21 501-20 Europese Raad

Nr. 766 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 maart 2013

Tijdens het debat over de toespraak van de Britse premier Cameron (Handelingen II 2012/13, nr. 48, debat over de speech van de Britse premier Cameron) hebben de heren Van der Staaij en Slob een motie ingediend (Kamerstukken II, 21 501-20, nr. 732). Het kabinet heeft toegezegd hier schriftelijk op te reageren en doet dat met deze brief.

Deze motie strekt ertoe de motie-Brinkhorst e.a. uit 1980 (Kamerstukken 15 049, nr. 16) te herroepen. De motie-Brinkhorst, die is ingediend bij de voorbereiding van de grondwetsherziening die in 1983 zijn beslag kreeg, spreekt uit dat de bepalingen van de Nederlandse Grondwet in geval van twijfel zo moeten worden uitgelegd dat het Europees integratieproces daardoor niet wordt belemmerd.

Uit de handelingen van de Tweede Kamer van 18 en 25 maart 1980 blijkt dat uitgebreid is gesproken over de motie-Brinkhorst. Hieruit blijkt dat met deze motie niet werd beoogd op te roepen tot een per definitie EU-conforme grondwetsinterpretatie, zoals de motie Van der Staaij in de overwegingen stelt. Het lid Brinkhorst benadrukte dat Nederland deel uitmaakt van de bredere rechtsorde van de Europese Gemeenschappen. Die reden is nog steeds van kracht. Dat is een juridisch gevolg van het lidmaatschap van Nederland van de Europese Unie (als opvolger van de Europese Gemeenschappen). Al in 1964 heeft het Europese Hof van Justitie bepaald dat de Gemeenschappen, opgevolgd door de Unie, een autonome rechtsorde vormen die voorrang heeft op het nationale recht.

De voorrang van het bestaande Unierecht en de hieruit volgende verplichting om zo mogelijk nationale wetgeving conform Unierecht uit te leggen betekent niet dat Nederland moet instemmen met elk initiatief dat leidt tot verdere Europese integratie.

Voor de goedkeuring van verdragswijzigingen en daarmee vergelijkbare besluiten, zoals het Eigen Middelen Besluit, is volgens de Grondwet de voorafgaande goedkeuring van het Nederlandse parlement vereist in overeenstemming met de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen. Mocht een verdragswijziging afwijken van de Grondwet, dan is voor de goedkeuring op grond van artikel 91 van de Grondwet, een twee derde meerderheid vereist in beide kamers der Staten-Generaal.

De motie-Brinkhorst onderstreept de juridische en politieke verplichtingen die Nederland op zich heeft genomen met het lidmaatschap van de Europese Unie. Het herroepen van de motie-Brinkhorst zou niets afdoen aan genoemde verplichtingen, en de motie staat een uitleg op gangbare wijze van de Nederlandse Grondwet (zoals beoogd door de motie Van der Staaij) niet in de weg. Hieruit volgt dat het aannemen van de motie geen materiële gevolgen zou hebben, maar wel twijfel zou kunnen zaaien over de mate waarin Nederland zich gebonden acht aan de verplichtingen die samengaan met het EU-lidmaatschap.

In het licht van het bovenstaande acht het kabinet de voorgestelde motie overbodig en niet wenselijk. Indien de motie in stemming zou worden gebracht, ontraadt het kabinet de motie. Het kabinet laat hierbij in het midden of, en zo ja, op welke wijze een eerder aangenomen motie met de daaraan verbonden gevolgen kan worden teruggenomen.

De minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Naar boven