21 501-28 Defensieraad

Nr. 192 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 september 2019

Inleiding

Hierbij bied ik u het verslag aan van de informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Defensie van 28 en 29 augustus jl. te Helsinki.

De Ministers van Defensie spraken over Artificial Intelligence, klimaat en veiligheid, Coordinated Maritime Presences en met de Ministers van Buitenlandse Zaken gezamenlijk over hybride dreigingen.

Werkdiner: Artificial Intelligence (AI)

Tijdens het werkdiner over kunstmatige intelligentie werden door het Global Tech Panel presentaties gegeven, waaronder door de Raadsvoorzitter van Nokia, de heer Siilasmaa, over de toepassing van AI in het bedrijfsleven.

Tijdens de discussie bleek dat er brede overeenstemming was tussen de EU-lidstaten over het belang van toepassing van AI in de defensiesector. Er werd geconstateerd dat de ontwikkelingen snel gaan en de Europese defensiesector niet achter moet blijven. EU-NAVO samenwerking en complementariteit op dit terrein is hard nodig. Er zijn allerlei kansen en mogelijkheden die meer benut kunnen en moeten worden. Nederland gaf daarbij aan dat dit wel in een duidelijk juridisch kader dient te gebeuren, en vroeg aandacht voor de ethische kanten van het gebruik van AI. Verder gaf Nederland aan dat zowel het Europees Defensiefonds als het Horizon Europe onderzoeks- en innovatieprogramma de Europese ontwikkelingen op het gebied van AI kunnen stimuleren.

Werksessie I: Klimaat en veiligheid

Er was brede overeenstemming onder de lidstaten, de EU-instellingen, de NAVO, die werd vertegenwoordigd door de plaatsvervangend secretaris-generaal van de NAVO mevrouw Gottemoeller, en de VN, die werd vertegenwoordigd door ondersecretaris-generaal voor vredeshandhaving de heer Lacroix, dat klimaat en veiligheid een prioriteit is en op de EU-agenda van de ministers van Defensie terug moet keren. De Hoge Vertegenwoordiger (HV) Mogherini gaf aan dat de EU bij uitstek verschil kan maken op dit terrein, alwaar de lidstaten zich eensgezind bij aansloten. Ook het belang van samenwerking met partners zoals de NAVO en de VN op het gebied van klimaat en veiligheid werd meermaals benadrukt. De NAVO- en VN-vertegenwoordigers gaven aan dat in beide organisaties ook veel aandacht is voor de impact van klimaatverandering.

De discussie spitste zich enerzijds toe op de impact die klimaatverandering heeft op de instabiliteit in de wereld en de impact daarvan op het werk van krijgsmachten, en anderzijds op de ecologische voetafdruk van defensie- organisaties. Er was overeenstemming dat de defensiesector moet bijdragen aan het behalen van klimaatdoelstellingen en dat dat niet ten koste hoeft te gaan van de operationele effectiviteit.

De capaciteitsontwikkelingsinitiatieven in de EU, het Europees Defensiefonds en Permanent gestructureerde samenwerking (PESCO), werden gezien als kansen om technologieën te ontwikkelen die bijdragen aan de duurzaamheid van defensie organisaties. Energie-efficiëntie werd cruciaal geacht en er werd benadrukt dat reeds een aantal PESCO- en EDF-projecten zich hierop richten. In dit kader werd het ook van belang geacht om in de specificaties van nieuwe capaciteiten duurzaamheidsaspecten mee te nemen zodat defensie-capaciteiten op de lange termijn duurzamer worden. Eurocommissaris Bienkowska (voor de interne markt, industrie, ondernemerschap en het mkb) gaf verder aan kansen te zien om de ruimtevaart – en defensiesectoren op het punt van klimaat dichter bij elkaar te brengen.

Nederland deed het voorstel om eerste concrete afspraken te maken over klimaat en veiligheid in EU-verband tijdens de volgende RBZ-Defensie in november aanstaande, en indien mogelijk gelijkluidende afspraken te maken in NAVO-verband. Dit voorstel kon rekenen op steun en Nederland zal zich hier de komende maanden met gelijkgezinde lidstaten en de EU-instellingen voor inspannen.

Werksessie II: Coordinated maritime presences

De Hoge Vertegenwoordiger lichtte het Coordinated Maritime Presences (CMP) concept toe. Het doel is meer maritieme situational awareness te creëren in de voor de EU relevante maritieme regio’s. Het concept is complementair aan wat de EU nu al doet op het gebied van maritieme veiligheid en is bedoeld om activiteiten zichtbaarder te maken en meer informatie en geleerde lessen met elkaar te kunnen delen. Het concept gaat uit van lichte structuren en gebruikmaking van bestaande structuren waar mogelijk. Het moet volgens de HV niet worden gezien als een alternatief voor EU-missies en -operaties, maar als een aanvullend instrument. Het voorstel is om te beginnen met een pilot in de Golf van Guinee en op basis daarvan naar de nadere uitrol en uitwerking van het CMP concept te kijken. De details worden de komende tijd nader uitgewerkt in de relevante Raadswerkgroepen.

De lidstaten waren eensgezind in hun steun voor het CMP-concept en het voorstel om op basis van een pilot het concept te testen. Wel wordt door de lidstaten een duidelijke politieke sturing door de Raad verwacht, ook gelet op de mogelijke politieke consequenties van het benoemen van een bepaald maritiem gebied tot een Maritime Area of Interest (MAI). Veel lidstaten benadrukten verder de noodzaak van een betere onderlinge informatiedeling.

Nederland gaf aan goed te willen kijken naar de rol van de Raad in het proces om tot MAI’s te komen en dat er een politiek besluit per vaststelling van een MAI nodig is. Daarnaast ziet Nederland graag aansluiting op en integratie met NAVO- initiatieven waar mogelijk zodat er zo min mogelijk nieuwe structuren hoeven te worden ingericht. Nederland gaf aan de pilot in de Golf van Guinee te steunen, maar dat pas op basis van een evaluatie van de pilot kan worden besloten over de verdere uitrol en uitwerking van het CMP-concept.

Hoewel de actuele situatie in de Straat van Hormuz niet formeel was geagendeerd tijdens de RBZ-Defensie, maar tijdens de aansluitende Gymnich-vergadering van de ministers van Buitenlandse Zaken, werd de bespreking van het CMP concept door een aantal lidstaten aangegrepen om hier kort bij stil te staan. Nederland heeft in dat kader het belang van de-escalatie en een Europese aanpak in de Straat van Hormuz benadrukt.

Werklunch: Hybride dreigingen

Het Finse voorzitterschap trapte de werklunch met de ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken af met een terugkoppeling over de hybride table top exercise die onder andere in juli jl. is gehouden met topambtenaren van de Europese ministeries van Defensie, Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid. Vervolgens focuste de discussie zich op het belang van het verstevigen van de weerbaarheid, de implementatie van het Joint Framework (2016) en EU-NAVO samenwerking (ten aanzien) van hybride dreigingen.

Vrijwel alle lidstaten, waaronder Nederland, stonden stil bij de noodzaak tot een verbeterde Europese weerbaarheid tegen hybride – en cyber-dreigingen en gaven aan dit als een groot risico te zien voor de ontwrichting van maatschappijen en de Europese eenheid. Er zijn goede stappen gezet, maar er is nog altijd veel te verbeteren. Instrumenten moeten beter worden geoperationaliseerd en de EU en de lidstaten moeten sneller kunnen reageren. Ook moeten nieuw kansen ten aanzien van informatie-uitwisseling in de EU-context worden benut. Er is voorts meer aandacht nodig voor de link tussen het maritieme domein en hybride dreigingen.

Nederland, gesteund door meerdere lidstaten, riep op tot de verdere implementatie van de EU Cyber Diplomacy Toolbox inclusief het operationaliseren van het cybersanctieregime en benadrukte het belang van PESCO-projecten op dit terrein. Het bevorderen van een coherente en ontkokerde aanpak jegens hybride dreigingen is van belang, onder andere door middel van de recent opgerichte horizontale Raadswerkgroep op het gebied van hybride dreigingen.

In dit kader werd ook gesproken over artikel 42.7 van het Verdrag van Lissabon dat gaat over de wederzijdse bijstand van lidstaten in het geval van een gewapende aanval. Er werd gediscussieerd over de vraag of hybride – en cyberaanvallen hieronder kunnen worden geschaard. Meerdere lidstaten sloten zich aan bij de Nederlandse oproep om hierover nader met elkaar te spreken in de Raad.

Nederland wees op het belang van maatschappelijke weerbaarheid, een goede onderlinge informatievoorziening en het delen van geleerde lessen. Nederland stelde dat een incident op nationaal niveau zomaar onderdeel kan vormen van een veel bredere campagne. De vraag is hoe we als EU en lidstaten reageren op aanvallen die ons allen raken. Hoewel Nederland ziet dat er goede stappen zijn gezet, is er meer nodig en is het daarbij van belang gericht te zijn op de uitwerking van de-escalerende maatregelen.

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

Naar boven