21 501-20 Europese Raad

19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 1115 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 april 2016

Hierbij kom ik, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, tegemoet aan het verzoek van het lid Gesthuizen van de SP om een reactie op het bericht dat hulpverleningsorganisaties niet meer in de opvang op Lesbos wensen te werken.

Op 20 maart jl. is het akkoord tussen de Europese Unie en Turkije om een einde te maken aan de irreguliere migratie van Turkije naar de Europese Unie in werking getreden. De uitvoering van het akkoord wordt door het kabinet nauwlettend gevolgd. Het is primair aan de Europese Commissie om te oordelen of maatregelen van een lidstaat in lijn zijn met het Europees recht. Mede in zijn rol van voorzitter van de Raad van de Europese Unie hecht Nederland er veel belang aan dat de uitvoering van de afspraken met Turkije gebeuren binnen de kaders van het Europees en internationale recht. Het kabinet zal hier bij alle betrokken partijen ook op blijven aandringen. Het kabinet verwacht eveneens dat er op adequate wijze wordt gereageerd op eventuele humanitaire noden. Over de inzet van het kabinet ten aanzien van het akkoord en de praktische uitwerking ervan werd u reeds geïnformeerd1.

Belangrijk onderdeel van de maatregelen onder het akkoord is de ondersteuning van Griekenland bij de uitdagingen die kunnen ontstaan als gevolg van de afspraken. De Europese Raad van 17 en 18 maart jl. heeft zich bereid verklaard de nodige bijstand te verlenen aan Griekenland teneinde de eventuele logistieke en humanitaire gevolgen van de uitvoering van de afspraken met Turkije het hoofd te kunnen bieden. Van belang hierbij is het nieuwe noodhulpmechanisme van de Europese Unie waarover u reeds de appreciatie van het kabinet ontving2, en dat door de Raad Algemene Zaken van 15 maart jl. werd aangenomen. Het mechanisme zal in werking treden zodra de benodigde financiële middelen zijn toegekend. Hiertoe heeft de Commissie een voorstel gedaan voor een aanvullende begroting van EUR 100 mln., waarmee de Raad akkoord is gegaan3. Het Europees Parlement zal zich 12 april a.s. over dit voorstel buigen. Zodra goedkeuring van het Europees Parlement is gekregen kunnen de middelen direct worden ingezet. Tot die datum financiert de Commissie humanitaire bijstand aan Griekenland uit de noodhulpmiddelen van het Asiel-, Migratie- en Integratiefonds van de EU, waaruit extra geld voor Griekenland is toegekend.

Het akkoord beoogt onder de nodige procedurele waarborgen de terugkeer naar Turkije te bewerkstelligen van alle irreguliere migranten die uit Turkije zijn aangekomen op de Griekse eilanden vanaf 20 maart jl. Hiertoe worden sinds die datum migranten door de Griekse autoriteiten opgevangen in de hotspots, waar zij geregistreerd worden en in staat worden gesteld een asielaanvraag in te dienen die op individuele basis wordt afgehandeld. Wanneer deze aanvraag na beoordeling ongegrond of niet-ontvankelijk wordt verklaard, en alle rechtsmiddelen zijn uitgeput, zal Turkije binnen de afspraken de betreffende persoon terugnemen.

Uitgangspunt bij de uitvoering van deze afspraken is, zoals ook door de Europese Commissie is toegelicht4, dat irreguliere migranten die in Griekenland asiel aanvragen worden opgevangen in open centra. Irreguliere migranten die dat niet doen, en zich daarmee onrechtmatig op het grondgebied van de EU bevinden, dienen te worden opgevangen in gesloten centra in afwachting van hun terugkeer naar Turkije, conform de EU Terugkeerrichtlijn5. Onder omstandigheden kan dit ook gelden voor migranten van wie de asielaanvraag niet-ontvankelijk is verklaard of wordt afgewezen. Daarnaast kan Griekenland, op grond van de EU Opvangrichtlijn6, eveneens asielzoekers in vreemdelingenbewaring plaatsen. Vanzelfsprekend onderstreept het kabinet dat dit in gevolge de Europese regels, op een proportionele, evenredige wijze moet worden toegepast en dat tegen dergelijke maatregelen adequate rechtsmiddelen kunnen worden aangewend zoals ook in Europees recht is vastgelegd.

Het kabinet heeft begrip voor de zorgen die de (Nederlandse) hulpverleningsorganisaties uiten over de gevolgen van dit onderdeel van de afspraken met Turkije, met name waar het de opvangcentra op de Griekse eilanden betreft. Het kabinet heeft daarom reeds het initiatief genomen om duidelijkheid te krijgen over de huidige situatie van de migranten in deze opvangcentra, en op welke wijze eventuele humanitaire noden kunnen worden gelenigd. De inzet is om de samenwerking tussen de Europese Commissie, de Griekse autoriteiten, UNHCR en NGOs op dit vlak zoveel mogelijk te bevorderen, zodat spoedig oplossingen gevonden worden, met name voor kwetsbare migranten als minderjarigen, alleenstaande vrouwen, meisjes, zieken en gehandicapten.

Het kabinet heeft begrepen dat UNHCR en enkele NGOs een deel van hun activiteiten op de Griekse eilanden hebben opgeschort, met name waar het het vervoer van migranten van de kust naar de opvangcentra betreft, maar dat de humanitaire hulpverlening in de centra aan hen die dit behoeven niet tot stilstand is gekomen. Het is daarnaast van belang goed in de gaten te houden dat de capaciteit van de opvangcentra niet overbelast raakt. Waar nodig zal in nauwe samenwerking tussen Griekenland, de Europese Commissie en de hulpverleningsorganisaties worden bepaald welke activiteiten noodzakelijk zijn om de ontstane noden te lenigen. Nederland onderzoekt daarbij de mogelijkheden van verdere ondersteuning van Griekenland via het Europese civiele beschermingsmechanisme. Het is in eerste instantie aan Griekenland en de Europese Commissie om te zorgen dat de uitvoering ten spoedigste ter hand genomen wordt. De inzet daarbij is dat financiering zal plaatsvinden uit de hierboven genoemde instrumenten.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen


X Noot
1

Kamerstuk 21 501-20, nr. 1112.

X Noot
2

Kamerstuk 22 112, nr. 2078.

X Noot
3

Kamerstuk 21 501-20, nr. 1112.

X Noot
5

Richtlijn 2008/115/EG.

X Noot
6

Richtlijn 2013/33/EU.

Naar boven