21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 248 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 december 2010

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Economische Zaken over de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie inzake de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen (Kamerstuk 21 501-30, nr. 246) van 10 december 2010, de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie inzake concept nationaal hervormingsprogramma in het kader van de Europa 2010 strategie (Kamerstuk 21 501-20, nr. 493) van 29 november 2010 en de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken inzake fiche mededeling slimme regelgeving in de Europese Unie (Kamerstuk 22 112, nr. 1092) van 22 november 2010.

De vragen en opmerkingen zijn op 7 december 2010 aan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voorgelegd. Bij brief van 9 december 2010 zijn ze door de minister beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van der Ham

Adjunct-griffier van de commissie,

Van der Velden

Inhoudsopgave

 

blz.

  

– Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

  

· Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD

2

· Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA

2

· Vragen en opmerkingen van de leden van het CDA

4

· Vragen en opmerkingen van de leden van de van de SP

5

· Vragen en opmerkingen van de leden van D66

7

  

– Reactie van de minister

8

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de brieven 2 op de agenda van het schriftelijk overleg Raad voor concurrentievermogen van 10 december 2010.

Deze leden steunen het kabinet in haar poging een verzoek te doen tot versterkte samenwerking op het gebied van het EU-octrooi. Zoals deze leden al vaak te kennen hebben gegeven is het van zeer groot belang dat dit octrooi er zo snel mogelijk komt. Kan de minister aangeven hoe groot hij de kans acht dat het verzoek tot versterkte samenwerking gehonoreerd wordt en op welke termijn er dan een EU-octrooi ingevoerd kan worden?

Genoemde leden steunen de lijn van het Nationaal Hervormingsprogramma volledig. Graag hadden deze leden echter iets meer aandacht gezien voor ICT en de Digitale Agenda. Zoals al eerder door deze leden opgemerkt is ICT een van de belangrijkste drivers van onze economie.

50 procent van de regeldruk in Nederland komt uit de EU. Deze leden zijn dan ook verheugd over de Mededeling «slimme regelgeving» van de Europese Commissie. Genoemde leden zijn een groot voorstander van minder regels. Regels beïnvloeden vrij verkeer, ondernemerschap, en geven soms een misplaatst gevoel van zekerheid. Regels zijn ingrepen die vaak het vrij verkeer tussen bedrijven en mensen beïnvloeden, dat gaat meestal ten koste van initiatief, innovatie en uiteindelijk van concurrentievermogen.

De discussie over regelgeving gaat echter niet alleen over minder regels. Het gaat met name om de vraag of economische groei nu wel of niet gediend is met regels op EU of landelijk niveau. Is de minister het met deze leden eens dat dit een van de belangrijkste uitgangspunten zou moeten zijn in besluiten over regulering?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie willen de minister vragen met zijn Duitse collega in overleg te treden over de situatie op de Nederlandse postmarkt. Deze leden zijn van mening dat op de Nederlandse postmarkt sprake is van oneerlijke concurrentie. Specifiek willen deze leden de minister vragen om in overleg met de Duitse regering stappen te ondernemen om postbedrijven te bewegen hun prijzenoorlog te staken waarbij deze bedrijven in ieder geval worden bewogen hun werknemers niet onder het minimumloon te laten werken.

Genoemde leden hebben met belangstelling kennis genomen van het feit dat wordt gewerkt aan een nieuwe consumentenrichtlijn. Deze leden willen graag van de minister weten hoe het staat met de vorderingen op het gebied van het collectief consumentenrecht. Deze leden zijn voorstander van een collectief consumentenrecht. Genoemde leden vragen het kabinet dan ook zich in te zetten vóór verankering van een collectief consumentenrecht in de richtlijn omdat dit kan bijdragen aan compensatie van en afschrikking tegen kartelvorming. Deze leden zijn van mening dat dit een vooruitgang voor zowel consument als MKB kan betekenen.

Genoemde leden hebben kennisgenomen van de inzet van het kabinet rondom het Europess Globaliseringsfonds. Deze leden zijn het met de minister eens dat nationaal en regionaal beleid onontbeerlijk is rondom sluiting van bedrijven maar zijn tevens van mening dat de EU een vehikel moet zijn is om nadelige gevolgen die globalisering ook met zich meebrengt op te vangen. Deze leden vragen daarom waarom de minister er voor kiest zich te richten tegen uitbreiding van de rol van het Europese Globaliseringsfonds. Deze leden vragen in het bijzonder hoe dit te rijmen is met het feit dat het kabinet onlangs rondom MSD en Abbott en in het verleden een beroep heeft gedaan op het fonds? Heeft dit fonds volgens de minister zijn nut niet bewezen? Daarbij vragen deze leden in de context van de economische situatie waarom juist nu deze afweging wordt gemaakt.

Genoemde leden hebben met belangstelling kennisgenomen van de positie van het kabinet rondom het EU Industriebeleid. Deze leden willen de minister vragen in hoeverre deze «specifieke sectoren» aansluiten bij de in het regeerakkoord genoemde sleutelgebieden en welke randvoorwaarden de minister denkt te kunnen verbeteren als compensatie voor het terugschroeven van de innovatiebudgetten vanuit Den Haag. Met betrekking tot de concurrentiemonitor willen deze leden de minister er op wijzen dat dit geen prikkel mag zijn tot een «race to the bottom» op bijvoorbeeld belastinggebied. Deze leden willen de minister vragen vooral positieve kengetallen op te nemen in deze monitor, zoals toename en afname van investeringen in onderwijs en innovatie. Ook zouden deze leden de minister willen vragen «sociale innovatie» op te nemen in de concurrentiemonitor.

Met betrekking tot de interne markt akte willen genoemde leden vragen om in overleg met sociale partner een sociaal protocol bij het verdrag op te nemen. Deze leden constateren dat interne marktregels kunnen botsen met sociale verworvenheden. Het niet opnemen van een sociaal protocol betekent volgens deze leden voortzetting van de onwenselijke praktijk dat interne marktregels per definitie boven sociale bescherming gaan. Deze leden verzoeken de minister er voorts op toe te zien dat beschermende beginselen van het collectieve arbeidsrecht ook zullen gelden binnen de context van de interne markt. Tot slot willen deze leden de minister vagen zich in te zetten voor evaluatie van de Europese aanbestedingsrichtlijn. Regels rondom aanbesteding raken direct aan de publieke dienstverlening in Nederland. Hier geldt volgens deze leden dat marktregels te vaak automatisch voorrang krijgen op kwaliteit van dienstverlening.

Deze leden steunen de lijn van de minister rondom het octrooirecht en zijn van mening dat de route van de versterkte samenwerking moet worden gekozen. Ook steunen genoemde leden de positie van de minister rondom de verordening over de staatssteun aan kolenmijnen. Deze leden zijn het met de minister eens dat de inzet vanuit de Europese Commissie rondom slimme regelgeving teleurstellend en weinig concreet is. Deze leden steunen de minister in het aanbrengen van praktische verbeteringen waarbij de suggestie wordt meegegeven vaker een horizonbepaling in richtlijnen en dergelijke op te nemen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor het Concurrentievermogen van 10 december 20103. Er staat een aantal zaken op de agenda. In de eerste plaats de Verordening betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen, ten aanzien waarvan Nederland een geïsoleerde positie inneemt.

In de tweede plaats zal worden gesproken over het EU-octrooi continueren met een debat over versterkte samenwerking. Deze leden lezen dat er geen akkoord lijkt te kunnen worden gesloten tussen alle EU-lidstaten, en dat een versterkte samenwerking tussen minstens negen lidstaten het hoogst haalbare lijkt. Een EU-octrooi zou de concurrentiepositie van de Europese Unie in het algemeen, en zeker ook van het Nederlandse bedrijfsleven, aanzienlijk versterken. Genoemde leden vinden het jammer dat de Nederlandse inzet niet tot een akkoord heeft geleid. Welke lidstaten zullen versterkte samenwerking steunen? Hoe schat het kabinet het risico dat er een blokkerende minderheid ontstaat tegen versterkte samenwerking?

In de derde plaats zal de Raad waarschijnlijk op 10 december raadsconclusies aannemen over de mededeling van de Commissie over «Geïntegreerd industriebeleid in een tijd van globalisering» van 28 oktober 2010. Genoemde leden zijn met het kabinet positief over de focus van de mededeling op het creëren van de juiste randvoorwaarden. Ten aanzien van de geïntegreerde aanpak die de Commissie voorstaat, waarbij de effecten op industrie en diensten van nieuwe Europese initiatieven en regelgeving zorgvuldiger zullen worden getoetst, vragen deze leden hoe dit concreet gaat worden vormgegeven. Wordt hierbij ook ingezet op vereenvoudiging van regelgeving en verlaging van de administratieve lasten en nalevingskosten? Hoe zullen deze effecten worden getoetst? Het kabinet staat terughoudend tegenover het idee dat de Europese Commissie ten behoeve van de financiering van grote infrastructuurprojecten obligaties uit gaat geven, en kritisch tegenover het uitbreiden van de rol van het Europese Globaliseringfonds. Deze leden kunnen zich vinden in deze lijn.

In de vierde plaats zal worden gesproken over de werking van de interne markt, waarover de Commissie een mededeling heeft gedaan. De voorstellen van de Commissie zijn gericht op krachtige, rechtvaardige en duurzame groei, op het inbedden van de «burger-dimensie», en op de verbetering van toepassing en handhaving van interne marktregels. Deze leden gaan hierin mee, maar verzoeken het kabinet nader te duiden wat er precies staat te gebeuren op het gebied van de interne marktregels. Welke regels worden onvoldoende toegepast en gehandhaafd en zullen de voorgestelde verbeteringen ook echt een oplossing voor problemen bieden?

In de vijfde plaats zal worden gesproken over kansspelen. Het kabinet stelt dat zij het aannemen van conclusies door de Raad over dit thema op dit moment een positief signaal acht, maar dat aan Europese harmonisatie van kansspelregelgeving mogelijk risico’s kleven voor het Nederlandse kansspelbeleid dat gericht is op kanalisatie. Kan het kabinet genoemde leden nader duiden waarom zij het aannemen van conclusies een positief signaal acht, en toch voor Nederland risico’s ziet? En wat gaat het kabinet doen om te voorkomen dat deze risico’s bewaarheid worden?

Ten zesde zal worden gesproken over de consumentenrechten. Wanneer verwacht het kabinet meer duidelijkheid over het totaalpakket van de richtlijn?

Genoemde leden merken ten aanzien van de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over het concept Nationaal Hervormingsprogramma in het kader van de Europa 2020 Strategie4 het volgende op. Hebben genoemde leden het correct begrepen dat het Nationale Hervormingsprogramma in april 2011 definitief zal worden toegestuurd aan de Europese Commissie? Wil het kabinet toezeggen het Nationaal Hervormingsprogramma tijdig aan de Kamer toe te zenden, zodat hierover nog overleg met het kabinet mogelijk is?

Ten slotte hebben deze leden een aantal vragen over de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken naar aanleiding van het fiche dat werd opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)5. Ten eerste ten aanzien van het fiche Mededeling Slimme Regelgeving in de Europese Unie. Het kabinet geeft aan dat een goede inschatting van de (financiële) implicaties van deze acties op dit moment niet kan goed worden gemaakt, omdat nog veel afhankelijk is van de concrete uitwerking hiervan. Kan het kabinet aangeven wanneer deze concrete uitwerking zal plaatsvinden? Genoemde leden delen de mening van het kabinet dat de mededeling weinig concreet is en de ambitie mist die werd verwacht door de toebedeling van het dossier aan Commissievoorzitter Barroso. Kan het kabinet aangeven hoe zij gaat zorgen dat deze ambitie zo snel mogelijk wordt verhoogd, en hoe bestuurlijke lasten hierbij expliciet worden betrokken. Deze leden zijn namelijk van mening dat bestuurlijke lasten, zoals inspectie- en rapportageverplichtingen aan lidstaten, zoveel en zo snel mogelijk moeten worden teruggedrongen. Voorts hebben genoemde leden tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aandacht besteed aan de vraag hoe Actal, of Actal-plus, een Europese pendant kan krijgen. Europees zijn er immers ook nog slagen te maken. Hoe gaat het kabinet hieraan vorm geven, aangezien zij stelt dat uit de mededeling  de indruk ontstaat dat het Europese systeem van impact assessments (effectbeoordeling voorgenomen regelgeving) voltooid zou zijn? Genoemde leden denken hier immers anders over!

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de agenda behorende bij het schriftelijk overleg Raad voor het Concurrentievermogen van 10 december 2010 en één algemene en enkele specifieke vragen met betrekking tot de agenda.

Het SP-Europarlementslid De Jong heeft aan de Europese Commissie vragen gesteld over subsidies uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) die verleend zijn aan TNT6. De Commissie heeft in haar antwoord gemeld dat zij de betrokken beheersinstantie van de lidstaat heeft verzocht hieromtrent informatie te verstrekken. Kan de minister aangeven of de beheersorganisatie reeds hierop een antwoord heeft kunnen geven? Zo neen, op welke termijn kan de beheersorganisatie dat doen? Kan de minister het antwoord ook richting de Kamer sturen?

Op de agenda van de Raad voor het Concurrentievermogen staat onder andere de consumentenrichtlijn op de agenda. Die is flink aangepast ten opzichte van het oorspronkelijke onderhandelingsstuk van 8 oktober 2008, waarover ook de Sociaal Economische Raad (SER) een advies heeft opgesteld. Is de inzet van Nederland nog steeds om te streven naar volledige harmonisatie van het voorstel, terwijl daarbij wordt ingezet op een juist evenwicht tussen een hoog niveau van consumentenbescherming en het verbeteren van het concurrentievermogen van het bedrijfsleven? Kan het kabinet een overzicht verstrekken van de punten waarop de Nederlandse consumentenbescherming zou verminderen, als het huidige voorstel zou worden aangenomen? En wat zijn de punten waarop de Nederlandse consumentenbescherming het meest verbeterd? Zou het kabinet verder de Kamer van een gedetailleerde stand van zaken kunnen voorzien?

Het eerste concept Nationaal Hervormingsprogramma is vooral een weergave van het regeerakkoord. Het is verder nog kwalitatief van aard. Deze leden hebben hierover een aantal vragen. Er schijnt geen verplichting te zijn om het Nationaal Hervormingsprogramma aan te vullen met kwantitatieve doelstellingen, terwijl naar onze kennis de kwantitatieve doelstellingen van de EU2020-strategie, die in juni vastgesteld zijn door de Europese Raad, zouden worden vertaald naar nationale doelstellingen. Kan het kabinet dit verklaren? Kan het kabinet aangeven of het wel van plan is deze kwantitatieve doelstellingen vast te stellen en welke overwegingen daarbij een rol spelen?

Bij de passage over de hervorming van het financiële stelsel op pagina’s zeven en acht, wordt aangegeven dat Nederland initiatieven tot hervormingen ondersteunt. Recent heeft Eurocommissaris Barnier aangegeven dat hij van mening is dat er in het kader van Basel III geen stappen moeten worden genomen die het economisch herstel hinderen7. Deelt de minister deze opvatting? Wat verstaat de minister onder stappen die het economisch herstel hinderen? Hoe verhoudt een mogelijke versoepeling zich met het uitgangspunt dat de maatschappij behoed moet worden voor kosten van mogelijke toekomstige financiële crises? Is Basel III niet juist om die reden ontworpen?

Bij de passage over het versterken van de binnenlandse vraag op pagina zeven wordt aangegeven dat nader wordt onderzocht welke ontwikkelingen achter het afnemen van de binnenlandse vraag schuil gaan. Deze leden hebben hierover een aantal vragen. Het Nederlandse beleid is er de afgelopen 30 jaar op gericht geweest om de exportpositie te versterken door de loonkosten te drukken. Het spiegelbeeld van de toenemende vraag vanuit het buitenland, is dan een afnemende binnenlandse consumptieve vraag. Zou het bovenstaande onderzoek ertoe kunnen leiden dat het kabinet het beleid tot loonmatiging gaat herzien, of sluit u dat bij voorbaat uit? Welke uitkomsten uit het onderzoek zouden ertoe kunnen leiden dat u dit beleid gaat herzien?

Kloppen de berichten dat de vakcentrales nauwelijks zijn betrokken bij de totstandkoming van het Nationaal Hervormingsprogramma? Waarom is voor een dergelijke werkwijze gekozen? Zou het niet verstandig zijn geweest om de vakcentrales nauwer te betrekken bij de opstelling hiervan, zeker omdat een aantal punten op zijn minst raken aan de terreinen waarop sociale partners verantwoordelijkheid genieten? Kan het kabinet toezeggen dat bij volgende versies de vakcentrales nauwer worden betrokken?

Deze leden verzoeken het kabinet om ook volgende versies van het Nationaal Hervormingsprogramma eerst aan de Kamer te doen toekomen, alvorens ze naar Europese Commissie worden gestuurd. Kan de minister dit toezeggen?

Volgens de vakbonden heeft over toepassing van arbeidsmarktindicatoren geen consultatie van de vakbonden plaatsgevonden. Klopt dit? Zo ja, waarom is daarvoor gekozen? Kan het kabinet toezeggen dit in het vervolg wel te doen?

Een van de hoofddoelstellingen van de EU2020-strategie is het terugbrengen van het aantal mensen dat in armoede verkeerd, tot 20 miljoen. Hoe verhoudt het kabinetsplan om uitkeringen te verlagen met 13 procent en te bezuinigen op de Wajong zich tot deze doelstelling? Welke kwantitatieve bijdrage wil het kabinet leveren aan deze doelstelling? En hoe wil het kabinet dat gaan bereiken?

Welke indicatoren wil het kabinet opnemen op het gebied van arbeidsmarkt in het uiteindelijke Nationaal Hervormingsprogramma? Wil het kabinet hier aansluiten bij de indicatoren zoals die zijn opgesteld in het kader van het rapport van het Europese comité voor de werkgelegenheid? Welke indicatoren zou het kabinet hier nog aan toe willen voegen?

In het regeerakkoord noch in dit plan staat een doelstelling wat betreft onderzoek en ontwikkeling. Wat is de doelstelling van dit kabinet met betrekking tot onderzoek en ontwikkeling? Streeft het kabinet ernaar dat Nederland 3 procent van het Bruto Nationaal Product in onderzoek en ontwikkeling investeert? En wat is de verhouding publiek/privaat hierin? Welke criteria hanteert het kabinet om te beoordelen of het beleid met betrekking tot innovatie geslaagd is? De integrale aanpak met TNO, DLO en de GTI’s en de inzet van het revolverend fonds moeten als hefboom fungeren om extra private onderzoek en ontwikkelingsinspanningen te mobiliseren. Wanneer is deze hefboomwerking geslaagd? Hoeveel extra investeringen zouden er moeten komen volgens het kabinet?

De overheid wil zijn rol als launching customer gebruiken om innovatie te stimuleren. Ook moet het MKB hier meer kansen krijgen. Dit kan op instemming rekenen van deze leden. Genoemde leden vragen welke ambitie het kabinet hier heeft. Welk percentage van de overheidsaanbestedingen zou innovatief moeten zijn? Welk percentage zou gegund moeten worden aan MKB-bedrijven? En hoe wil het kabinet dit bereiken?

Het kabinet acht de Europese doelen, te weten 20 procent CO2-reductie en 14 procent duurzame energie in 2020, leidend. Kan het kabinet reeds aangeven wat de eigen ambitie is voor komend jaar?

Kan het kabinet garanderen dat de doelstelling om het aandeel hoger opgeleiden in Nederland te vergroten niet wordt bereikt doordat het makkelijker wordt om een hogere opleiding af te ronden (i.e. het niveau van de afgestudeerde studenten gaat omlaag?). Wat doet het kabinet om dit te voorkomen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de Nederlandse delegatie zich ingezet heeft voor een sterkere degressiviteit wat betreft het afbouwen van de exploitatiesteun aan kolenmijnen conform de motie van Veldhoven8. Deze leden vragen de minister om tijdens de Concurrentieraad dan ook nogmaals te benadrukken dat wat Nederland betreft het verlengen van deze steun geen recht doet aan de door Europa uitgesproken ambities op zowel het vlak van duurzaamheid als het voltooien van een interne markt waarin nationale staatssteun geen rol speelt. Deze leden vragen de minister de Kamer actief te informeren over welke aanvullende maatregelen genomen worden om eventuele verstoring van de concurrentie te voorkomen. Kan de minister, zo vragen deze leden, de toezichthouders op nationaal en Europees niveau verzoeken hier specifiek aandacht aan te besteden gedurende de looptijd van de nieuwe verordening?

Deze leden spreken hun verdriet uit over het niet bereiken van een compromis over het EU-octrooi. Genoemde leden steunen nu het initiatief om te komen tot een versterkte samenwerking als een second best.

Deze leden lezen in de geannoteerde agenda over het Nederlands enthousiasme betreffende de voorstellen over industriebeleid in de EU2020-strategie. Hoe staat het enthousiasme van Nederland tegenover de voorstellen over industriebeleid in de EU2020-strategie in verhouding tot het afbouwen van het industriebeleid in Nederland?

Daarnaast zijn deze leden verrast door het aanhalen van de Lissabon-strategie en in het bijzonder de onderzoek en ontwikkelingsscores als voorbeeld van effecten van monitoring. Is de minister van mening dat hiermee positieve effecten zijn bereikt? Wat is er dan in de tijd sinds de eerste monitoring van de Lissabonstrategie verandert in de Nederlandse score en inzet? Voor genoemde leden is dit juist een voorbeeld van monitoring zonder enig effect. Is dit ook wat deze leden van de EU2020-strategie kunnen gaan verwachten? Deze leden hopen op een toezegging dat Nederland zal streven naar duidelijkere afrekenbaarheid op basis van monitoring en een directe koppeling van maatregelen hieraan.

Wat betreft het agendapunt «resource efficiency» verwijzen deze leden graag naar de, in het plenaire debat over de begroting van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, geopperde «grondstofrotonde». Dit concept werd door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu omarmd en genoemde leden zou graag van de minister horen hoe dit idee ook hier meegenomen zal worden.

De minister schrijft over de interne markt dat Nederland het idee steunt om de toegang tot kapitaal voor het MKB te verbeteren. Deze leden vragen welke rol Nederland hierbij exact toedicht aan Europa en welke instrumenten Europa hiervoor tot zijn beschikking heeft of zou moeten hebben.

Genoemde leden van de fractie waren teleurgesteld in het concept Nationaal Hervormingsprogramma. Deze leden vragen of de Nederlandse doelen nog aangescherpt zullen worden in de aanloop naar april 2011. Voorts vragen deze leden welke inspraakmomenten er voor de Kamer nog zullen volgen. Verder willen deze leden graag weten wat de verhouding is tussen de Europese en de Nederlandse doelen. Streeft het kabinet naar het halen van de Europese doelen of zijn enkel de Nederlandse doelen leidend? En mocht dit laatste het geval zijn, hoe wil Nederland dan andere Europese landen aanspreken op het al dan niet behalen van doelen? Genoemde leden verzoeken bij de beantwoording van deze vragen enkele doelen mee te nemen waaronder in ieder geval het onderzoek en ontwikkelingspercentage en de doelen op energie, klimaat en mobiliteit.

II. REACTIE VAN DE MINISTER

Nationaal Hervormingsprogramma

De leden van de CDA-fractie vragen of zij, ten aanzien van het concept Nationaal Hervormingsprogramma in het kader van de Europa 2020-strategie, het correct begrepen hebben dat het Nationale Hervormingsprogramma in april 2011 definitief zal worden toegestuurd aan de Europese Commissie? De leden van de SP-fractie geven aan dat het schijnbaar geen verplichting blijkt te zijn om het Nationaal Hervormingsprogramma aan te vullen met kwantitatieve doelstellingen, terwijl naar de kennis van de SP-fractie de kwantitatieve doelstellingen van de EU2020-strategie, die in juni vastgesteld zijn door de Europese Raad, zouden worden vertaald naar nationale doelstellingen. De leden van de SP-fractie vragen het kabinet dit te verklaren? Kan het kabinet aangeven of het wel van plan is deze kwantitatieve doelstellingen vast te stellen en welke overwegingen daarbij een rol spelen? De leden van de D66-fractie vragen of de Nederlandse doelen nog aangescherpt zullen worden in de aanloop naar april 2011.

Om dit jaar al een vliegende start te maken met de Europa 2020-strategie heeft de Europese Commissie de Europese lidstaten verzocht al een beknopt Nationaal Hervormingsprogramma aan te leveren. De Europese Commissie verwacht van de lidstaten in april 2011 een volledig Nationaal Hervormingsprogramma.

Het concept Nationaal Hervormingsprogramma weerspiegelt de ambities van het kabinet op het gebied van de genoemde doelen en bottlenecks als neergelegd in het regeerakkoord. Het regeerakkoord bevat voor de doelen op het gebied van CO2-uitstoot, duurzame energie en voortijdige schoolverlaters een nationale vertaalslag, de overige doelstellingen zijn vooralsnog kwalitatief van aard. In het eerste Nationaal Hervormingsprogramma in april 2011 zullen de ambities van het kabinet in den brede evenals meer specifiek op het terrein van de nationale vertaling van de Europese doelen, nader worden uitgewerkt. Hierbij zal tevens nader worden ingegaan op de wijze waarop het kabinet deze, in samenwerking met decentrale overheden en sociale partners, zal gaan implementeren.

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie, D66-fractie en de SP-fractie zich af of het kabinet kan toezeggen het Nationaal Hervormingsprogramma tijdig aan de Kamer te zenden, zodat hierover nog overleg met het kabinet mogelijk is?

Het kabinet zal de Tweede Kamer bij de Europa 2020-strategie op dezelfde wijze betrekken als bij de Lissabonstrategie. Dit betekent dat het Nationaal Hervormingsprogramma jaarlijks voordat dit aan de Europese Commissie wordt gezonden met de Tweede Kamer wordt besproken.Ook zult u op de gebruikelijke wijze worden betrokken bij bespreking van de Europa 2020-strategie in verschillende Raadsformaties.

De leden van de D66-fractie willen graag weten wat de verhouding is tussen de Europese en de Nederlandse doelen. Streeft het kabinet naar het halen van de Europese doelen of zijn enkel de Nederlandse doelen leidend? En mocht dit laatste het geval zijn, hoe wil Nederland dan andere Europese landen aanspreken op het al dan niet behalen van doelen?

De Europese Raad heeft, om richting te geven aan de nationale dimensie van de Europa 2020-strategie, in juni 2010 vijf ambitieuze Europese doelen gesteld, die de lidstaten zullen moeten omzetten naar ambitieuze en realistische nationale doelen rekening houdend met de uitgangspositie in de lidstaat. In Europa streven we naar het gezamenlijk behalen van de Europese doelen. Nationaal streven lidstaten naar het behalen van de nationale doelen. De Europese Commissie en de lidstaten kunnen elkaar, bijvoorbeeld binnen de Europese Raad van regeringsleiders en de verschillende vakraden, aanspreken op de voortgang van de nationale ambities.

De leden van de SP-fractie geven aan dat bij de passage over de hervorming van het financiële stelsel op pagina’s zeven en acht van het concept Nationaal Hervormingsprogramma, wordt aangegeven dat Nederland initiatieven tot hervormingen ondersteunt. Recent heeft Eurocommissaris Barnier aangegeven dat hij van mening is dat er in het kader van Basel III geen stappen moeten worden genomen die het economisch herstel hinderen. De leden van de SP-fractie vragen zich af of de minister deze opvatting deelt? Wat verstaat de minister onder stappen die het economisch herstel hinderen? Hoe verhoudt een mogelijke versoepeling zich met het uitgangspunt dat de maatschappij behoed moet worden voor kosten van mogelijke toekomstige financiële crises? Is Basel III niet juist om die reden ontworpen?

Bij brief van 7 april 20109 is reeds aangegeven dat het Basels Comité en de Europese Commissie zich bewust zijn van de wisselwerking die de Basel III voorstellen kunnen hebben op het economisch herstel en dat dit aspect expliciet wordt meegenomen in de impactstudie. Meer informatie over deze impact studie en de wijze waarop rekening is gehouden met het economische herstel, is tevens met uw Kamer gedeeld als bijlagen bij brief10 van 3 november 2010 voorafgaand aan de openbare technische briefing inzake Basel III met de heer Wellink. Kort samengevat staat hierin dat het effect op het economisch herstel gemitigeerd is door een geleidelijke inwerkingtreding van de verschillende maatregelen. Benadrukt moet worden dat het hier dus geen inhoudelijke versoepeling betreft.

De leden van de SP-fractie geven aan dat het Nederlandse beleid er de afgelopen 30 jaar op is gericht geweest om de exportpositie te versterken door de loonkosten te drukken. Het spiegelbeeld van de toenemende vraag vanuit het buitenland, is dan een afnemende binnenlandse consumptieve vraag. De SP-fractie vraagt zich af of het bovenstaande onderzoek ertoe zou kunnen leiden dat het kabinet het beleid tot loonmatiging gaat herzien, of sluit u dat bij voorbaat uit? Welke uitkomsten uit het onderzoek zouden ertoe kunnen leiden dat u dit beleid gaat herzien?

Nederland heeft al decennia een nationaal spaaroverschot. Het spaaroverschot is het afgelopen decennium vooral terug te voeren op een spaaroverschot van Nederlandse niet-financiële bedrijven. Dit wijkt af van de situatie in het eurogebied als geheel, waar spaaroverschotten gemiddeld zijn gealloceerd bij huishoudens en niet-financiële bedrijven een investeringsoverschot kennen. In Nederland verminderden in deze periode niet-financiële bedrijven hun leningen, bouwden deposito’s op en vergrootten aandelen en overige deelnemingen in het buitenland. De achterliggende redenen voor deze ontwikkelingen dienen nader te worden onderzocht. Focus zal hierbij liggen op de vraag of er bepaalde marktfalens ten grondslag liggen aan de achterblijvende binnenlandse investeringen van deze bedrijven en zo ja of de overheid een rol heeft om deze weg te nemen. Uiteindelijk doel is het verder stimuleren van duurzame groei en banen in Nederland en Europa. Het herzien van het beleid van loonmatiging past hier niet in. Een gematigde loonontwikkeling is cruciaal voor verder economisch herstel van de Nederlandse economie. Benadrukt moet worden dat structurele loonmatiging an sich geen doel is, het gaat vooral om een evenwichtige loonontwikkeling. In goede en slechte economische tijden is het wenselijk dat de ontwikkeling van de loonkosten in lijn is met de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit.

De leden van de SP-fractie vragen zich af of de berichten dat de vakcentrales nauwelijks zijn betrokken bij de totstandkoming van het Nationaal Hervormingsprogramma kloppen? Waarom is voor een dergelijke werkwijze gekozen? Zou het niet verstandig zijn geweest om de vakcentrales nauwer te betrekken bij de opstelling hiervan, zeker omdat een aantal punten op zijn minst raken aan de terreinen waarop sociale partners verantwoordelijkheid genieten? Kan het kabinet toezeggen dat bij volgende versies de vakcentrales nauwer worden betrokken?

De sociale partners zijn geconsulteerd bij de totstandkoming van het concept nationaal hervormingsprogramma. Het kabinet hecht aan een goede betrokkenheid van sociale partners. Het bereiken van de Europa 2020-doelstellingen kan het kabinet niet alleen. Alle belanghebbende partijen zullen hier vanuit hun eigen verantwoordelijkheid aan moeten bijdragen. De betrokkenheid van sociale partners in het vervolg van de strategie zal op dezelfde wijze worden vormgegeven als onder de Lissabonstrategie. Zo zullen sociale partners worden geconsulteerd bij het opstellen van het Nationaal Hervormingsprogramma in 2011. Ook zullen sociale partners jaarlijks aparte bijdragen opstellen waarin zij aangeven hoe zij vanuit hun verantwoordelijkheid zullen bijdragen aan het behalen van de doelen van de strategie. Deze bijdrage stuurt het kabinet als bijlage mee met het Nationaal Hervormingsprogramma naar de Europese Commissie. Daarnaast zal er voorafgaand aan bespreking van de strategie in de Europese Raad een consultatief overleg plaats hebben van sociale partners met het kabinet waar zij hun standpunten naar voren kunnen brengen.

De leden van de SP-fractie geven aan dat volgens de vakbonden er over de toepassing van arbeidsmarktindicatoren geen consultatie van de vakbonden heeft plaatsgevonden. Klopt dit? Zo ja, waarom is daarvoor gekozen? Kan het kabinet toezeggen dit in het vervolg wel te doen?

De arbeidsmarktindicatoren waar u naar verwijst zijn onderdeel van het «Gezamenlijke beoordelingsraamwerk» dat op Europees niveau wordt opgesteld om de voortgang van lidstaten bij de implementatie van beleid op dit terrein te volgen. Mede naar aanleiding van eerdere berichten van de vakbonden heeft Nederland de Commissie gewezen op de wenselijkheid van betrokkenheid van de vakbonden in dit proces. In reactie heeft de Commissie aangegeven een overleg te zullen organiseren tussen vertegenwoordigers van het Werkgelegenheidscomité (EMCO) en de sociale partners op Europees niveau, waar ook het Gezamenlijk Beoordelingsraamwerk en de daaraan gerelateerde knelpunten en indicatoren aan de orde worden gesteld.

De leden van de SP-fractie vragen hoe het kabinetsplan om uitkeringen te verlagen met 13 procent en te bezuinigen op de Wajong zich verhoudt tot de doelstelling van de EU2020-strategie om het aantal mensen dat in armoede verkeerd terug te brengen tot 20 miljoen? Welke kwantitatieve bijdrage wil het kabinet leveren aan deze doelstelling? En hoe wil het kabinet dat gaan bereiken?

Het kabinet vindt het bestrijden van armoede en het bevorderen van sociale inclusie een zeer belangrijke zaak. De Nederlandse inzet op dit vlak zal de komende periode nader moeten worden uitgewerkt. Het kabinet ziet armoede als meer dan alleen een laag inkomen. Het is vooral een gebrek aan kansen om mee te doen. Participatie staat daarom voorop. Belemmeringen om mee te kunnen doen in de samenleving moeten worden weggenomen. Dat is de beste manier om uit de armoede te komen. De plannen van het kabinet tot samenvoegen van regelingen voor de onderkant van de arbeidsmarkt passen in deze filosofie. Het kabinet wil toe naar één regeling die de WWB, Wajong en de WSW hervormt. Het doel is om meer mensen te laten participeren en budgetten gerichter en effectiever in te zetten. Op lange termijn kan worden verwacht dat door decentralisering van de financiële verantwoordelijk geleidelijk aan minder mensen langs de kant staan.

De leden van de SP-fractie vragen het kabinet welke indicatoren zij wil opnemen op het gebied van arbeidsmarkt in het uiteindelijke Nationaal Hervormingsprogramma? Wil het kabinet hier aansluiten bij de indicatoren zoals die zijn opgesteld in het kader van het rapport van het Europese comité voor de werkgelegenheid? Welke indicatoren zou het kabinet hier nog aan toe willen voegen?

Het regeerakkoord kent geen nationale doelstelling op het gebied van het verhogen van de arbeidsmarktparticipatie. De nationale ambitie op dit vlak, inclusief de hierbij behorende indicatoren, zal door het kabinet nader worden uitgewerkt in de definitieve versie van het Nationaal Hervormingsprogramma, die in april 2011 naar de Europese Commissie moet worden gezonden.

De leden van de SP-fractie vragen wat de doelstelling van dit kabinet is met betrekking tot onderzoek en ontwikkeling? Streeft het kabinet ernaar dat Nederland 3 procent van het Bruto Nationaal Product in onderzoek en ontwikkeling investeert? En wat is de verhouding publiek/privaat hierin? Welke criteria hanteert het kabinet om te beoordelen of het beleid met betrekking tot innovatie geslaagd is? De integrale aanpak met TNO, DLO en de GTI’s en de inzet van het revolverend fonds moeten als hefboom fungeren om extra private onderzoek en ontwikkelingsinspanningen te mobiliseren. Wanneer is deze hefboomwerking geslaagd? Hoeveel extra investeringen zouden er moeten komen volgens het kabinet?

De nationale ambitie op het gebied van R&D zal door het kabinet nader worden uitgewerkt in de definitieve versie van het Nationaal Hervormingsprogramma, die in april 2011 aan de Europese Commissie moet worden gezonden. Bij het bepalen van deze ambitie zal het kabinet bezien op welke wijze deze het best aansluit op de daarvoor relevante beleidsvoornemens uit het regeerakkoord en de nadere uitwerking van deze voornemens die momenteel plaatsvindt. Ook voor eventuele aanvullende criteria ter beoordeling van het innovatiebeleid zal worden aangesloten bij de in het regeerakkoord aangekondigde bedrijvenbeleidsnota. Deze zal begin 2011 naar uw Kamer worden gestuurd. In deze nota zal het kabinet aangeven hoe het innovatie- en ondernemingsklimaat versterkt en groene groei gestimuleerd kan worden door in te zetten op een integrale beleidsaanpak per topgebied.

Het kabinet acht de Europese doelen, te weten 20 procent CO2-reductie en 14 procent duurzame energie in 2020, leidend. De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet reeds kan aangeven wat de eigen ambitie is voor komend jaar?

Het kabinet heeft aangegeven dat de Europese doelen op het gebied van CO2-reductie en duurzame energie bindend zijn. Dit betekent dat het kabinet nationaal streeft naar 20% CO2-reductie en 14% duurzame energie in 2020. De kabinetsplannen uit het regeerakkoord die bijdragen aan het behalen van deze doelen worden momenteel nog nader uitgewerkt.

De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet kan garanderen dat de doelstelling om het aandeel hoger opgeleiden in Nederland te vergroten niet wordt bereikt doordat het makkelijker wordt om een hogere opleiding af te ronden (i.e. het niveau van de afgestudeerde studenten gaat omlaag?). Wat doet het kabinet om dit te voorkomen?

Het garanderen van de kwaliteit van het hoger onderwijs is al jaren een belangrijk uitgangspunt. Recentelijk is de rol van de examencommissies versterkt en ook het stelsel van accreditatie wordt verbeterd. Dit kabinet zet deze lijn voort en staat pal voor de kwaliteit van het hoger onderwijs en de waarde van getuigschriften. Dit is ook waarom het kabinet geld vrij maak voor een forse kwaliteitsimpuls aan het hoger onderwijs. Het kabinet kijkt verder kritisch naar de checks en balances die nodig zijn om de kwaliteit te borgen. Verder doet de Inspectie van het Onderwijs momenteel onderzoek naar de kwaliteit van afstudeertrajecten in het hoger onderwijs.

Resource efficiency

De leden van de D66-fractie verwezen wat betreft het agendapunt «resource efficiency» naar de, in het plenaire debat over de begroting van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, geopperde «grondstofrotonde». Dit concept werd door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu omarmd en genoemde leden zouden graag van de minister horen hoe dit idee ook hier meegenomen zal worden.

Het onderwerp resource efficiency staat niet meer op de agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 10 december. De Commissie zal naar verwachting de mededeling over de Europese grondstoffenstrategie pas begin volgend jaar uitbrengen.

Postmarkt

De leden van de PvdA-fractie vragen de minister met zijn Duitse collega in overleg te treden over de situatie op de Nederlandse postmarkt. Deze leden zijn van mening dat op de Nederlandse postmarkt sprake is van oneerlijke concurrentie. Specifiek willen deze leden de minister vragen om in overleg met de Duitse regering stappen te ondernemen om postbedrijven te bewegen hun prijzenoorlog te staken waarbij deze bedrijven in ieder geval worden bewogen hun werknemers niet onder het minimumloon te laten werken.

Een overleg met mijn Duitse collega is nu niet opportuun. De staatssecretaris voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft namelijk de NMA gevraagd om een onderzoek in te stellen naar eventuele prijsdumping op de Nederlands postmarkt. Daarnaast wordt op dit moment door de verkenner de heer Vreeman onderzocht hoe de huidige impasse op de Nederlandse postmarkt kan worden doorbroken.

Het SP-Europarlementslid De Jong heeft aan de Europese Commissie vragen gesteld over subsidies uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) die verleend zijn aan TNT. De Commissie heeft in haar antwoord gemeld dat zij de betrokken beheersinstantie van de lidstaat heeft verzocht hieromtrent informatie te verstrekken. Kan de minister aangeven of de beheersorganisatie reeds hierop een antwoord heeft kunnen geven? Zo neen, op welke termijn kan de beheersorganisatie dat doen? Kan de minister het antwoord ook richting de Kamer sturen?

De Commissie heeft de betrokken beheersinstantie van de lidstaat verzocht hieromtrent informatie te verstrekken. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de informatie verstrekt aan de Commissie en de Commissie zal vervolgens het geachte parlementslid haar bevindingen mededelen.

Interne markt

De leden van de PvdA-fractie vragen met betrekking tot de interne markt akte om in overleg met sociale partners een sociaal protocol bij het verdrag op te nemen. Deze leden vragen de minister zich in te zetten voor evaluatie van de Europese aanbestedingsrichtlijn.

De mededeling van de Europese Commissie «op weg naar een Interne Markt Akte, voor een sterk concurrerende sociale markteconomie», heeft ten doel de maatregelen vast te stellen die nodig zijn om het vertrouwen in de interne markt te herstellen en de interne markt een nieuwe impuls te geven. De Commissie heeft 50 concrete voorstellen opgenomen, gericht op het bevorderen van groei, concurrentievermogen en sociale vooruitgang. De mededeling is in consultatie gebracht om een brede publieke discussie te entameren. Op basis van de reacties op de consultatie zal de Commissie haar voorstellen aanpassen. Vervolgens zullen de voorstellen ter besluitvorming aan Raad en Europees Parlement worden voorgelegd. Ik wil uw Kamer er op wijzen dat het hier gaat om maatregelen op grond van en binnen de kaders van de bestaande verdragen. Wijziging van het verdrag of toevoeging van een protocol aan het verdrag zijn in dit verband derhalve niet aan de orde. De Commissie is voornemens de Europese aanbestedingsrichtlijn te evalueren. Dit acht ik nuttig en nodig om te kunnen beoordelen op welke punten de werking van deze richtlijn verbeterd kan worden. Mijn ministerie zal hier actief aan mee werken.

De leden van de CDA-fractie verzoeken het kabinet nader te duiden wat er precies staat te gebeuren op het gebied van de interne marktregels. Welke regels worden onvoldoende toegepast en gehandhaafd en zullen de voorgestelde verbeteringen ook echt een oplossing voor problemen bieden?

Op dit moment is over de mededeling van de Europese Commissie «op weg naar een Interne Markt Akte, voor een sterk concurrerende sociale markteconomie» een consultatie gaande, teneinde een breed publiek debat te entameren over de maatregelen die nodig zijn om onder meer de werking van de interne markt te verbeteren. De Commissie heeft – op basis van haar bekende gegevens over knelpunten en problemen – een eerste voorzet daartoe gedaan met de 50 concrete voorstellen die in de bijlage bij de mededeling staan. Doel van de publieke consultatie is nu om ook de brede kring van belanghebbenden in alle lidstaten die in praktijk te maken hebben met de interne marktregels te betrekken bij het debat. Van hen wil de Commissie informatie krijgen over hetgeen naar hun mening verbetering behoeft of anders moet om de interne markt een nieuwe impuls te geven. Langs deze weg wil de Commissie meer inzicht krijgen in de werking in praktijk van de verschillende interne-marktregels teneinde te kunnen bepalen waar de regels niet goed werken of waar de toepassing of handhaving tekortschiet. De consultatie kan aldus bijdragen aan het in kaart brengen van de concrete knelpunten en problemen waarvoor vervolgens een adequate oplossing moet worden gevonden.

De leden van de D66-fractie vragen welke rol Nederland bij het verbeteren van de toegang tot kapitaal voor het MKB exact toedicht aan Europa en welke instrumenten Europa hiervoor tot zijn beschikking heeft of zou moeten hebben.

Nederland is groot voorstander van een Europese aanpak, aanvullend op de activiteiten die de lidstaten reeds ontplooien, om knelpunten op de kapitaalmarkt aan te pakken. Het verwelkomt de maatregelen van de Commissie op dit terrein, onder andere uit de Innovatie Unie. Het aangeven van een exacte rol voor Europa vergt nog studie, enerzijds naar de effectiviteit van de huidige aanpak en anderzijds naar de effecten die de veranderingen in financiële wereld hebben op de verkrijgbaarheid van kapitaal. Voor een goede toegankelijkheid en het benutten van expertise is samenwerking met bestaande nationale instrumenten van belang.

De leden van de D66-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de Nederlandse delegatie zich ingezet heeft voor een sterkere degressiviteit wat betreft het afbouwen van de exploitatiesteun aan kolenmijnen conform de motie Van Veldhoven. Deze leden vragen de minister om tijdens de Concurrentieraad dan ook nogmaals te benadrukken dat wat Nederland betreft het verlengen van deze steun geen recht doet aan de door Europa uitgesproken ambities op zowel het vlak van duurzaamheid als het voltooien van een interne markt waarin nationale staatssteun geen rol speelt. Verder vragen deze leden de minister om de Kamer actief te informeren over welke aanvullende maatregelen genomen worden om eventuele verstoring van de concurrentie te voorkomen. Ook vragen zij de minister om de toezichthouders op nationaal en Europees niveau te verzoeken hier specifiek aandacht aan te besteden gedurende de looptijd van de nieuwe verordening.

Op basis van de besprekingen met de lidstaten op ambtelijk niveau en op basis van het advies van het Europees Parlement heeft het voorzitterschap een compromisvoorstel opgesteld dat op steun van een zeer ruime meerderheid van de lidstaten kan rekenen. Uitkomst van het compromis is dat de sluitingsdatum 2018 zal worden, maar dat er wel een sterk degressieve afbouwbepaling in de verordening wordt opgenomen. In de laatste ambtelijke onderhandelingen op 8 december over dit voorstel heeft Nederland nogmaals haar positie, zoals verwoord in de Geannoteerde Agenda van deze Raad, toegelicht. Gezien de brede steun voor het voorzitterschapcompromis zal het dossier in de Raad nu als hamerstuk worden behandeld.

In het voorstel van de Commissie zitten verschillende maatregelen om verstoring van concurrentie te voorkomen. Zo mag de subsidie niet meer bedragen dan nodig voor het «matchen» van de kosten van kolenwinning tot het niveau van de kosten van het alternatief: de kolenprijs van de wereldmarkt plus de kosten van vervoer naar de gebruikslocatie (de mijn). Verder mag de steun alleen aan mijnen worden verleend die een definitief sluitingsplan voorleggen. De steun moet worden teruggevorderd wanneer de betrokken mijn niet wordt gesloten. Daarbij is de steun sterk degressief, waardoor het pad naar sluiting daadwerkelijk wordt ingezet. Nederland heeft daarnaast ingezet op extra waarborgen, waaronder een verplichte rapportage van de Commissie over de verleende staatssteun, maar kreeg daarvoor in de onderhandelingen geen bijval.

Het is in eerste instantie aan de autoriteiten van de betrokken lidstaat in samenwerking met de Commissie om toe te zien op de correcte uitvoering van het besluit. Bij elk individueel besluit onder de verordening tot steun zal de lidstaat eisen kunnen stellen om de transparantie van de steun te waarborgen. Ik reken er op dat de verordening correct wordt nageleefd.

Consumentenrechten

De leden van de PvdA-fractie pleiten voor verankering van een collectief consumentenrecht in de richtlijn consumentenrechten omdat dit kan bijdragen aan compensatie van en afschrikking tegen kartelvorming en vragen het kabinet zich hiervoor in te zetten. Deze leden willen graag van de minister weten hoe het staat met de vorderingen op het gebied van het collectief consumentenrecht. De leden van de CDA-fractie vragen wanneer het kabinet meer duidelijkheid over het totaalpakket van de richtlijn verwacht. De leden van de SP-fractie vragen of de inzet van Nederland nog steeds is om te streven naar volledige harmonisatie van het voorstel, terwijl daarbij wordt ingezet op een juist evenwicht tussen een hoog niveau van consumentenbescherming en het verbeteren van het concurrentievermogen van het bedrijfsleven. De leden van de SP-fractie vragen tevens of het kabinet een overzicht kan verstrekken van de punten waarop de Nederlandse consumentenbescherming zou verminderen, als het huidige voorstel zou worden aangenomen en wat de punten zijn waarop de Nederlandse consumentenbescherming het meest verbeterd. Tot slot vragen de leden van de SP-fractie de Tweede Kamer van een gedetailleerde stand van zaken te voorzien.

Bij het opstellen van de geannoteerde agenda was nog niet duidelijk of en in welke vorm de richtlijn ter herziening van het Europese consumentenrecht tijdens de komende Raad voor Concurrentievermogen geagendeerd zou worden. Deze richtlijn staat inmiddels als een informatiepunt op de agenda van deze Raad. Het Belgische EU-voorzitterschap zal de lidstaten informeren over de laatste stand van zaken in de onderhandelingen evenals over de geplande route richting een algemene oriëntatie. De onderhandelingen over het totaalpakket van de richtlijn zijn bij het schrijven van deze brief nog volop in gang, maar zullen – afhankelijk van de voortgang – naar verwachting half december afgerond kunnen worden. Gestreefd wordt om nog voor de jaarwisseling een totaalpakket als a-punt aan een Raad voor te leggen.

De richtlijn volgt de codecisieprocedure met het Europese Parlement. Stemming over deze richtlijn in het Comité voor interne markt en consumentenbescherming, het eerst verantwoordelijke comité voor deze richtlijn in het Europees Parlement, is uitgesteld tot 26 januari 2011. Andere comités van het Europees Parlement zullen zich hierna nog over het richtlijnvoorstel uitspreken. Plenaire stemming in het Europese Parlement is vooralsnog in februari 2011 voorzien. Nadat zowel de Raad als het Europees Parlement zich over het oorspronkelijk richtlijnvoorstel hebben uitgesproken, zullen beide partijen met elkaar in onderhandeling treden om tot een gezamenlijk richtlijnvoorstel te komen. Op welke termijn uw Kamer duidelijkheid kan worden verschaft over het definitieve totaalpakket van de richtlijn, valt in dit verband moeilijk te voorspellen.

Zoals hierboven aangegeven valt nu nog geen beeld te geven over de uiteindelijke inhoud van het totaalpakket van de richtlijn, dan wel over op welke punten de consumentenbescherming erop voor- of achteruit zal gaan. Hieronder wordt u een zo gedetailleerd mogelijk beeld geschetst van de stand van zaken in Raadsverband, van de Nederlandse inzet tijdens de eindfase van de onderhandelingen en van de toegevoegde waarde die het kabinet in de huidige voorstellen ziet.

De Nederlandse inbreng zal tijdens de laatste fase van de onderhandelingen in de Raad zijn gebaseerd op de bestaande inzet zoals onder meer verwoord in de reactie op het SER-advies «Consumentenrechten in de interne markt»11 en zoals de toenmalige minister van Economische Zaken uw Kamer toelichtte tijdens het Algemeen Overleg inzake het consumentenbeleid van 8 april 201012. Er is geen aanleiding om het kabinetsstandpunt over het gewenste niveau van harmonisatie aan te passen, immers hier is een breed draagvlak voor in Nederland, zo blijkt uit het unanieme SER-advies. Hierbij is voor Nederland nog steeds leidend dat er een juist evenwicht wordt gevonden tussen een hoog niveau van consumentenbescherming enerzijds en het verbeteren van het concurrentievermogen van het bedrijfsleven en het voorkomen van onnodige regeldruk anderzijds.

Zoals werd aangegeven in de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen wordt de reikwijdte van de richtlijn hoogstwaarschijnlijk ingeperkt. De standpunten van de verschillende lidstaten over de regelingen voor non-conformiteit en algemene voorwaarden lagen dusdanig uiteen, dat een compromis op deze terreinen dat ten opzichte van de huidige situatie voldoende toegevoegde waarde zou hebben voor consumenten, handelaren en de interne markt, niet haalbaar was. Deze twee regelingen zullen daarom naar verwachting uit de richtlijn worden verwijderd waardoor de oude richtlijnen Consumentenkoop en Oneerlijke bedingen zullen blijven bestaan. Nederland had zelf ook zorgpunten met betrekking tot de regelingen over non-conformiteit en de algemene voorwaarden. Deze zorgen zijn bij het schrappen van deze regelingen niet meer aan de orde.

De richtlijn zal zich conform de laatste stand van de onderhandelingen specifiek richten op uniforme Europese regels voor verkoop op afstand (via internet of telefoon) en verkoop buiten de verkoopruimte (onder meer colportage). Het kabinet ziet in deze voorstellen zowel voor consumenten als voor ondernemers toegevoegde waarde. Een definitief oordeel over het totaalpakket kan echter pas geveld worden nadat de inhoud van de richtlijn zich volledig heeft uitgekristalliseerd.

Naar het oordeel van het kabinet zal de consument door deze richtlijn beter beschermd worden tegen overrompelende verkooppraktijken. Alhoewel het totaalbeeld van de richtlijn nog niet voorligt, kunnen al wel een aantal waarschijnlijke voordelen voor de consument worden geïdentificeerd. Zo wordt het herroepingsrecht (bedenktermijn) naar verwachting verlengd van de huidige 7 werkdagen voor koop op afstand en de huidige 8 werkdagen voor verkoop buiten de verkoopruimte naar 14 kalenderdagen en heeft de consument ook recht op een bedenktermijn wanneer hij op straat een overeenkomst sluit met een ondernemer. Daarnaast is voorzien in een standaard herroepingsformulier, dat de drempel voor consumenten om daadwerkelijk gebruik te maken van hun bedenktermijn zou moeten verlagen. Op Nederlands initiatief worden er naar alle waarschijnlijkheid specifieke regels in de richtlijn opgenomen om consumenten beter te wapenen tegen ongewenste SMS-abonnementen, zoals bijvoorbeeld voor ringtones. Deze bepalingen houden concreet in dat in het geval van SMS-overeenkomsten de ondernemer verplicht wordt om, voorafgaand aan het sluiten van een dergelijk contract, de consument per SMS te informeren over de precieze duur en de prijs van de overeenkomst, en, wanneer er sprake is van een abonnement, hoe dit abonnement opgezegd kan worden. De beoogde volledige harmonisatie leidt ook tot meer rechtszekerheid voor de consument. De consument zal er in de toekomst immers vanuit kunnen gaan dat hij bij een grensoverschrijdende aankoop evenveel bescherming geniet als bij een binnenlandse aankoop.

Het kabinet verwacht niet dat de richtlijn tot een vermindering van de Nederlandse consumentenbescherming zal leiden. Naar verwachting zullen een aantal consumentenrechten wel anders vormgegeven worden.

Voor de volledigheid geldt dat het kabinet ook voor de ondernemer voordelen ziet in een zo volledig mogelijk geharmoniseerde regeling voor verkoop op afstand en verkoop buiten de verkoopruimte. De interne markt biedt voordelen aan Nederlandse ondernemers. Immers, eenduidige en geüniformeerde regels verminderen de (juridische) barrières voor Nederlandse ondernemers om grensoverschrijdend aan te bieden en kunnen daarom bijdragen aan een grotere afzetmarkt.

De richtlijn consumentenrechten staat zowel ten aanzien van de inhoud als ten aanzien van het tijdpad los van Europese initiatieven op het gebied van collectieve acties. De initiatieven rond collectieve acties zijn breder dan alleen het consumentenrecht. Zij hebben ook betrekking op het mededingingsrecht. In haar reactie op het Witboek Kroes13 en Groenboek Kuneva14 heeft Nederland aangegeven positief te staan tegenover een verkenning van de verbetering van schadevergoedingsmogelijkheden voor consumenten en bedrijven. Nederland pleit voor een integrale aanpak voor schadeclaims op verschillende rechtsgebieden in plaats van speciale regels voor kartelschades of consumentenrecht. Hierbij zal Nederland ervoor waken geen claimcultuur in de hand te werken. Andere landen en het Europese Parlement hadden een soortgelijk pleidooi. Dit heeft ertoe geleid dat de Commissie onlangs een nieuwe werkgroep heeft gevormd waarin verschillende directoraten-generaal van de Commissie zijn vertegenwoordigd. Deze werkgroep zal een publieke consultatie uitzetten naar collectief verhaal over de hele breedte. Naar aanleiding van de reacties op de publieke consultatie zal de Commissie vervolgacties plannen. Hierover is op dit moment nog niets bekend. Zowel qua tijdpad als qua inhoud ligt het daarom niet in de rede om in de onderhandelingen over de richtlijn consumentenrechten te pleiten voor verankering van een collectief consumentenrecht.

EU-industriebeleid

De leden van de PvdA-fractie vragen de minister in hoeverre «specifieke sectoren» waarnaar in de mededeling over EU-industriebeleid wordt verwezen, aansluiten bij de in het regeerakkoord genoemde sleutelgebieden en welke randvoorwaarden de minister denkt te kunnen verbeteren als compensatie voor het terugschroeven van de innovatiebudgetten vanuit Den Haag.

Centraal in zowel de Europese als in de Nederlandse beleid voor de industrie staat een integrale aanpak gericht op de juiste randvoorwaarden waarbinnen het bedrijfsleven tot ontwikkeling kan komen. Dit is in hoofdzaak generiek beleid maar soms is maatwerk nodig voor bepaalde groepen of sectoren. In een betere afstemming tussen ondermeer regelgeving, onderwijs, onderzoek en innovatiebeleid ligt de sleutel om de concurrentiekracht van bedrijven te versterken en maatschappelijke doelstellingen te bereiken. De Europese programmering van innovatie zal optimaal benut worden om de agenda’s van economische topgebieden in Nederland te realiseren.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de minister er voor kiest zich te richten tegen uitbreiding van de rol van het Europese Globaliseringsfonds. Deze leden vragen in het bijzonder hoe dit te rijmen is met het feit dat het kabinet onlangs rondom MSD en Abbott en in het verleden een beroep heeft gedaan op het fonds? Heeft dit fonds volgens de minister zijn nut niet bewezen? Daarbij vragen deze leden in de context van de economische situatie waarom juist nu deze afweging wordt gemaakt.

Nederland is van mening dat andere beleidsinstrumenten, met name op nationaal of op regionaal niveau, beter in staat zijn in te spelen op de effecten van globalisering. Het is aan bedrijven zelf om zich sterk te positioneren om de effecten van globalisering ten positieve te benutten en zich te wapenen tegen mogelijke negatieve effecten. Bovendien moet industriebeleid gericht zijn op creëren van juiste randvoorwaarden waarbinnen bedrijven kunnen floreren. Daarnaast zal een eventuele uitbreiding van de rol van het Europees Globaliseringsfonds pas ingaan na 2013 en is derhalve weinig relevant voor de huidige economische situatie. Nu dit fonds er is, is het uiteraard aan bedrijven zelf om af te wegen of zij een aanvraag indienen. Aangezien er nog geen grondige evaluatie van het Fonds heeft plaatsgevonden kan op dit moment geen oordeel worden gegeven over de nut van het Fonds.

De leden van de PvdA-fractie willen de minister erop wijzen dat de concurrentiemonitor geen prikkel mag zijn tot een «race to the bottom» op bijvoorbeeld belastinggebied. Deze leden willen de minister vragen vooral positieve kengetallen op te nemen in deze monitor, zoals toename en afname van investeringen in onderwijs en innovatie. Ook zouden deze leden de minister willen vragen «sociale innovatie» op te nemen in de concurrentiemonitor.

De concurrentiemonitor is een middel om onze internationale positie te meten en waar mogelijk te verbeteren. Een internationaal concurrerend ondernemings- en vestigingsklimaat bestaat uit een groot aantal factoren variërend van leefklimaat, onderwijs, fiscaliteit, infrastructuur, R&D klimaat, regelgeving, enzovoort. Het kabinet wil op basis van een integrale agenda de Nederlandse positie versterken. De ervaringen die in OESO verband zijn opgedaan met landenrapporten zijn positief en hebben geen aanleiding gegeven tot een race to-the-bottom.

De leden van de CDA-fractie vragen ten aanzien van de geïntegreerde aanpak bij het EU-industriebeleid, waarbij de effecten op industrie en diensten van nieuwe Europese initiatieven en regelgeving zorgvuldiger zullen worden getoetst, hoe dit concreet gaat worden vormgegeven. Wordt hierbij ook ingezet op vereenvoudiging van regelgeving en verlaging van de administratieve lasten en nalevingskosten? Hoe zullen deze effecten worden getoetst?

In de mededeling over slimme regelgeving zet de Commissie in op vermindering van de regeldruk door verbetering van de hele beleidscyclus. Hierbij wordt zowel gekeken naar de totstandkoming van nieuwe regelgeving in de verschillende fases (vanaf de raadpleging van stakeholders, de effectanalyse, tot de implementatie van richtlijnen) als ook naar de vereenvoudiging van bestaande regelgeving op basis van zogenaamde fitness checks. Dit houdt in dat bepaalde terreinen van bestaande wetgeving zullen worden doorgelicht waarbij nadrukkelijk ook gekeken wordt naar de mogelijkheden tot vermindering van administratieve lasten en nalevingkosten.

De leden van de D66-fractie vragen hoe het enthousiasme van Nederland staat tegenover de voorstellen over industriebeleid in de Europa 2020-strategie in verhouding tot het afbouwen van het industriebeleid in Nederland?

Het kabinet ziet de mededeling over EU-industriebeleid en de Europa 2020-strategie als een ondersteuning van het bedrijfslevenbeleid dat zij voorstaat. Zowel op EU- als op nationaal niveau wordt ingezet op een integrale aanpak om de concurrentiekracht te versterken. Dit kabinet biedt ondernemers de ruimte om te ondernemen, topgebieden samen met bedrijfsleven en kennisinstellingen verder te versterken en daarbij financiele prikkels zodanig in te richten dat succes wordt beloond.

De leden van de D66-fractie vragen of de minister van mening is dat in het bijzonder met de onderzoek en ontwikkelingsscores in het kader van de Lissabonstrategie als voorbeeld van effecten van monitoring positieve effecten zijn bereikt. Wat is er dan in de tijd sinds de eerste monitoring van de Lissabonstrategie veranderd in de Nederlandse score en inzet? Voor genoemde leden is dit juist een voorbeeld van monitoring zonder enig effect. Is dit ook wat deze leden van de Europa 2020-strategie kunnen verwachten?

De meerwaarde van de Lissabonstrategie en het proces van monitoring hieronder moet niet worden onderschat. De Lissabonstrategie heeft lidstaten er bewust van gemaakt dat we in Europa allemaal voor dezelfde uitdagingen staan. Dankzij de Lissabonstrategie was er veel minder discussie over de vraag of hervormingen noodzakelijk zijn, maar meer over de vraag hoe deze hervormingen door te voeren. Ook in Nederland zijn in dit kader frequente discussies met onder andere uw Kamer gevoerd over het Nederlands beleid op de specifiek Nederlandse aandachtspunten van arbeidsparticipatie en onderzoek en ontwikkeling. Dit wil echter niet zeggen dat het systeem perfect heeft gefunctioneerd. Verbeteringen ten opzichte van deze systematiek zijn zeker gewenst. Met name op het punt van de daadwerkelijke «peer pressure» en afrekenbaarheid is het systeem onder de Lissabonstrategie te kort geschoten, iets wat bij het opstellen van de nieuwe Europa 2020-strategie ook is erkend. Conform uw verzoek zal Nederland bij de concrete inrichting van de monitoring dan ook streven naar een duidelijkere afrekenbaarheid.

EU-octrooi

Met betrekking tot het EU-octrooi vragen de leden van de VVD-fractie hoe groot de kans is dat het verzoek tot versterkte samenwerking wordt gehonoreerd en op welke termijn het EU octrooi kan worden ingevoerd. De leden van de CDA-fractie vragen welke landen de versterkte samenwerking steunen en hoe het kabinet het risico inschat dat een blokkerende minderheid ontstaat.

Op 7 december is door Nederland, samen met Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Duitsland, Litouwen, Luxemburg, Slovenië en Zweden een verzoek gericht aan de Europese Commissie om een voorstel voor versterkte samenwerking in te dienen. Het is de verwachting dat de Commissie snel hierop zal reageren door een voorstel voor versterkte samenwerking in procedure te brengen. Het risico dat een blokkerende minderheid de totstandkoming van versterkte samenwerking blokkeert, bestaat inderdaad. Het kabinet probeert dit risico zo klein mogelijk te houden door veel te investeren in het creëren van draagvlak bij landen die (nog) niet kunnen deelnemen aan de versterkte samenwerking. Het is de ambitie van de Europese Commissie, zoals ook verwoord in het voorstel voor de Interne Markt Akte, dat de eerste EU-octrooien in 2014 kunnen worden verleend. Het kabinet acht het de moeite meer dan waard deze, weliswaar uiterst ambitieuze doelstelling, na te blijven streven.

Kansspelen

Ten aanzien van kansspelen refereren de leden van de CDA-fractie eraan dat het kabinet stelt dat zij het aannemen van conclusies door de Raad over dit thema op dit moment een positief signaal acht, maar dat aan Europese harmonisatie van kansspelregelgeving mogelijk risico’s kleven voor het Nederlandse kansspelbeleid dat gericht is op kanalisatie. Zij vragen of het kabinet genoemde leden nader kan duiden waarom zij het aannemen van conclusies een positief signaal acht, en toch voor Nederland risico’s ziet. Ook vragen zij wat het kabinet gaat doen om te voorkomen dat deze risico’s bewaarheid worden.

Door het aannemen van conclusies laat de Raad zien dat zij dit thema van belang acht. Tegelijkertijd loopt de tekst van de conclusies op geen enkele manier vooruit op enige vorm van harmonisatie van kansspelbeleid. Het aannemen van conclusies door de Raad op dit thema brengt een Europese harmonisatie van kansspelen dan ook niet dichterbij. Om de mogelijke risico's voor het Nederlandse kansspelbeleid te mitigeren zal in de reactie op de consultatie voor een Groenboek, die door de Europese Commissie is aangekondigd, beijverd worden om het belang voor Nederland en andere lidstaten te waarborgen. Nederland zal haar standpunt ook in de ambtelijke onderhandelingen in Brussel actief uitdragen.

Slimme regelgeving

De leden van de VVD-fractie stellen dat het met name gaat om de vraag of economische groei nu wel of niet gediend is met regels op EU of landelijk niveau. Genoemde leden vragen of de minister het eens is dat dit een van de belangrijkste uitgangspunten zou moeten zijn in besluiten over regulering?

Hoewel ik het uitgangspunt hanteer dat wat decentraal geregeld kan worden, decentraal geregeld moet worden, bestaan er ook situaties waarbij regelgeving op EU of landelijk niveau wel degelijk de voorkeur genieten. Evenals de leden van de fractie van de VVD ben ik in principe voorstander van minder regels. Daarom dient in het geval van de noodzaak tot regelgeving op EU- of nationaal niveau boven alles onnodige of onnodig hinderlijke regelgeving voorkomen te worden.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de concrete uitwerking van de mededeling van de Commissie over slimme regelgeving en of het kabinet kan aangeven hoe zij gaat zorgen dat deze ambitie zo snel mogelijk wordt verhoogd, en hoe bestuurlijke lasten hierbij expliciet worden betrokken. Voorts vragen genoemde leden hoe het kabinet vorm gaat geven aan een Europese pendant van Actal.

Naast implementatie van het lopende actieprogramma voor bedrijven tot 2012, hecht Nederland aan nieuwe concrete initiatieven en doelstellingen op het gebied van administratieve lastenvermindering na 2012. Verder zetten we in op gerichte aandacht voor andere belastende aspecten van EU-regeldruk, zoals toezichtlasten. Eveneens is van belang om onnodige voorgenomen EU-regeldruk gedurende het gehele besluitvormingsproces effectief tegen te gaan. We zijn derhalve positief over de aandacht die de Commissie schenkt aan de kwaliteit van regelgeving in alle fasen van het beleids- en wetgevingsproces. Voorts ondersteunen we nadrukkelijk het systematisch doorlichten van beleidsterreinen, met als doel de efficiëntie van EU-wetgeving te verbeteren en daarmee onnodige regeldruk te verminderen (fitness checks). Daarnaast verwelkomen we de voorgestelde versterkingen op het gebied van consultatie van stakeholders en evaluatie van wetgeving om de doelmatigheid en doeltreffendheid van regelgeving kritisch te kunnen volgen.

Wat betreft een Europese pendant van Actal heeft Nederland heft in het verleden in Europees verband een voorstel gedaan, maar dit bleek voor zowel de Commissie als de lidstaten te ambitieus. Op Nederlandse leest geschoeide Adviescolleges bestaan niet op EU-niveau. Onder druk van onder andere Nederland zijn in Europa inmiddels wel de nodige verbeteringen aangebracht in het beheersen van de administratieve lasten. Zo zijn zowel de Impact Assessment Board (IAB) als de Groep Stoiber opgericht. De IAB is verantwoordelijk voor de kwaliteitsbewaking van impact assessments op voorgenomen regelgeving. De Groep Stoiber ondersteunt de Commissie bij de uitvoering van het actieprogramma gericht op een verlaging van de administratieve lasten in EU-verband. Bij de impact assessments op voorgenomen regelgeving is een onafhankelijke toetsing van groot belang. Op dat punt is er veel bereikt in de afgelopen periode. Er valt natuurlijk altijd verder te verbeteren. Zo dringt Nederland er bij de Commissie ook steevast op aan om de bevoegdheden van het Impact Assessment Board te versterken en ook de spelregels van effecttoetsing loyaal na te leven, en dat de Europese Commissie geen nieuwe wetgeving doorvoert voordat het IAB zich hier positief over uitgelaten heeft Nederland zal zich blijven inzetten voor verbetering op dit vlak.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Verburg, G. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), voorzitter, Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), ondervoorzitter, Jacobi, L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Tongeren, L. van (GL), Ziengs, E. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Schaart, A.H.M. (VVD) en Verhoeven, K. (D66).

Plv. leden: Jadnanansing, T.M. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Ormel, H.J. (CDA), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Koolmees, W. (D66), Veen, E. van der (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Groot, V.A. (PvdA), Bijleveld-Schouten, A.T.B. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Gerven, H.P.J. van (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Klaver, J.F. (GL), Leegte, R.W. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Mos, R. de (PVV), Taverne, J. (VVD), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Houwers, J. (VVD) en Veldhoven, S. van (D66).

XNoot
2

2010Z18368, Kamerstuk 21 501-20, nr. 493 en Kamerstuk 22 112, nr. 1092.

XNoot
3

2010Z18368.

XNoot
4

Kamerstuk 21 501-20, nr. 493.

XNoot
5

Kamerstuk 22 112, nr. 1092.

XNoot
6

Het gaat om een vraag met verzoek om schriftelijk antwoord, nummer E-8774/2010.

XNoot
7

Het Financieele Dagblad , 03-12-2011 «Brussel hint op soepeler eisen 3 december 2010».

XNoot
8

Kamerstuk 31 793, nr. 49.

XNoot
9

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 013, nr. 12.

XNoot
10

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 21 501-07, nr. 760.

XNoot
11

Kamerstukken II, 2009–2010, 22 112, nr. 992.

XNoot
12

Kamerstukken II, 2009–2010, 28 879, nr. 27.

XNoot
13

Kamerstukken II, Vergaderjaar 2007–2008, 22 112, nr. 660.

XNoot
14

Kamerstukken II, 22 112, nr. 849.

Naar boven