21 501-08 Milieuraad

Nr. 955 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 augustus 2024

De vaste commissie voor Europese Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over:

  • de brief van 3 juni 2024 inzake de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken cohesiebeleid d.d. 18 juni 2024 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 946),

  • de brief van 11 maart 2024 inzake het verslag van de Raad Algemene Zaken cohesiebeleid d.d. 6 februari 2024 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2842),

  • en over het voorstel van de Europese Commissie d.d. 25 april 2024 inzake de Mededeling over het 9e cohesieverslag (2024Z07504).

De vragen en opmerkingen zijn op 11 juni 2024 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 22 augustus 2024 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Bromet

De adjunct-griffier van de commissie, Hoedemaker

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken cohesiebeleid die op 18 juni plaats zal vinden in Luxemburg. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

1

De leden van de PVV-fractie vragen zich af of er een indicatie gegeven kan worden van de investeringen die nodig zijn in klimaatmitigatie en klimaatadaptie om de doelstellingen van de Europese Green Deal te behalen.

Antwoord

De Europese Commissie heeft in januari 2020 haar investeringsplan voor de Europese Green Deal gepresenteerd.1 In het plan kondigde de Commissie een raamwerk aan om publieke en private investeringen te faciliteren die nodig zijn voor de transitie naar een klimaatneutrale, groene, concurrerende en inclusieve economie. Met het plan zou volgens de Commissie in de periode 2020–2030 ten minste 1 biljoen euro aan duurzame investeringen gemobiliseerd moeten worden.

Europese publieke investeringen lopen via het Meerjarig Financieel Kader (MFK). De omvang van het MFK voor 2021–2027 en de EU herstel- en veerkrachtfaciliteit (HVF) bedraagt in totaal 1.835 miljard euro (prijzen van het jaar 2018), waarvan 360 miljard euro aan leningen. Op de Europese Raad van 17-21 juli 2020 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1575) is afgesproken dat ten minste 30% van de uitgaven onder het MFK en de HVF gezamenlijk moeten bijdragen aan de Green Deal klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050. Dit gaat over zowel klimaatmitigatie als -adaptatie. De Commissie schat in dat in deze MFK-periode ongeveer 550 miljard euro zal bijdragen aan klimaatdoelstellingen, waarvan ongeveer 133 miljard euro via leningen onder de HVF. Binnen die 550 miljard euro vallen verder uitgaven die specifiek gericht zijn op klimaat, zoals het Just Transition Fund, en middelen uit andere EU-instrumenten die voor een deel voor klimaat moeten worden aangewend, zoals binnen het cohesie- en landbouwbeleid en het Horizon Europe programma.

In aanvulling op de publieke klimaatuitgaven voor de Green Deal zijn er ook private investeringen. De Europese Commissie heeft in de impact assessment van het Fit for 55-pakket2 een raming gemaakt van de totale investeringsbehoefte in het energiesysteem ten opzichte van het basispad. Dit komt uit op circa. 65 tot 102 miljard euro op jaarbasis voor de gehele EU.

2

De aan het woord zijnde leden vragen zich af hoe het cohesiebeleid goed bestuur, samenwerking en bestuurlijke efficiëntie heeft ondersteund in Nederland. Kan de Minister hier concrete voorbeelden van geven?

Antwoord

Anders dan programma’s in direct beheer worden de programma’s onder het Cohesiebeleid uitgevoerd in partnerschap tussen de Europese Commissie, de nationale overheden van lidstaten en regionale/lokale overheden. Dit zorgt, binnen Nederland, voor verbinding tussen het Rijk, Brussel en de 12 provincies en op deze manier wordt kennis gedeeld. Vanwege deze werkwijze, die ook wel multi-level governance wordt genoemd, wordt er tussen de Europese Commissie, het Rijk en de provincies veel samengewerkt aan de programmering van de middelen. Zo moeten bijvoorbeeld alle regio’s een zogenaamde Research and Innovation Strategy for Smart Specialisation (RIS3) opstellen. Hierin beschrijft een regio waar zij zien dat hun regionaal economische sterkte ligt, ook ten opzichte van andere gebieden in de EU. Deze strategieën dienen in eerste instantie als basis voor de investeringen die gedaan worden met middelen uit het cohesiebeleid, maar ze kunnen ook breder worden gebruikt voor de regionale economische ontwikkeling. Binnen Nederland worden deze stukken in gezamenlijkheid opgesteld, wat ertoe leidt dat een goede overlegstructuur tussen de verschillende lagen van overheid ontstaat waarbinnen gesproken en afgestemd wordt over de regionale economieën en hoe die te verbeteren. Deze strategieën zijn te vinden op de websites van de managementautoriteiten van het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling: het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN), de provincie Gelderland, Stimulus en Kansen voor West. Voor concrete voorbeelden van alle projecten die zijn uitgevoerd onder het cohesiebeleid, kunt u op www.europaomdehoek.nl terecht.

3

Ook hebben de voornoemde leden vragen over de veronderstelde directe sociale en economische gevolgen van het cohesiebeleid en hoe het cohesiebeleid heeft bijgedragen tot de verbetering van de bestuurlijke capaciteit en de kwaliteit van het bestuur in de lidstaten. Kan de Minister dit kwantificeren voor heel Nederland?

Antwoord

Zie voor de veronderstelde directe sociale en economische gevolgen ook het antwoord op vraag 4. Het is niet mogelijk de verbetering van bestuurlijke capaciteit en kwaliteit van bestuur te kwantificeren voor heel Nederland. De Europese Commissie heeft in het op 27 maart jl. gepubliceerde 9e cohesieverslag3 wel een hoofdstuk opgenomen over de kwaliteit van bestuur. Op pagina 222 van dat verslag, zijn kaartjes te zien van de verandering in de «European Quality of Government index» per regio, tussen 2010–2017 en tussen 2017–2024.

4

Tenslotte willen de leden van de PVV-fractie weten wat het aandeel is van het cohesiebeleid in het algeheel verbeteren van de werkgelegenheid en sociale indicatoren in Nederland. Deze leden zouden tevens willen weten om welke sociale indicatoren het gaat en willen graag per indicator een kwantificering om deze stelling uit het negende cohesieverslag te onderbouwen.

Antwoord

Volgens het 9e cohesierapport van de Europese Commissie heeft het Cohesiebeleid positieve effecten op de bnp-groei. De twee programma’s (2014–20 en 2021–27) zouden, volgens macro-economische modellen, het bnp van de EU met 0,9% kunnen laten stijgen tot aan 2030, of 0,6% tot aan 2043. Het groei-effect wordt groter ingeschat in lidstaten die relatief meer cohesiemiddelen besteden. Ik ben niet bekend met studies over de directe impact van cohesiemiddelen op de groei van de werkgelegenheid. Wel zien we dat de verschillen tussen regio’s sinds 2013 verkleind zijn. Andere sociale indicatoren waar de Commissie naar kijkt zijn onder andere het aandeel NEETs (aandeel mensen die noch werkzaam is, noch een opleiding volgt, noch aan bijscholingstrajecten deelneemt), de werkgelegenheid onder vrouwen, het aandeel huishoudens dat moeite heeft met rondkomen, risico op armoede en sociale exclusie, het aandeel mensen met een behaald diploma in het voortgezet onderwijs en het werkloosheidspercentage. Het is echter niet mogelijk te concluderen wat het exacte aandeel van het cohesiebeleid is in de ontwikkeling van deze indicatoren. Onderstaand kader geeft indicatoren weer zoals opgenomen in het 9e cohesierapport.

 

EU (gemiddelde)

Noord-West EU (w.o. NL)

Indicator (EU-gemiddelde)

Ontwikkeling 2013–2022, in procent-basispunten

% 2022

Ontwikkeling 2013–2022, in procent-basispunten

% 2022

Werkgelegenheid

+ 7,8%

74,6%

+ 4,8%

78,2%

Werkloosheid

– 5,4%

6,2%

– 2,4%

5,1%

NEET1 (15–29 jaar)

– 4,4%

11,7%

– 1,7%

9,1%

Aandeel mensen die een diploma in het voortgezet onderwijsdiploma

+ 7,2%

34,3%

+ 7,5%

38,8%

Risico op armoede en sociale exclusie

– 2,1%

(sinds 2016)

21,6%

+ 0,2%

(sinds 2016)

20,0%

X Noot
1

«Not in Education, Employment, or Training», niet in een opleiding noch ergens werkzaam of in training

In Nederland worden de effecten van het Europees Sociaal Fonds (ESF) gemeten door middel van monitoring en evaluaties. De evaluaties van het ESF-programma zijn te vinden op de website4 van de instantie die het ESF in Nederland uitvoert (Uitvoering van Beleid als onderdeel van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid).

Op grond van de Europese verordeningen moet aan de Europese Commissie worden gerapporteerd over bepaalde gemeenschappelijke indicatoren. Hieronder valt bijvoorbeeld ook hoeveel mensen zijn geholpen met ondersteuning vanuit het ESF en hoeveel mensen aan het werk zijn geholpen. Voor het Nederlandse ESF-programma, worden deze data gepubliceerd met een dashboard5 van het CBS. Hierop is bijvoorbeeld te zien dat in de periode tussen 2014 en 2022 383.370 unieke deelnemers zijn bereikt, waarvan 132.520 deelnemers zijn uitgestroomd naar (verbeterd) werk.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken cohesiebeleid. Deze leden willen het belang van cohesiebeleid benadrukken omdat de samenwerking en concurrentiekracht van de EU essentieel zijn en het cohesiebeleid hier een belangrijke bijdrage aan levert. Zij hebben hier nog enkele vragen opmerkingen en vragen bij.

De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat de cohesiefondsen van cruciaal belang zijn voor regionale ontwikkeling, het halen van doelstellingen van de Europese Green Deal, en zodoende voor het versterken van de concurrentiekracht en samenwerking in de EU. Deze leden lezen dat de demissionair Minister verder het belang van deze fondsen in relatie tot het afbouwen van strategische onafhankelijkheden benadrukt. Ook deze doelstelling onderstrepen deze leden.

5

Is de demissionaire Minister het eens met de noodzakelijkheid van deze fondsen in het kader van een weerbare EU, onze strategische autonomie en concurrentiekracht? Welke consequenties hebben bezuinigingen op deze fondsen op de concurrentiekracht en weerbaarheid van de EU?

Antwoord

Het kabinet is van mening dat horizontaal Europees beleid van belang is voor de versterking van de economie en de ondersteuning van het Europees concurrentievermogen ten opzichte van derde landen. Europese fondsen bieden Europa de mogelijkheid om met inachtneming van het gelijk speelveld strategisch industriebeleid te voeren ter bevordering van het concurrentievermogen en het afbouwen van risicovolle strategische afhankelijkheden van derde landen. Daarnaast onderstreept het kabinet het belang van het versterken van de interne markt (als basis voor een sterk en concurrerend Europa), het aantrekken van privaat kapitaal en nationale investerings- en hervormingsmaatregelen. Dat zijn allemaal belangrijke bouwstenen voor het versterken van het Europees concurrentievermogen, die in samenhang moeten worden bezien. Op dit moment zijn geen directe bezuinigingen op de fondsen onder het cohesiebeleid voorzien.

6

De demissionaire Minister schrijft in haar brief over een gebiedsgerichte aanpak. Wat de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie betreft is het belang om ongelijkheid tussen regio’s te verkleinen bij de inzet van cohesiefondsen groot. Is de demissionaire Minister het met deze leden eens? Is zij bereid ook hiermee rekening te houden in de gebiedsgerichte aanpak zodat achtergestelde regio’s geholpen worden in hun ontwikkeling? Is zij bereid dit mee te nemen in haar inzet? In het negende cohesierapport komt naar voren dat veel delen van Europa een opmerkelijke opwaartse economische en sociale convergentie hebben doorgemaakt. In de geannoteerde agenda noemt de demissionaire Minister dat er ook gebieden zijn die in een «ontwikkelingsval» dreigen te raken. Hier pakt de Minister vervolgens niet op door in haar inzet. De voornoemde leden vinden de uitdagingen voor sommige regio’s zeer zorgelijk. Is de demissionaire Minister bereid zich ervoor in te zetten dat de aanbevelingen rondom sterktes, kansen en behoeften van gebieden, juist ook voor de gebieden die in een «ontwikkelingsval» dreigen te raken, worden opgenomen in de Raadsconclusies? Op welke manier gaat de demissionaire Minister zich er verder voor inzetten dat juist de meest kwetsbare regio’s ook baat hebben bij de cohesiefondsen en ook worden bereikt?

Antwoord

Het cohesiebeleid dient zich, wat Nederland betreft, zo veel mogelijk te blijven richten op de meest achterblijvende regio’s, maar zou in principe beschikbaar moeten kunnen blijven voor alle regio’s in de Unie. Hierbij zal de inzet van het kabinet in de toekomst meer gericht worden op wat regio’s specifiek nodig hebben; een meer plaatsgebonden beleid. Achtergestelde regio’s (en regio’s die in een zogenaamde ontwikkelingsval dreigen te raken) zouden met het toekomstig cohesiebeleid meer moeten worden uitgedaagd hun productiviteit te vergroten en hun sociale problematiek op te lossen door te kijken waar hun sterktes zitten en daarop te specialiseren; onderzoek en innovatie, multi-level samenwerking en slimme specialisatie zijn hiervoor essentieel en de beschikbaarheid van menselijk kapitaal en beleid op het gebied van sociale inclusie zijn randvoorwaardelijk. Wat het kabinet betreft zou hier blijvend gebruik moeten worden gemaakt van de regionale innovatiestrategieën (RIS3, zie ook antwoord op vraag 2) als basis voor de richting die een regionale economie op zou kunnen gaan en kan meer specifiek worden gekeken naar sterktes van een regio op basis van de aanwezige onderzoeks- en innovatie ecosystemen, uitgegeven patenten, aanwezige onderzoeks- en onderwijsinstellingen etc.

7

Ook staat in het cohesierapport dat klimaatverandering regionale ongelijkheden dreigt te vergroten. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie achten het van belang dat voor deze regio’s concrete handvatten komen. Op welke manier wordt deze dreiging het hoofd geboden? Gaat de demissionaire Minister zich inzetten om hiervoor ruimte te vinden in het cohesiebeleid? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het kabinet wil dat ook toekomstig cohesiebeleid, net als het huidige, bijdraagt aan de groene transitie. Het is hierbij wel van belang dat er goed onderscheid wordt gemaakt tussen klimaatmitigatie en -adaptatie; bij klimaatmitigerende maatregelen moet worden geborgd dat deze geen marktverstorende effecten teweegbrengen, terwijl bij klimaatadaptatie overheidsingrijpen noodzakelijk blijft.

Binnen dit thema speelt ook het vraagstuk van een rechtvaardige transitie. Voor Nederland is dit essentieel, iedereen moet mee kunnen doen. Het identificeren van regio’s die een extra opgave hebben ten aanzien van de energietransitie kan daarbij helpen. Qua inhoud zou hierbij kunnen worden gekeken naar de ontwikkelde Nederlandse (regionale) klimaat- en energiestrategieën en eventuele sociale opgaven van een regio. Een rechtvaardige transitie houdt daarnaast ook rekening met een eerlijke lastenverdeling tussen burgers, bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties en instellingen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken cohesiebeleid. Zij hebben bij deze agenda nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de Minister van mening is dat er binnen het cohesiebeleid aandacht moet zijn voor het (door)ontwikkelen van strategische industrieën en het verminderen van strategische afhankelijkheden, op bijvoorbeeld het gebied van kritieke grondstoffen en de energietransitie. Deze leden zijn vergenoegd met het feit dat het kabinet deze aandachtspunten breed op de Europese agenda wil zetten.

8

Op welke manier worden nu in Nederland cohesiegelden ingezet om afhankelijkheid van Nederland ten opzichte van bijvoorbeeld China te verminderen?

Antwoord

(Open) strategische autonomie is geen directe doelstelling van het cohesiebeleid, maar er gaat wel veel geld onder het cohesiebeleid naar innovatie; voor meer ontwikkelde regio’s is minstens 85% van de middelen uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling op nationaal niveau bestemd voor innovatie -of vergroeningsdoelstellingen. Dit helpt om de Unie als geheel competitiever te maken en minder afhankelijk van derde landen als China.

Op 29 februari 2024 is in Straatsburg de verordening tot oprichting van het platform voor strategische technologieën voor Europa («STEP»)6 opgericht. Dit platform heeft o.a. tot doel om de strategische afhankelijkheden van de Unie in strategische sectoren te verminderen, het concurrentievermogen van de Unie te vergroten. Lidstaten kunnen er overigens nu al voor kiezen om hun JTF, ESF+ en/of EFRO-middelen in te zetten voor deze technologieën.

9

De aan het woord zijnde leden vragen ook aan de Minister hoe op dit moment (tijdens het huidige Meerjarig Financieel Kader (MFK)) aan zaken als veiligheid en defensie prioriteit wordt gegeven bij besteden van cohesiegelden? Hoeveel van de cohesiegelden wordt er momenteel besteed aan de defensie-industrie in de EU? Is het mogelijk om ook binnen het huidige MFK en cohesiebudget meer te investeren in de defensie-industrie, bijvoorbeeld door dit in de Europese regio’s te besteden? Deze leden zijn namelijk van mening dat de cohesiefondsen aan modernisering toe zijn en zien daarbij kans voor het robuuster maken van de Europese defensie-industrie. Deelt de Minister deze mening en ziet de Minister kans om dit ook mee te geven in de Raad?

Antwoord

Het cohesiebeleid richt zich op lange termijn structurele hervormingen en investeringen in innovatie, vergroening, digitalisering, menselijk kapitaal en sociale inclusie. Hierop wordt soms een uitzondering gemaakt in geval van crisis. Vanwege de situatie in Oekraïne is het nu mogelijk om middelen uit het Cohesiebeleid over te hevelen naar het financiële instrument onder de «verordening ondersteuning munitieproductie», deze ondersteunt acties die knelpunten in de productiecapaciteit en toebehorende toeleveringsketens aanpakken. Uw kamer is hier destijds over geïnformeerd7.

Tijdens deze Raad was het nieuwe kabinet nog niet geïnstalleerd en dus is er niet vooruitgelopen op de positie van Nederland ten aanzien van het volgend MFK, want dit is aan het nieuwe kabinet. Een standpunt ten aanzien van het volgend MFK zal de komende tijd verder worden uitgewerkt en uw Kamer zal daar te zijner tijd over worden geïnformeerd.

De voornoemde leden hebben vernomen dat er discussies lopen, en ook op zullen komen, over de hervorming van het nieuwe MFK vanaf 2027.

10

Kan het kabinet een schets geven van het krachtenveld in de EU waar het gaat om hervormingen van het MFK en dan met name het herprioriteren van de huidige cohesiegelden, bijvoorbeeld door cohesiegelden anders in te zetten aan bijvoorbeeld de Europese defensie-industrie? Deelt de Minister de mening dat het volgende MFK juist veel meer zou moeten focussen op thema’s als defensie en veiligheid, zeker kijkend naar de geopolitieke realiteit? Hoe weegt de Minister de oproep van de Portugese Eurocommissaris Elisa Ferreira om de cohesiegelden niet anders te besteden?8

Antwoord

De cohesiegelden voor dit huidige MFK liggen vast in landenenveloppen. De prioriteiten zijn vastgelegd in de verordening. Voor rijke regio’s zijn de doelstellingen innovatie en verduurzaming en sociale inclusie, ontwikkeling. Voor armere regio’s geldt dat een meer verbonden Europa en burgerschap ook doelstellingen zijn. Defensie valt daar niet onder. Wel is het zo dat sinds het aannemen van de STEP-verordening (zie tevens het antwoord op vraag 8) het mogelijk is om met middelen uit het cohesiebeleid in te zetten op specifieke technologieën waarin de EU op dit moment een strategische afhankelijkheid kent.

Eurocommissaris Ferreira gaf aan dat ze niet wilde dat defensie-uitgaven in het volgende MFK ten koste gaat van het budget voor Cohesiebeleid. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over de verschillende uitgavencategorieën binnen het volgende MFK, het kabinet zal uw Kamer te zijner tijd informeren over de Nederlandse MFK-inzet.

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken voor de Raad Algemene Zaken cohesiebeleid. Zij hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de NSC-fractie lezen in het verslag van de Informele Raad Algemene Zaken van 6 februari jl. dat het voorzitterschap oproept tot het tonen van meer solidariteit. Deze leden zijn het er in het kader van cohesiebeleid mee eens dat solidariteit tussen lidstaten belangrijk is.

11

Echter, de leden van de NSC-fractie vragen de Minister of er ook gesproken is over financiële solidariteit? Hierbij vragen deze leden uit welke aspecten de financiële solidariteit zou moeten bestaan, zowel in de ogen van de Minister zelf als van de andere EU-lidstaten?

Antwoord

Hier is op de informele RAZ Cohesie van 6 februari niet expliciet over gesproken.

De aan het woord zijnde leden zijn het met Eurocommissaris Ferreira eens dat het cohesiebeleid de afgelopen jaren heeft laten zien zich aan te kunnen passen en bij te dragen aan uitdagingen.

12

Hierbij vragen deze leden of er ook kaders zijn vastgelegd binnen het cohesiebeleid voor toekomstige uitdagingen? Indien dit het geval is, vragen deze leden zich af welke kaders dit zijn?

Antwoord

Binnen het cohesiebeleid is sinds deze programmaperiode (2021–2027) verplicht om een tussentijdse evaluatie van de verschillende JTF, EFRO, ESF+ en (eventueel) cohesiefonds programma’s uit te voeren. Deze evaluatie moet rekening houden met de nieuwe uitdaging die de Commissie heeft geïdentificeerd in de in 2024 aangenomen landspecifieke aanbevelingen9, de vooruitgang bij de uitvoering van de energie- en klimaatplannen, de vooruitgang bij de uitvoering van de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, de sociaaleconomische situatie van de lidstaat, de uitkomsten van de evaluatie en de vooruitgang bij het bereiken van de tussendoelen van de programma’s. Op basis van al deze zaken kan gekozen worden herzieningen voor te stellen aan de Commissie. Vijftig procent van de totaalbudgetten van 2026 en 2027 van de programma’s kan dan worden gebruikt voor eventuele nieuwe prioriteiten die ondersteund zouden moeten worden gegeven de evaluatie. Binnen Nederland zijn de verschillende beheerautoriteiten op dit moment bezig met de selectie van onderzoeksbureaus voor de evaluatie van de programma’s. Deze evaluatie zal na afronding gepubliceerd worden op de websites van de verschillende beheerautoriteiten.

De voornoemde leden lezen dat EU-uitbreiding, klimaatverandering, arbeidsmarktkrapte en de toename van milieurampen hedendaagse en toekomstige uitdagingen zijn.

13

Deze leden vragen de Minister of volgens haar de thema’s veiligheid, voedselzekerheid en energiezekerheid ook onderdeel zouden moeten uitmaken van het cohesiebeleid? Voorts vragen zij de Minister welke uitdagingen er zijn voor het cohesiebeleid met betrekking tot de EU-uitbreiding?

Antwoord

Voor wat betreft de uitdagingen voor het cohesiebeleid met betrekking tot EU-uitbreiding verwijs ik uw Kamer graag naar de kabinetsappreciatie10 van de mededeling van de Europese Commissie over de toekomst van Europa in het licht van uitbreiding van de EU. Daarin heeft het kabinet aangegeven de visie van de Commissie te delen dat cohesiebeleid gemoderniseerd te worden. Het kabinet is van mening dat nadere analyse nodig is om te bezien op welke manier dit kan gebeuren. Zoals aangegeven in de appreciatie is een houdbare en moderne EU-begroting daarbij voor het kabinet het uitgangspunt.

Uw Kamer zal te zijner tijd worden betrokken bij de Nederlandse positiebepaling voor het volgende MFK.

14

De leden van de NSC-fractie vragen de Minister welk effect het voorliggende cohesiebeleid 2024–2029 heeft voor Nederland. Deze leden zijn daarbij onder andere benieuwd naar de gevolgen voor het bbp, het werkloosheidspercentage en de arbeidsparticipatie.

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 4 voor een inschatting van de effecten van het cohesiebeleid op het bnp tot en met 2043 en een inschatting van de effecten op werkloosheid en de arbeidsparticipatie in de huidige programmaperiode tot en met 2027.

15

De aan het woord zijnde leden zijn blij te lezen in de geannoteerde agenda dat het van uiterst belang is dat de rechtsstaat wordt gerespecteerd. Hierbij vragen deze leden of het inzetten van de Common Provisions Regulation van de Europese Commissie een gewenst effect heeft gehad met betrekking tot de rechtsstaat in Hongarije?

Antwoord

Naar aanleiding van de aanhoudende zorgen over de rechtsstaat en de corruptieproblematiek in Hongarije zijn er in 2022 drie instrumenten ingezet tegen Hongarije, om door middel van opschorting van uitbetaling van EU-middelen hervormingen op het terrein van rechtsstaat af te dwingen. Op basis van de Common Provisions Regulation (CPR) is in 2022 21,3 miljard euro opgeschort. Zoals ook vermeld in het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad 7 en 8 december 2023 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1995), is van dit bedrag inmiddels 10,2 miljard euro weer gedeblokkeerd. Dit omdat Hongarije stappen heeft ondernomen om tegemoet te komen aan de zorgen op het terrein van corruptie en rechterlijke onafhankelijkheid, en de Commissie op 13 december 2023 oordeelde dat Hongarije hiermee gedeeltelijk voldoet aan de horizontale randvoorwaarde uit de CPR. Dit toont aan dat het CPR heeft aangezet tot rechtsstaathervormingen. Het kabinet blijft zich onverminderd inzetten op een effectieve en duurzame aanpak van de rechtsstaat- en corruptieproblemen in Hongarije.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad Algemene Zaken cohesiebeleid. Daarover hebben zij een set opmerkingen en vragen.

De leden van de BBB-fractie vragen zich af – in overeenstemming met de door de Minister opgestelde geannoteerde agenda – hoe er meer doelgericht cohesiebeleid kan worden gevoerd, waar concrete doelen momenteel soms lijken te missen. Nederland heeft circa 2 miljard Euro voor het cohesiebeleid gekregen.11 Italië heeft het beter onderhandeld met 42,7 miljard euro,12 en Spanje ook met 37,3 miljard euro.13

16

Waarom is Nederland akkoord gegaan met zo’n laag bedrag? De leden van de BBB-fractie vrezen dat de EU steeds meer een transferunie verworden is, waarin geld van Noord-Europa naar Zuid-Europa vloeit.

Antwoord

De middelen uit het cohesiebeleid worden verdeeld in zogenaamde landenenveloppen. De Europese Commissie gebruikt daarvoor een vaste verdeelsleutel: de «Berlijn methode». Deze verdeelsleutel is gebaseerd op regionaal bbp per capita, en verdeelt Europese regio’s in drie categorieën: meer ontwikkeld, transitie, en minder ontwikkeld. Hoe groter het aantal «minder ontwikkelde» regio’s een lidstaat heeft, hoe meer middelen zij krijgen toebedeeld. Dit past binnen de doelstellingen van het cohesiebeleid. Lidstaten kunnen vervolgens zelf de aan hen toegewezen middelen binnen de lidstaat verder verdelen. Het kabinet vindt dat onder het cohesiebeleid de meeste middelen moeten blijven gaan naar de regio’s die sociaaleconomisch gezien het minst ontwikkeld zijn. Zowel Italië als Spanje hebben in de huidige periode 2021–2027 meer regio’s die in de categorie «minder ontwikkeld» vallen dan Nederland. Voor de totale middelenverdeling naar lidstaten verwijs ik u naar de website https://cohesiondata.ec.europa.eu/ van de Europese Commissie. Tussen 2018 en 2020 zijn hier onderhandelingen over gevoerd, de Berlijn Methode is hierbij door Nederland slechts beperkt ter discussie gesteld, zie ook het BNC-fiche over de gemeenschappelijke bepalingen voor de ESI-fondsen van juli 201814. De Nederlandse inzet was er destijds op gericht om de middelen uit cohesiebeleid te richten op de minder welvarende lidstaten.

De voornoemde leden vrezen ook dat de Minister op de Raad Algemene Zaken cohesiebeleid mogelijk een verkeerde indruk geeft van wat mogelijk de toekomstige inzet zal worden van Nederland in het nieuwe politieke landschap.

17

Kan de Minister waarborgen dat er op de Raad Algemene Zaken geen toezeggingen van Nederland gedaan worden over nieuwe geldbedragen en onderhandelingsverwachtingen? Is het de verwachting van de Minister dat Nederland wederom naast het net vist en wederom slechts een paar miljard gaat kunnen krijgen ná de volgende termijn, terwijl Zuid-Europese lidstaten tevreden weg kunnen lopen met tientallen miljarden?

Antwoord

Nederland heeft tijdens de RAZ-Cohesie geen toezeggingen gedaan over geldbedragen en onderhandelingsverwachtingen. Zoals aangegeven in de brief van donderdag 13 juni jl. (Kamerstuk 21 501-08, nr. 950) over dit Schriftelijk Overleg, heeft Nederland tijdens de discussie in de Raad aangegeven dat de Nederlandse positie op het volgende MFK (inclusief het cohesiebeleid) zal worden uitgewerkt door het nieuwe kabinet. Op het moment van de Raad Algemene Zaken – Cohesie, was het kabinet nog niet geïnstalleerd.

18

De Minister schrijft dat er «groene investeringen nodig zijn». De aan het woord zijnde leden vragen zich af wat de Minister hiermee bedoelt. Kan de Minister specificeren of ook kernenergie hier volgens de Minister onder valt?

Antwoord

Met deze formulering worden investeringen bedoeld die op dit moment vallen onder de beleidsdoelstelling 2 van het cohesiebeleid: een Groener Europa. Binnen de relevante wetgeving wordt dit uitgelegd als: «een groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa door de bevordering van een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en risicobeheersing, en duurzame stedelijke mobiliteit». Hierbij kan – op dit moment – geen steun worden verleend aan de bouw of ontmanteling van kerncentrales vanuit twee grote fondsen onder het cohesiebeleid (Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling; EFRO en het Fonds voor een Rechtvaardige Transitie) aangezien dat soort investeringen op de uitsluitingslijst staan.

19

De leden van de BBB-fractie zijn het ermee eens dat regionale overheden voor grote uitvoeringsopgaven liggen. Deze leden menen dat de reden daarvoor ook bij de EU zelf ten grondslag ligt, bijvoorbeeld op het gebied van steeds verdergaande klimaat-, natuur-, en IMVO-opgaven. Hoe ziet de Minister dit?

Antwoord

Het kabinet vindt het belangrijk dat er op EU-niveau wordt gewerkt aan onderwerpen als digitalisering, natuur, klimaat en IMVO. Dit brengt onvermijdelijk uitvoeringsopgaven met zich mee, ook voor regionale overheden. Het kabinet vindt het belangrijk dat we die uitvoering zo goed mogelijk vormgeven, met zo min mogelijk regeldruk. Voor het kabinet is betere EU-regelgeving dan ook al jaren prioriteit en Nederland zet, evenals een aantal andere lidstaten, hier op EU-niveau stevig op in. Zo dringt het kabinet er bij de Europese Commissie op aan om per voorstel de effecten vooraf goed in kaart te brengen middels impact assessments. Ook de uitvoeringslasten voor overheden moeten daarbij goed worden meegenomen. Daarnaast bepleit het kabinet het onderzoeken van de cumulatieve effecten van wet- en regelgeving op (lokale en regionale) overheden, burgers en bedrijven en is het kabinet voorstander van het «one in one out» principe voor EU wet- en regelgeving. Om administratieve lasten te verminderen onderschrijft het kabinet daarnaast het doel van een 25%-daling van de lasten die veroorzaakt worden door rapportageverplichtingen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie

De leden van de Volt-fractie hebben met genoegen gelezen dat de aankomende Raad Algemene Zaken d.d. 18 juni 2024 in het teken zal staan van het cohesiebeleid. Naar aanleiding van de punten op de geannoteerde agenda hebben de leden van de Volt-fractie enkele vragen.

In de geannoteerde agenda wordt door de Minister uitgesproken dat er binnen het cohesiebeleid meer aandacht moet komen voor een «human capital agenda», die ondersteunend moet werken aan de transities.

20

De leden van de Volt fractie vragen zich het volgende af: hoe ziet het kabinet een «human capital agenda» voor zich binnen het cohesiebeleid? Kan de Minister een voorbeeld geven van wat er onder een «human capital agenda» valt? En onderstreept zij deze agenda?

Antwoord

Het Cohesiebeleid kan lidstaten ondersteunen bij de verwezenlijking van hoge werkgelegenheidsniveaus en een rechtvaardige sociale bescherming, en bij de ontwikkeling van een geschoolde en veerkrachtige beroepsbevolking die voorbereid is op de overgang naar een groene en digitale economie. Investeren in menselijk kapitaal is van groot belang om deze transities te kunnen maken en om iedereen mee te krijgen. Deze investeringen dragen bij aan de bevordering van productiviteit, arbeidsmarktparticipatie en sociale inclusie op individueel niveau en aan het concurrentievermogen op collectief niveau. Binnen het cohesiebeleid is de ondersteuning van leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en het praktijkonderwijs (pro) met financiering uit het ESF+ 2021–2027 hier een voorbeeld van. Deze subsidie is beschikbaar gesteld voor de arbeidsmarktgerichte begeleiding van leerlingen in het vso en het pro. Zie voor meer details https://www.uitvoeringvanbeleidszw.nl/subsidies-en-regelingen/esf/hoofdstukken-esf-2021-2027/vso-pro-esf-2021-2027.

De aan het woord zijnde leden lezen ook dat er in de concept Raadsconclusies voor de Raad Algemene Zaken cohesiebeleid expliciet melding wordt gemaakt van de mogelijkheid om na te denken over de manier waarop het cohesiebeleid prestatiegerichter kan worden gemaakt. Dit wordt verder aangemerkt via de door de Europese Commissie opgerichte high-level expert group.

21

Deze leden vragen zich dan ook af hoe de Minister kijkt naar het prestatiegerichter maken van het cohesiebeleid. Staat de Minister achter de uitspraken in de Raadsconclusies en gedaan door de high-level expert group hierover? Aan wat voor specifieke prestaties wordt er gedacht?

Antwoord

Het kabinet heeft ingestemd met de raadsconclusies en dus met de betreffende passage dat er zou moeten worden gekeken naar mogelijkheden het volgende Cohesiebeleid meer prestatiegericht te maken door te kijken naar lessen die te trekken zijn uit de huidige instrumenten onder dit beleid als ook andere EU-begrotingsinstrumenten. Dit mag dit niet ten koste gaan van de effectiviteit en hierbij moet gebruik worden gemaakt van gedegen beleidsevaluaties waarbij ook goed wordt gekeken daar de implicaties voor de uitvoering en controlesystemen.

Het kabinet heeft geen positie ingenomen ten aanzien van de adviezen van de high-level expert groep.

Een precieze positie ten aanzien van het meer prestatiegericht maken van EU-uitgaven zal onderdeel zijn van de bredere Nederlandse inzet op het volgende Meerjarig Financieel Kader. Uw Kamer zal hier op een later moment over worden geïnformeerd.

22

De voornoemde leden lezen ook dat de bureaucratie verminderd moet worden. Kan de Minister aangeven hoe zij de bureaucratie rondom de cohesiemiddelen gaat verminderen? Krijgen minder goed ontwikkelde regio’s hier ook ondersteuning bij?

Antwoord

Op dit moment kunnen beheerautoriteiten gebruik van technische assistentie binnen het cohesiebeleid. Zoals in de raadsconclusies is opgenomen is het belangrijk dat ook in het volgend MFK goed wordt gekeken hoe het Cohesiebeleid verder kan worden vereenvoudigd voor begunstigden en beheerautoriteiten, bijvoorbeeld door meer te declareren op uitkomsten in plaats van kosten en meer gebruik te maken van vereenvoudigde kostenopties, hierbij rekening houdend met specifieke kenmerken van de verschillende lidstaten. Nederland is er verder voorstander van te kijken naar verbetering en vereenvoudiging van bestaande instrumenten, en afhoudend te zijn bij het oprichten van nieuwe fondsen. De komende tijd zal de positie over het toekomstig Cohesiebeleid verder worden uitgewerkt. Uw Kamer zal hier te zijner tijd over geïnformeerd worden.

Verder lezen de leden van de Volt-fractie dat de high-level expert group onderschrijft dat het cohesiebeleid hervormd moet worden om toenemende ongelijkheden in de EU aan te pakken, het vertrouwen van de burgers in de EU te herstellen en de euroscepsis te verminderen.

23

Hoe kijkt de Minister naar de aanbeveling van de high-level expert group? Deelt de Minister dit beeld? Ook lezen deze leden dat de high-level expert group stelt dat er meer maatwerk geleverd moet worden en het beleid plaats- en mensgericht moet worden gemaakt. Deze leden vragen zich af of het kabinet hier concrete voorbeelden van kan geven wat er bedoeld wordt met meer maatwerk en hoe het beleid plaats- en mensgericht kan worden gemaakt?

Antwoord

Het kabinet is van mening dat er in de toekomst wel meer zou kunnen worden gekeken wat regio’s specifiek nodig hebben; een meer plaatsgebonden beleid, zie een uitgebreider antwoord bij vraag 6.

De voornoemde leden lezen dat het Europees Parlement pleitte voor een toename van het totale cohesiebudget, met aandacht voor achtergebleven regio’s. Deze leden onderstrepen dit en hebben daar de volgende vragen over.

24

Deelt de Minister de mening van het Europees Parlement dat een toename in het totale cohesiebudget gerealiseerd moet worden? Zo ja, waarom wel? Zo niet, waarom niet? En mocht dit ter sprake komen tijdens de Raad Algemene Zaken, wat zal de Minister dan in deze discussie inbrengen?

Antwoord

Zoals aangegeven in het antwoord op een van de vragen van de leden van de NSC-fractie is een houdbare en moderne EU-begroting voor het kabinet het uitgangspunt. Uw Kamer zal te zijner tijd worden betrokken bij de Nederlandse positiebepaling op het volgende MFK.

De aan het woord zijnde leden hebben ook enkele vragen over de toekomst van het cohesiebeleid.

25

Wat zijn de belangrijkste onderwerpen van discussie met betrekking tot de toekomst van cohesiebeleid, en wat is het belang van elk van deze onderwerpen? Kan de Minister aangeven hoe het krachtenveld eruitziet met betrekking tot deze onderwerpen? Welke principes zouden volgens de Minister leidend moeten zijn na 2027 bij het opstellen van het cohesiebeleid?

Antwoord

In de Raadsconclusies over het 9e Cohesierapport is de Commissie door de Raad opgeroepen om voor het cohesiebeleid na 2027 meer te kijken naar meer regio-specifiek beleid met speciale aandacht voor de uitdagingen waar de EU nu voor staat: groen, digitaal, industriële en geografische en de verschillende niveaus van regio’s sociaal en economisch.

Er wordt op dit moment door het kabinet gewerkt aan een gedetailleerdere positie ten aanzien van het toekomstig Cohesiebeleid. Uw Kamer zal daar te zijner tijd over geïnformeerd worden. Het krachtenveld zal zich ook verder uitkristalliseren naarmate we dichterbij de onderhandelingen over het MFK en de toekomstige programma’s komen.

26

Kan de Minister aangeven wat haar standpunt gaat zijn wanneer dit tijdens de Raad Algemene Zaken cohesiebeleid ter sprake gaat komen?

Antwoord

Nederland heeft tijdens de Raad aangegeven dat, in samenwerking met medeoverheden, wordt gewerkt aan een gezamenlijk beeld over het toekomstig cohesiebeleid, en dat de uiteindelijke positiebepaling aan het volgende kabinet is.

27

De oprichting van een zogenoemde solidariteitsfaciliteit waarin extra budget beschikbaar is om externe factoren te beheren kan een soepel uitbreidingsproces faciliteren volgens Letta. Kan de Minister aangeven hoe zij tegenover zo’n solidariteitsfaciliteit staat? Wat zijn de voor- en nadelen van zo’n faciliteit en onderstreept zij de conclusie van Letta dat wanneer er niks wijzigt, de politieke en publieke steun voor cohesiebeleid kan eroderen? Welke concrete mogelijkheden zijn er volgens de Minister om de politieke en publieke steun voor het cohesiebeleid te waarborgen?

Antwoord

In de appreciatie van het Letta-rapport, die op 8 mei jl. met uw Kamer is gedeeld, is aangegeven dat het kabinet voorstander is van een omkeerbaar en op merites gebaseerd integratieproces. Geleidelijke integratie moet goed voorbereid worden en dient de integriteit van de interne markt niet aan te tasten. Ook dient geleidelijke integratie volgens het kabinet in beginsel te passen binnen de kaders van de bestaande associatieakkoorden. Overname, implementatie en handhaving van het EU-acquis en de Kopenhagen-criteria, waarbij de rechtsstaat centraal staat, vormen de basis voor voortgang van kandidaat-lidstaten in het toetredingsproces; op terreinen waar in te toekomst geleidelijke integratie voorgesteld wordt dient alle relevante EU-acquis overgenomen en geïmplementeerd te zijn.

Zoals voorts aangegeven in de kabinetsappreciatie van het Letta-rapport, vindt het kabinet de conclusie dat effecten van eventuele EU-uitbreiding financieel ondervangen moeten worden te voorbarig. Uit het voorstel van Letta wordt bovendien niet duidelijk op welke manier het voorgestelde fonds gefinancierd zou worden. Zoals in andere antwoorden aangegeven, zal uw Kamer te zijner tijd betrokken worden bij de Nederlandse positiebepaling op het volgende MFK.

Naar boven