21 501-28 Defensieraad

Nr. 100 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 mei 2013

Op 22 en 23 april jl. kwamen de EU-ministers van Defensie bijeen in Luxemburg. In dit verslag treft u een samenvatting van de beraadslagingen aan.

Werkdiner

De ministers bespraken tijdens een werkdiner op 22 april de vooruitgang van de EU-trainingsmissie (EUTM) in Mali. De operatiecommandant Lecointre meldde dat de basistraining van het Malinese leger van start is gegaan. Vooralsnog beschikt het Malinese leger niet over een goed functionerend militair middenkader en een heldere commandostructuur. Het zoveel mogelijk betrekken van Malinese onderofficieren bij de basistraining van de manschappen komt volgens operatiecommandant Lecointre de structurele herinrichting van het Malinese leger ten goede. Daarnaast riep hij de lidstaten op om het Malinese leger goed uit te rusten en de bijdragen aan EUTM voort te zetten. In een breder kader vroeg hij aandacht voor de samenwerking met de VN bij het opzetten van de nieuwe missie MINUSMA en voor het ontwikkelen van een langetermijnvisie op de training en opbouwactiviteiten in Mali.

De ministers bevestigden de noodzaak van een intensieve betrokkenheid van de internationale gemeenschap en van een geïntegreerde benadering van de problematiek in Mali. Enkele lidstaten pleitten ervoor om naast de training van het leger ook goed te kijken naar de versterking van politie en justitie, op voorwaarde van voldoende vooruitgang in het politieke proces. Anderzijds werd opgemerkt dat de EU zich in de toekomst juist meer zou moeten richten op de preventie van conflicten. Frankrijk meldde dat de troepenvermindering van operatie Serval is begonnen. Eind 2013 zullen er nog maar 1.000 Fransen militairen in Mali aanwezig zijn. In dit licht is de tijdige ontplooiing van aanvullende activiteiten door de internationale gemeenschap van groot belang en wordt gekeken naar andere lidstaten voor het leveren van extra inspanningen.

Plaatsvervangend secretaris-generaal van de Navo Vershbow, eveneens aanwezig tijdens het werkdiner, benutte de discussie over Mali voor een uiteenzetting over de noodzaak voor de EU om een grotere verantwoordelijkheid te nemen voor haar eigen veiligheid. Het zoveel mogelijk gezamenlijk ontwikkelen van kritische capaciteiten vloeit daar wat hem betreft logischerwijs uit voort.

Op verzoek van de ministers lichtte Hoge Vertegenwoordiger Ashton de positieve uitkomst toe van de Servië-Kosovo dialoog. Ze meldde daarbij bij het verzoek van Servië om de Navo een rol te laten behouden in Noord-Kosovo. De Hoge Vertegenwoordiger oogstte veel waardering voor het geboekte resultaat, maar er werden kritische kanttekeningen geplaatst bij het Servische verzoek om internationale veiligheidsgaranties. Van de zijde van de lidstaten werd voorgesteld het onderwerp in Navo-verband verder te bespreken. De voorzitter van het EU Militaire Comité (EUMC) generaal De Rousiers pleitte er tot slot voor de strijd tegen piraterij in het Somalische basin niet te laten verslappen. De dreiging van de Somalische piraterij is met hulp van de EU aanzienlijk verminderd, maar de verbetering is niet onomkeerbaar, aldus De Rousiers.

EU Battlegroups

De ministers hadden een gedachtewisseling over de Battlegroups. Hoge Vertegenwoordiger Ashton onderstreepte het belang van de discussie over dit onderwerp ter voorbereiding op de Europese Raad in december, in het bijzonder met het oog op de verhoging van de effectiviteit en de zichtbaarheid van het Gemeenschappelijk Veiligheids en Defensiebeleid (GVDB). De meeste lidstaten onderstreepten dat de Battlegroups helpen de interoperabiliteit te verbeteren en transformatie te bestendigen. Nederland betoogde met andere lidstaten dat een flexibele toepassing van het concept het gebruik van de Battlegroups kan bevorderen. Naast de inzet van de Battlegroup als zelfstandig opererende gevechtseenheid kunnen alternatieve inzetopties meer aandacht krijgen. Hierbij wordt gedacht aan de gedeeltelijke inzet van een Battlegroup voor specifieke taken zoals force protection en aan toerusting van de Battlegroups voor taken met een meer civiel-militair karakter. Verschillende lidstaten legden een relatie met de toegenomen vraag naar EU-trainingsmissies. Een modulaire benadering bij de samenstelling en gereedstelling kan in dit verband mogelijk toegevoegde waarde bieden.

Voorts heb ik met mijn Britse en Zweedse collega, onder verwijzing naar ons trilaterale overleg over dit onderwerp op 18 april jl., de aandacht gevestigd op de noodzaak van intensievere contacten op het politieke niveau. Ik heb daarbij onderstreept dat dit nadrukkelijk betrekking heeft op de nationale parlementen, gezien de verstrekkende implicaties van deze samenwerkingsvorm voor de besluitvorming over militaire inzet. Daarnaast onderkenden verschillende landen het belang van een evenwichtiger lastenverdeling bij de inzet van een Battlegroup. In de huidige systematiek dragen de deelnemende landen grotendeels de kosten van snelle inzet. Tot slot stelde een van de lidstaten voor de zichtbaarheid van de EU Battlegroups te vergroten door een in het oog springende oefening te houden.

Naast de bruikbaarheid van de Battlegroups werd aandacht geschonken aan de vulling van het rotatierooster. De voorzitter van het EUCM meldde dat de resultaten van de afgelopen Battlegroup Coordination Conference redelijk positief waren. Na 2015 zijn er echter nog steeds perioden waarin de EU Battlegroups niet (geheel) zijn gevuld. Enkele lidstaten kondigden bijdragen aan. Nederland en andere lidstaten wezen op de toegevoegde waarde van samenwerking met vaste partners of in regionale verbanden bij de samenstelling en gereedstelling van Battlegroups. Voorts is gemeld dat Nederland de mogelijkheid onderzoekt om als lead nation gedurende een jaar, in plaats van de reguliere zes maanden, een Battlegroup gereed te stellen. Voor de NATO Response Force geldt immers ook een stand-by periode van twaalf maanden. Door dezelfde tijdsduur voor de Battlegroups te hanteren, sluiten nationale en internationale gereedstellingsactiviteiten beter op elkaar aan en wordt de druk op de vulling van rooster op langere termijn verminderd.

Defensie-industrie en markt

EU-commissaris voor Ondernemingen en Industrie Tajani presenteerde de vorderingen bij de uitwerking van de mededeling van de Europese Commissie over de Europese defensiesector, die eind juni a.s. wordt verwacht. De voorstellen berusten voor een belangrijk deel op het voorbereidende werk van de Taskforce Defence Industries and Markets. EU-commissaris Tajani onderstreepte nog eens de noodzaak defensiebudgetten in Europa rationeler te besteden en een gezonde defensiemarkt te bewerkstelligen. Met dit oogmerk pleitte hij voor een gezamenlijke aanpak. De Commissie hecht, naast de juiste toepassing van de bestaande EU-defensierichtlijnen aan gezamenlijke certificering, standaardisatie van normen, en investeringen in gezamenlijk onderzoek. Daarbij moest volgens EU-commissaris Tajani zoveel mogelijk worden gezocht naar slimme combinaties van activiteiten in het civiele en in het militaire domein, zodat investeringen optimaal renderen en er zoveel mogelijk kan worden geprofiteerd van schaalvoordelen. De samenwerking tussen de Commissie en het Europees Defensie Agentschap (EDA) zou in dit licht moeten worden geïntensiveerd. De EU-groeistrategie Europe 2020 biedt mogelijkheden om de samenwerking op veiligheidsterrein een impuls te geven. Sectoren zoals duurzame energie en ruimtevaart lijken daarvoor goede kansen te bieden.

EU-commissaris Tajani wees verder op het belang van de versterking van de positie van het midden en kleinbedrijf (MKB). Grotere grensoverschrijdende participatie van het MKB kan innovatie stimuleren en hoogwaardige werkgelegenheid scheppen. Europese fondsen kunnen wellicht worden aangewend om innovatieve, regionale samenwerkingsclusters (Centres of Excellence) te ondersteunen. EU-commissaris Tajani nodigde de lidstaten uit hun visie op het onderwerp te delen, zodat de verschillende standpunten kunnen worden meegewogen in de voltooiing van de mededeling. Dat kan in de vergadering maar de aankomende weken ook via de Taskforce for Defence Industries and Markets. Chief Executive van het EDA Arnould steunde het pleidooi van EU-commissaris Tajani voor behoud van een hoogwaardige, concurrerende defensiesector.

De ministers onderkenden unaniem het strategische belang van de defensiesector, maar legden in de discussie verschillende accenten bij de beoogde gezamenlijke aanpak. De vraag met welke maatregelen de positie van de defensie-industrie moet worden versterkt, werd verschillend beantwoord. Verscheidene lidstaten spraken zich uit tegen nieuwe vormen van protectionisme of verstoring van de markt. Daarnaast werd ook gepleit voor security of supply en ruimte voor nationale afwegingen, mede ter bescherming van de soevereiniteit. Er ontstond discussie over het voorstel om Europese fondsen te gebruiken voor defensie-gerelateerd onderzoek en ter ondersteuning van industriële centres of excellence. Het betreft onder meer de noodzaak van clustering en de geografische spreiding van dergelijke centra. Anderzijds werden parallelle ontwikkelingen geïdentificeerd op terreinen waarvoor de Commissie beleid ontwikkelt en op het defensieterrein, die een gezamenlijke aanpak rechtvaardigden. Dit betreft bijvoorbeeld het afspreken van standaarden en samenwerking bij certificering.

De ministers steunden de plannen van de Commissie in algemene zin om het MKB te helpen meer grensoverschrijdend te participeren op de defensiemarkt en om de bestaande defensierichtlijnen als uitgangspunt te blijven hanteren. Enkele ministers bepleitten de herziening van de Europese Veiligheidsstrategie als kader voor een toekomstgerichte samenhangende Europese aanpak op veiligheidsterrein. Tot slot werd verbeterde trans-Atlantische samenwerking op handels- en investeringsgebied genoemd als mogelijke stimulans voor de defensiesector.

Europees Defensie Agentschap

De ministers kwamen ook bijeen als bestuursraad van het EDA. De vergadering stond volledig in het teken van de voorbereiding van de Europese Raad van december a.s., in het bijzonder op het terrein capaciteitsversterking.Chief Executive van het EDA Arnould meldde goede vooruitgang in projecten voor de gezamenlijke ontwikkeling van tankvliegtuigcapaciteit, medische uitzendbare modules en maritime surveillance. Het EDA ziet mogelijkheden om in de aanloop naar de Europese Raad nieuwe projectinitiatieven te ontplooien op de gebieden cyber defence, militaire satellietcommunicatie en onbemande vliegtuigen. Hierbij zal zoveel mogelijk aansluiting moeten worden gezocht bij activiteiten op deze terreinen van de Europese Commissie en van de Navo. De voorzitter van het EUMC generaal De Rousiers onderstreepte de samenwerking met het EDA op de gebieden cyber en Single European Sky Air Traffic Management Research (SESAR). Voorts noemde hij de mogelijkheid beschikbare informatie over Europese capaciteiten beter te analyseren en te delen.

De ministers onderschreven het belang om in de aanloop naar de Europese Raad zoveel mogelijk vooruitgang te boeken op een of meer geïdentificeerde kansrijke of prioritair geachte terreinen. Nederland riep samen met andere betrokken lidstaten op tot nauwe samenwerking bij de ontwikkeling van tankvliegtuigcapaciteit. Dit betreft naast de verwerving en het gebruik van nieuwe capaciteit ook het beter benutten van bestaande capaciteit. Daarnaast kwamen cyber en onbemande vliegtuigen ter sprake.

Het pleidooi van de Duitse minister voor een roadmap op deze gebieden vond veel weerklank. Het idee daarachter is om alle relevante actoren en initiatieven in Europa in kaart te brengen en om zoveel mogelijk samenhang te scheppen in lopende en voorgenomen activiteiten. Tot slot werd naleving van de gedragscode voor pooling and sharing genoemd als belangrijke voorwaarde om samenwerking bij capaciteitsontwikkeling structureel te waarborgen.

De minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

Naar boven