21 501-28 Defensieraad

Nr. 102 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 augustus 2013

De EU-Ministers van Defensie komen op 5 en 6 september a.s. informeel bijeen in Vilnius. Het belangrijkste gespreksonderwerp is de voorbereiding van het debat over defensieaangelegenheden in de Europese Raad van december a.s. De Ministers zullen in dat kader overleggen over het interim-Report on CSDP van Hoge Vertegenwoordiger Ashton en over de Commissiemededeling over de Europese defensiemarkt en industrie van 24 juli jl. Beide documenten zijn de Kamer reeds ter informatie aangeboden (brief van 26 juli jl. met Kamerstuk 21 501-28, nr. 101). Voorts bespreken de Ministers de vooruitgang in de operaties en de bevordering van de samenwerking met partners. Deze brief bevat een reactie op de genoemde EU-documenten en de accenten die het kabinet wil leggen ter voorbereiding op het debat (verzoek vaste commissie voor Defensie). De brief bevat tevens de antwoorden op vragen van de leden Hachchi en De Roon gesteld tijdens het algemeen overleg over Europese defensiesamenwerking op 3 juli jl. (Kamerstuk 33 279, nr. 8).

Voorbereiding Europese Raad

De Europese Raad van 19 en 20 december 2013 zal (onder meer) spreken over de defensieaspecten van het Gemeenschappelijk Veiligheids en Defensiebeleid (GVDB). Het kabinet beschouwt dit als een kans om op het hoogste niveau richting te geven aan de verdere ontwikkeling van Europese samenwerking in dezen en om het strategisch belang van defensie voor de veiligheid en welvaart van de Europese burger te onderstrepen («Defence matters»). Het interim Report van de Hoge Vertegenwoordiger over het GVDB en de Commissiemededeling geven een evenwichtig beeld van de ideeënvorming tot heden over de drie thematische clusters (verhogen van de effectiviteit en zichtbaarheid van het GVDB, versterking van de ontwikkeling van defensiecapaciteiten, versterking van de positie van de Europese defensie-industrie). De komende maanden zal worden gewerkt aan de formulering van concrete resultaten (deliverables) en een heldere boodschap. In dat kader houdt Nederland contact met diverse lidstaten waaronder de Benelux-partners. Er is thans geen aanleiding voor een afzonderlijk Benelux-initiatief. Het interim Report on CSDP zal ook tijdens de Informele Raad Buitenlandse Zaken (Gymnich) op 6 en 7 september a.s. worden besproken. Op basis van de discussies van zowel de Ministers van Defensie als de Ministers van Buitenlandse Zaken zal de Hoge Vertegenwoordiger Ashton het rapport voltooien en aan de voorzitter van de Europese Raad, Van Rompuy, aanbieden. Het definitieve rapport vormt een belangrijke bijdrage aan het debat over defensieaangelegenheden in de Europese Raad.

Vanuit Nederlandse optiek vormt het debat over defensieaangelegenheden geen eindpunt. De veranderingen in de veiligheidsomgeving evenals de mondiale en economische trends nopen de Europese landen tot meer samenwerking. De Europese landen zullen meer verantwoordelijkheid moeten nemen om de belangen van de Europese burgers zeker te blijven stellen. Een sterk Europa, ook op het terrein van veiligheid en Defensie, is tevens van belang voor een sterke Navo. Het GVDB vormt een belangrijk instrument voor de verdere ontwikkeling van de Europese daadkracht en de slagvaardigheid. Nederland is hierin ambitieus, doch tegelijk realistisch en pragmatisch. De verdere ontwikkeling van het GVDB blijft immers de primaire verantwoordelijkheid van de lidstaten. Nieuwe initiatieven moeten worden beoordeeld op de mate waarin deze resulteren in tastbaar, effectief beleid of bijvoorbeeld concrete capaciteiten waaraan behoefte bestaat in operaties en missies. Verbetering van de samenhang en van de doelgerichtheid moet in de eerste plaats worden gezocht binnen de bestaande institutionele kaders.

Verdieping van defensiesamenwerking wordt primair gedreven door de wil van landen om concreet meer samen te doen en hun beleid te coördineren. Daar ligt ook het zwaartepunt voor capaciteitsontwikkeling. Dit heeft wel consequenties voor de politieke besluitvorming. Gezamenlijke capaciteitsontwikkeling moet ook leiden tot gezamenlijke inzet. Het niet of alleen onder zeer beperkende voorwaarden leveren van militaire capaciteit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid als samenwerkingspartner. In dit kader heb ik opgeroepen tot grotere parlementaire betrokkenheid en regelmatige consultaties tussen regeringen en parlementen.

Nederland werkt hard aan de intensivering van de defensiesamenwerking in de Navo, de EU en in bilateraal en multilateraal verband. Zogenoemde «bottom up» initiatieven moeten gepaard gaan met «top down» coördinatie en sturing om de samenhang te bewaken en politieke betrokkenheid te verzekeren. Mede in dit licht hecht Nederland er zeer aan dat de regeringsleiders in december afspreken jaarlijks te zullen stilstaan bij de vooruitgang van de Europese defensiesamenwerking en het GVDB. Strategische prioriteiten en initiatieven ter versterking van Europese capaciteiten zijn zowel in EU- als in Navo-verband aan de orde. Nederland acht het cruciaal deze activiteiten zoveel mogelijk in samenhang te bezien, ook met het oog op de Navo-top in 2014.

Interim Report van de Hoge Vertegenwoordiger

Het rapport biedt een compleet overzicht van de relevante GVDB-onderwerpen en benoemt langs de lijnen van de drie vastgestelde thematische clusters tal van acties die de Europese (defensie) samenwerking kunnen versterken. In algemene zin is het rapport door de meeste lidstaten, waaronder Nederland, positief ontvangen. Het rapport is in zijn toonzetting pragmatisch en actiegericht. Er is brede steun voor de inleidende beschrijving van de strategische context. Hiermee is er sprake van een goede basis voor de selectie van prioritaire samenwerkingsterreinen en concrete acties. Tijdens de ministeriële vergaderingen in september over dit onderwerp moet blijken voor welke acties voldoende draagkracht bestaat om deze aan de Europese Raad voor te stellen. Hieronder worden de onderwerpen en deelaspecten toegelicht die vanuit Nederlandse optiek de meeste aandacht moeten krijgen.

Strategische context

De beknopte beschrijving van de strategische context van de Europese Unie waarmee het rapport begint, kent grote gelijkenis met de omgevingsanalyse uit de Nederlandse Internationale Veiligheidsstrategie (IVS), die 21 juni jl. aan de Kamer is aangeboden (Kamerstuk 33 694, nr. 1). De Hoge Vertegenwoordiger stelt dat Europa met een groeiend aantal veiligheidsdreigingen te maken heeft, terwijl de financiële crisis grenzen stelt aan de mogelijkheden om die dreigingen nu en in de toekomst het hoofd te bieden. Tegelijk worden door de inzet van het GVDB aantoonbare resultaten geboekt, zoals de afname van piraterij voor de kust van Somalië, de training van politiefunctionarissen in Afghanistan, en de bijdrage van EULEX Kosovo aan de overeenkomst tussen Belgrado en Pristina. Nederland deelt deze appreciatie.

Cluster 1: Effectiviteit GVDB

Geïntegreerde benadering

Met momenteel de inzet van meer dan 7.000 civiele deskundigen en militairen is het van belang om de effectiviteit en invloed van het GVDB zo groot mogelijk te laten zijn. Voor Nederland staat hierbij de geïntegreerde benadering centraal. Het kabinet steunt dan ook de Hoge Vertegenwoordiger in haar streven de geïntegreerde benadering verder te ontwikkelen. Als doelstellingen voor de aangekondigde mededeling van de Europese Dienst voor Extern Optreden en de Europese Commissie over de geïntegreerde benadering hanteert Nederland vijf aanbevelingen:

  • Duidelijk en gezamenlijk EU-beleid in crisislanden;

  • optreden als één EU op lokaal niveau;

  • verbeteren interne procedures;

  • verbeteren coördinatie tussen GVDB missies en operaties en andere EU-instrumenten;

  • nadruk op samenwerking met internationale organisaties.

De mededeling wordt dit najaar verwacht. Tegen de achtergrond van de groeiende verwevenheid van interne en externe veiligheid steunt Nederland de voorstellen die in het rapport worden gedaan ter versterking van de banden tussen het GVDB enerzijds en de civiele veiligheidsactoren, EU-agentschappen en Interpol anderzijds. Bij de geïntegreerde regionale benaderingen, die de leidraad vormen voor het EU-beleid in onder meer de Sahel en de Hoorn van Afrika, worden de verschillende instrumenten al beter op elkaar afgestemd.

Cyber

Nederland hecht veel belang aan een EU-aanpak voor de bescherming van het cyberdomein en heeft de gezamenlijke cyberstrategie van de Hoge Vertegenwoordiger en de Commissie verwelkomd. Een gezamenlijke aanpak is essentieel om in de EU een gelijkwaardig niveau van cyberbeveiliging te bewerkstelligen en het hoofd te kunnen bieden aan de groeiende cyberdreiging. Bij de uitvoering van de strategie beklemtoont Nederland het belang van publiek-private en civiel-militaire samenwerking. Om de veerkracht en weerbaarheid van cyberspace in de EU te bevorderen, moeten zowel overheden als de private sector capaciteiten ontwikkelen en doeltreffend samenwerken. Daarnaast dringt Nederland aan op goede samenwerking van de EU met strategische partners zoals de Navo.

Maritieme veiligheid

Zowel Nederland als de EU is sterk afhankelijk van de zee voor welvaart, vrede en veiligheid. Nederland steunt daarom het voorstel van de Hoge Vertegenwoordiger voor een Europese maritieme veiligheidsstrategie, en het zal actief de totstandkoming ervan bevorderen.

Crisismanagement

EU Battlegroups

In haar rapport onderstreept de Hoge Vertegenwoordiger het belang van de discussie over de EU Battlegroups ter voorbereiding op de Europese Raad in december, in het bijzonder met het oog op de vergroting van de effectiviteit en van het GVDB. Ook Nederland meent dat een flexibelere toepassing van het concept het gebruik van de Battlegroup kan bevorderen en bepleit afspraken en concrete initiatieven om dit te bewerkstelligen. In dit kader onderstreept Nederland intensievere contacten op het politieke niveau tussen landen die samen een Battlegroup gereedstellen. Dit heeft nadrukkelijk betrekking op de nationale parlementen, gezien de verstrekkende implicaties van deze samenwerkingsvorm voor de besluitvorming over militaire inzet. In de planning moet vroegtijdig rekening worden gehouden met de meest waarschijnlijke inzetscenario’s. Naast de inzet van de Battlegroup als zelfstandig opererende gevechtseenheid moeten alternatieve inzetopties meer aandacht krijgen. Hierbij wordt gedacht aan de gedeeltelijke inzet van een Battlegroup voor specifieke taken zoals force protection, of een betere toerusting van de Battlegroup voor taken met een meer civiel-militair karakter. Tot slot heeft Nederland aangeboden om als framework nation gedurende een jaar, in plaats van de reguliere zes maanden, een Battlegroup gereed te stellen.

Civiele missies

Nederland maakt zich hard voor de verdere verbetering van instrumenten voor civiele missies. Zo beschikt Nederland over een civiele missiepool, bestaande uit deskundigen op uiteenlopende terreinen en gefinancierd uit het Stabiliteitsfonds. Nederland levert een stevige bijdrage aan EU-missies en staat van alle lidstaten op de vijfde plaats wat betreft het aantal uitgezonden deskundigen.

Conflictcyclus

Nederland hecht belang aan een effectieve aanpak van crises gedurende de gehele conflictcyclus. Om resultaten te behalen is het nodig om aan het begin van het proces van Europese betrokkenheid te beschikken over een goede analyse en duidelijke doelstellingen. Nederland zal aandacht vragen voor de versterking van (context) analyses, de exit-strategie en evaluatie van missies. Voorts bepleit Nederland verbeterde analyse van de bestaande instrumenten, het betrekken van geleerde lessen bij toekomstige missies en operaties en een effectief personeelsbeleid. Nederland steunt de ontwikkeling van het Conflict Early Warning System als EU common assessment van (mogelijke) conflicten, zodat er ook in de EU-planningscycli tijd en geld worden ingeruimd om gecoördineerd te kunnen inspelen op crises.

Cluster 2: Capaciteitenversterking

Verdieping van defensiesamenwerking

Het rapport onderstreept het belang van de gezamenlijke ontwikkeling van capaciteiten die Europa beter in staat stellen militair op eigen benen te staan. Wat Nederland betreft, mag nut en noodzaak van verdere verdieping van Europese samenwerking bij de ontwikkeling, verwerving en het gebruik van defensiecapaciteiten nog sterker worden aangezet. Vanuit Nederlandse optiek komen verdergaande vormen van defensiesamenwerking zoveel mogelijk bottom-up en met gelijkgezinde landen tot stand. De EU en de Navo moeten zorgen voor een kader dat samenwerking bevordert, geleerde lessen verspreid en duplicatie voorkomt. De voorstellen van de Hoge Vertegenwoordiger in cluster 2 passen bij deze visie en worden door het kabinet onderschreven.

Nederland is positief over de suggestie in het rapport om aangegane samenwerkingsprojecten zoveel mogelijk te ontzien bij bezuinigingen. Een dergelijke boodschap door de Europese Raad zou het onderling vertrouwen in verdere Europese samenwerking bevorderen. Dit vertrouwen is essentieel voor de ontwikkeling en intensivering van lange termijn samenwerkingsrelaties. De besluitvorming over bezuinigingen blijft uiteraard een nationale aangelegenheid. Nederland staat niet afwijzend tegenover het onderzoeken van mogelijkheden voor innovatieve financiële constructies, zoals Publiek-Private Samenwerking.

Key capabilities

Het is belangrijk dat de Europese Raad een uitspraak doet over de strategische capaciteiten die Europa nodig heeft om de interne en externe veiligheid van de Unie ook in de toekomst te kunnen bewaken. De door de Hoge Vertegenwoordiger genoemde «key capabilities» op het gebied van Air to Air Refueling, satellietcommunicatie, Remotely Piloted Air Systems en cyber defence zijn ook volgens Nederland de capaciteiten die Europa tot zijn beschikking wil hebben. De lidstaten zullen wel moeten kiezen op welk terrein een bijdrage wordt geleverd en daarover afspraken maken. Waar mogelijk moet worden gekeken naar de voordelen van kruisbestuiving tussen civiele en militaire toepassing van deze capaciteiten. Dit gaat bijvoorbeeld om het voorkomen van dubbel werk in onderzoek en in het ontwikkelen en benutten van expertise op cyberterrein.

Door pooling and sharing hebben lidstaten toegang tot capaciteiten die ze zich zelfstandig niet kunnen veroorloven en kunnen zij hun slagkracht vergroten. Naast investeringen in nieuwe capaciteiten moet worden gestreefd naar een optimaal gebruik van bestaande middelen. Nederland loopt voorop op het gebied van defensiesamenwerking (waaronder geïntegreerde vormen van samenwerking met België en Duitsland) en neemt deel aan een veelvoud van initiatieven op het gebied van pooling and sharing. Samenwerkingsinitiatieven zoals het European Air Transport Command (EATC) en de versterking van Europese tankvliegtuigcapaciteit (Air to Air Refueling) vormen toonaangevende voorbeelden. Dit zowel vanwege de aard en de reikwijdte van de initiatieven, als vanwege de doelgerichte en doelmatige wijze waarop deze strategische tekorten verkleinen.

Samenhang initiatieven

Nederland steunt de coördinerende rol die de Hoge Vertegenwoordiger voorziet voor het EDA ter vergroting van het inzicht in de diverse, bestaande samenwerkingsvormen in de EU. Het EDA kan een belangrijke rol spelen in de ondersteuning van de lidstaten bij de ontwikkeling van een geïntegreerde en gezamenlijke aanpak van het Europese capaciteitsprobleem.

De Europese landen kunnen een grote stap zetten in de defensiesamenwerking indien ook werk wordt gemaakt van de harmonisering van beleid en planning. De regeringsleiders en staatshoofden zouden zich in december hieraan moeten verbinden. Nederland wijst in dit verband op het belang van de Code of Conduct on Pooling and Sharing. Lidstaten moeten zich houden aan de naleving van de uitgangspunten hiervan. Defensie kijkt bij de verwerving van materieel al standaard naar mogelijkheden voor internationale samenwerking in de gehele levenscyclus van het materieel. Het op elkaar afstemmen van beleid en planning vormt een logische vervolgstap op weg naar intensievere defensiesamenwerking met strategische partnerlanden. In dit licht wordt uitgekeken naar de rapportage van het Europese Defensie Agentschap (EDA) dit najaar over de vooruitgang die de lidstaten boeken op dit terrein.

Het op elkaar afstemmen van beleid en planning heeft ook betrekking op de Navo en de EU. Het NATO Defence Planning Proces (NDPP) en het EU Capability Development Plan (CDP), waarvoor het Europees Defensie Agentschap (EDA) verantwoordelijk is, zijn instrumenten die beleidsharmonisatie kunnen bevorderen. Nederland pleit ervoor dat het CDP zoveel mogelijk aansluit op het NDPP, zodat de prioriteiten voor (gezamenlijke) capaciteitenontwikkeling van Europese landen zo duidelijk en transparant mogelijk zijn.

De opmerking in het rapport dat het EATC als blauwdruk kan dienen voor samenwerking op andere capaciteitsterreinen wordt verwelkomd. Nederland is van mening dat het EATC meer potentie heeft en verder kan worden ontwikkeld. De activiteiten van het EATC kunnen naast de planning en de aansturing van de inzet van vliegtuigen worden uitgebreid naar terreinen zoals doctrinevorming, opleiding en training en de aanvraag van diplomatieke klaringen.

EUROGENDFOR

Onder de voorstellen voor (civiele) capaciteitsontwikkeling wordt tot slot de European Gendarmerie Force (EUROGENDFOR) genoemd. Als voorzitter van EUROGENDFOR spant Nederland zich in om de mogelijkheden voor de inzet van EUROGENDFOR in crisisbeheersingsoperaties te onderzoeken. In dat kader nam EUROGENDFOR deel aan een EU-verkenningsmissie naar Mali. Momenteel beziet de EU op welke wijze EUROGENDFOR optimaal kan worden betrokken bij de planning en uitvoering van toekomstige missies.

In het algemeen overleg van 3 juli jl. heb ik in antwoord op de vraag van het lid De Roon toegezegd terug te komen op de mogelijkheid die het verdrag van de EUROGENDFOR biedt voor de inzet van buitenlandse gendarmerie-eenheden in Nederland. De landen (Frankrijk, Italië, Nederland, Portugal, Roemenië, Spanje) werken samen om het volledige spectrum (militaire) politietaken te kunnen uitvoeren tijdens alle fasen van een crisisbeheersingsoperatie. Met dit oogmerk kunnen multinationale eenheden beschikbaar worden gesteld voor de EU, de VN, de OVSE en de Navo, andere internationale organisaties of een ad hoc coalitie. De inzet van EUROGENDFOR in Nederland is niet aan de orde. Het EUROGENDFOR-verdrag voorziet er uitsluitend in dat de deelnemende landen ter voorbereiding op inzet in een crisisgebied hun eenheden en personeel op het grondgebied van andere deelnemende landen kunnen stationeren en ontplooien. Dit zal altijd met expliciete instemming en onder gezamenlijk overeengekomen voorwaarden geschieden.

Cluster 3: Defensie-industrie

De Commissiemededeling «Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector» geldt als bouwsteen voor de voorstellen van de Hoge Vertegenwoordiger onder cluster 3. De mededeling omvat een actieplan gericht op onder meer de versterking van de Europese defensiemarkt en industrie. Het document is in algemene zin positief ontvangen door de lidstaten. De meerderheid van de lidstaten, waaronder Nederland, erkent dat de Europese Commissie een rol kan vervullen op dit terrein. De Commissie doet in de mededeling geen voorstellen voor de aanpassing of uitbreiding van regelgeving. Nederland kan de voorstellen van de Commissie in grote lijnen steunen. De Kamer ontvangt voor 3 september a.s. het BNC-fiche met het kabinetsstandpunt over de Commissiemededeling.

Gezonde defensie-industrie

Nederland beschouwt een gezonde en sterke Nederlandse defensie- en veiligheidgerelateerde industrie, als onderdeel van een bredere European Defence and Technological Industrial Base (EDTIB), van grote waarde met het oog op hoogwaardige werkgelegenheid, innovatief vermogen en spin-off effecten naar andere sectoren. Daarnaast leveren de betrokken bedrijven een bijdrage aan de bescherming van essentiële veiligheidsbelangen. De Europese defensiemarkt is echter sterk gefragmenteerd en ook de industrie ondervindt de gevolgen van voortdurende bezuinigingen op de nationale defensiebudgetten. Om de defensie-industrie te versterken dringt Nederland aan op de bevordering van gezamenlijke behoeftestellingen, standaardisatie en certificering, en op de verbetering van de toegang van toeleveranciers tot de grensoverschrijdende productie- en onderhoudsketens. Het ontbreekt toeleveranciers nog vaak aan informatie over strategische ontwikkelingen op de markt. De bedrijven kunnen hulp gebruiken bij het doorlopen van procedures en het doen van gerichte investeringen. Bij de uitwerking van ideeën van de Europese Commissie voor de clustering van defensie-gerelateerd midden en kleinbedrijf moet het beginsel van marktwerking voorop staan.

Geïntegreerde onderzoeksstrategie

Nederland steunt het voorstel voor een geïntegreerde onderzoeksstrategie om de synergiën in de ontwikkeling en toepassing van dual use technologieën optimaal te benutten. Nederland acht de volgende terreinen kansrijk voor civiel-militaire samenwerking: cyber security, actieve en passieve sensoren, CBRN-bescherming, Network Enabled Capabilities, human performance/human capabilities en Unmanned Aerial Systems. Stimuleringsmaatregelen via de reguliere EU-budgetten moeten wat Nederland betreft gericht zijn op de ondersteuning van innovatieve bedrijven. Nederland onderschrijft de stelling dat een civiel-militair onderzoeksprogramma niet gebruikt mag worden als excuus om verder te bezuinigen op nationale R&D-budgetten. Een Preparatory Action van de Commissie op het gebied van GVDB-gerelateerd onderzoek kan helpen om de beschikbare middelen zo effectief mogelijk in te zetten.

Code of Conduct on Procurement

In het algemeen overleg van 3 juli jl. vroeg het lid Hachchi naar de mogelijkheden om de EDA Code of Conduct on Procurement te verankeren in de aanbestedingsregels. Overheidsopdrachten op defensie- en veiligheidsgebied betreffen veelal complexe en gevoelige materie. Daarom zijn, naast de «civiele» Europese aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten, specifieke aanbestedingsregels op defensie- en veiligheidsgebied opgesteld (in Nederland verankerd in de Aanbestedingswet op Defensie en Veiligheidsgebied (ADV)). Hoewel de mogelijkheden steeds verder afnemen, geldt nog steeds dat lidstaten kunnen afwijken van de aanbestedingsregels door een beroep te doen op het uitzonderingsartikel 346 VWEU. De EDA Code of Conduct on Procurement is opgesteld in 2005 ter vergroting van de concurrentie op de Europese defensiemarkt onder het toen heersende wettelijke regime. Het EDA beziet nu of de Code of Conduct on Procurement moet worden geactualiseerd in het licht van de richtlijn nr. 2009/81/EG inzake aanbestedingen op het terrein van defensie en veiligheid. Om die reden acht ik het thans niet opportuun te streven naar het opnemen van deze gedragsregels in de aanbestedingsregels.

Operaties

In Vilnius wordt niet alleen gesproken over de voorbereiding van het debat in de Europese Raad. Zoals gebruikelijk komen ook de operaties aan de orde. De Ministers bespreken de vooruitgang in de Hoorn van Afrika en in de Sahel in aanwezigheid van de operatiecommandanten. Wat de Hoorn van Afrika betreft richt de aandacht zich op de verplaatsing van activiteiten van de EU-trainingsmissie EUTM Somalië naar Mogadishu en op de resultaten van het gezamenlijke optreden tegen piraterij. Nederland levert momenteel de force commander van EU-operatie Atalanta en houdt nauwlettend de internationale ontwikkelingen in de gaten met het oog op gedachtevorming over de toekomst van de operatie. Nederland steunt de voortzetting van een robuuste en proactieve benadering bij de piraterijbestrijding en bepleit de verdere intensivering van de samenwerking tussen de EU, Navo en de Combined Maritime Forces. Voorts zijn de ontwikkelingen in de Sahel relevant in het licht van het onderzoek naar een mogelijke Nederlandse bijdrage aan de VN-missie MINUSMA. Tot slot wordt mogelijk gediscussieerd over de toekomst van operatie Althea in Bosnië-Herzegovina.

In het kader van de operaties zal tevens worden gesproken over de bevordering van samenwerking met partners. Nederland hecht belang aan goede partnerschapsrelaties tussen de EU en andere organisaties zoals de Navo en de VN. Dit wordt ook in het interim Report van de Hoge Vertegenwoordiger onderstreept. In veel missiegebieden opereren de organisaties zij aan zij. Litouwen heeft het Oostelijk Partnerschap geagendeerd voor zijn EU-voorzitterschap. Het Oostelijk Partnerschap maakt deel uit van het bredere nabuurschapsbeleid van de EU. Het nabuurschapsbeleid biedt een kader voor multilaterale samenwerking met oostelijke en zuidelijke buurlanden die geen vooruitzicht op lidmaatschap van de EU hebben gekregen. Met het Oostelijk Partnerschap streeft de EU verbetering na van de politieke en de economische relaties met zes landen in Oost-Europa en de Kaukasus (Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland). De EU onderhoudt geen contractuele betrekkingen met Wit-Rusland en het land is vanwege de repressieve politieke en mensenrechtensituatie geen volwaardig deelnemer aan het Oostelijk Partnerschap. Litouwen stelt voor om de landen van het Oostelijk Partnerschap nauwer te betrekken bij GVDB-activiteiten. Nederland staat positief tegenover initiatieven die politieke associatie en economische integratie van de landen van het Oostelijk Partnerschap met de EU bevorderen. Daarbij staat wederkerigheid voorop. Defensie hanteert voorts het uitgangspunt dat activiteiten worden ontplooid met behulp van bestaande programma’s en instrumenten.

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

Naar boven