21 501-08 Milieuraad

Nr. 875 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 augustus 2022

Hierbij doe ik uw Kamer de geannoteerde agenda toekomen van de informele Raad Algemene Zaken van de Ministers verantwoordelijk voor het EU Cohesiebeleid, welke plaatsvindt op 2 september 2022 in Praag.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

Informele Raad Algemene Zaken (Cohesie) Praag d.d. 2 september 2022

Tijdens de informele Raad Algemene Zaken Cohesie in Praag zal – op basis van de conceptagenda en een discussiestuk dat het Tsjechische voorzitterschap heeft opgesteld – worden gesproken over twee onderwerpen. Ten eerste wil het Tsjechische voorzitterschap discussies openen over het cohesiebeleid post 2027, als het voornaamste instrument voor de langetermijnontwikkeling en de concurrentiekracht van de regio’s in de EU. Hieraan koppelt het voorzitterschap ook een vraag naar complementariteit en synergiën tussen het cohesiebeleid en alle andere instrumenten op EU-niveau. Ten tweede stelt men een vraag over de rol van het cohesiebeleid in het omgaan met crises en noodsituaties.

Voor Nederland is het van belang dat cohesiebeleid zich primair blijft richten op structurele hervormingen en investeringen in innovatie, vergroening, digitalisering, menselijk kapitaal en sociale inclusie. Voor het kabinet staat het buiten kijf dat deze zaken de grootste uitdagingen en kansen bieden voor het ontwikkelen van alle regio’s in de EU. Dit soort langetermijninvesteringen is cruciaal voor het goed functioneren van de EU interne markt. Structuurversterkende investeringen, maar ook investeringen die de regio’s voorbereiden op een groenere en digitale toekomst, leveren een bijdrage aan versterking en weerbaarheid van de afzonderlijke economieën, wat de interne markt als geheel ten goede komt – ook voor de Nederlandse economie biedt dit kansen. Ook stelt het kabinet dat oplossingen voor deze uitdagingen vaak een duidelijk grensoverschrijdend karakter kennen. Interventies op deze onderwerpen op EU-niveau zijn daarom van toegevoegde waarde ten opzichte van nationale interventies die lidstaten afzonderlijk zouden kunnen plegen.

Een voorbeeld van een doorontwikkeling van het cohesiebeleid die het kabinet met interesse volgt, is de zogenaamde interregionale innovatie investeringen (I3). Het I3 is een nieuw financieringsinstrument dat onder het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) valt, met een budget van 570 miljoen euro voor zeven jaar. Vanuit het I3 worden partnerschappen tussen onderzoekers, bedrijven, het maatschappelijk middenveld en overheidsdiensten ondersteund tussen verschillende regio’s (niet noodzakelijkerwijs aangrenzend) om gemeenschappelijke investeringsgebieden vast te stellen en in te vullen. Het bouwt voort op de ervaringen met de interregionale proefprojecten en profiteert van de strategieën voor slimme specialisatie (S3) in het kader van het cohesiebeleid. Er worden in het kader van dit instrument daadwerkelijke investeringen en de uitrol van innovatie ondersteund. Het kabinet volgt de uitvoering en resultaten van dit instrument met interesse en ziet dit als mogelijk nuttige invulling van het cohesiebeleid post 2027. Hiernaast steunt het kabinet ook de toegenomen aandacht voor en erkenning van de rol van steden en stedelijke gebieden in het cohesiebeleid (zoals die bijvoorbeeld tot uiting komt in het European Urban Initiative en de verplichting om een percentage van de middelen uit het cohesiebeleid te besteden aan duurzame stedelijke ontwikkeling).

Tegelijkertijd ziet het kabinet dat het cohesiebeleid de afgelopen jaren steeds vaker ingezet wordt om urgente crises in de EU het hoofd te bieden, zoals in reactie op de covid-pandemie en de huidige Russische agressie in Oekraïne. De Europese Commissie stelt dat deze crises vaak een asymmetrische uitwerking op de Europese regio’s hebben: de weerbaarheid van sociaaleconomisch achtergestelde regio’s is immers vaak lager dan die van sociaaleconomisch voorlopende regio’s. Hier is het kabinet dan ook van mening dat Europese solidariteit van belang is wanneer crises uitbreken. Tegelijkertijd acht het kabinet het bij crisisbestrijding op EU-niveau van belang dat eventueel benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van het huidige MFK 2021–2027. Dit betekent dan ook dat wanneer dit soort onverwachte crises zich voordoen op het Europese continent, mogelijkheden binnen het cohesiebeleid kunnen worden verkend om verlichting te bieden aan die lidstaten die dat het hardst nodig hebben. Daarnaast is het van groot belang dat de langetermijndoelstellingen van het cohesiebeleid, maar ook de verantwoordings- en controlesystematiek, gewaarborgd blijven om er zo zeker van te zijn dat middelen goed terecht komen. Tot ziet het kabinet de laatste jaren ook dat er steeds nieuwe Europese instrumenten worden ontwikkeld, al dan niet om crises het hoofd te bieden. Het kabinet is van mening dat er binnen de EU niet zomaar nog meer nieuwe financieringsinstrumenten bij zouden moeten komen, maar dat eerst goed gekeken zou moeten worden naar wat er op dit moment al is aan financieringsmogelijkheden.

Het kabinet probeert de balans tussen crisisbestrijding enerzijds en langetermijninvesteringen anderzijds binnen het cohesiebeleid te bewaren, zoals ook door het Tsjechische voorzitterschap gesteld in hun discussienotitie. Tegelijkertijd zal het kabinet bij mogelijke crisisbestrijdende maatregelen altijd goed kijken naar de aard, tijdelijkheid, richting en omvang van die maatregelen. Ook is het kabinet van mening dat de maatregelen ten behoeve van crisisbestrijding vaak hand in hand zullen kunnen gaan met de langetermijnbelangen van de Unie. Het kabinet ziet op dit moment dat de druk op lidstaten die veel vluchtelingen uit Oekraïne opvangen onverminderd hoog blijft en kan de extra ondersteuning middels de opeenvolgende voorstellen voor aanpassing van het cohesiebeleid dan ook steunen.1 Afgezien van deze standpunten omtrent (de toekomst van) het cohesiebeleid, is het voor het kabinet op dit moment nog voorbarig al zeer concrete posities in te nemen over het cohesiebeleid na 2027. Het kabinet vindt de zogenaamde mid-term review van het cohesiebeleid in 2025, alsook het in dat jaar te verwachten 9e cohesieverslag, van belang om het denken richting post 2027 te begeleiden.

Binnen deze kaders zal Nederland interveniëren tijdens de besprekingen in de informele Raad Algemene Zaken Cohesie van 2 september a.s.


X Noot
1

CARE (Kamerstuk 22 112, nr. 3348), CARE-plus (Kamerstuk 22 112, nr. 3368), en FAST-CARE (Kamerstuk 22 112, nr. 3469).

Naar boven