21 501-28 Defensieraad

Nr. 104 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 november 2013

Op 19 november a.s. wordt de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) gehouden met de EU-ministers van Defensie, gevolgd door de bestuursraad van het Europees Defensieagentschap (EDA) met Ministers van Defensie. De agenda voor de bijeenkomsten is nog niet ontvangen maar het is al bekend dat de Ministers vooral de voorbereiding bespreken van het debat over samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie in de Europese Raad (ER) op 19 en 20 december a.s. Het Final Report on CSDP van Hoge Vertegenwoordiger Ashton van 10 oktober jl. en de Commissiemededeling over de Europese defensiemarkt en -industrie van 24 juli jl. vormen de basis voor deze discussie. Het Final Report ontvangt u tegelijk met deze brief.1 De besprekingen in de RBZ en in de EDA bestuursraad bieden de gelegenheid om vast te stellen welke vooruitgang is geboekt en tot welke vervolgmaatregelen de ER in december zou moeten besluiten. In deze brief zet ik uiteen welke accenten ik daarbij wil leggen.

Final Report en voorbereiding Europese Raad

Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft, mede op basis van de belangrijkste conclusies van de besprekingen in Vilnius begin september jl., haar rapport over het Gemeenschappelijk Veiligheids en Defensiebeleid (GVDB) voltooid en aan de voorzitter van de Europese Raad, Van Rompuy, aangeboden. Het eindrapport is wat betreft de pragmatische toonzetting en opzet niet wezenlijk veranderd ten opzichte van het interim report. Wel zijn, vanwege de aandacht die de lidstaten hiervoor hebben gevraagd, de passages over samenwerking met partners zoals de Navo, cyber, militaire rapid response (waaronder de EU Battlegroups) en capaciteitsontwikkeling versterkt. De afsluitende paragraaf («The Way Forward») bevat nu een integraal overzicht van de aanbevolen maatregelen en de oproep tot het vaststellen van concrete «deliverables» en een robuust vervolgproces na december.

Het eindrapport is positief ontvangen door de lidstaten. Er is consensus dat het rapport een goed overzicht biedt van de stand van zaken en van mogelijke vervolgstappen in de EU-samenwerking op het terrein van veiligheid en defensie. In dit licht zullen de Ministers van Defensie en de Ministers van Buitenlandse Zaken de RBZ benutten om conclusies te trekken welke voorstellen zich lenen voor bespreking door de ER en welke specifieke taskings moeten worden uitgewerkt ter bekrachtiging door de ER. De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) streeft er naar op 18 november een gezamenlijk overleg van de EU-ministers van Defensie en van Buitenlandse Zaken te houden. Naar verwachting zullen de Commissiemededeling over defensiemarkt en -industrie en cluster 3 in het eindrapport van de Hoge Vertegenwoordiger aan de orde komen in de Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 december a.s.

Ik zal er samen met collega’s uit andere lidstaten voor pleiten dat de aandacht gericht blijft op alle vervolgacties die voortvloeien uit de drie thematische clusters. Tijdens de RBZ en de EDA bestuursraad moet blijken voor welke acties voldoende draagkracht bestaat om deze aan de Europese Raad voor te stellen. Wat betreft de verhoging van de effectiviteit van het GVDB beklemtoont Nederland de verdere uitwerking van de geïntegreerde benadering en doorontwikkeling van het EU Rapid Response concept. Vooral de versterking van capaciteitsontwikkeling vergt meer betrokkenheid die gestalte moet krijgen door concrete projecten op nieuwe terreinen en harmonisatie van beleid en planning. Van samenwerkingsinitiatieven zoals Air-to-Air Refueling en het European Air Transport Command (EATC) moet een voorbeeldwerking uitgaan. De lidstaten moeten de uitgangspunten van de Code of Conduct on Pooling and Sharing naleven. Bij de versterking van de positie van de Europese defensie-industrie legt Nederland het accent op verbetering van de toegang van het midden- en kleinbedrijf (mkb) tot internationale toeleveringsketens.

Vanuit Nederlandse optiek vormt het debat over defensieaangelegenheden geen eindpunt. De geannoteerde agenda voor de informele bijeenkomst in Vilnius op 5 en 6 september jl. bevat een meer uitgebreide onderbouwing van de noodzaak om beter samen te werken en de visie die het kabinet hanteert op verdieping van defensiesamenwerking in de praktijk. Gestructureerde samenwerking met strategische partners en het bereiken van schaalvoordelen en hogere operationele effectiviteit door pooling and sharing vormen daarbij belangrijke uitgangspunten. De samenwerking in Benelux-verband en met Duitsland, maar ook in verbanden zoals het EATC, tonen aan dat verdieping van defensiesamenwerking geen bedreiging hoeft te vormen van de soevereiniteit, maar landen juist in staat stelt capaciteiten en inzetmogelijkheden te behouden en te versterken. Dit vergt wel dat kabinet en parlement zich rekenschap geven van de implicaties voor de besluitvorming over de inrichting en de inzet van de krijgsmacht. De samenwerking of integratie in regionale en thematische verbanden kan, zolang de samenhang tussen verschillende initiatieven wordt bewaakt, een belangrijke bijdrage leveren aan capaciteitsversterking in EU- of Navo-verband. Nederland zal voortgaan op de ingeslagen weg en deze boodschap samen met gelijkgestemde landen blijven uitdragen. Ik zal mij er hard voor maken dat deze boodschap tot uitdrukking komt in de conclusies van de RBZ en van de ER.

EU Battlegroups

In haar eindrapport doet de Hoge Vertegenwoordiger (HV) suggesties voor een beter gebruik van het EUBG-concept, zoals bepleit door veel lidstaten waaronder Nederland in Vilnius. Het eindrapport vestigt nog onvoldoende de aandacht op het belang van snellere politieke besluitvorming. De EDEO voltooit momenteel een aanvullend document over de maatregelen en vervolgacties waarvoor draagvlak bestaat onder de lidstaten. De vijf lidstaten die dit najaar bijdragen aan de door het Verenigd Koninkrijk geleide EUBG (Letland, Litouwen, Nederland, Verenigd Koninkrijk en Zweden) hebben mede met het oog hierop aanbevelingen gedaan op basis van de belangrijkste geleerde lessen. Daarbij wordt prominent het belang onderstreept van regelmatige politieke consultatie tussen de lidstaten die bijdragen aan een EUBG en bespreking van inzetmogelijkheden op basis van reële scenario’s. Vanuit Nederlandse optiek is intensiever contact tussen de parlementen van deze lidstaten hierbij van belang.

Cyber

Het eindrapport bevat een passage over versterking van de GVDB-samenwerking in het cyber domein. Ik steun deze ontwikkeling. Een voordeel van de Europese benadering van cyber security ten opzichte van de Navo is dat de EU zich tegelijk kan richten op zowel civiele als militaire aspecten van het cyber domein, zowel EU-breed als binnen het GVDB. Wel blijft het voor Nederland van groot belang dat de EU en de NAVO hun activiteiten op cybergebied goed op elkaar afstemmen en duplicatie voorkomen.

Air-to-Air Refueling

Het EDA en meerdere lidstaten prijzen het door Nederland geleide project voor de verwezenlijking van een multinationale Multi-Role Tanker Transport (MRTT) Fleet als toonaangevend voorbeeld voor capaciteitenversterking in Europa. Bij de wens snel een Memorandum of Understanding op te stellen over gezamenlijke verwerving en instandhouding teken ik aan dat zorgvuldige besluitvorming is geboden om een succesvolle uitkomst van het project te garanderen. Er moet nog de nodige informatie worden verzameld voordat een multinationaal verwervingstraject kan worden gestart. Daarbij worden ook de samenwerkingsmogelijkheden betrokken met landen zoals Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten die al over een MRTT-programma beschikken.

Toegang mkb tot internationale toeleveringsketens

De Commissiemededeling «Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector» omvat een actieplan gericht op onder meer de versterking van de Europese defensiemarkt en industrie. De meerderheid van de lidstaten, waaronder Nederland, erkent dat de Europese Commissie een rol kan vervullen op dit terrein. Nederland kan de voorstellen van de Commissie in grote lijnen steunen. Ik heb in Vilnius wel bepleit dat de Europese Commissie spoedig voorstellen doet ter verzekering van de toegang tot internationale toeleveringsketens voor het mkb. De verbetering van marktwerking in de defensiesector moet zich niet beperken tot de grote industrieën, maar juist ook gericht zijn op concurrentie bij onderaanneming. Voor een sterke Europese defensie-industrie, die zowel kostenefficiënt als innovatief is, is betrokkenheid uit alle lidstaten nodig. In de RBZ zal ik dit standpunt nogmaals onderstrepen en steun vragen van lidstaten die deze visie te delen om ook in de Raadsconclusies van de RBZ en de ER aan te dringen op aanvullende maatregelen.

Geïntegreerde onderzoeksstrategie

Nederland steunt het voorstel voor een geïntegreerde onderzoeksstrategie om de synergiën in de ontwikkeling en toepassing van dual use technologieën optimaal te benutten. De voorstellen op dit terrein in het eindrapport van de HV moeten nader worden uitgewerkt. Ik zal de Commissie vragen om in overleg met de lidstaten en het EDA een Preparatory Action op te stellen op het gebied van GVDB-gerelateerd onderzoek.

BTW-vrijstelling

In het GVDB-rapport wordt BTW-vrijstelling genoemd als incentive om Europese defensiesamenwerking te stimuleren. In de Navo geldt al BTW-vrijstelling voor bepaalde vormen van samenwerking. In het algemeen overleg op 3 september jl. heb ik aangekondigd u nader te informeren over de Nederlandse visie hierop. In de BTW-richtlijn is een vrijstelling opgenomen voor bepaalde goederenleveringen en dienstverrichtingen voor de Europese Gemeenschap en andere Europese Instellingen of door de Europese Gemeenschappen opgerichte organen. Genoemde richtlijnbepaling is ook in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd. Wanneer goederenleveringen of dienstverrichtingen voor aan het EDA gerelateerde projecten in Nederland geschieden dan moet binnen de daarvoor geldende kaders van geval tot geval worden beoordeeld of die handelingen onder de vrijstelling vallen. Dat zal ook gelden voor nieuwe projecten die onder de EDA komen te hangen. Defensie onderzoekt in overleg met Financiën welke kenmerken van Navo-projecten en Europese projectinitiatieven relevant zijn voor de beoordeling of aanspraak kan worden gemaakt op BTW-vrijstelling voor defensiesamenwerking. Voorts is de vraag onder welke voorwaarden BTW-vrijstelling voor Europese defensiesamenwerking meer structureel als incentive kan dienen. Deze vragen zijn niet eenvoudig te beantwoorden omdat defensiesamenwerking veel verschillende verschijningsvormen kent, elk met eigen juridische en fiscale implicaties. Ik steun de verdere uitwerking van de voorstellen van de HV op dit gebied.

Operaties

De Ministers bespreken de vooruitgang in de operaties en missies in aanwezigheid van de operatiecommandanten. Ten aanzien van operatie Atalanta wordt op basis van de strategic review mogelijk de discussie gestart over de toekomst van de operatie zonder hierover besluiten te nemen. Daarbij wordt onder meer bezien hoe de operatie de EU-activiteiten op het vaste land beter kan ondersteunen. Daarnaast zal de EDEO de aandacht van de Ministers vestigen op actuele ontwikkelingen zoals de negatieve effecten van de situatie in Noord-Afrika en in de Sahel voor de EU (illegale migratie) en de behoefte aan (civiele) capaciteitsopbouw in Mali en Somalië.

EDA bestuursraad

In de EDA bestuursraad bespreken de Ministers de vooruitgang op het gebied van capaciteitsversterking, vooral op de gebieden die in het eindrapport van de HV als «key capability» worden aangemerkt. Ik zal met het oog op de ER in december het belang onderstrepen van voortzetting en verdieping van de samenwerking op het terrein van Air-to-Air Refueling en cyber. Zoals eerder gemeld, volgt Nederland de ontwikkeling goed op het terrein van (de integratie van) Remotely Piloted Aircraft Systems (RPAS) en wil het bijdragen aan samenwerking tussen gebruikers van dergelijke systemen. Voor samenwerking op het gebied van Medium Altitude Long Endurance (MALE) RPAS wordt een Letter of Intent opgesteld. Nederland staat daar positief tegenover. Defensie zal vooralsnog geen actieve bijdrage leveren aan de ontwikkeling van nieuwe onbemande systemen. Ik zal voorts aandacht vragen voor samenwerking bij forensisch onderzoek naar Improvised Explosive Devices. Nederland heeft het EDA verzocht een project te starten voor de ontwikkeling van een Joint Deployable Exploitation and Analysis Laboratory. Tot slot wordt de bestuursraad benut om de Ministers te informeren over de reorganisatie die het EDA dit jaar uitvoert. De reorganisatie krijgt gestalte binnen de geldende kaders en stelt het EDA beter in staat om de lidstaten optimaal te steunen en faciliteren bij gezamenlijke capaciteitenontwikkeling.

Tijdens de EDA bestuursraad wordt de Ministers van Defensie gevraagd het budgetvoorstel voor 2014 te steunen. De Nederlandse bijdrage aan het EDA wordt vanuit de defensiebegroting gefinancierd. Voor 2014 wordt een budget van € 31,6 miljoen voorgesteld, gebaseerd op zero real growth (lichte stijging ten opzichte van vorig jaar op basis van prijsbijstelling). Nederland steunt de positie van het Verenigd Koninkrijk en kan in het licht van de nationale bezuinigingen op het defensiebudget instemmen met een gelijkblijvend budget (zero nominal growth).

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven