21 501-08 Milieuraad

Nr. 455 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 april 2013

Hierbij doe ik u mede namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, mevrouw Lilianne Ploumen, de geannoteerde agenda toekomen van de informele Milieuraad die op 22 en 23 april a.s. te Dublin zal plaatsvinden. De Informele Milieuraad vindt «back-to-back» plaats met de Informele Energieraad. De bijdrage voor de gezamenlijke lunchdiscussie is daarom in samenwerking met het ministerie voor Economische Zaken tot stand gekomen.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Geannoteerde agenda Informele Milieuraad

Samenvatting

Op 22 en 23 april vindt in Dublin de Informele Milieuraad plaats. Hiervoor zijn vier onderwerpen geagendeerd:

  • Een beleidsdiscussie over de groene economie en hulpbronnenefficiëntie met speciale aandacht voor het groene productenbeleid;

  • Een politieke discussie over beleid en maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit in de context van de aankomende herziening van de thematische strategie voor luchtverontreiniging;

  • Een beleidsdiscussie over de consulterende Commissiemededeling over de internationale klimaatonderhandelingen;

  • Een lunchdiscussie samen met de EU ministers voor energie over het groenboek over het Klimaat- en Energiepakket 2030.

Aansluitend op de discussie over luchtkwaliteit zal er nog een korte presentatie worden gegeven over het Europese groene hoofdsteden initiatief.

Groene productenbeleid

Inhoud

De Europese Commissie constateert dat het voor hulpbronnenefficiëntie en de overgang naar een circulaire economie essentieel is om effectief beleid te voeren ter vergroening van de productie. Op dit moment heeft de Europese Commissie een aantal beleidsinstrumenten beschikbaar zoals: ecolabel, ecodesign en duurzaam inkopen. Naast deze instrumenten bestaan er nog vele publieke en private initiatieven die bedoeld zijn om inzicht te verschaffen in de mate van «groenheid» van producten. De Europese Commissie constateert dat dit onduidelijkheid geeft en dat hierdoor de milieu-impact van verschillende producten niet op een objectieve manier kan worden vergeleken. De Commissie wil daarom een pilot starten om verschillende bestaande methodes voor het in kaart brengen van de milieu-impact met elkaar te vergelijken en vervolgens daaruit per productgroep een eenduidige methode te ontwikkelen, gebaseerd op levenscyclusanalyse en de voetafdruk. Deze pilot zal tot 2016 gaan lopen. Lidstaten worden gevraagd hieraan deel te nemen. De Commissie wil de eerste uitkomsten van de pilot in 2014 gebruiken voor een grote herziening van het productenbeleid.

Stand van zaken

De Commissie was voornemens een mededeling over het groene productenbeleid uit te brengen (single market for green products) in de week van 25 maart. Inmiddels zijn er in de media berichten verschenen dat de publicatie mogelijk voor onbepaalde tijd wordt uitgesteld.

Nederlandse inzet

Nederland staat in beginsel positief tegenover initiatieven die bijdragen aan hulpbronnenefficiëntie en de ontwikkeling van een circulaire economie, mits samenhang en toegevoegde waarde ten opzichte van bestaande beleidsinstrumenten zijn gewaarborgd. Het specifieke standpunt ten aanzien van de komende mededeling, zal afhangen van de wijze waarop de Commissie haar plannen wil vormgeven. Binnenkort informeer ik uw Kamer over de kansen en belemmeringen voor Nederland op gebied van circulaire economie. Deze kansen en belemmeringen vormen een belangrijke basis voor de Nederlandse inzet in de Europese discussie over groen productenbeleid. U wordt na uitkomst van de mededeling door middel van een BNC-fiche nader geïnformeerd over het Nederlandse standpunt.

Luchtkwaliteit

Inhoud

In 2008 is de Luchtkwaliteitsrichtlijn (2008/50/EG) herzien. In de richtlijn werd een derogatiebepaling opgenomen voor de luchtkwaliteitsnormen voor fijn stof (PM10) en stikstofoxiden en er werd een normstelling voor PM2,5 toegevoegd. Om de herziene richtlijn uit te voeren heeft Nederland het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit ontwikkeld, dat enerzijds zorgt dat de normen kunnen worden gehaald en anderzijds dat ruimtelijke ontwikkelingen doorgang kunnen vinden.

Het voldoen aan de normen die in de richtlijn zijn gesteld, zorgt in nogal wat landen voor problemen. Het wordt steeds duidelijker dat eventueel strengere normen alleen mogelijk zijn in combinatie met effectief bronbeleid. De variabelen waarmee de Commissie het luchtkwaliteitsbeleid verder vorm kan geven zijn de concentratiegrenswaarden, de emissie-eisen (NEC-richtlijn (2001/81/EG)) en bronbeleid op Europees niveau.

Stand van zaken

De Europese Commissie heeft aangekondigd dit najaar te komen met een herziening van de thematische strategie luchtverontreiniging en bijbehorende regelgeving. Ter voorbereiding daarop heeft zij een publieke consultatie georganiseerd. Een onderdeel daarvan bestond uit een questionnaire die ook door Nederland is ingevuld en inmiddels met een brief met uw Kamer is gedeeld1. Het debat tijdens de informele milieuraad maakt ook onderdeel uit van deze consultatiefase. Het is nog niet bekend op welke onderdelen van het luchtkwaliteitsbeleid het debat zich zal toespitsen.

Nederlandse inzet

Net als de Europese Commissie streeft Nederland naar verbetering van de luchtkwaliteit ter bescherming van mens en milieu. Daarbij moet vooral worden ingezet op het verlagen van de achtergrondconcentraties luchtverontreinigende stoffen. Dit is te bereiken door Europese bronmaatregelen te nemen, ondersteund met strengere nationale emissieplafonds. Dit is echter alleen zinvol als alle lidstaten aan strengere plafonds moeten gaan voldoen; een louter nationale aanpak is niet effectief voor (grensoverschrijdende) luchtverontreiniging en heeft nadelige gevolgen voor de Nederlandse concurrentiepositie. Bovendien moet bij het aanscherpen van de normen bekeken worden in hoeverre de daarvoor noodzakelijke maatregelen haalbaar en betaalbaar zijn.

Internationale klimaatonderhandelingen

Inhoud

De Europese Commissie heeft op 26 maart 2013 een zogenaamde «Consultative Communication» uitgebracht over de mondiale klimaatonderhandelingen (COM (2013) 167). De mededeling is het startschot voor een brede consultatie binnen de EU over vorm en inhoud van het nieuwe klimaatinstrument dat in 2015 door de partijen bij het VN-klimaatverdrag (UNFCCC) moet worden aangenomen en in 2020 in werking moet treden.

De Commissie vraagt onder meer naar suggesties voor de invulling van een spectrum van verplichtingen, de rol van het klimaatinstrument op het gebied van adaptatie en ten aanzien van financiering, marktmechanismen en technologie, en voor de verbetering van transparantie, verantwoording (rekenregels) en het nakomen van verplichtingen. Tevens consulteert de Commissie belanghebbenden over de opzet en inrichting van de mondiale onderhandelingen.

Stand van zaken

De mededeling is de start van een consultatieproces. Op 17 april 2013 vindt er een «stakeholder» conferentie plaats en belanghebbenden kunnen tot 27 juni 2013 schriftelijk reageren op de in de mededeling gestelde vragen. De Nederlandse inzet zal conform afspraak met uw Kamer worden gedeeld.

Nederlandse inzet

De Nederlandse ideeën over hoe het nieuwe klimaatinstrument er uit zal moeten gaan zien, kunnen als volgt worden samengevat:

  • Om effectief te zijn zal een nieuwe post-2020 overeenkomst mitigatieafspraken van alle landen vergen; niet alleen van de ontwikkelde landen zoals tot nu toe;

  • Om alle landen aan boord te krijgen zal de nieuwe overeenkomst realistisch moeten zijn over hoe landen zich willen/kunnen committeren en de bestaande benadering onder het Kyoto protocol moet worden losgelaten;

  • Het instrument moet een brede diversiteit aan typen inspanningen en verplichtingen mogelijk maken («spectrum of commitments») en veel soorten actie (door zowel overheden als niet-statelijke actoren) op het gebied van zowel mitigatie als adaptatie ondersteunen en erkennen;

  • Het instrument moet praktisch van aard zijn en landen en andere actoren helpen maatregelen te implementeren; m.a.w.: niet alleen gaan over «wat wij gaan of moeten doen», maar vooral ook over «hoe wij het gaan doen»;

  • Om toekomstbestendig te zijn zullen de afspraken regelmatig en eenvoudig moeten kunnen worden aangepast aan de veranderde verantwoordelijkheden en mogelijkheden van landen. Afhankelijkheid van tijdrovende ratificatieprocedures moet worden vermeden.

  • Bij de invulling van klimaatfinanciering moet naast publieke uitgaven gezocht worden naar innovatieve instrumenten om meer lokale investeringen en private investeringen te mobiliseren. Alle landen zullen op basis van hun veranderende verantwoordelijkheden en mogelijkheden moeten gaan bijdragen aan klimaatfinanciering.

Europees klimaat- en energiebeleid 2030

Inhoud

De Europese Commissie zal haar Groenboek «een 2030 raamwerk voor klimaat- en energiebeleid» presenteren dat op 27 maart 2013 is uitgekomen. Dit Groenboek schetst de mogelijke contouren van het klimaat- en energiebeleid voor 2030. De presentatie vindt plaats tijdens een gezamenlijke lunch met de Europese ministers van energie en milieu.

Met het Groenboek willen de Commissarissen Hedegaard (Klimaat) en Oettinger (Energie) informatie en zienswijzen verzamelen ter ondersteuning van het ontwikkelen van het 2030 klimaat- en energieraamwerk. Eén van de vragen is hoe de doelstellingen voor het terugdringen van broeikasgassen, het gebruik van hernieuwbare energie en energiebesparing na het jaar 2020 moeten worden vormgegeven. Met het verschijnen van het Groenboek wordt tevens een formele consultatie gestart die ter voorbereiding dient van een Commissievoorstel hierover dat eind dit jaar wordt verwacht.

De Europese regeringsleiders hebben in de Europese Raad als doelstelling vastgesteld dat de uitstoot van broeikasgassen binnen de EU in 2050 80 tot 95% lager moet zijn dan in 1990, in de context van de reducties die door ontwikkelde landen als groep nodig zijn om de opwarming van de aarde te beperken tot 2 graden (tweegradendoelstelling). De Commissie herhaalt in haar groenboek haar eerdere bevinding dat broeikasgasemissies in de EU in 2030 met 40% moeten worden gereduceerd om op koers te blijven naar 2050 toe. Volgens de Commissie is dit doel kosteneffectief. Een lager doel zou leiden tot hogere kosten op de langere termijn. Daarnaast stelt de Commissie de vraag of, en zo ja wat voor doelen voor hernieuwbare energie en energiebesparing er gesteld moeten worden voor 2030. Daarbij wijst de Commissie op het belang van coherentie tussen de verschillende beleidsinstrumenten en doelen.

Stand van zaken

De Europese Commissie komt op zijn vroegst aan het einde van het jaar met een voorstel in de vorm van een nieuwe richtlijn of een mededeling. Dan zal de Commissie ook de door lidstaten gevraagde evaluatie en impact analyse presenteren waarin nader zal worden ingegaan op de ervaringen met het huidige klimaat en energiepakket en of en in hoeverre verschillende doelen en instrumenten kosteneffectief naast elkaar kunnen bestaan.

Uw Kamer zal nader worden geïnformeerd over het groenboek middels een kabinetsreactie. Conform afspraken met Uw Kamer wordt de conceptkabinetsreactie eerst bij de Tweede Kamer en de Eerste Kamer voorgelegd, alvorens de definitieve kabinetsreactie naar de Commissie zal worden gezonden met afschrift naar de Tweede en Eerste Kamer.

Nederlandse inzet

Nederland kan de presentatie van het Groenboek verwelkomen. Het is een belangrijke eerste stap om de discussie over de doelen voor 2030 op gang te brengen. Nederland kan onderstrepen dat snelle besluitvorming over het klimaat- en energiepakket in 2030 van belang is om investeringen te genereren, lock-ins te vermijden en innovatie te stimuleren. Een slim klimaatbeleid is een aanjager van innovatie, export van water- en energiekennis, grondstofbesparingen, energie efficiency en de clean tech industry. Een ambitieus en stabiel beleidskader met een breed draagvlak voor 2030 is daarvoor nodig.

Nederland zal haar visie op een effectief en ambitieus energie- en klimaatpakket voor 2030 verder ontwikkelen en haar inzet om dit in Europees verband te realiseren. Nederland juicht een kosteneffectieve aanpak bij de interactie van klimaat- en energiedoelen voor 2030 toe. Daarnaast vindt Nederland het belangrijk dat de contouren van het klimaat- en energiebeleid voor 2030 rekening houden met de concurrentiekracht van de Europese economie.

Tot slot, wil Nederland een versterkt emissiehandelssysteem dat zorgt voor minder CO2 uitstoot en dat tegelijkertijd investeringen in koolstofarme technologieën bevordert. Daarvoor moet het emissieplafond na 2020 worden aangescherpt. Een hogere jaarlijkse reductiefactor van het ETS-plafond sluit immers het meest aan bij het lange termijn pad, op weg naar 2050. Het kabinet pleit in de lopende Europese onderhandelingen tevens voor uitstel van de CO2-veilingen (backloading). Een versterkt emissiehandelssysteem heeft tot doel koolstofarme investeringen te stimuleren en is een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle integratie van hernieuwbare energie en draagt bij aan de transitie naar een meer duurzame energiehuishouding. Tegelijkertijd is het van belang dat het gelijke speelveld van de internationaal concurrerende industrie wordt gewaarborgd.


X Noot
1

Kamerstuk 30 175, nr. 160

Naar boven