21 501-28 Defensieraad

Nr. 112 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 mei 2014

Op 15 april jl. kwamen de Ministers van Defensie van de EU-lidstaten bijeen in Luxemburg. In de bestuursraad van het Europees Defensie Agentschap (EDA) is gesproken over de taskings van de Europese Raad op het gebied van capaciteitenversterking en de uitgangspunten voor de totstandkoming van een overkoepelend kader voor structurele capaciteitensamenwerking (Policy Framework). De bespreking tijdens de RBZ spitste zich toe op de uitwerking van de maritieme veiligheidsstrategie en de ontplooiing van de EU-operatie in de Centraal Afrikaanse Republiek (EUFOR CAR). Naar aanleiding van EUFOR CAR kwamen onderwerpen zoals de EU Battlegroups en lastenverdeling aan de orde. In aanwezigheid van Navo secretaris-generaal Rasmussen is gesproken over de ontwikkelingen in Oekraïne.

EDA-bestuursraad

De EDA-bestuursraad stond in het teken van de uitwerking van de taskings uit de Raadsconclusies van de Europese Raad, in het bijzonder de totstandkoming van het Policy Framework voor capaciteitensamenwerking. De Chief Executive van het EDA Arnould vestigde allereerst de aandacht op de samenwerking ter versterking van key capabilities (tankvliegtuigen, cyber, op afstand bestuurbare vliegtuigen, satellietcommunicatie). Ze bedankte Nederland voor de leidende rol in het project voor de gezamenlijke verwerving van Multi Role Tanker Transport vliegtuigen (MRTT-project). Ze verwelkomde het aanbod van Frankrijk om de leiding te nemen in het project voor de ontwikkeling van een nieuwe generatie op afstand bestuurbare vliegtuigen. Voor de projecten op deze terreinen achtte ze goede samenwerking met de Europese Commissie onontbeerlijk. Waar mogelijk moest een dual use aanpak worden nagestreefd, aldus Chief Executive Arnould.

In reactie op de inleiding maakte Spanje kenbaar een leidende rol te willen vervullen op het gebied van de versterking van satellietcommunicatie. Verschillende lidstaten, waaronder Nederland, onderstreepten voorts de versterking van tankvliegtuigcapaciteit als prioriteit. Vanuit Nederlandse optiek werd daarbij de aandacht gevestigd op aspecten die een belangrijke rol spelen in gezamenlijke verwervingstrajecten, zoals de mogelijkheid om een beroep te doen op BTW-vrijstelling en de toepassing van de aanbestedingsrichtlijn voor defensie en veiligheid. Frankrijk memoreerde dat het initiatief ter versterking van Europese tankvliegtuigcapaciteit zijn oorsprong vond tijdens de Navo-Top in Chicago, en sprak de wens uit dat tijdens de Navo-Top in Wales in september concrete resultaten kunnen worden gepresenteerd. Tot slot bepleitten verschillende lidstaten de mogelijkheid om Structuurfondsen aan te wenden voor dual use onderzoek en capaciteitenontwikkeling, waaronder op het terrein van maritieme veiligheid. Dit zou mede kunnen bijdragen aan de versterking van de positie van het defensie-gerelateerde midden- en kleinbedrijf.

Chief Executive Arnould presenteerde voorts de uitgangspunten voor het Policy Framework, zoals uitgewerkt door het EDA in samenspraak met de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO). Ze onderstreepte dat het Policy Framework niet bedoeld is om (opnieuw) in Europees verband capaciteitstekorten of prioriteiten vast te stellen, maar wel handvatten moet bieden waarmee lidstaten de afspraken over capaciteitenontwikkeling en -versterking in de praktijk gaan brengen. De gedragscode voor pooling and sharing bood hiervoor reeds aanknopingspunten. Voor de verwezenlijking van dit doel is politieke betrokkenheid van de lidstaten een voorwaarde. Het Policy Framework zou niet alleen een overkoepelend beleidskader moeten vormen waarmee de lidstaten in EU-verband sturing gaven aan de capaciteitensamenwerking, maar tegelijk stimuleringsmaatregelen moeten bevatten ter bevordering van de defensiesamenwerking («incentives»). Het EDA zal spoedig aanvullende voorstellen doen op dit gebied.

Verschillende Ministers maakten hun zienswijze op het Policy Framework kenbaar. Het merendeel daarvan steunde een of meer van de door het EDA voorgestelde uitgangspunten, maar maakte tegelijk kenbaar dat de capaciteitensamenwerking louter op vrijwillige basis kon worden verdiept. Dit was vooral kansrijk in kleinere samenwerkingsverbanden. Enkele lidstaten lieten voorts doorschemeren weinig te verwachten van het nieuwe beleidskader, indien dit niet op initiatief van de lidstaten zelf gestalte kreeg. Anderen lidstaten, waaronder Nederland, beklemtoonden dat de Europese defensiesamenwerking alleen een stap verder kon worden gebracht indien de lidstaten erkennen dat de door de Europese Raad bekrachtigde afspraken over capaciteitenversterking niet een vrijblijvend karakter hebben. Het Policy Framework zou in dit licht bezien bottom up initiatieven moeten verbinden met top down sturing. De uitdaging was juist om hieraan nadere invulling te geven, en niet te blijven hameren op de vrijwilligheid. Vanuit Nederlands perspectief zouden ook de nationale parlementen moeten worden betrokken bij deze discussie. Chief Executive Arnould onderstreepte tot slot nogmaals dat de nauwe betrokkenheid van de lidstaten een essentiële voorwaarde vormt voor de verwezenlijking van een bruikbaar kader.

Maritieme veiligheidsstrategie

De Ministers spraken over het algemeen hun waardering uit over de gezamenlijke mededeling van de Hoge Vertegenwoordiger en de Europese Commissie over de maritieme veiligheidsstrategie, en over de samenwerking in de Friends of the Presidency bijeenkomsten. Vijf lidstaten uit het Middellandse Zeegebied, waaronder de tijdelijke EU-voorzitter Griekenland, hebben de handen ineen geslagen en stelden vast dat de uitwerking van de strategie goede vordering maakt. De planning voor de totstandkoming van de strategie was krap, maar werd haalbaar geacht. Andere lidstaten beklemtoonden dat, mede in het licht van actuele ontwikkelingen, regio’s zoals de Zwarte Zee en de Baltische Zee bijzondere aandacht verdienen in de strategie. Enkele Ministers hieven een waarschuwende vinger. Het ambitieniveau van de strategie moest bescheiden blijven en geen nieuwe structuren of duplicatie met de Navo impliceren. De jurisdictie en de soevereiniteit van de lidstaten moest voorop blijven staan. Er bleek consensus te bestaan over de noodzaak beter samen te werken in het maritieme domein. Dit behelst vooral de samenhang tussen civiele en militaire activiteiten, optimale informatiedeling en de gerichte ontwikkeling van (dual use) capaciteiten. De komende periode tot aan de zomer zal onder leiding van het Griekse EU-voorzitterschap de maritieme veiligheidsstrategie verder worden uitgewerkt. De planning is dat de Europese Raad in juni het document zal bekrachtigen. De Kamer wordt nader over de strategie geïnformeerd zodra de contouren ervan bekend zijn.

Centraal Afrikaanse Republiek

De Ministers bespraken de ontplooiing van de nieuwe EU-operatie in de Centraal Afrikaanse Republiek (EUFOR CAR). De Hoge Vertegenwoordiger en de voorzitter van het EU Militair Comité onderstreepten dat er veel tijd verloren was gegaan tussen het besluit om de operatie te starten en de werkelijke ontplooiing en inzet van troepen ter plaatse. Dit riep vragen op over het vermogen van de EU om snel te reageren op crises en over de bereidheid van de lidstaten om gezamenlijk de lasten te dragen van het externe (militaire) optreden van de EU. Hoewel er nu voldoende bijdragen door de lidstaten waren toegezegd voor de ontplooiing, bleven versterkingen nodig om te voorkomen dat de actieradius van EUFOR CAR te beperkt bleef. Anderzijds werd de komende periode reeds in overleg met de VN een begin gemaakt met de uitwerking van de overdracht van taken aan de beoogde VN-missie in de CAR.

De Ministers legden verschillende accenten in de discussie. Vanuit Franse optiek moesten de lidstaten meer solidariteit tonen. In de CAR stond de geloofwaardigheid van de EU als veiligheidsactor op het spel. In dit licht moest de financiële ruimte voor de bekostiging van gezamenlijk militair optreden (Athena-mechanisme) worden vergroot. Het Franse voorstel vond slechts zeer beperkt bijval van andere Ministers. Het Verenigd Koninkrijk onderstreepte dat niet het gebrek aan financiële middelen het probleem vormt, maar wel het gebrek aan politieke wil om in EU-verband gezamenlijk op te treden. De Zweedse Minister benutte de discussie over EUFOR CAR om opnieuw de aandacht te vestigen op het gebruik van de EU Battlegroups voor crisisbeheersingsoperaties. Het organiseren van een politieke besluitvormingsoefening (POLEX) kon bijdragen aan een beter begrip van internationale besluitvorming over militaire inzet, aldus de Zweedse Minister. Verschillende lidstaten steunden deze oproep.

Het Verenigd Koninkrijk tekende hierbij aan dat de discussie zou zich ook moest blijven toespitsen op de vulling van het rotatierooster en op het verbeteren en aantrekkelijker maken van de gereedstelling. De Hoge Vertegenwoordiger zegde toe tijdens de eerstvolgende informele bijeenkomst de discussie over dit onderwerp te zullen voortzetten.

Oekraïne

Tijdens een werklunch bespraken de Ministers in aanwezigheid van Navo secretaris-generaal (SG) Rasmussen de ontwikkelingen in Oekraïne. SG Rasmussen schetste de aard van de maatregelen die de Navo had voorbereid naar aanleiding van de schending door Rusland van de soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne. Dit betrof onder meer de versterking van contingency-plannen, militaire oefeningen en steunverlening. Voorts merkte hij op dat de Navo-EU-samenwerking de afgelopen periode sterk was verbeterd. Mede in dit licht hoopte hij tijdens de Top in Wales vervolgstappen te kunnen zetten op het terrein van:

  • versterking van readiness action plans, waaronder de mogelijkheden voor samenwerking tussen de NATO Response Force en de EU Battlegroups;

  • verhoging van de defensie-uitgaven in Europa;

  • versterking van de trans-Atlantische band.

In hun reacties steunden de Hoge Vertegenwoordiger en verschillende Ministers de vaststelling van de SG Navo dat het de hoogste tijd is geworden om kritisch de defensie-uitgaven in ogenschouw te nemen. Mede in het licht van de actuele ontwikkelingen zouden de Europese landen ook het perspectief van een verhoging van het defensiebudget moeten overwegen, aldus de Hoge Vertegenwoordiger. Naast de oproep tot ferme maatregelen en herziening van de relatie met Rusland, bepleitten de Ministers ook de noodzaak om de dialoog te blijven voeren en oog te houden voor het strategische belang van samenwerking met Rusland.

Tot slot

Overeenkomstig mijn toezegging in het algemeen overleg op 9 april jl. heb ik de Nederlandse discussienota over parlementaire besluitvorming ten behoeve van de interparlementaire conferentie op 3 en 4 april jl. onder mijn ambtgenoten uit de andere lidstaten laten verspreiden. Ik bepleit al langer de betrokkenheid van de nationale parlementen bij de verdieping van Europese defensiesamenwerking en steun dit initiatief derhalve van harte. Voorts streef ik er naar om uw Kamer zo goed mogelijk te informeren over de resultaten die worden geboekt in het kader van de Europese defensiesamenwerking. Het eerder toegezonden overzicht van alle «taskings» zal ik blijven actualiseren. Daarnaast zal ik u, aan de hand van de voortgangsrapportage van de Hoge Vertegenwoordiger die in juli wordt verwacht, een separate appreciatie sturen.

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

Naar boven