21 501-28 Defensieraad

Nr. 67 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 februari 2011

Op 24–25 februari a.s. komen de ministers van Defensie van de EU lidstaten bijeen in Boedapest voor een informele vergadering.

GVDB-initiatief van de Weimar Driehoek

Tegen de achtergrond van het aankomende Poolse EU Voorzitterschap in de tweede helft van 2011, dat zich ondermeer ten doel heeft gesteld om het GVDB te versterken, hebben de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie van Frankrijk, Duitsland en Polen (Weimar Driehoek) eind december een brief gestuurd aan Hoge Vertegenwoordiger (HV) Ashton. In de brief pleiten de ministers in grote lijnen voor:

  • versterkte EU-NAVO samenwerking in het veld en ten aanzien van capaciteiten, en het wegnemen van de huidige barrières door een leidende rol van de HV en de Secretaris-Generaal van de NAVO;

  • meer civiel-militaire samenwerking, waaronder de vorming van een permanente civiel-militaire plannings- en aansturingscapaciteit in Brussel;

  • aanpassing van de EU Battlegroups voor meer complexe situaties, ondermeer door meer civiel-militaire samenwerking om daarmee de mogelijkheden tot inzet van de Battlegroup te verruimen;

  • meer gemeenschappelijke financiering van EU militaire operaties;

  • meer defensiesamenwerking (bilateraal of multilateraal) tegen de achtergrond van de budgettaire kraptes.

De Raad Buitenlandse Zaken heeft het initiatief op 31 januari jl. in algemene termen verwelkomd als een concrete bijdrage aan de GVDB-agenda voor de komende tijd. Naar verwachting zullen de betrokken ministers ook in Boedapest een toelichting geven op hun initiatief. Nederland steunt de voorstellen van de Weimar Driehoek om te komen tot een sterker en effectiever GVDB en staat open voor verdere discussie op de genoemde aspecten.

Defensiesamenwerking

Het is, in het licht van de krimpende defensiebudgetten in Europa, in Nederlands belang om de capaciteiten die ter beschikking staan van EU en NAVO zoveel mogelijk op peil te houden door middel van effectiënter gebruik van middelen. Het bevorderen van de bereidheid in de rest van Europa om tot intensievere defensiesamenwerking te komen is daarom een belangrijke opdracht. De EU kan hierbij voorwaardescheppend functioneren en het Europees Defensie Agentschap (EDA) is een belangrijk instrument om te helpen de Europese defensie-inspanningen vanuit verschillende invalshoeken (behoeftestellingen; materieel; technologie en onderzoek; marktwerking) te rationaliseren en samenwerkingsprojecten te initiëren. De verantwoordelijkheid en het initiatief om concrete stappen te zetten liggen vanzelfsprekend bij de Lidstaten zelf.

In Boedapest zullen de ministers de discussie voortzetten over versterking van de defensiesamenwerking in Europa. De afspraken die in de RBZ van 9 december jl. zijn gemaakt, om nationaal te onderzoeken welke capaciteiten in aanmerking komen voor intensivering van samenwerking, moeten nu worden uitgevoerd. In dit verband zal ik erop aandringen dat ook in kaart wordt gebracht hoe door samenwerking concrete besparingen kunnen worden bereikt, bijvoorbeeld door het delen van infrastructuur, onderhoud of gezamenlijk beheer van reserve-onderdelen. Ik zal erop wijzen dat het tegengaan van nationale configuraties op materieelgebied op langere termijn wellicht één van de belangrijkste voorwaarden is om meer geïntegreerde vormen van samenwerking te kunnen ontwikkelen. Het Europees Defensie Agentschap dient in het proces, in samenspraak met het EU Militair Comité, een leidende rol te spelen in de uitwerking van eventuele initiatieven op de korte termijn en duidelijke afspraken voor de langere termijn. Ten slotte zal ik vragen om nauw met de NAVO te blijven samenwerken, ook op dit belangrijke dossier.

Althea

Voor de Nederlandse inzet ten aanzien van EUFOR Althea verwijs ik kortheidshalve naar de artikel-100 brief die u op 18 januari is toegegaan.

Atalanta

Wat betreft Atalanta zal de discussie vooral gaan over hoe de EU, en de internationale gemeenschap, meer kunnen doen om piraterij effectief aan te pakken. Operatie Atalanta is succesvol, tegelijkertijd blijft piraterij een bedreiging vormen voor de scheepvaart in de regio. Ik zal erop aandringen dat we moeten onderzoeken of er manieren zijn om de piraterijbestrijdingsoperaties Atalanta en Ocean Shield, in samenhang met de andere internationale maritieme eenheden voor de kust van Somalië, nog effectiever te laten optreden. Hierbij kan o.a. gedacht worden aan het aanpakken van de zgn. «moederschepen». Zonodig zal het mandaat van de operatie moeten worden aangepast. Naast het zo effectief mogelijk aanpakken van piraterij op zee moeten we blijven kijken naar een meer structurele oplossing van de problematiek. Om de straffeloosheid van piraterij tegen te gaan blijft het van belang dat er meer transferovereenkomsten worden gesloten met landen in de regio en dat er adequate detentiefaciliteiten worden ontwikkeld in de relatief stabiele regio’s van Somalië. Ten aanzien van mogelijke EU-activiteiten ten aanzien van regionale maritieme capaciteitsopbouw zal ik pleiten voor een spoedige verdere uitwerking van zowel de militaire als civiele GVDB-mogelijkheden, en benadrukken dat de activiteiten die de Commissie reeds uitvoert hierbij betrokken moeten worden.

EUTM

Ten aanzien van de EU Trainingsmissie voor Somalië, die in Oeganda Somalische rekruten traint, zullen de ministers worden geïnformeerd over de voortgang, in het bijzonder inzake de stand van zaken van de terugkeer en reïntegratie van de eerste lichting getrainde rekruten. EUTM begint binnenkort met de training van de tweede lichting rekruten.Wat Nederland betreft is het te vroeg om al besluiten te nemen over een mogelijke verlenging van de missie. Eerst moeten de resultaten van de reïntegratie van de eerste lichting duidelijk zijn.

EU-NAVO

Het blijft belangrijk dat de EU en de NAVO zo nauw mogelijk met elkaar blijven samenwerken, ondanks de bekende politieke belemmeringen. De SG NAVO en de HV dienen nauwgezet samen te werken en beslissingen met elkaar af te stemmen met betrekking tot missies en/of operaties die EU en NAVO ondernemen in hetzelfde operatiegebied. Het belang voor Nederland hierbij is alleen maar groter geworden gelet op de Nederlandse inzet in Noord-Afghanistan. Ook de capaciteitenprocessen en ontwikkelingen in beide organisaties moeten nauw op elkaar blijven aansluiten. Ik zal erop aandringen dat SG NAVO en HV ook gezamenlijk een verklaring naar buiten brengen over de gedeelde prioriteiten op capaciteitengebied.

De minister van Defensie,

J. S. J. Hillen

Naar boven