zal de Commissie onverminderd actief de lidstaten met een implementatieachterstand blijven aansporen. Ook wil de Commissie samen met de lidstaten concrete dienstenactiviteiten dit jaar en volgend jaar onderwerpen aan een zogenaamde «performance check». Hierin wordt bezien hoe verschillende EU-wetgevingsinstrumenten die naast de dienstenrichtlijn van toepassing zijn op dienstverrichters worden toegepast en hoe zij gezamenlijk uitwerken in de praktijk. Verder wil de Commissie onderzoeken of enkele concrete resterende belemmeringen op de dienstenmarkt kunnen worden weggenomen, zoals regelingen die bepaalde activiteiten aan dienstverrichters met specifieke beroepskwalificaties voorbehouden, eisen aan de rechtsvorm en kapitaalbezit, en bepaalde verzekeringsverplichtingen.

De Raad benadrukt in de conceptconclusies dat een verdere versterking van de interne markt voor diensten van vitaal belang is voor economische groei en werkgelegenheid. In lijn met de Nederlandse inzet wordt er aangedrongen op een spoedige afronding van de implementatie van de dienstenrichtlijn in enkele lidstaten waar dit nog niet volledig is gebeurd. Daarnaast spreekt de Raad haar waardering uit voor de resultaten van de wederzijdse beoordeling en roept lidstaten en de Commissie op de interne markt voor diensten verder te versterken. De Raad omarmt het voorstel van de Commissie voor een performance check. Nederland zal benadrukken dat een blijvende aandacht voor de interne markt voor diensten noodzakelijk is. Hierbij past een ambitieuze agenda van zowel de Commissie als de lidstaten. Nederland hecht grote waarde aan de voorgestelde performance check, vanwege de praktische benadering en een focus op concrete belemmeringen waar ondernemers mee geconfronteerd worden. Op basis van de resultaten zal mede vastgesteld kunnen worden of – en zo ja in welke sectoren nadere acties en maatregelen nodig zijn.

Mededeling over grondstoffenmarkten en grondstoffen

Raadsconclusies

De Raad zal conclusies aannemen over de mededeling over grondstoffenmarkten en grondstoffen die de Commissie op 2 februari jongstleden heeft gepubliceerd. Voorafgaand aan het Algemeen Overleg van 8 maart as. zal de Kamer tevens de beoordeling van het voorstel via een fiche Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC-fiche) ontvangen.

De mededeling is een vervolg op het grondstoffeninitiatief van de Europese Commissie uit 2008. Ten opzichte van het vorige voorstel is nu naast minerale (non-energetische) grondstoffen aandacht besteed aan landbouwgrondstoffen en de werking van grondstoffenmarkten. De mededeling is opgebouwd uit twee delen. In het eerste deel van de Mededeling wordt ingegaan op de oorzaken voor stijgende grondstofprijzen en toenemende prijsfluctuaties op grondstofmarkten. In het tweede deel van de Mededeling wordt ingegaan op zowel de geboekte voortgang als de beoogde vervolgstappen op de drie pijlers van het oorspronkelijke grondstoffeninitiatief:

  • 1) Het veilig stellen van toegang tot grondstoffen door middel van open handelssystemen en stabiele wereldmarkten;

  • 2) Het vergroten van duurzame beschikbaarheid van grondstoffen die binnen de EU gevonden worden;

  • 3) Het terugdringen van de Europese consumptie van primaire grondstoffen, o.a. via recycling en materiaalinnovatie.

De Raad benadrukt in haar conceptconclusies dat toegang tot en beschikbaarheid van grondstoffen op open, stabiele en onverstoorde markten cruciaal is voor duurzame groei en concurrentievermogen van de Europese industrie. Het belang van financiële markten voor het indekken van risico’s voor producenten en consumenten van grondstoffen wordt erkend. Tegelijkertijd wordt benadrukt dat de groeiende invloed van financiële actoren en mogelijke effecten van speculatie op grondstoffenmarkten nader moet worden onderzocht. De Raad verzoekt de Commissie om een actieve rol te spelen in het werk van de G20 op dit terrein. Tevens nodigt de Raad de Commissie uit om, in consultatie met Lidstaten en industrie, met initiatieven te komen die kunnen bijdragen aan openbaarmaking van financiële gegevens van bedrijven die in de mijnbouwindustrie actief zijn. De conclusies besteden speciale aandacht aan partnerschappen met andere landen die essentiële grondstoffen gebruiken of leveren, om samen te werken aan grondstofvoorziening. De Commissie wordt aangemoedigd om uitwisseling tussen de lidstaten van informatie en best practices op het terrein van landgebruik, mijnbouwvoorschriften, recycling enz. te faciliteren. De Commissie wordt ook aanbevolen innovatie en onderzoek te bevorderen ten aanzien van de gehele grondstofketen (van exploratie en winning tot toepassing, recycling, ecodesign, hulpbronefficiëntie en vervanging van grondstoffen).

Nederland ondersteunt de Commissie in de integrale benadering van grondstoffenmarkten in relatie tot financiële markten, waarbij het juist is dat de grote verschillen tussen grondstofmarkten worden benoemd. De inzet van Nederland is om grondstofzekerheid te waarborgen op een zodanige manier dat de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven wordt versterkt en de voorzieningszekerheid voor toekomstige generaties op peil blijft. Cruciaal voor Nederland is dat hierbij enerzijds rekening wordt gehouden met de stabiliteit en openheid van de markt, en anderzijds met de duurzaamheid van productie en gebruik van grondstoffen (binnen en buiten de EU). Het veiligstellen van voldoende grondstoffen van de gewenste kwaliteit en duurzaamheid is wat Nederland betreft in eerste instantie een taak van bedrijven zelf. Overheden hebben hierbij een ondersteunende rol. Nederland vindt aandacht voor het belang van innovatie voor zowel zuiniger gebruik en recycling van grondstoffen, als voor de ontwikkeling van alternatieve grondstoffen van groot belang. Dit is volgens Nederland cruciaal om aan de vraag naar grondstoffen te kunnen blijven voldoen en de concurrentiekracht van het Nederlands bedrijfsleven te waarborgen en te versterken. Om die reden is grondstofschaarste een aandachtsgebied in het nieuwe bedrijfslevenbeleid (topsectoren). Ook in de toekomst blijft een actieve grondstoffendiplomatie een belangrijke pijler van het Europese grondstoffenbeleid, waarbij dialoog met strategische partners en het bespreken van exportbeperkingen in zo inclusief mogelijke multilaterale (WTO, G20) fora de voorkeur heeft. Nederland acht het tevens van belang dat MVO in de mijnbouw sector en transparantie in de grondstofketens worden bevorderd. Voorwaarde voor eventuele rapportageverplichting is voor Nederland dat deze een daadwerkelijke bijdrage leveren aan het oplossen van problemen in de grondstofketen. Nederland heeft daarnaast goede ervaringen opgedaan met «ronde tafel dialogen» om duurzaam gebruik van en toegang tot biotische grondstoffen te bevorderen. Nederland steunt de inzet van de Commissie op EU ontwikkelingsbeleid gericht op versterking van de landbouwsector in ontwikkelingslanden. Nederland steunt op duurzame ontwikkeling gerichte partnerschappen met ontwikkelingslanden met een grote grondstoffenrijkdom. Nederland acht het van belang dat de inkomsten die de lokale overheden ontvangen ten goede komen aan armoedebestrijding en diversificatie van de lokale economie. Nederland steunt ook de voornemens om onderzoek te doen naar barrières die toenemende en verbeterde recycling in de weg staan en om uitwisseling van best practices op dit gebied te bevorderen. Herziening van (delen van) de Europese afvalwetgeving zal noodzakelijk kunnen blijken.

EU-octrooi: autorisatie van versterkte samenwerking

Raadsbesluit

De Raad zal naar verwachting het autorisatiebesluit voor versterkte samenwerking op het terrein van het EU-octrooi formeel goedkeuren. Eerder, op 14 februari, heeft de Raad al ingestemd met verzending van het autorisatiebesluit naar het Europees Parlement. Het Europees Parlement heeft het autorisatiebesluit op 15 februari jl. goedgekeurd. De besluitvormingsprocedure is dat de Raad, na goedkeuring van het Europees Parlement, een beslissing neemt over versterkte samenwerking op basis van een gekwalificeerde meerderheid. Nu het Europees Parlement het autorisatiebesluit heeft goedgekeurd kan de Raad dit formeel goedkeuren.

Het Verdrag voorziet in de mogelijkheid tot versterkte samenwerking: onder bepaalde voorwaarden en met een minimum van negen lidstaten kunnen deze onderling nauwere samenwerking aangaan op bepaalde beleidsterreinen (artikel 329 VWEU).

Ondanks intensieve onderhandelingen moest in december 2010 worden geconcludeerd dat een akkoord op basis van de vereiste unanimiteit binnen een redelijke termijn niet mogelijk is. Daarop besloot een aantal lidstaten, op initiatief van Nederland en Zweden, een verzoek te richten aan de Commissie om over te kunnen gaan op versterkte samenwerking. De Commissie presenteerde daarop een voorstel voor een Raadsbesluit met autorisatie voor de versterkte samenwerking. Inmiddels staan 25 lidstaten achter dit initiatief. Alleen Italië en Spanje blijven zich verzetten.

Na goedkeuring in de Raad kunnen de besprekingen over de verdere invulling van de versterkte samenwerking beginnen. Deze besprekingen zullen plaatsvinden op basis van nieuwe voorstellen van de Commissie voor het EU-octrooi en de vertaalregeling, specifiek voor de versterkte samenwerking. Commissaris Barnier heeft aangegeven, gelet op het grote belang, haast te willen maken met de presentatie van deze voorstellen. Zoals weergegeven in het autorisatiebesluit zullen de Commissievoorstellen voldoen aan een aantal voorwaarden, o.a.:

  • het voorstel voor een verordening EU-octrooi zal gebaseerd zijn op het akkoord van de Raad voor Concurrentievermogen van december 2009. Dit betekent ondermeer dat het EU-octrooi zal bestaan naast nationale en Europese octrooien. Dit brengt met zich mee dat een EU-octrooiaanvraag gelijk is aan een Europese octrooiaanvraag. De aanvrager beslist na verlening of dit een EU-octrooi wordt.

  • de vertaalregeling zal gebaseerd zijn op het eerdere voorstel van de Commissie, aangevuld met enkele compromisvoorstellen van het toenmalig Belgisch voorzitterschap. Het gaat hier bijvoorbeeld om een tijdelijk overgangsregime waarin er altijd een Engelse vertaling van de conclusies beschikbaar is. In het autorisatiebesluit wordt duidelijk gemaakt dat een eventueel overgangsregime tijdelijk van aard is en afloopt zodra er hoge kwaliteit machinevertalingen voorhanden zijn. Verder wordt verduidelijkt dat vertalingen geen juridische waarde hebben, dat in geval van een geschil een handmatige vertaling moet worden gemaakt van het gehele octrooi en dat een regeling opgesteld moet worden voor compensatie van vertaalkosten voor bedrijven die een octrooi aanvragen in een andere taal dan één van de werktalen van het Europees Octrooi Bureau (EOB).

Nederland hecht sterk aan vooruitgang in het octrooidossier. Een EU-octrooi is belangrijk voor het bedrijfsleven dat wacht op een goed en betaalbaar EU-octrooi. Dit levert vele voordelen op voor innovatieve bedrijven en voor het Europese concurrentievermogen. Sinds duidelijk is dat een akkoord met 27 lidstaten binnen redelijke termijn niet mogelijk is, zet Nederland vol in op het instrument van versterkte samenwerking. Nederland juicht het voorspoedige verloop van de procedure tot versterkte samenwerking, met steun van 25 lidstaten in de Raad en de goedkeuring van het EP, van harte toe en stemt in met formele goedkeuring tijdens de Raad voor Concurrentievermogen. Nederland zal de Commissie oproepen zo snel mogelijk haar inhoudelijke voorstellen te presenteren zodat de besprekingen tussen de deelnemende lidstaten binnen de versterkte samenwerking snel kunnen starten. Tot slot ziet Nederland uit naar het advies van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van het beoogde systeem voor octrooirechtspraak met het Verdrag, dat op 8 maart a.s. wordt verwacht.

Naar boven