21 501-08 Milieuraad

Nr. 907 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 juli 2023

De vaste commissie voor IW heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 26 juni 2023 over de geannoteerde agenda informele bijeenkomst van milieuministers d.d. 10 en 11 juli 2023 te Valladolid, Spanje (Kamerstuk 21 501-08, nr. 904).

De vragen en opmerkingen zijn op 3 juli 2023 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 7 juli 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tjeerd de Groot

Adjunct-griffier van de commissie, Wiendels

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Agenda informele Milieuraad

Hierbij informeer ik uw Kamer over de laatste stand van zaken rondom de agenda van de informele bijeenkomst van klimaat- en milieuministers. Zoals vermeld in de geannoteerde agenda is het Spaans voorzitterschap voornemens om op 10 juli diverse informele werksessies te organiseren over uitdagingen met betrekking tot beheer van bodem, water, bossen en biodiversiteit, en een werksessie rondom zwerfvuil op zee. Daarnaast zal er een werksessie plaatsvinden over de balans tussen hernieuwbare energie en biodiversiteit. Op 11 juli vindt een gezamenlijke bijeenkomst met energieministers plaats om de voorbereiding op de VN-Klimaatconferentie 2023 (hierna: COP 28) te bespreken.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reacties van de bewindspersonen

Uitdagingen beheer van water, bodem, bossen en biodiversiteit

1. De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de Europese Commissie (EC) naar verwachting op 5 juli 2023 het voorstel voor een Europese richtlijn Bodemgezondheid uit zal brengen. Deze richtlijn is eerder aangekondigd geweest naar aanleiding van de Europese bodemstrategie. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke momenten in het afgelopen jaar in Europees verband gesproken is over de bodemstrategie en hoe de reacties van de overige lidstaten zijn op haar insteek? Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer zij verwacht dat het BNC-fiche naar aanleiding van het uitbrengen van de richtlijn bodemgezondheid aan de Kamer verstuurd zal worden? En kan zij daarbij specifiek ingaan op de relatie met de Nederlandse insteek, zoals verwoord in het fiche naar aanleiding van de EU-bodemstrategie en het daarover gevoerde schriftelijk overleg? Kan de Staatssecretaris tevens aangeven hoe het proces ten aanzien van de behandeling van de EU-richtlijn Bodemgezondheid zal zijn, mede in het licht van de aanstaande Europese verkiezingen?

De EU-bodemstrategie1, en richtlijn (verwachte publicatie 5 juli 2023), is in het afgelopen jaar in Europees verband niet als zelfstandig punt geagendeerd voor de Milieuraad. Met de informele Milieuraad van 14 juli 2022 is kort, en indirect, gesproken over elementen op het gebied van biodiversiteit en klimaatadaptatie, en dit in relatie tot de bodemrichtlijn.2 Het toenmalige Tsjechische voorzitterschap, de Europese Commissie (hierna: «de Commissie») en de lidstaten onderstreepten toen het belang van deze synergie voor een klimaatbestendige toekomst, alsook van het behalen van de doelstellingen die zijn opgenomen in de EU-Bodemstrategie. Wegens de verschillen in type bodem benadrukte een klein aantal lidstaten, waaronder Nederland, het belang van flexibiliteit binnen het wetgevingsvoorstel.3 Daarnaast is door de Commissie en lidstaten over de EU-Bodemstrategie gesproken in EU bodem expertgroepen in februari jl., en oktober vorig jaar. De EU-Bodemstrategie is door vrijwel alle lidstaten positief ontvangen. Het algemene krachtenveld ten opzichte van de richtlijn bodemgezondheid zal zich na publicatie uitkristalliseren. Enkele lidstaten vragen expliciet om een wetgevend kader, met bindende ambities op terreinen zoals ruimtebeslag. Enkele andere lidstaten, meer in de gelijkgestemde lijn van Nederland, sturen op een proportioneel, subsidiair voorstel met ruimte voor nationaal maatwerk om tot gezonde bodems te komen. Het gebruikelijke BNC-fiche waarmee uw Kamer over de kabinetsappreciatie van het voorstel wordt geïnformeerd zal nader op het krachtenveld ingaan en eind september naar uw Kamer worden verstuurd. De eerdere Nederlandse insteek, zoals verwoord in het BNC-fiche naar aanleiding van de EU-Bodemstrategie4 en het SO van 10 februari 20225, zal uiteraard terugkomen in het BNC-Fiche over het aankomende voorstel voor een bodemrichtlijn. De Nederlandse insteek voor het BNC-fiche EU Bodemstrategie voor 2030 was in lijn met het Nationaal Programma Landbouwbodems. Tot slot, is het de verwachting dat het huidige Spaans EU-voorzitterschap de bodemrichtlijn als prioriteitsdossier behandelt en op korte termijn Raadswerkgroepen over het voorstel zal opstarten. Onder het aankomende EU-voorzitterschap van België (januari-juli 2024) zullen de lidstaten dan mogelijk tot een Raadspositie komen waarna de onderhandelingen met het Europees Parlement van start kunnen gaan.

2. De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister en de Staatssecretaris zich op 10 juli aanstaande positief zullen uitspreken over het groeiende belang van een zorgvuldig beheer van bodem, water, bossen en biodiversiteit. Deze leden gaan ervan uit dat zij daarbij rekening houden met de schaarse hoeveelheid ruimte in kleine en drukke landen, zoals Nederland, waarbij de zorg voor bodem, water, bos en biodiversiteit belangrijk is, maar dat altijd bezien dient te worden in relatie met ruimte voor wonen, infrastructuur en economie. Kunnen de Minister en de Staatssecretaris bevestigen dat zij tijdens de informele bijeenkomst deze balans bewaken en indien nodig, ook zullen benoemen?

Het is uiteraard van belang om deze balans te blijven benadrukken. Met de brief over water en bodem sturend6 is al geschetst dat men, door water en bodem sturend te laten zijn in de ruimtelijke ordening, in Nederland ook in de toekomst met een ander en grillig klimaat kan blijven leven, wonen en werken. De water- en bodemopgaven staan niet op zichzelf. Ze hangen samen met andere opgaven in de leefomgeving, zoals woningbouw, landbouw en energievoorziening. Een integrale aanpak met alle opgaven in de fysieke leefomgeving is dan ook noodzakelijk, en hiervoor wordt op EU-niveau aandacht gevraagd. De zorg voor bodem, water, bos en biodiversiteit is nodig voor een goede leefomgeving en randvoorwaardelijk voor het goed bedienen van diverse functies, zoals woningbouw, landbouw en energievoorziening.

3. De leden van de D66-fractie vinden een levendige en gezonde bodem van cruciaal belang voor onze eigen gezondheid, voor de natuur en voor onze voedselvoorziening. Duidelijke en bindende doelen zijn nodig om onze bodem te beschermen en te verzekeren van een basiskwaliteit. Hierover hebben deze leden nog een aantal vragen. Wat is de appreciatie van de Staatssecretaris op concepttekst en meer specifiek; het ontbreken van bindende doelstellingen? Wat betekent dit concreet voor Nederland? Wat betekent dit voor het voedselsysteem en voor de landbouw, nu de ambitie voor het behalen van doelstellingen voor een gezonde bodem lijkt te worden verlaagd?

De publicatie van het definitieve Commissie voorstel voor een bodemrichtlijn wordt eerst afgewacht. Via het gebruikelijke BNC-fiche zal uw Kamer eind september op de hoogte worden gebracht van de kabinetsappreciatie van het voorstel. In het BNC-fiche en de impact analyse op Rijksniveau, waartoe opdracht is gegeven door het kabinet en die ook eind september naar uw Kamer zal worden gestuurd, zal worden ingegaan op de concrete betekenis voor Nederland.

4. De leden van de CDA-fractie horen graag meer over de ambities van het Spaans EU-voorzitterschap. Deze leden vernemen graag welke rol het onderwerp water in dit voorzitterschap gaat spelen en hoe de Minister daar nu al op in wil gaan spelen. Deze leden horen graag inschattingen en scenario’s over of en hoe Spanje in zou kunnen gaan zetten op de aanscherping van de Kaderrichtlijn Water (KRW).

Het Spaans voorzitterschap heeft aangegeven te willen focussen op het verbeteren van watermanagement. Zowel op het gebied van afvalwaterzuivering als het reduceren van diffuse verontreinigingen van nutriënten en prioritaire stoffen. Spanje heeft aangekondigd te willen starten met de onderhandelingen over het voorstel met de wijziging van de Kaderrichtlijn Water en de «dochterrichtlijnen» Grondwaterrichtlijn en richtlijn Prioritaire Stoffen7. Omdat dit een technisch voorstel is, wil Spanje starten in werkgroepen met experts uit de lidstaten. De planning van het Spaanse voorzitterschap is nog niet bekend.

5. De leden van de CDA-fractie verkrijgen graag meer informatie over de voorgenomen aanscherping van de KRW-doelen. Deze leden horen graag wat de positionering van de Minister is op dit gebied bij de komende informele Milieuraad. De leden horen ook graag de hoe de Minister de verschillende moties gaat meenemen naar de informele Milieuraad, in het bijzonder de motie van het lid Krul c.s. over een Europese coalitie bouwen van landen die zich verzetten tegen aanscherping van de KRW (Kamerstuk 27 625, nr. 611), de motie van het lid Minhas c.s. over in beeld brengen voor welke wateren de doelen van de KRW niet realistisch zijn en daarover spreken met de Europese Commissie (Kamerstuk 27 625, nr. 603) en de motie van het lid Minhas c.s. over per regio inventariseren welke specifieke risico's ervoor kunnen zorgen dat de KRW-doelen in 2027 niet zullen worden behaald (Kamerstuk 36 200 XII, nr. 46). Met betrekking tot deze drie moties vernemen deze leden ook graag wat de voortgang van uitvoering van deze moties is.

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is geen onderdeel van de agenda van de informele bijeenkomst van klimaat- en milieuministers.

Het kabinet is zich bewust van de grote opgave. Wel is er een onderscheid tussen de KRW doelen voor 20278 en het voorstel van de Commissie met de wijziging van de Kaderrichtlijn Water en de «dochterrichtlijnen» Grondwaterrichtlijn en richtlijn Prioritaire Stoffen9. Het voorstel betreft een herziening van de stoffenlijsten en hiervoor geldt het jaar 2027 niet als termijn.

Het kabinet heeft aangegeven dat scherpe doelen nodig kunnen zijn voor de bescherming van mens en milieu, maar dat het kabinet wel ruimte gaat zoeken in de wijze waarop we deze doelen toepassen. Met betrekking tot de motie van het lid Krul10 is Nederland continu in gesprek met andere lidstaten onder andere via de Rivierencommissies en bilateraal. De motie van het lid Minhas over «in beeld brengen voor welke wateren de doelen van de KRW niet realistisch zijn en daarover spreken met de Commissie»11 is onderdeel van de tussenevaluatie KRW die in 2024 wordt afgerond. Over de voortgang hiervan wordt u door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat geïnformeerd. Een reactie op de motie van het lid Minhas over «per regio inventariseren welke specifieke risico's ervoor kunnen zorgen dat de KRW-doelen in 2027 niet zullen worden behaald»12 is middels een Kamerbrief op 11 april beantwoord13, en middels een reactie14 op een toezegging gedaan tijdens het Commissiedebat Water van 7 juni (Kamerstuk 27 625, nr. 651).

6. Het lid van de BBB-fractie leest in de brief dat de EC naar verwachting op 5 juli aanstaande een voorstel uitbrengt voor een Europese richtlijn Bodemgezondheid. Hoe ziet de Minister deze richtlijn tegemoet? Is er al meer bekend over mogelijke gevolgen die deze richtlijn gaat hebben voor ons land?

De publicatie van het Europese Commissievoorstel voor een bodemrichtlijn wordt eerst afgewacht. Via het gebruikelijke BNC-fiche zal uw Kamer eind september op de hoogte worden gebracht van de kabinetsappreciatie van het voorstel. In het BNC-fiche en de impact analyse op Rijksniveau, waartoe opdracht is gegeven door het kabinet, zal worden ingegaan op de mogelijke gevolgen voor Nederland.

Zwerfvuil op zee

7. De leden van de VVD-fractie lezen dat er gesproken zal worden over de aanpak van zwerfvuil op zee. Kan de Staatssecretaris aangeven waar zwerfvuil in de Noordzee en de Waddenzee vandaan komt en welke hoeveelheden het betreft? Is het aannemelijk te denken dat veel zwerfvuil via de rivieren in zee terecht komt? Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel zwerfvuil er in Nederlandse rivieren zit en welk deel daarvan uit Duitsland en België afkomstig is? Kan de Staatssecretaris aangeven of de aanpak van zwerfvuil in deze landen overeenkomt met de aanpak in Nederland en in hoeverre deze aanpak succesvol is?

Zwerfvuil in de Noordzee wordt gemonitord door registratie van aangespoelde zwerfvuil items op het strand, plastic stukjes in de maag van de Noordse stormvogel en zwerfvuil op de zeebodem. Daarbij volgt Nederland de OSPAR15 methodiek. Strandafval op niet-toeristische stranden wordt sinds 2001 volgens een vast protocol gemeten, wat een indicatie geeft van de hoeveelheid aangespoeld afval vanuit zee. In de periode 2001–2010 zijn er gemiddeld 388 stuks afval per honderd meter strand aangetroffen, in de periode daarna (2011–2020) daalde het gemiddelde naar 282 stuks afval per honderd meter strand16. De top 5 van meest gevonden afvalitems op de Nederlandse stranden in de periode 2001–2020 betreft: Vispluis (plastic draden en klossen); Stukken ondefinieerbaar plastic 2,5 cm – 50 cm; Stukken ondefinieerbaar plastic 0 – 2,5 cm; Plastic doppen; Plastic snoep-, chips- en snackverpakkingen. Naast visserij gerelateerd afval en wegwerpplastics worden ook ballonnen en maritiem gerelateerd afval (scheepvaart) veel gevonden. De trendmatige ontwikkeling is dus positief.

Wat de Waddenzee betreft is zwerfvuil vooral afkomstig van de visserij, recreatie en zwerfvuil vanuit havens. Gezien het open gebied van de Wadden (directe verbinding met de Noordzee) is het heel lastig om de hoeveelheid zwerfvuil te kwantificeren. Om zwerfvuil tegen te gaan is RWS Noord Nederland trekker van het initiatief plasticvrije Wadden, een grote groep partij en individuen die zich met hart en ziel inzet voor dit gebied. Doel is een Waddengebied zonder plastic in 2050. Verder wordt op het ogenblik op verzoek van het Waddenfonds een – nog goed te keuren – programma opgesteld gericht op preventie, bronaanpak en het breed opzetten van monitoring en terugdringing van verwaaiing van zwerfvuil uit havens.

Het beter kwantificeren en identificeren van de bronnen en verspreidingsroutes van zwerfvuil in zee is onderdeel van de kennisagenda van het Programma van Maatregelen 2022–2027 (onderdeel Programma Noordzee (PNZ) 2022–202717) onder de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM)18. In het Programma van Maatregelen wordt ingezet op een aanpak met maatregelen in zes clusters, die zijn geformuleerd op basis van de verschillende bronnen: educatie en bewustwording, stranden, stroomgebieden, scheepvaart, visserij, en kunststofproducten.

Voorlopige uitkomsten van onderzoek wijzen er tevens op dat zwerfafval vanuit de rivieren terecht komt op rivieroevers, waarvan het meeste in de riviermondingen in het westen van Nederland. We weten niet hoeveel van dit zwerfvuil en het zwerfvuil in de Nederlandse rivieren uit Nederland of uit het buitenland afkomstig is. Op dit moment hebben we geen gevalideerde monitoringsinstrumenten om hier uitspraken over te kunnen doen. Er zijn in brede zin overeenkomsten te benoemen tussen de zwerfafvalaanpakken van de genoemde lidstaten. Zo zetten de lidstaten in op het opruimen van zwerfafval, gebruiken ze varianten van statiegeldsystemen en zijn ze aan de slag met de implementatie van de Single-use plastics (SUP) richtlijn19. Hoe de maatregelen per lidstaat exact zijn vormgegeven verschilt van elkaar. Vanwege de overeenkomsten en verschillen is het niet mogelijk uitspraken te doen over hoe succesvol de verschillende aanpakken zijn. Ook is niet bekend hoeveel van het zwerfvuil in Nederlandse rivieren uit andere landen komt.

Nederland werkt met andere landen samen aan de aanpak van zwerfvuil in zee en in de rivieren. In het OSPAR Regionale Actieplan voor het terugdringen van mariene zwerfvuil zet Nederland zich onder andere in voor een geharmoniseerde monitoringsmethodiek voor rivierenafval. Er worden kennis en goede praktijkvoorbeelden uitgewisseld, om van elkaar te leren en om zo nodig gezamenlijk maatregelen te nemen.

Balans hernieuwbare energie en biodiversiteit

8. De leden van de VVD-fractie lezen dat er binnen de lidstaten brede bereidheid bestaat om de EU-richtlijn voor Hernieuwbare energie de status van «doorslaggevend algemeen belang» te geven binnen de Natuurherstelverordening. Kan de Staatssecretaris aangeven welke consequenties het geven van een dergelijke status zal hebben?

De door de Raad aangenomen algemene oriëntatie van de Natuurherstelverordening bevat een artikel waarin de planning, bouw en exploitatie van centrales voor de opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen, hun aansluiting op het net, het bijbehorende net, en opslagactiva geacht worden van hoger openbaar belang te zijn. De reikwijdte van dit artikel is daarmee breder dan de definitie uit de richtlijn hernieuwbare energie. De consequentie hiervan is dat als aan één van de criteria is voldaan, een uitzonderingsstatus kan worden verkregen voor het verbod op significante verslechtering in herstelde gebieden buiten Natura 2000 en voor het nemen van maatregelen die verslechtering van buiten Natura 2000 voorkomende beschermde habitattypen moeten voorkomen. Daarnaast mogen lidstaten de genoemde activiteiten uitzonderen van de verplichting om een minder schadelijke, alternatieve oplossing te vinden, mits er een milieubeoordeling is uitgevoerd. Aangezien de verordening zich nog in de onderhandelingsfase bevindt, is er geen zekerheid te geven of deze uitzondering uiteindelijk gerealiseerd zal worden.

9. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat investeringen in schone en groene energie, alsmede in schone industrie, waarbij uitstoot van CO₂ en andere vervuilende stoffen voor lucht, bodem en water verminderd wordt, eenvoudig vergund moeten kunnen worden?

Als de verwachtte vergunningenplicht uiteindelijk onvermijdelijk zal blijken, is het de inzet van dit kabinet om deze op een zo eenvoudig mogelijke wijze in te richten. Daarbij verwelkomt het kabinet de richtlijn hernieuwbare energie20. De richtlijn heeft immers het oogmerk om vergunningen voor hernieuwbare energieprojecten, zowel de opwek als de infrastructuur, te vereenvoudigen en te versnellen.

10. Deze leden lezen eveneens dat gezocht wordt naar hoe beide opgaven elkaar kunnen versterken. Kan de Staatssecretaris aangeven welke punten momenteel in de richtlijn en in de verordening zijn opgenomen die wellicht risico’s vormen voor een dergelijke versterking? Kan de Staatssecretaris aangeven welke insteek zij kiest om deze risico’s te beheersen dan wel te voorkomen?

De richtlijn hernieuwbare energie bevat maatregelen om vergunningen voor hernieuwbare energieprojecten te versoepelen en te versnellen. Hiertoe bevat de richtlijn onder meer de mogelijkheid om af te wijken van Europese natuur- en milieuregelgeving. Zo kan er onder voorwaarden een vrijstelling gelden van de verplichting om een milieueffectrapportage op projectniveau uit te voeren en kan er tevens afgeweken worden van de soort- en gebiedsbescherming op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn21. De richtlijn hernieuwbare energie kent echter geen vrijstelling ten aanzien van het verslechteringsverbod van de Natuurherstelverordening. Dit betekent dan ook dat er een risico kan ontstaan in de vergunningverlening van een hernieuwbaar energieproject indien dit project geraakt wordt door het verslechteringsverbod, bijvoorbeeld indien dit leidt tot de aantasting van een hersteld leefgebied buiten de Natura 2000-gebieden. De algemene oriëntatie die bereikt is op de Natuurherstelverordening bevat nu wel een uitzondering met betrekking tot energietransitie-projecten, waardoor deze als zijnde van hoger openbaar belang kunnen worden beschouwd. Daarbij dient nog steeds wel per project aangetoond te worden dat er geen minder schadelijke alternatieven zijn. Aangezien de verordening zich nog in de onderhandelingsfase bevindt, is er geen zekerheid te geven of deze uitzondering uiteindelijk gerealiseerd zal worden.

11. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de balans tussen hernieuwbare energie en biodiversiteit nog onbepaald is. Ook blijkt dat «overriding public interest» een rol gaat spelen in de besluiten betreffende de samenhang tussen de twee onderwerpen. De kwaliteit en mate van public interest hangt af van de informatievoorzieningen betreffende vergunningverlening en wetgeving van de projecten. Hoe is de Staatssecretaris van plan de bevolking goed te informeren over de casussen, en hoe gaat het raamwerk rondom consensus over de besluitvorming eruitzien?

Het kabinet zal na de zomer – afhankelijk van hoe de stemming in het Europees Parlement verloopt – beginnen met voorbereidingen voor de eventuele uitvoering van de Natuurherstelverordening. Binnen de ruimte die de uiteindelijke tekst van de Natuurherstelverordening daartoe biedt, zullen keuzes moeten worden gemaakt over hoe de uitvoering wordt vormgegeven, maar ook over de wijze waarop belanghebbenden worden geraadpleegd en geïnformeerd. Op dit moment is nog onduidelijk hoe de verordening precies vorm zal krijgen.

COP28

12. De leden van de D66-fractie lezen dat er tijdens de informele bijeenkomst van milieuministers ook wordt gesproken over de verwachtingen van de Klimaatconferentie van Dubai (COP28). Hierover hebben deze leden een aantal vragen. In de geannoteerde agenda staat vermeld dat de Minister in de EU-positie voor COP28 wenst op te nemen dat «Ondergrondse CO₂-opslag (CCS) geen alternatief is voor emissiereductie», maar dat dit tegelijk op weerstand stuit bij enkele lidstaten. Hoe denkt de Minister voor elkaar te krijgen dat deze wens in de EU-positie wordt opgenomen? Gaat de Minister tijdens de informele Milieuraad in gesprek met deze lidstaten?

Het kabinet zet zich in voor een ambitieuze en heldere EU-positie voor COP28. De EU-boodschap moet duidelijk maken dat reductie van broeikasgassen de absolutie prioriteit heeft. Diepe en onmiddellijke reducties zijn nodig in alle sectoren. Het is van belang dat we als EU tevens duidelijk maken dat we hiervoor fossiele brandstoffen moeten uitfaseren. Met de focus op die sectoren waar alternatieven beschikbaar zijn, zoals in de energiesector.

In de discussie over uitfasering van fossiel richting COP28 zal het kabinet tijdens de informele Milieuraad uitdragen dat ondergrondse opslag van CO2 en andere afvangtechnieken geen alternatief zouden moeten zijn voor daadwerkelijke emissiereductie. Deze boodschap zal ook in eventuele gesprekken met lidstaten tijdens de Raad worden uitgedragen.

13. Deze leden lezen ook dat de Europese Rekenkamer in haar rapport22 waarschuwt dat de EU haar eigen klimaatdoelen voor 2030 mogelijk niet gaat halen. Ziet de Minister ook het risico dat de huidige inspanningen van de EU onvoldoende zijn om de doelen uit de Europese klimaatwet niet behalen? Zo ja, wat is de Minister voornemens hieraan te doen, mede gelet op het feit dat de EU-bijdrage onderdeel uitmaakt van de Global Stocktake?

Nederland en andere EU-lidstaten zijn volop aan de slag om netto 55% emissiereductie in 2030 te realiseren. Leidend daarbij is de implementatie van de Fit-for-55-wetgeving die nu definitief is (zoals de Effort Sharing Regulation, hernieuwbare energierichtlijn en de energie efficiëntie richtlijn). Voor het behalen van de EU-klimaatdoelen is het proces rondom de Integrale Nationale Energie en Klimaatplannen (INEK’s) van groot belang. Nederland heeft al een concept update van de INEK’s voor 2021–2030 aan de Commissie doen toekomen, waarbij ook het beleidsprogramma klimaat en de voorjaarsnota (inclusief IBO uitkomsten) zijn meegenomen om aan de opgehoogde klimaatdoelstellingen tegemoet te komen. Belangrijk dat andere lidstaten deze concept update ook tijdig indienen, zodat snel duidelijk wordt in hoeverre de EU op koers is voor de opgehoogde 2030-doelstellingen op gebied van broeikasgasreductie en energie. Vervolgens moeten lidstaten in 2024 definitieve updates indienen.

Daarnaast leveren lidstaten bij de Commissie periodiek projecties aan van de verwachte effecten van bestaand beleid op emissiereductie, vergelijkbaar met onze Klimaat- en Energie Verkenning. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat het rapport van de Europese Rekenkamer de Commissie kan helpen bij de beoordeling van de concept updates en de lidstaten bij de afronding ervan.

Voor de vaststelling van de bijdrage van de EU aan de mondiale doelen is een separate tijdlijn. Nieuwe NDC’s (Nationally Determined Contribution) moeten formeel 9 tot 12 maanden voorafgaand aan COP30 eind 2025 worden ingediend, waarbij de meeste NDC’s naar verwachting betrekking zullen hebben op 2035. Het kabinet zet daarbij in op een zo’n ambitieus mogelijk EU NDC voor 2035, en dat we tegelijkertijd ook verder kijken naar 2040 en 2050 om de transitie zo voorspoedig mogelijk te laten verlopen.

14. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de bewindspersonen zich inspannen voor een constructieve EU-positie met betrekking tot Loss and Damages. Wat houdt dit precies in?

Tijdens COP27 (Kamerstuk 31 793, nr. 234) is besloten financieringsregelingen, inclusief een fonds, op te richten om schade en verlies (Loss and Damage) als gevolg van klimaatverandering te adresseren. Ook werd een comité opgericht dat is gemandateerd om het COP-besluit te operationaliseren en op COP28 aanbevelingen te doen (Transitional Committee). Het kabinet heeft ingezet op actieve Nederlandse deelname aan dit comité, De Nederlandse klimaatgezant is hier lid van. Het kabinet is gecommitteerd aan het operationaliseren van zowel de financieringsregelingen als het fonds. Het kabinet streeft er onder meer naar dat voorzieningen ten goede komen aan de meest kwetsbaren. In de EU blijft het kabinet zich ervoor inzetten dat gesprekken over schade en verlies met een open houding worden gevoerd om zo het vertrouwen tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden te verbeteren.

Luchtkwaliteit

15. De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat diverse amendementen in het Europees Parlement zijn aangenomen die de ambities voor schone lucht ten opzichte van het voorstel van de EC vergroten. Is de Staatssecretaris tijdens deze informele bijeenkomst bereid het Nederlandse standpunt ten aanzien van het voorstel van de EC wederom naar voren te brengen? En wil zij daarbij benadrukken dat het voor Nederland niet mogelijk is om de, in de amendementen, voorgestelde normen voor 2030 te halen?

De herziening van de luchtkwaliteitsrichtlijn is geen onderdeel van de agenda van de informele bijeenkomst van klimaat- en milieuministers, en er zal dan ook geen discussie over dit specifieke voorstel plaatsvinden. Het kabinet blijft bij het Nederlandse standpunt ten aanzien van het voorstel van de Europese Commissie zoals ook naar voren gebracht tijdens de Milieuraad van 20 juni jl.23, en zal dat herhalen op elk moment dat het herzieningsvoorstel aan de orde komt. Onderdeel van dat standpunt is een realistische combinatie van nieuwe luchtkwaliteitsstandaarden, de doeljaren waarin deze behaald moeten zijn en mogelijkheden voor flexibiliteit (zoals tijdelijke uitzonderingen op specifieke locaties). De door het Europees Parlement voorgestelde luchtkwaliteitsstandaarden, inclusief de overname van de WHO-advieswaarden uit 2021 als nieuwe grenswaarden, voldoen daar niet aan.

16. De leden van de D66-fractie lezen dat er in de afgelopen Milieuraad op 20 juni is gesproken over luchtkwaliteit en de binnen de Europese Unie (EU) te stellen doelen op dat gebied. De Europese Raad (ER) heeft minder ambities in haar voorstel over luchtkwaliteit dan het Europees Parlement (EP). Hoe duidt de Staatssecretaris deze verschillen tussen de ER en het EP? Ziet zij mogelijkheden om de ER meer in richting van het voorstel van het EP te bewegen? Tevens vragen deze leden zich af welke effecten de stagnerende gesprekken over bronbeleid (Euro7) hebben op het behalen van de doelen op het gebied van luchtkwaliteit. Voor welke bronmaatregelen pleit de Staatssecretaris in de EU? En welke mogelijkheden tot aanvullend bronbeleid ziet de Staatssecretaris op het moment dat de doelen op het gebied van luchtkwaliteit uit het zicht dreigen te raken?

Het Europees Parlement stelt inderdaad luchtkwaliteitsstandaarden voor die ambitieuzer zijn dan het voorstel van de Europese Commissie en dan de meerderheid van de lidstaten in de Milieuraad voor zich ziet. Het meest opvallend is het voorstel van het Europees Parlement om de grenswaarden in 2030 al gelijk te stellen aan de WHO-advieswaarden uit 2021. Daarnaast stelt het Europees Parlement voor om op meer locaties meer luchtverontreinigende stoffen te gaan meten. Het kabinet ziet op dit moment weinig mogelijkheden om de Raad meer in de richting van het Europees Parlement te bewegen. Nederland kan zich wat betreft de hoogte van de grenswaarden en de manier van meten over het algemeen vinden in het Commissievoorstel. Het krachtenveld in de Raad is ook niet dusdanig dat de Raad snel zal bewegen richting het Europees Parlement. Een aantal lidstaten heeft zich immers al negatief uitgesproken over de ambities in het voorstel van de Commissie en meerdere lidstaten hebben nog een studievoorbehoud. Het Commissievoorstel is al minder ambitieus is dan het Europees Parlement zou willen, en de Raad lijkt zeker niet verder te willen gaan dan de Commissie. Hierbij spelen naast het ambitieniveau wat betreft de grenswaarden ook het tijdpad en de hoge administratieve lasten van meer meten en monitoren een rol. Nederland heeft in de Milieuraad van 20 juni het belang van ambitieuze bronmaatregelen onderstreept. Daar blijft het kabinet zich voor inzetten, onder andere op het gebied van Euro 7, CO2-normen voor vrachtauto’s en industriële emissies. Ambitieuzere CO2-normen voor vrachtauto’s zullen ervoor zorgen dat de luchtkwaliteit verbetert, omdat ook andere uitlaatgassen daarmee verdwijnen. Mogelijkheden tot meer (bron)maatregelen voor een schonere lucht in Nederland laat ik op dit moment onderzoeken in het kader van het stapsgewijs toewerken naar de WHO-advieswaarden van 2021 daar waar dat kan.24

Pyro-richtlijn

17. De leden van de VVD-fractie kijken met plezier terug op de behandeling van de initiatiefnota van de leden Michon-Derkzen en Haverkort over de aanpak van illegaal vuurwerk. Deze leden zien met belangstelling uit naar de evaluatie van de Europese Pyro-richtlijn. Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer deze verwacht wordt? Wil ze tijdens de informele bijeenkomst op 10 en 11 juli aanstaande de Nederlandse wens met betrekking tot de wijzigingen in de Pyro-richtlijn ten aanzien van een lagere hoeveelheid kruit benoemen en agenderen?

De pyrorichtlijn is geen onderdeel van de agenda van de informele bijeenkomst van klimaat- en milieuministers, en zal hierdoor niet besproken worden. De evaluatie van de Pyrorichtlijn start deze zomer. In mei van dit jaar heeft reeds een zogenoemde call for evidence opengestaan, waar ook Nederland op heeft gereageerd.25 Eind dit jaar zal er een publieke consultatie plaatsvinden, en worden interviews gehouden. Nederland zal een actieve bijdrage leveren aan de evaluatie. De inzet van Nederland is daarbij met name gericht op de productconformiteit en de aanpak van de illegale handel van professioneel vuurwerk. De evaluatie van de Pyrorichtlijn en de mogelijke herziening daarvan is de meest effectieve manier om de integrale inzet van Nederland te agenderen en te bespreken. Onderdeel van de Nederlandse inzet is het wijzigen van de toegestane hoeveelheid kruit of het verbieden van bepaalde vuurwerkartikelen.

Natuurherstelverordening

18. Tot slot hebben de leden van de D66-fractie nog een vraag over de Natuurherstelverordening. Indien ook de plenaire stemming over de Natuurherstelverordening uitloopt op een verwerping van het rapport van de rapporteur, hoe verwacht de Minister dat het verdere proces zal verlopen in Brussel, zeker met het oog op de naderende verkiezingen in 2024?

Het rapport van de rapporteur is reeds verworpen in de milieucommissie van het Europees Parlement en wordt daarom niet meer plenair in stemming gebracht. Op de voorlopige agenda van de plenaire in Straatsburg 10 t/m 13 juli staat de stemming over de Natuurherstelverordening op de agenda. Er zal daar in eerste instantie gestemd worden over verwerping van het oorspronkelijke Commissievoorstel. Indien dat geen meerderheid haalt wordt er gestemd over amendementen die voor de plenaire zijn ingediend. Deadline voor het indienen van deze amendementen is op 5 juli. Vervolgens zal er gestemd worden over het aangepaste Commissievoorstel op basis van de aangenomen amendementen. Het kabinet wacht deze stemmingen af.

19. Het lid van de BBB-fractie constateert dat de Natuurherstelverordening nu door drie commissies is afgeschoten en voor veel commotie in de EU zorgt. Op 11 juli zal de plenaire stemming plaatsvinden. Hoe schat de Minister de plenaire stemming van het Europese Parlement in? En indien de verordening in de stemming verworpen wordt, hoe denkt de Minister dan dat het verdere proces zal verlopen, ook met de Europese verkiezingen in zicht?

De uitkomst van de plenaire stemming is moeilijk te voorspellen. Er zal in eerste instantie gestemd worden over verwerping van het oorspronkelijke Commissievoorstel. Indien dat geen meerderheid haalt wordt er gestemd over amendementen die voor de plenaire stemming zijn ingediend.

20. Het lid van de BBB-fractie merken op dat er op 20 juni jongstleden in de ER een algemene oriëntatie is bereikt waarbij Nederland zich heeft onthouden van een stemming. Waarom heeft Nederland niet voor of tegen gestemd? Wat is de motivatie van de Minister achter het onthouden van een stemming?

Tijdens de Milieuraad van 20 juni jl. heeft geen stemming plaatsgevonden, maar is de lidstaten verzocht te reageren op de voorgestelde algemene oriëntatie van de Natuurherstelverordening. De Minister voor Natuur en Stikstof heeft daarop haar zorgen geuit over het verslechteringsverbod, het verwachte vergunningensysteem voor individuele uitzonderingen daarop en het potentieel effect hiervan op de voortgang van de aanpak van maatschappelijke opgaven en andere activiteiten. Ook heeft de Minister voor Natuur en Stikstof haar zorgen geuit over de nu reeds opgenomen, bindende hersteldoelen voor 2040 en 2050. Ze heeft vervolgens aangegeven dat de voorgestelde algemene oriëntatie niet haalbaar is voor Nederland conform de aangenomen (Handelingen II 2021/22, nr. 97, item 26) motie van het lid Van Campen c.s.26 om uitstel verzocht van de adoptie ervan.

Na de tafelronde heeft de Zweedse voorzitter van de Raad geconcludeerd dat er een gekwalificeerde meerderheid was voor de adoptie van de algemene oriëntatie.


X Noot
1

COM(2021) 699 final

X Noot
2

Kamerstuk 21 501-08, nr. 876

X Noot
3

Kamerstuk 22 112, nr. 3260

X Noot
4

Mededeling EU-Bodemstrategie voor 2030, Kamerstuk 22 112, nr. 3260.

X Noot
5

Verslag van een schriftelijk overleg, Kamerstuk 22 112, nr. 3304.

X Noot
6

Kamerstukken 27 625 en 300 15, nr. 592

X Noot
7

COM(2022) 540, Kamerstuk 22 112, nr. 3587

X Noot
8

Directive 2000/60/EG

X Noot
9

COM(2022) 540 final

X Noot
10

Kamerstuk 27 625, nr. 611

X Noot
11

Kamerstuk 27 625, nr. 603

X Noot
12

Kamerstuk 36 200 XII, nr. 46

X Noot
13

Kamerstuk 27 625, nr. 625

X Noot
14

Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 3124

X Noot
15

Verdrag ter bescherming van het mariene milieu van de Noordoost Atlantische Oceaan

X Noot
16

Stichting De Noordzee, Goed op weg naar een schone Noordzee – 2021

X Noot
17

Kamerstuk II, 2020–21, 35 325 nr. 2

X Noot
18

Richtlijn 2008/56/EG

X Noot
19

Richtlijn (EU) 2019/904

X Noot
20

Kamerstuk 22 112, nr. 3185

X Noot
21

Richtlijn 92/43/EEG

X Noot
22

Het rapport is gepubliceerd onder de titel: «De klimaat- en energiedoelstellingen van de EU – De streefcijfers voor 2020 zijn verwezenlijkt, maar weinig wijst erop dat de maatregelen voor het bereiken van de streefcijfers voor 2030 volstaan», Speciaal verslag 18/2023.

X Noot
23

Kamerstuk 21 501-08, nr. 906

X Noot
24

Kamerstuk 30 175, nr. 408

X Noot
26

Kamerstuk 33 576, nr. 303

Naar boven