21 501-08 Milieuraad

Nr. 339 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 oktober 2010

Tijdens het Algemeen Overleg ter voorbereiding van de Milieuraad van uw Kamer met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) op 7 oktober jl., is u een schriftelijk antwoord toegezegd op enkele vragen. Omdat het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening betreffende staatssteun aan steenkolenmijnen geagendeerd is voor besluitvorming door de Raad voor Concurrentievermogen (voor de Milieuraad is het voorstel enkel ter informatie geagendeerd), kom ik nu, als verantwoordelijk minister voor dit dossier, deze toezegging na. Een besluit over deze verordening zal in de Raad van 25 november of van 10 december a.s. genomen worden; de verordening zal op 1 januari 2011 in werking moeten treden.

In deze brief geef ik, mede namens de minister van VROM, antwoord op de vragen van het lid Van Veldhoven of de steun aan kolenmijnen in het voorstel exploitatiesteun betreft, en waarom de Commissie voor deze beleidsoptie gekozen heeft.

Vooropgesteld staat dat ik vind dat lidstaten in algemene zin zeer terughoudend moeten zijn met exploitatiesteun. Deze moet nauw ingekaderd zijn door staatssteunregels en waarborgen bieden dat deze enkel gebruikt kan worden voor het algemeen gesteund legitieme doel. In deze verordening betreft het tijdelijke exploitatiesteun aan een mijn om die betreffende mijn te doen sluiten. De verordening schrijft voor dat de lidstaat voor iedere mijn die steun ontvangt onder de nieuwe regeling een plan indient met milieumaatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie of koolstofafvang en -opslag. Het alternatief is òf een harde sluiting van een mijn: sociaal zeer pijnlijk en zonder perspectief op het opruimen van de mijnbouwterreinen, òf uitstel van sluiting vanwege de zeer hoge sluitingskosten (waaronder een sociaal plan, sloop van installaties en opruimen van bodemverontreiniging). In dat laatste geval blijft de mijn mogelijk nog jaren een marginaal bestaan leiden. Deze verordening biedt, mede dankzij de steun in een korte exploitatiefase, perspectief op snelle en effectieve sluiting van onrendabele mijnen.

Bij de Impact Assessment van het voorstel heeft de Commissie diverse beleidsafwegingen geschetst die een oplossing zouden kunnen bieden voor de ongewenste effecten van mijnsluitingen. Hierbij heeft de Commissie met name gekeken naar de economische, sociale en milieuaspecten. Bij deze afweging heeft de Commissie gekozen voor de beleidsoptie waarbij een afbouw van steunverlening onder voorwaarden mogelijk is. Hieronder valt zowel exploitatiesteun als steun voor langlopende verplichtingen van gesloten mijnen (zoals bodemsanering en pensioenopbouw). De exploitatiesteun is sterk degressief, deze neemt jaarlijks met 33% af. Op deze wijze wordt dus snel afgebouwd naar een sluiting van de mijnen. Na 2014 is volgens het voorstel exploitatiesteun niet meer aan de orde.

De subsidie op de «onrendabele top» van de mijnen leidt niet tot concurrentieverstoring, mits het begrip «onrendabele top» goed gedefinieerd is, en mits kruissubsidies niet mogelijk zijn. Het voorstel voor de verordening bevat de juiste definities: de hoogte van de steun is op correcte wijze gelimiteerd om marktverstoringen te voorkomen. Echter, de Commissie zelf twijfelt over de effectiviteit van deze voorwaarden door de beperkte toezichtmogelijkheden; de Nederlandse inzet in Brussel is er op gericht de verordening op deze punten versterkt te krijgen. Daartoe zal Nederland met constructieve voorstellen de discussie met andere lidstaten aangaan.

Tijdens de ambtelijke voorbereiding van de Raad voor Concurrentievermogen is gebleken dat er veel steun bestaat onder lidstaten voor deze verordening. Omdat een gekwalificeerde meerderheid van stemmen volstaat om de verordening aan te nemen, is de invloed van Nederland op het eindresultaat beperkt.

Enkele lidstaten lijken voorstander van het schrappen van de sluitingstermijnen uit de verordening. Daar kan Nederland niet mee instemmen en ik verwacht en zal mij ervoor inspannen dat er een blokkerende minderheid zal zijn om dit tegen te houden. Vermoedelijk gaat de discussie over een verlenging van de sluitingstermijn van 2014 met een beperkt aantal jaren. Ik ben daar geen voorstander van, en zal mij in de besprekingen in Brussel er voor inzetten deze termijn zo kort mogelijk te houden. Belangrijk daarbij vind ik dat de verordening wordt versterkt op het punt van het toezicht om er zeker van te zijn dat de verordening géén marktverstoring op de Nederlandse energiemarkt teweeg zal brengen.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven