Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 21501-07 nr. 2075 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 21501-07 nr. 2075 |
Vastgesteld 1 november 2024
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over:
– De brief van 21 oktober 2024 inzake de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad november 2024 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 2070) en
– De brief van 21 oktober 2024 inzake het Verslag van de Eurogroep en Ecofinraad van 7 en 8 oktober 2024 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 2071).
De vragen en opmerkingen zijn op 25 oktober 202 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 1 november zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Nijhof-Leeuw
De adjunct-griffier van de commissie, Lips
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie merken op dat in de uitzending van EénVandaag op 9 oktober 2024 verslag werd gedaan over de extreme vormen van landbouwfraude in Italië. Zo innen maffiose ondernemingen miljoenen aan Europese landbouwsubsidies. Ook Stef Blok, lid van de Europese Rekenkamer, geeft aan dat dat er vele nepbedrijven worden opgericht, ook buiten Italië, die misbruik maken van Europese landbouwsubsidies. Volgens Blok kan en moet de Europese Unie meer doen om deze vormen van fraude te bestrijden. De leden van de PVV-fractie verzoeken om een overzicht van de omvang van de landbouwsubsidiefraude, voor zover dit bekend is. Daarnaast vragen deze leden hoe de Europese Unie kan garanderen dat deze subsidies terechtkomen bij de boeren die er wel recht op hebben.
De leden van de PVV-fractie hebben ook vragen over de kabinetsappreciatie «Commissievoorstellen uitwerking G7-akkoord financiële steun aan Oekraïne.» Hierin wordt aangegeven dat de toekomstige buitengewone inkomsten, voortvloeiend uit de bevriezing van Russische-Centrale banktegoeden onder de Ruslandsanctie, gebruikt zullen worden om de Extraordinary Revenu Accelaration (ERA)-leningen van ongeveer 45 miljard euro te financieren. De leden van de PVV-fractie vragen of de maximaal 35 miljard euro die aan Oekraïne zal worden verstrekt, volledig gedekt wordt door deze buitengewone inkomsten. Daarnaast vragen deze leden waarom de Europese Unie ongeveer 78 procent van de totale ERA-leningen voor haar rekening neemt. Hierover ontvangen deze leden graag een nadere toelichting.
In de «Beantwoording SO Eurogroep/Ecofinraad oktober 2024» reageert de Minister op de vraag van de VVD-fractie op het verzoek tot aanpassing van het huidige Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) van Nederland. De leden van de PVV-fractie willen weten waarom de Minister bereid is om over verschillende onderwerpen in gesprek te gaan en aanpassingen te overwegen, terwijl hij in het geval van de door de Europese Unie voorgestelde limiet op contante betalingen van 10.000 euro aangeeft dat dit onhaalbaar zou zijn en mogelijk zou leiden tot een korting van 600 miljoen euro op de HVP-gelden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken voor het schriftelijk overleg en met name de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad van 4 en 5 november 2024. Deze leden hebben daarover nog een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie snappen ten aanzien van de update over de bankenunie dat het kabinet voorstander is van het vervolmaken van de bankenunie, maar de leden hechter eraan dat een eventueel Europees depositogarantiestelsel (EDIS) voorafgegaan moet worden door risicoreductie. Deze leden vinden het cruciaal dat de in ieder geval de eigen staatsobligaties een realistisch en reëel risicogewicht moeten krijgen in plaats van nul. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het risicogewicht van eigen staatsobligaties bij banken?
Frankrijk, Duitsland en Italië riepen begin deze maand de Europese Commissie op om oog te hebben voor de concurrentiepositie van de Europese bancaire sector en de regeldruk te verminderen, constateren deze leden. De leden van de VVD-fractie vinden dit ook belangrijk en willen weten waarom het Nederlandse kabinet zich daar niet bij heeft aangesloten. Wat is het standpunt van het kabinet?
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat Draghi in zijn rapport ook verwijst naar het «gold-plating» van de Bazel-afspraken. Hoe kijkt het kabinet daarnaar? Welke stappen is het kabinet bereid om te nemen?
Volgens deze leden is er een lidstaatoptie van de CRR3 (Capital Requirements Regulation 3) over laag risicohypotheken. Meerdere Europese landen gaan mogelijk de lidstaatoptie implementeren. Kan het kabinet aangeven welke lidstaten hiervan gebruik gaan maken? Deze regel zou er dan voor zorgen dat een bank in Nederland straks meer kapitaal moet aanhouden voor een hypotheek in vergelijking met andere lidstaten, wat in de ogen van deze leden voor een beperking van de financierings- en krediet-capaciteit en Europese concurrentiekracht zorgt. Wat houdt de lidstaatoptie precies in en hoe wil het kabinet daarmee omgaan?
De leden van de VVD-fractie lezen ten aanzien van het concurrentievermogen in de eurozone dat naar verwachting naar aanleiding van eerdere besprekingen conclusies worden getrokken in een verklaring van de eurogroep. De leden van de VVD-fractie vinden het wel ingewikkeld dat niet helemaal duidelijk is wat er nu precies wordt afgesproken. Er worden in de geannoteerde agenda veel verwachtingen uitgesproken en de Kamer kan daar dus ook niet echt iets concreets van vinden. Hoe wordt voorkomen dat er zaken in de verklaring staan waar de Kamer straks niet mee kan instemmen? Is het kabinet bereid om geen onomkeerbare stappen te nemen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat Nederland een van de twintig lidstaten is die een Tsjechisch-Luxemburgs non-paper hebben ondertekend over handel over de landsgrenzen te bevorderen. Wat is de inhoud van dit non-paper en wat is de status daarvan?
De leden van de VVD-fractie vinden ten aanzien van de kapitaalmarktunie het belangrijk dat er een betere toegang komt tot financiering voor (innoverende) bedrijven. Welke instrumenten en aanpassing van wet- en regelgeving kan daarbij echt helpen volgens het kabinet? Graag lezen deze leden dit zo concreet mogelijk. Hoe zitten deze nu in de voorstellen voor de kapitaalmarktunie?
Het rapport Draghi roept op tot een groter rol voor de Europese Investerings Bank (EIB). De EIB-president heeft in de eurogroep van 7 oktober 2024 een actieplan gepresenteerd dat voorziet in meer durfinvesteringen en private equity. De leden van de VVD-fractie zijn daar in principe voor, maar in het verleden heeft de EIB weinig tot niets gedaan voor het Nederlandse MKB. Hoe wordt geregeld dat deze voorstellen en dit actieplan van de EIB goed gaat werken voor het Nederlandse bedrijfsleven en het Nederlandse MKB in het bijzonder? Hoe kan er ook zonder de EIB voor gezorgd worden dat er meer durfinvesteringen en private equity plaats gaan vinden in Nederland en de Europese Unie?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet van mening is dat de kapitaalmarktunie verdiept en geïntegreerd moet worden. Wat verstaat het kabinet daar precies onder? Naar aanleiding van het artikel «Heinen wil Europa van «doodlopende weg» afhalen met kapitaalmarktunie» in het Financieel Dagblad van 24 oktober 2024 willen deze leden van de VVD-fractie graag weten wat de Minister onder vervolmaking verstaat en wat zijn exacte plannen zijn. Deze leden willen graag dat deze plannen allereerst aan de Kamer worden voorgelegd. Is de Minister daartoe bereid?
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er de afgelopen maanden technische discussies zijn gevoerd over onder andere securitisatie, sustainable finance en accountingraamwerken. Wat is daarvan de uitkomst geweest?
De leden van de VVD-fractie willen ten aanzien van de fiscale aspecten van het Draghi-rapport weten wat de het kabinet concreet gaat doen bij dit agendapunt. De leden van de VVD-fractie willen geen Europese belastingen. Waarom wordt er gehint op het harmoniseren van (fiscale) regelgeving? De leden van de VVD-fractie zijn voor de juiste fiscale prikkels om innovatie te stimuleren. Wat zijn de eventuele concrete Europese voorstellen?
De leden van de VVD-fractie lezen op het punt van btw-regels voor het digitale tijdperk dat op het gebied van de enkele btw-registratie is besloten om het subonderdeel dat ziet op de Import-One-Stop-Shop (IOSS) uit het VIDA-pakket te halen. Dit onderdeel heeft een sterke samenhang met de voorstellen voor hervorming van het Douanewetboek. Hoe gaat het tijdpad er uit zien voor IOSS?
De leden van de VVD-fractie hebben begrepen dat Europese aanbieders van accommodaties en platforms, waaronder vertegenwoordigers van MKB-bedrijven, hun zorgen hebben gedeeld over de invoering van de platformfictie. Klopt dat? Wat heeft het kabinet met deze input gedaan? Deelt het kabinet de analyse dat het invoeren van de platformfictie impact zal hebben op de concurrentiekracht van MKB-aanbieders van accommodaties? Hoe verhoudt de complexiteit van de platformfictie zich met het rapport van Mario Draghi waarbij de «regulatory burden» voor Europese ondernemingen hoog is? Heeft het kabinet op enig moment overwogen om de platformfictie uit het voorstel «Btw-regels voor het digitale tijdperk» te halen? Zo nee, waarom niet?
Estland kon tijdens eerder Ecofinraden niet instemmen met de voorstellen voor de platformeconomie, constateren deze leden. De leden van de VVD-fractie willen weten wat het krachtenveld nu is. Estland vreest dat de nieuwe btw-regels voor de platformeconomie tot hogere prijzen voor consumenten en hogere kosten voor het MKB leiden. In hoeverre kan het kabinet deze angst ontkrachten?
De Europese Rekenkamer (ERK) blijft ten aanzien van de herstel- en veerkrachtfaciliteit aanhoudend kritisch over het HVF en het gebruik aan zicht op de juiste besteding van de gelden. De ERK heeft een oordeel met beperkingen afgegeven voor de HVF-uitgaven. De leden van de VVD-fractie willen weten wat het kabinet gaat doen met de vier aanbevelingen van de Europese Rekenkamer aan de Europese Commissie. In hoeverre klopt het dat de Europese Commissie het hele MFK wil ombouwen naar een HVF-achtige structuur?
De leden van de VVD-fractie zien ook dat de ERK waarschuwt dat nog altijd niet duidelijk is hoe de Europese Unie het subsidie-deel van de HVF vanaf 2028 gaat terugbetalen. De leden van de VVD-fractie maken zich hierover grote zorgen, want ze willen niet dat leidt tot extra afdrachten of de introductie van substantiële nieuwe eigen middelen.
De leden van de VVD-fractie zijn tegen nieuwe gemeenschappelijke EU-schulden. Kan de Minister in het verslag een actualisatie geven van het krachtenveld in de Europese Unie? Klopt het dat Draghi zelf heeft aangegeven dat gemeenschappelijke schulden geen «essentieel ingrediënt» zijn van zijn aanbevelingen?
De leden van de VVD-fractie vinden het ten aanzien van Oekraïne belangrijk dat er wederom gesproken wordt over Oekraïne en de Europese steunmaatregelen. In het kader van het inzetten van de buitengewone inkomsten over bevroren Russische Centrale Banktegoeden aan Oekraïne heeft de commissie op 20 september 2024 voorstellen gedeeld om in dit kader maximaal 35 miljard euro aan leningen beschikbaar te stellen. Wanneer wordt dit definitief geëffectueerd?
De leden van de VVD-fractie willen op het punt van het stabiliteits- en groeipact en de Europese begrotingsregels weten waarom er geen buitensporigtekortprocedure tegen Spanje wordt geopend. Hoe wordt voorkomen dat hier precedentwerking vanuit gaat? De begrotingsregels slagen in de ogen van deze leden alleen als deze ook worden gehandhaafd, ook bij grote landen. Wat is het oordeel van het kabinet op dat punt en dat er dus zo kort na het vaststellen van de nieuwe begrotingsregels daar blijkbaar alweer van wordt afgeweken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Deze leden hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
Kan de Minister ingaan op het verloop van de IMF Jaarvergadering en de vergadering van de Wereldbank? Waren hier nog bijzonderheden? Is de Jaarvergadering verlopen zoals verwacht? Kan de Minister een terugkoppeling geven van de G-20-bijeenkomst?
Met hoeveel financiële middelen is het Single Resolution Fund gevuld? Hoeveel banken kunnen hiermee worden afgewikkeld? Kunnen hiermee ook banken worden gered?
Waarom zal naar waarschijnlijkheid worden onderschreven dat nationaal industriebeleid moet worden voorkomen? Hoe verhoudt dit zich tot de investeringspakketten rondom ASML en Tata Steel?
Wat zullen de gevolgen zijn van een nieuw presidentschap van D. Trump voor de handelsfragmentatie? Betekent dit hoge invoertarieven en een nieuwe handelsoorlog tegen China en ook tegen Europa?
Hoe functioneert het back stop resolutie mechanisme? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het gemeenschappelijke depositogarantiestelsel Edis?
Waarom mag volgens het kabinet in de Eurogroepverklaring niet vooruitgelopen worden op het volgende MFK?
Waarom duurt de vorming van de kapitaalmarktunie al zoveel jaren en waarom gaat deze nog zo veel jaren duren? Welke nationale belangen verzetten zich hiertegen?
Klopt het dat er op het niveau van effectenbeurzen eigenlijk al sprake is van een kapitaalmarktunie? Immers het kopen en verkopen van aandelen en dergelijken in andere landen stuit toch niet op al te veel moeilijkheden? Echter, als het gaat over bedrijfsobligaties en directe leningen, financieringen en investeringen in niet-beursgenoteerde bedrijven lijkt een kapitaalmarktunie nog ver weg. Kan een MKB-kapitaalmarktunie eigenlijk ook wel echt dichterbij worden gebracht door obstakels weg te nemen op het gebied van het ondernemingsrecht, faillissementsrecht en de jaarverslaggeving? Welke obstakels zouden concreet weggenomen moeten worden? Waarom schrijft de Minister voornamelijk in abstracte termen als het over de kapitaalmarktunie gaat? Welke rol kunnen Europese Groene Obligaties hierin spelen?
Welke landen hebben inmiddels het initiatief genomen om te komen tot een kopgroep voor de kapitaalmarktunie? Zijn er de vereiste negen landen te vinden die nodig zijn voor zo’n kopgroep? Leidt een kopgroep niet ook tot verschillen in wet- en regelgeving binnen de Europese Unie?
Wat behelst het 28e EU-rechtsregime voor innovatieve bedrijven, waarmee volgens Draghi vastgelopen dossiers vlot getrokken kunnen worden?
Waarom wil de Europese Commissie de securitisatiemarkt verder ontwikkelen? Het verpakken en doorverkopen van leningen leidde in 2007–2008 toch juist tot de kredietcrisis? Securitisatie betekent toch ook dat debiteurenrisico’s uit beeld raken?
Op welke manier kan de EIB een rol spelen in het financieren van innovatieve start-ups en scale-ups? Hoe kan de EIB de risico’s inschatten in andere landen? Wordt er gewerkt met cofinanciering en risicodeling met lokale bedrijven en overheden?
In hoeverre onderschrijft het kabinet de visie van zijn voorganger op de kapitaalmarktunie?
Hoe staat de Minister tegenover de voorgestelde competitiveness-labs en de mogelijke fragmentatierisico’s daarbij? Zijn er concrete beleidsterreinen die hij hiervoor geschikt acht, zoals gecentraliseerd toezicht?
Wat is de kabinetsvisie op implementatie van Bazel III? Ziet de Minister risico’s dat de Europese Unie de concurrentiepositie van de eigen bancaire sector ondergraaft door strenger te implementeren dan bijvoorbeeld de Verenigde Staten? Ziet de Minister een risico op een mondiale «race to the bottom», waarbij de Bazelse afspraken worden uitgehold doordat landen hun eigen banken zo concurrerend mogelijk willen houden?
Hoe wil de Minister de risico’s van staatobligaties op bankbalansen verminderen nu banken voor EU-staatsobligaties geen eigen vermogen hoeven aan te houden?
Welke wijzigingen zijn aangebracht sinds de vorige keer dat het voorstel voor de btw in het digitale tijdperk voorlag in de Ecofinraad?
Kan de Minister het verdere procesverloop schetsen voor het nieuwe MFK. Wat zijn daarbij de belangrijkste beïnvloedingsmomenten voor Nederland en de Kamer?
Hoe staat het kabinet tegenover vervanging van de verscheidene EU-programma’s door nationale plannen naar HVF-model? Is dit te zien als een vorm van centralisatie of decentralisatie? Betekent dit dat afdwingbare rechten voor lidstaten worden vervangen door HVP-achtige plannen, die de Europese Commissie naar believen mag toekennen, dan wel afwijzen?
Hoe kan het HVF al als blauwdruk dienen voor het MFK, terwijl de eindevaluatie hiervan pas eind 2028 volgt? Hoe zorgt het kabinet dat opvolging wordt gegeven aan de door de ERK gesignaleerde zorgen?
Wat is de kabinetsvisie op pan-Europese publieke goeden? Hoe staat het kabinet tegenover Draghi’s stelling dat hierin op Europees niveau geïnvesteerd moet worden? Zou dit dan gefinancierd kunnen worden met nieuwe belastingen op Europees niveau?
Kunnen waterstof en batterijtechnologie ook gezien worden als «Europese publieke goeden»? Geldt dit ook voor AI en robotisering?
De EFB concludeert dat de HVF amper leidt tot bevordering van Europese publieke goeden. Hoe past in dit licht een nieuw MFK met HVF-structuur en nationale plannen bij de ambitie om in pan-Europese publieke goeden te investeren?
Kan de Minister uiteenzetten welke regels voor tekortverbetering gelden voor landen in een buitensporigtekortprocedure? Kan de Minister deze regels afzetten tegen de eisen die onder de preventieve arm worden gesteld aan landen die niet in een buitensporigtekortprocedure zitten? Wat is het verschil tussen de oude en de nieuwe preventieve arm?
Kan het zo zijn dat de eisen voor de tekortverbetering uit de preventieve arm, op basis van een schuldhoudbaarheidsanalyse, strenger zijn dan de eisen die gelden voor tekortverbetering onder de correctieve arm, voor landen die al in een buitensportigekortprocedure zijn geplaatst? Zo ja, welke regels hebben dan voorrang?
Zijn er sinds de Kamerbrief van 7 februari 2024 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 2004) nieuwe inschattingen beschikbaar gekomen voor de tekortverbeteringen die lidstaten moeten doorvoeren onder de nieuwe EU-begrotingsregels? Zo ja, kunnen die cijfers met de Kamer worden gedeeld?
Hoeveel bedragen de buitengewone rente-inkomsten op de bevroren Russische banktegoeden? Welke stappen zijn er inmiddels gezet richting confiscatie van deze tegoeden?
Waarom is ervoor gekozen om de rente-inkomsten eerst aan Oekraïne beschikbaar te stellen en niet als onderpand apart opzij te zetten? Waarom is niet gekozen voor een double recourse-constructie, waarbij de crediteur naast aanspraak op de debiteur zich ook direct op het onderpand kan verhalen?
Wat gebeurt er op het moment de sancties niet worden verlengd, bijvoorbeeld door een veto van Hongarije? Of als de buitengewone rente-inkomsten lager uitvallen dan verwacht? Juridisch blijft Oekraïne verantwoordelijk voor aflossing, maar hoever reikt de financiële draagkracht van het land?
Waarom wordt het doel van twee procent foutenpercentage in de EU-uitgaven nooit gehaald? Waarom blijft het foutenpercentage stijgen van 3% in 2021, 4,2% in 2022 en 5,6% in 2023? Wat kan de Minister doen om deze «zorgelijke trend» te keren? Deelt de Minister de mening dat zoveel miljarden aan euro’s die onrechtmatig worden besteed haaks staat op de financiële discipline, die de Minister wenst?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken en hebben geen verdere vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Ten aanzien van het onderwerp Macro-economische stabiliteit en concurrentievermogen benadrukken de leden van de BBB-fractie het belang van macro-economische stabiliteit in de eurozone, zoals besproken in de eerdere vergaderingen. Nederland blijft vasthouden aan het belang van duurzame groei door structurele hervormingen die gericht zijn op het bevorderen van productiviteitsgroei en innovatie.
Het behoud en de versterking van de interne markt zijn in de ogen van deze leden essentieel voor de welvaart van Europa. De leden van de BBB-fractie ondersteunen maatregelen die de administratieve lasten voor bedrijven verminderen, vooral voor MKB’ers in Nederland, om hun concurrentiepositie te verbeteren. Tegelijkertijd waarschuwen deze leden voor overregulering vanuit de Europese Unie die de ruimte voor nationale overheden beperkt om passende industriële en economische beleidsmaatregelen te nemen.
Ten aanzien van de HVF/RRF verwachten de leden van de BBB-fractie in lijn met eerdere toezeggingen aan de Kamer dat Nederland kritisch kijkt naar de voorstellen rondom de beoordeling van betaalverzoeken voor het RRF. Hoewel de leden van de BBB-fractie begrijpen dat investeringen in economische groei en duurzame ontwikkeling belangrijk zijn, moet er in de ogen van deze leden scherp worden toegezien op de uitvoering hiervan door landen als Cyprus en Slovenië. Deze leden pleiten voor een strikte naleving van de voorwaarden voordat uitbetalingen plaatsvinden. Dit om te garanderen dat de middelen effectief worden ingezet en bijdragen aan economische stabiliteit in heel Europa. De leden van de BBB-fractie willen geen gemeenschappelijke schulden, geen transferunie en geen Eurobonds.
De leden van de BBB-fractie onderschrijven ten aanzien Oekraïne en de financiële steun het belang van financiële steun aan Oekraïne, vooral in het kader van de Europese macro-financiële bijstand (MFB) en het Ukraine Loan Cooperation Mechanism (ULCM), zoals geschetst in de G7-voorstellen. Tegelijkertijd benadrukken deze leden de noodzaak van strikte monitoring van de aanwending van deze middelen om corruptie en inefficiënties te voorkomen, in lijn met de voorwaarden die in het Oekraïne-hervormingsplan zijn vastgelegd. De leden van de BBB-fractie staan voor verantwoorde besteding van belastinggeld en zien graag dat Nederland een voortrekkersrol speelt in het waarborgen van transparantie en verantwoorde investeringen.
De leden van de BBB-fractie blijven ten aanzien van de bankenunie en kapitaalmarktunie kritisch op verdere stappen richting de Bankenunie en Kapitaalmarktunie, met name wat betreft risicodeling tussen lidstaten. Deze leden blijven benadrukken dat risicoreductie een voorwaarde is voor verdere risicodeling. Nederland moet zich inzetten voor versterking van de kapitaalmarktunie, maar zonder dat dit ten koste gaat van nationale zeggenschap over het financieel beleid. De leden van de BBB-fractie steunen initiatieven om barrières voor grensoverschrijdende investeringen te verminderen, mits dit in het belang is van de Nederlandse ondernemers en burgers.
Ten aanzien van de fiscale onderwerpen op de agenda, zoals de fiscale aspecten van het Draghi-rapport en de btw-regels voor het digitale tijdperk, steunen de leden van de BBB-fractie hervormingen die de belastingdruk voor burgers en ondernemers verminderen. De leden van de BBB-fractie zijn ook voorstander van stevige privacy-waarborgen bij de implementatie van een digitale euro. Nederland moet er in de ogen van deze leden op toezien dat technologische ontwikkelingen niet ten koste gaan van privacy en dat kosten eerlijk worden verdeeld tussen gebruikers en dienstverleners.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben nog enkele kritische vragen en opmerkingen.
Ten aanzien van Europese belasting op kerosine voor de lucht- en scheepvaart wijzen deze leden erop dat het klimaatprobleem een van de grootste uitdagingen van onze tijd is en lucht- en scheepvaart hierin een significante rol spelen. Deze sectoren staan voor een enorme verduurzamingsopgave, waarbij het cruciaal is om de uitstoot snel te verminderen. Het ontbreken van een belasting op kerosine voor de lucht- en scheepvaart vormt in de ogen van deze leden een belemmering voor deze transitie, aangezien het de sectoren weinig financiële prikkels geeft om brandstof te besparen. Een Europese aanpak, waarbij kerosine eerlijk wordt belast, is een noodzakelijke maatregel om de lucht- en scheepvaart aan te sporen tot snellere en meer ambitieuze verduurzaming.
In 2021 heeft de Europese Commissie voorgesteld om kerosine voor de lucht- en scheepvaart te gaan belasten. Er wordt nu door de lidstaten gesproken of de uitzonderingspositie voor de lucht- en scheepvaart voor de komende 20 jaar weer wordt vastgelegd. Dit staat haaks op het EU-doel om tegen 2050 netto nul uitstoot te bereiken. Kan de Minister bevestigen dat verlenging van de kerosinevrijstelling inderdaad wordt besproken en zo ja, wat het standpunt van Nederland hierin tot nu toe in is geweest?
In december zal hierover mogelijk in de Ecofinraad definitief worden besloten. Aangezien de Minister aangeeft dat er nog punten aan de Ecofinraad-agenda van november kunnen worden toegevoegd, is het voor de leden van de PvdD-fractie belangrijk om hier nu vragen over te stellen. Klopt het dat in december over het verlengen van de uitzonderingspositie een besluit wordt genomen? Zo niet, wanneer wel?
De leden van de PvdD-fractie maken zich zorgen over het voorstel om de uitzonderingspositie van de lucht- en scheepvaartsector met betrekking tot belasting op kerosine te verlengen. Erkent de Minister dat er momenteel een grote verduurzamingsopgave bij de lucht- en scheepvaart ligt? Erkent de Minister dat het voor deze verduurzamingsopgave belangrijk is om gebruik te maken van Europese regelgeving? Erkent de Minister ook dat het ontbreken van een belasting op kerosine geen stimulans biedt aan de sectoren om energiezuiniger te opereren?
De leden van de PvdD-fractie merken op dat het maatschappelijk onrechtvaardig is dat energieverbruik voor verwarming, bus, trein of auto wel zwaar wordt belast, terwijl vliegreizen en scheepvaart hiervan zijn uitgezonderd. Erkent de Minister dat dit leidt tot oneerlijke concurrentie tussen vervoersvormen en onrechtvaardigheid tegenover andere sectoren? Zo ja, welke maatregelen worden overwogen om dit aan te pakken?
Erkent de Minister dat deze mogelijke verlenging leidt tot een jaarlijks gemis van 10,7 miljard euro aan belastinginkomsten binnen de EU-27 lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Kan de Minister toezeggen om zich namens Nederland actief in te zetten om binnen EU-verband te pleiten voor een Europese belasting op kerosine, voor dit standpunt steun te zoeken bij andere lidstaten en ervoor te zorgen dat de lucht- en scheepvaart niet weer twintig jaar zal worden uitgezonderd? Zo ja, op welke wijze zal deze inzet vorm krijgen? Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie merken op dat in de uitzending van EénVandaag op 9 oktober 2024 verslag werd gedaan over de extreme vormen van landbouwfraude in Italië. Zo innen maffiose ondernemingen miljoenen aan Europese landbouwsubsidies. Ook Stef Blok, lid van de Europese Rekenkamer, geeft aan dat dat er vele nepbedrijven worden opgericht, ook buiten Italië, die misbruik maken van Europese landbouwsubsidies. Volgens Blok kan en moet de Europese Unie meer doen om deze vormen van fraude te bestrijden. De leden van de PVV-fractie verzoeken om een overzicht van de omvang van de landbouwsubsidiefraude, voor zover dit bekend is. Daarnaast vragen deze leden hoe de Europese Unie kan garanderen dat deze subsidies terechtkomen bij de boeren die er wel recht op hebben.
Vanzelfsprekend zou het kabinet voor alle Europese fondsen en nationale middelen bij voorkeur vast kunnen stellen dat helemaal geen fraude optreedt. Als fraude toch voorkomt is het van groot belang dat dit gedetecteerd en gecorrigeerd wordt. Daarom is het belangrijk dat er voortdurende aandacht in de EU en in de lidstaten is voor fraude bij de EU-uitgaven en ook specifiek bij de landbouwfondsen. In het door EénVandaag genoemde voorbeeld van fraude hebben de autoriteiten deze fraude opgespoord. Vanuit de EU worden er vanuit OLAF, het Europees Bureau voor fraudebestrijding, voortdurend fraudegevallen onderzocht, ook bij de landbouwfondsen. In het meest recente jaarverslag1 van OLAF vindt u daarover meer informatie. Het Europees Openbaar Ministerie geeft in haar jaarverslag informatie over hun onderzoek naar mogelijke fraudegevallen2. Daarin is ook een overzicht beschikbaar van de onderzochte mogelijke fraudegevallen per beleidsterrein van de Unie, inclusief de landbouwfondsen. De Europese Commissie rapporteert hierover ook in het jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de EU.3 Daarin wordt ook specifiek voor landbouwfondsen in kaart gebracht hoe het de opsporing van fraudegevallen zicht ontwikkeld. Naast de opsporing van fraude is ook het terugvorderen van door fraude onterecht uitgekeerde subsidies belangrijk.
De leden van de PVV-fractie hebben ook vragen over de kabinetsappreciatie «Commissievoorstellen uitwerking G7-akkoord financiële steun aan Oekraïne.» Hierin wordt aangegeven dat de toekomstige buitengewone inkomsten, voortvloeiend uit de bevriezing van Russische-Centrale banktegoeden onder de Ruslandsanctie, gebruikt zullen worden om de Extraordinary Revenu Accelaration (ERA)-leningen van ongeveer 45 miljard euro te financieren. De leden van de PVV-fractie vragen of de maximaal 35 miljard euro die aan Oekraïne zal worden verstrekt, volledig gedekt wordt door deze buitengewone inkomsten. Daarnaast vragen deze leden waarom de Europese Unie ongeveer 78 procent van de totale ERA-leningen voor haar rekening neemt. Hierover ontvangen deze leden graag een nadere toelichting.
De EU-lening is de opvolging van het politieke akkoord van de G7 om USD 50 mld. (ca. EUR 45 mld.) aan leningen te verstrekken aan Oekraïne. Het totaalbedrag aan ERA-leningen van 45 mld. euro wordt als maximum gehanteerd door de Commissie, omdat dit het bedrag is waarvan zij denkt dat het gefinancierd kan worden via de toekomstige buitengewone inkomsten. De Europese Commissie heeft 20 september jl. de MFB-lening van maximaal 35 mld. euro aangekondigd. Bij deze aankondiging op 20 september werd ervan uitgegaan dat het VK, Japan en Canada gezamenlijk 10 mld. euro zouden bijdragen en was de bijdrage van de VS nog niet bekend. De Europese Commissie heeft op dat moment leiderschap getoond en voorgesteld dat de Unie er voor zou zorgen dat Oekraïne het volledige bedrag aan financiering zou ontvangen dat door de G7-leiders is toegezegd. Op 25 oktober jl. is een korte G7-verklaring gepubliceerd betreffende consensus over de ERA-leningen die aan Oekraïne verstrekt moet worden. De Commissie heeft daarna laten weten dat zij verwacht dat het EU-aandeel circa 18 mld. euro in plaats van 35 mld. euro zal zijn. Dit is op basis van de toezegging van de VS om ook 18 mld. euro te lenen aan Oekraïne. Het EU-aandeel in de ERA-leningen van 35 mld. euro kan daardoor dalen.
In de «Beantwoording SO Eurogroep/Ecofinraad oktober 2024» reageert de Minister op de vraag van de VVD-fractie op het verzoek tot aanpassing van het huidige Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) van Nederland. De leden van de PVV-fractie willen weten waarom de Minister bereid is om over verschillende onderwerpen in gesprek te gaan en aanpassingen te overwegen, terwijl hij in het geval van de door de Europese Unie voorgestelde limiet op contante betalingen van 10.000 euro aangeeft dat dit onhaalbaar zou zijn en mogelijk zou leiden tot een korting van 600 miljoen euro op de HVP-gelden.
De Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF) is een performance-based instrument: middelen worden alleen aan lidstaten uitgekeerd als de in het raaduitvoeringsbesluit afgesproken mijlpalen en doelstellingen worden behaald. Het niet behalen van afgesproken mijlpalen en doelstellingen leidt dus in principe tot een korting op uitbetaling van de voor NL gereserveerde middelen. Deze korting kan oplopen tot € 600 mln. per mijlpaal of doelstelling.
In de beantwoording SO Eurogroep/Ecofinraad van oktober 2024 heb ik – net als in de Kamerbrief van 20 september jl.4 – aangegeven dat een aantal maatregelen in het HVP onder druk staat, te weten: European Rail Traffic Management System (ERTMS), Energiebelasting, Autobelasting, de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering (wetsvoorstel BAZ), aanpak schijnzelfstandigheid (wetsvoorstel VBAR), Ground Breaking IT (GrIT) en de Limiet op contante betalingen. Het kabinet werkt hard met betrokken partijen om per maatregel oplossingsrichtingen voor deze uitdagingen te verkennen. Eén van deze oplossingsrichtingen is het wijzigen van het plan op basis van artikel 21 van de HVF-verordening en de meest recente guidance van de Europese Commissie5, waarover ik de Kamer eerder heb geïnformeerd6. Het wijzigen van het plan met als doel een maatregel bij te stellen of een vervangende maatregel aan te dragen is geen eenvoudige opgave, en succes is niet gegarandeerd. Op basis van de HVF-verordening, en de meest recente guidance, is het alleen mogelijk een wijziging door te voeren als er sprake is van objectieve omstandigheden waardoor een (onderdeel van een) maatregel niet meer haalbaar blijkt of als de opgetreden objectieve omstandigheden ertoe leiden dat een alternatieve maatregel beter uitvoerbaar blijkt. De gewijzigde of vervangende maatregel moet bovendien voldoen aan alle criteria van de HVF-verordening, en het gewijzigde plan – inclusief vervangende maatregel – moet in het geheel opnieuw beoordeeld worden door de Commissie, en vervolgens goedgekeurd worden door de Raad van de Europese Unie.
Uw Kamer is op verschillende momenten geïnformeerd over de maatregel «anti-witwasbeleid» in het HVP. U bent onder meer geïnformeerd dat de naderende deadline van het HVP noopte tot besluitvorming om een korting van mogelijk 600 mln. te voorkomen.7 De maatregel «anti-witwasbeleid» is door Nederland zelf opgenomen in het HVP, met als mijlpaal de inwerkingtreding van een limiet op contante betalingen in het eerste kwartaal van 2025. De mijlpaal is onderdeel van het derde betaalverzoek, waarvan de indiening gepland staat in het tweede kwartaal van 2025. De hoogte van de wettelijke limiet is niet gespecificeerd in de juridische bindende afspraken van het HVP, het raadsuitvoeringsbesluit. De hoogte van de limiet is daardoor niet bepalend voor de vraag of Nederland deze mijlpaal heeft gehaald. Uw Kamer heeft op 24 september jl. het wetsvoorstel aangenomen waarin een limiet op contante betalingen is opgenomen8. Het wetsvoorstel wordt momenteel behandeld in de Eerste Kamer.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken voor het schriftelijk overleg en met name de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad van 4 en 5 november 2024. Deze leden hebben daarover nog een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie snappen ten aanzien van de update over de bankenunie dat het kabinet voorstander is van het vervolmaken van de bankenunie, maar de leden hechten eraan dat een eventueel Europees depositogarantiestelsel (EDIS) voorafgegaan moet worden door risicoreductie. Deze leden vinden het cruciaal dat in ieder geval de eigen staatsobligaties een realistisch en reëel risicogewicht moeten krijgen in plaats van nul. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het risicogewicht van eigen staatsobligaties bij banken?
In juni 2022 sprak de Eurogroep af om voor het voltooien van de bankenunie prioriteit te geven aan het moderniseren van het crisisraamwerk voor banken. Verdere stappen op de overige werkstromen van de bankenunie worden aangehouden tot de nieuwe Europese institutionele cyclus.9 Ondanks dat deze nieuwe cyclus met de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2024 is begonnen vinden er momenteel nog geen concrete gesprekken plaats over nieuwe stappen in het voltooien van de bankenunie. Wel zie ik weer toenemende aandacht voor de bankenunie, bijvoorbeeld naar aanleiding van het Draghi-rapport. Mogelijk komt het voltooien van de bankenunie binnenkort dus weer op tafel. Ik ben daar voorstander van, omdat het voltooien van de bankenunie zorgt voor een sterkere Europese bankensector die optimaal kan bijdragen aan economische groei en maatschappelijke uitdagingen. Bij voltooiing van de bankenunie is ook verdere risicoreductie een cruciaal element. Zo blijft een proportionele behandeling van de risico’s van staatsobligaties op bankbalansen (RTSE, regulatory treatment of sovereign exposure) voor mij een belangrijke voorwaarde om stappen te zetten richting een Europees depositogarantiestelsel (EDIS).
Frankrijk, Duitsland en Italië riepen begin deze maand de Europese Commissie op om oog te hebben voor de concurrentiepositie van de Europese bancaire sector en de regeldruk te verminderen, constateren deze leden. De leden van de VVD-fractie vinden dit ook belangrijk en willen weten waarom het Nederlandse kabinet zich daar niet bij heeft aangesloten. Wat is het standpunt van het kabinet?
Frankrijk, Italië en Duitsland hebben er voor gekozen om met zijn drieën een brief aan de Europese Commissie aangaande de concurrentiepositie van de Europese bancaire sector te sturen.
Het kabinet herkent aandachtspunten uit de brief. Tegelijkertijd zijn concurrentievermogen en de weerbaarheid van banken geen tegengestelde belangen. Weerbare banken zijn op de lange termijn concurrerender en kunnen ook in mindere economische omstandigheden het bedrijfsleven en huishoudens blijven financieren. Andersom moeten banken ook blijvend winstgevend en concurrerend kunnen opereren om weerbaar te zijn en schokken op te kunnen vangen.
Het kabinet vindt het van belang dat prudentiële regels de stabiliteit van banken en het financiële stelsel garanderen. Als regels op specifieke onderdelen mogelijk disproportioneel zijn en het concurrentievermogen belemmeren, dan kan het zinvol zijn om internationaal en Europees verband te spreken over mogelijke aanpassingen. Op punten kan versimpeling van (de veelheid aan) regels mogelijk helpen, wat echter niet ten koste moet gaan van hun robuustheid en het doel waarvoor ze bestaan. Daarbij dient gewaakt te worden voor het vergeten van de lessen van de financiële crisis en de verstandige wereldwijde hervormingen die daarna zijn doorgevoerd.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat Draghi in zijn rapport ook verwijst naar het «gold-plating» van de Bazel-afspraken. Hoe kijkt het kabinet daarnaar? Welke stappen is het kabinet bereid om te nemen?
Het rapport van Draghi noemt dat de EU beschuldigd is van «gold-plating» van Bazel. Het rapport bevat op dit punt echter geen concrete voorbeelden of aandachtspunten. In zijn algemeenheid geldt dat de EU er in het verleden juist voor heeft gekozen om op sommige punten de Bazel-standaarden te implementeren op een wijze waardoor er materiële afwijkingen zijn van die standaarden, zoals lagere kapitaaleisen voor bepaalde leningen.
Het beeld dat de EU de Bazel-standaarden strenger heeft geïmplementeerd dan de VS is niet altijd correct. Bestaande bankenregulering in de VS (de implementatie van de finale Bazel III standaarden loopt nog in de VS, zie hieronder) is op sommige punten juist strenger dan de Bazel-standaarden, bijvoorbeeld een hogere hefboomratio voor grote banken. Op andere punten heeft de VS de Bazel-standaarden echter überhaupt niet toegepast op middelgrote banken. Dit droeg bij aan het omvallen van een drietal banken in de VS vorig jaar.
Volgens deze leden is er een lidstaatoptie van de CRR3 (Capital Requirements Regulation 3) over laag risicohypotheken. Meerdere Europese landen gaan mogelijk de lidstaatoptie implementeren. Kan het kabinet aangeven welke lidstaten hiervan gebruik gaan maken? Deze regel zou er dan voor zorgen dat een bank in Nederland straks meer kapitaal moet aanhouden voor een hypotheek in vergelijking met andere lidstaten, wat in de ogen van deze leden voor een beperking van de financierings- en krediet-capaciteit en Europese concurrentiekracht zorgt. Wat houdt de lidstaatoptie precies in en hoe wil het kabinet daarmee omgaan?
Eerder bent u geïnformeerd over de voorgenomen uitoefening van de lidstaatopties die zijn opgenomen in de herziening van de verordening kapitaalvereisten.10 Eén daarvan is de lidstaatoptie over hypotheken. Deze lidstaatoptie is een afwijking van de Bazel-standaarden. Mijn voornemen is om deze niet te gebruiken. Het is nog niet bekend welke andere lidstaten hier wel of geen gebruik van gaan maken.
Deze lidstaatoptie betreft een infaseerregeling op de zogenoemde kapitaalvloer, specifiek voor hypotheken. Door de kapitaalvloer mogen risicogewichten van banken die interne modellen gebruiken op geaggregeerd niveau niet lager zijn dan 72,5% van de uitkomsten van de standaardbenadering van risicogewichten. Doel is de verschillen in uitkomsten van interne modellen tussen banken te beperken. De lidstaatoptie maakt het mogelijk om tot en met 2032 de verwachte verhoging van kapitaaleisen voor hypotheken als gevolg van de introductie van de kapitaalvloer uit te stellen. Dit komt bovenop andere infaseringsregelingen voor de kapitaalvloer.
Uw Kamer is geïnformeerd dat er meerdere redenen ten grondslag liggen aan het voornemen de lidstaatoptie niet te gebruiken. Banken beschikken op dit moment al over meer dan voldoende kapitaal om te voldoen aan de vereisten uit de herziene verordening kapitaalvereisten, ook als de lidstaatoptie niet wordt gebruikt. Daarbij komt dat de kapitaalvloer, ook zonder de inzet van deze lidstaatoptie, al een meerjarig ingroeipad kent. De komende jaren zal deze kapitaalvloer daarom nog niet knellend zijn voor banken. Tot slot speelt mee dat de Nederlandsche Bank (DNB) een maatregel heeft genomen om een minimumvloer aan te brengen voor de risicoweging van de hypothecaire leningenportefeuilles van banken die interne modellen gebruiken. De reden daarvoor is dat DNB systeemrisico’s ziet ten aanzien van de Nederlandse huizenmarkt. Het toepassen van deze lidstaatoptie past niet bij de door DNB gesignaleerde risico’s op de Nederlandse huizenmarkt. Om bovengenoemde redenen verwacht ik niet dat de kredietcapaciteit van Nederlandse banken beperkt wordt door het niet gebruiken van de lidstaatoptie.
De leden van de VVD-fractie lezen ten aanzien van het concurrentievermogen in de eurozone dat naar verwachting naar aanleiding van eerdere besprekingen conclusies worden getrokken in een verklaring van de eurogroep. De leden van de VVD-fractie vinden het wel ingewikkeld dat niet helemaal duidelijk is wat er nu precies wordt afgesproken. Er worden in de geannoteerde agenda veel verwachtingen uitgesproken en de Kamer kan daar dus ook niet echt iets concreets van vinden. Hoe wordt voorkomen dat er zaken in de verklaring staan waar de Kamer straks niet mee kan instemmen? Is het kabinet bereid om geen onomkeerbare stappen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het idee achter de Eurogroepverklaring is om de werkstroom over concurrentievermogen af te ronden. Het parlement is middels de geannoteerde agenda’s en verslagen geïnformeerd over de inhoud van de besprekingen en de prioriteiten die Nederland heeft uitgedragen. In de geannoteerde agenda is de verwachte inhoud van de Eurogroepverklaring geschetst. De reden dat daarbij verwachtingen uitgesproken worden is dat de gesprekken over de verklaring in het voorbereidende ambtelijke overleg nog niet afgerond waren. Zoals in de geannoteerde agenda is aangegeven heeft Nederland zich gericht op een verklaring die een goede weergave geeft van de gevoerde discussie en van de consensus die daarbij is gevonden over de uitdagingen op het gebied van innovatie, mobiliseren van privaat kapitaal, versterking van de interne markt en voltooiing van de kapitaalmarktunie. De verklaring die bij de Eurogroep voorligt, met de verwachte inhoud zoals beschreven in de geannoteerde agenda, voorziet daarin.
Met deze verklaring van de Eurogroep worden geen besluiten genomen of onomkeerbare stappen gezet. De verklaring vormt een bijdrage van de Eurogroep aan de gedachtevorming over het versterken van het concurrentievermogen van de EU. Daarmee vormt deze verklaring input voor de aankomende Europese Commissie, die waarschijnlijk voorstellen zal doen om het concurrentievermogen van de Europese Unie te versterken. De Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement besluiten over dergelijke voorstellen. Uw Kamer wordt daarvan altijd via BNC-fiches op de hoogte gebracht.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat Nederland een van de twintig lidstaten is die een Tsjechisch-Luxemburgs non-paper hebben ondertekend over handel over de landsgrenzen te bevorderen. Wat is de inhoud van dit non-paper en wat is de status daarvan?
De Minister van Economische Zaken heeft het non-paper op 4 oktober jl. met uw Kamer gedeeld als bijlage van het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 26 september 2024. Het non-paper is een gezamenlijke oproep van de ondertekenaars richting de Commissie. In het non-paper wordt de Commissie opgeroepen om de aangekondigde Horizontale Interne Markt Strategie voor juni 2025 te publiceren. In de strategie moeten concrete korte- en middellange termijn acties worden opgenomen om handel over landsgrenzen te bevorderen. De Commissie heeft toegezegd voor juni 2025 een strategie te publiceren.
De leden van de VVD-fractie vinden ten aanzien van de kapitaalmarktunie het belangrijk dat er een betere toegang komt tot financiering voor (innoverende) bedrijven. Welke instrumenten en aanpassing van wet- en regelgeving kan daarbij echt helpen volgens het kabinet? Graag lezen deze leden dit zo concreet mogelijk. Hoe zitten deze nu in de voorstellen voor de kapitaalmarktunie?
Het kabinet deelt de mening van de leden van de VVD-fractie dat het belangrijk is dat er betere toegang komt tot financiering voor innoverende bedrijven. Financiering van het bedrijfsleven binnen Europa is veelal bancair georiënteerd. Dit is in Nederland ook het geval, zoals analyses laten zien, van bijvoorbeeld Instituut voor Publieke Economie in haar rapport dat zij op verzoek van de Tweede Kamer heeft opgesteld.11 Dit zijn ook knelpunten die naar voren komen in het Nederlandse visiedocument over de toekomst van de kapitaalmarktunie dat eerder dit jaar met uw Kamer is gedeeld, evenals in de prioriteiten die de Eurogroep heeft geïdentificeerd in haar verklaring van 11 maart 2024.12
Verschillende aanbevelingen en voorstellen voor de kapitaalmarktunie dragen bij aan de aanpak van dit probleem. Zo zorgen beter ontwikkelde pensioensystemen voor meer beschikbaar risicodragend kapitaal. Hierdoor kunnen diepe kapitaalmarkten diverse, flexibele financiering aan bedrijven bieden in elke groeifase. Daarnaast draagt verbetering en vereenvoudiging van de opties tot uitgifte van obligaties of aandelen bij aan bredere mogelijkheden tot financiering van bedrijven. Betere toegang tot financiering van innovatieve bedrijven vereist ook verbetering van de vindbaarheid en vergelijkbaarheid van de bedrijven die financiering vragen, met name het midden- en kleinbedrijf. Daarvoor zou een verkenning naar de vrijwillige toepassing van de mkb-boekhoudregels «IFRS for SME’s» kunnen helpen om financiële informatie eenduidig te presenteren voor investeerders. Als laatste kan een diepere kapitaalmarkt ook indirect leiden tot grotere financieringsruimte voor het bedrijfsleven, omdat grotere bedrijven met een langere staat van dienst andere vormen van financiering kunnen vinden en banken hun financieringsactiviteiten meer op kleinere bedrijven kunnen richten.
Het rapport Draghi roept op tot een groter rol voor de Europese Investerings Bank (EIB). De EIB-president heeft in de eurogroep van 7 oktober 2024 een actieplan gepresenteerd dat voorziet in meer durfinvesteringen en private equity. De leden van de VVD-fractie zijn daar in principe voor, maar in het verleden heeft de EIB weinig tot niets gedaan voor het Nederlandse MKB. Hoe wordt geregeld dat deze voorstellen en dit actieplan van de EIB goed gaat werken voor het Nederlandse bedrijfsleven en het Nederlandse MKB in het bijzonder? Hoe kan er ook zonder de EIB voor gezorgd worden dat er meer durfinvesteringen en private equity plaats gaan vinden in Nederland en de Europese Unie?
De EIB Groep (EIB en het Europees Investeringsfonds – EIF) heeft de afgelopen 10 jaar (2014–2023) ruim EUR 25 mld. in Nederland geïnvesteerd, waarvan een aanzienlijk deel ten gunste van het Nederlandse mkb is gekomen. In 2023 ging 49% van het totaal in Nederland geïnvesteerde volume van de EIB naar het mkb (ca. EUR 1,03 mld.). Voorts ging in 2023 100% van het door het EIF in Nederland gefinancierde volume naar het mkb (ca. EUR 548 mln.). Ik heb er vertrouwen in dat het Nederlandse mkb ook van het door de EIB gepresenteerde actieplan zal gaan profiteren, zoals zij al sinds de oprichting profiteert van de activiteiten van de EIB.
De EIB Groep speelt een belangrijke rol in het financieringslandschap voor start- en scale-ups in Nederland en Europa. Zo hebben het EIF, Invest-NL en het Ministerie van Economische Zaken eind 2023 het Dutch Future Fund II opgericht, waarmee tenminste EUR 1,1 mld. aan durfkapitaal voor de Nederlandse sector beschikbaar komt.13 Voor het doen toenemen van investeringen aan durfkapitaal en private equity in Nederland is het mobiliseren van groeikapitaal niet het enige dat gedaan moet worden. Het is van belang dat de overheid een stabiel en aantrekkelijk investerings- en vestigingsklimaat creëert, waardoor het voor private en institutionele investeerders aantrekkelijk is en blijft om in Nederlandse ondernemingen te investeren en het voor ondernemers aantrekkelijk is en blijft om zich in Nederland te vestigen. Zoals u kunt zien in hoofdstuk 10a. van het Regeerprogramma (bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 96) heeft het verbeteren van het ondernemingsklimaat de volledige aandacht van het kabinet.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet van mening is dat de kapitaalmarktunie verdiept en geïntegreerd moet worden. Wat verstaat het kabinet daar precies onder? Naar aanleiding van het artikel «Heinen wil Europa van «doodlopende weg» afhalen met kapitaalmarktunie» in het Financieel Dagblad van 24 oktober 2024 willen deze leden van de VVD-fractie graag weten wat de Minister onder vervolmaking verstaat en wat zijn exacte plannen zijn. Deze leden willen graag dat deze plannen allereerst aan de Kamer worden voorgelegd. Is de Minister daartoe bereid?
Verdieping van de Europese kapitaalmarkten wordt bereikt door meer privaat kapitaal te mobiliseren. Dit kan door beschikbaar geld binnen de EU – zoals spaartegoeden van huishoudens – productief te investeren in het Europese bedrijfsleven. Ook het aantrekken van kapitaal van buiten de EU, of het ontwikkelen van nationale pensioensystemen voor de lidstaten die dit nog niet hebben kan de Europese kapitaalmarkt verdiepen.
Naast verdieping is ook integratie van de kapitaalmarkten belangrijk om de kapitaalmarktunie verder te ontwikkelen. Nu zijn de markten nog erg gefragmenteerd, veelal langs nationale grenzen. Daardoor is het voor beleggers ingewikkeld en duur om buiten de eigen landsgrenzen te investeren. Onder meer omdat de regels per lidstaat verschillen, wat hoge transactiekosten met zich meebrengt en dergelijke investeringen minder rendabel maakt. Kapitaal komt hierdoor niet altijd op de beste plek terecht en bedrijven hebben minder toegang tot kapitaal van over de grens.
Om verdieping en integratie van de kapitaalmarkten, en daarmee een (meer) voltooide kapitaalmarktunie te bereiken, is een combinatie van maatregelen nodig die ook onderling zijn verbonden. Hierbij zijn zowel EU-brede als nationale maatregelen nodig waarbij lidstaten, aangemoedigd door bijvoorbeeld landspecifieke aanbevelingen, kunnen bijdragen aan ontwikkeling van hun eigen kapitaalmarkt en convergentie binnen de EU.
Op dit moment is het nog te vroeg om aan te kunnen geven op welke onderwerpen precies stappen kunnen worden gezet in de komende jaren. Hierbij kijkt het kabinet uit naar de voorstellen van de nieuwe Europese Commissie, die zij bijvoorbeeld op basis van de verklaring van de Eurogroep van maart jl. kan uitwerken. Daarbij wordt ook naar aanbevelingen van onder meer Mario Draghi en Enrico Letta gekeken.
Op basis van besprekingen in de Eurogroep, Europese Raad en tussen lidstaten zal het kabinet bepalen welke stappen in de komende jaren nodig zijn. De Minister van Economische Zaken heeft uw Kamer eerder toegezegd dat het kabinet schriftelijk terugkomt op de inzet voor de kapitaalmarktunie. Ik verwacht u binnenkort hierover nader te kunnen informeren.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er de afgelopen maanden technische discussies zijn gevoerd over onder andere securitisatie, sustainable finance en accountingraamwerken. Wat is daarvan de uitkomst geweest?
In maart van dit jaar heeft de Eurogroep in inclusieve samenstelling een gemeenschappelijke verklaring naar buiten gebracht met een visie op en prioriteiten voor de kapitaalmarktunie.14 De Eurogroepvoorzitter heeft in een roadmap de opvolging van deze verklaring omschreven.15 Onderdeel daarvan was dat het Financial Services Committee (een ambtelijk voorportaal van de Ecofinraad) sinds de zomer in vier sessies heeft gesproken over i) duurzame financiering en accountingstandaarden, ii) equity-financiering, iii) securitisatie en consolidatie en iv) beleggen, pensioen en financiële geletterdheid. Het doel van deze besprekingen was tweeledig. Enerzijds om te inventariseren wat best practices zijn van de nationale maatregelen ter bevordering van kapitaalmarkten en anderzijds om te inventariseren welke behoefte en kansen lidstaten zien voor nieuwe voorstellen van de Europese Commissie. De uitkomsten van deze inventarisatie geven een divers beeld van wat lidstaten zelf in het verleden al hebben ondernomen om investeringen te faciliteren, wat werkt en wat niet, en waar behoefte is aan acties op Europees niveau. Deze uitkomsten zullen naar verwachting tijdens de Eurogroep worden besproken. Hierover zal ik in het verslag een terugkoppeling geven.
De leden van de VVD-fractie willen ten aanzien van de fiscale aspecten van het Draghi-rapport weten wat de het kabinet concreet gaat doen bij dit agendapunt. De leden van de VVD-fractie willen geen Europese belastingen. Waarom wordt er gehint op het harmoniseren van (fiscale) regelgeving? De leden van de VVD-fractie zijn voor de juiste fiscale prikkels om innovatie te stimuleren. Wat zijn de eventuele concrete Europese voorstellen?
Gelet op de omvang en de hoeveelheid aanbevelingen speelt de fiscaliteit een relatief beperkte rol in het Draghi-rapport. De fiscaliteit komt bij enkele onderdelen in het Draghi-rapport aan bod, maar heeft geen op zichzelf staande rol. Enerzijds is er de instrumentele benadering waarbij de fiscaliteit, in de vorm van belastingvoordelen, wordt genoemd als een beleidsinstrument voor het ondersteunen van verschillende beleidsdoelen, bijvoorbeeld op het terrein van de energietransitie, educatie of de halfgeleiderindustrie en het aanjagen van groene technologie. Anderzijds wordt de fiscaliteit op een aantal onderdelen aangehaald als één van de voorwaarden voor het functioneren van de interne markt. Zo worden in het Draghi-rapport enkele voorstellen gedaan om de fragmentatie in regelgeving binnen de EU te verminderen, onder meer, door het uniformeren van de belastingsystemen die gelden voor (kapitaal)beleggingen. Fragmentatie van regelgeving kan, in algemene zin, grensoverschrijdend ondernemen en investeren belemmeren.
Op het terrein van belastingvoordelen is het kabinet van mening dat per situatie een afweging gemaakt moet worden ten aanzien van het beleidsdoel en het meest passende beleidsinstrument. De keuze voor het meest passende beleidsinstrument behelst een afweging tussen onder meer de effectiviteit, de efficiëntie in de uitvoering en de kosten.
Tijdens het Ecofin-ontbijt vindt er een eerste gedachtewisseling hierover plaats. Het kabinet is voornemens om hierbij aan te geven dat, om het bovenstaande te bereiken, er gekeken moet worden naar pragmatische voorstellen die gericht zijn op het wegnemen van obstakels om grensoverschrijdend te ondernemen en op het verlagen van de administratieve lasten, zoals het opschonen van de wet- en regelgeving op het gebied van de vennootschapsbelasting. Eventuele latere voorstellen van de Europese Commissie om «fiscale prikkels» te introduceren, zal het kabinet wanneer de Commissie met voorstellen komt, in meer detail beoordelen en met uw Kamer delen in lijn met het gebruikelijke BNC-proces, inclusief potentiële gevolgen voor de Rijksbegroting.
De leden van de VVD-fractie lezen op het punt van btw-regels voor het digitale tijdperk dat op het gebied van de enkele btw-registratie is besloten om het subonderdeel dat ziet op de Import-One-Stop-Shop (IOSS) uit het VIDA-pakket te halen. Dit onderdeel heeft een sterke samenhang met de voorstellen voor hervorming van het Douanewetboek. Hoe gaat het tijdpad er uit zien voor IOSS?
De onderhandelingen over de IOSS vinden momenteel plaats. Het Hongaars voorzitterschap streeft een deelakkoord na tijdens de Ecofin van december. Gezien de grote samenhang met de hervorming van het Douanewetboek worden de implementatiedata waar nodig op elkaar afgestemd. Naar verwachting zullen de implementatiedata rondom de IOSS kenbaar worden wanneer ook overeenstemming is bereikt in de onderhandelingen over de hervorming van het Douanewetboek.
De leden van de VVD-fractie hebben begrepen dat Europese aanbieders van accommodaties en platforms, waaronder vertegenwoordigers van MKB-bedrijven, hun zorgen hebben gedeeld over de invoering van de platformfictie. Klopt dat? Wat heeft het kabinet met deze input gedaan? Deelt het kabinet de analyse dat het invoeren van de platformfictie impact zal hebben op de concurrentiekracht van MKB-aanbieders van accommodaties? Hoe verhoudt de complexiteit van de platformfictie zich met het rapport van Mario Draghi waarbij de «regulatory burden» voor Europese ondernemingen hoog is? Heeft het kabinet op enig moment overwogen om de platformfictie uit het voorstel «Btw-regels voor het digitale tijdperk» te halen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft zowel vanuit de sector personenvervoer als de sector kortdurende accommodatieverhuur en ook de platforms die in deze sectoren actief zijn inbreng ontvangen. Daarin hebben deze partijen ook zorgen geuit over de platformfictie. De input vanuit marktpartijen is waardevol geweest en heeft bijgedragen aan het bepalen van de positie van het kabinet tijdens de onderhandelingen. Mede tegen deze achtergrond heeft het kabinet ook altijd ingezet op zoveel mogelijk harmonisatie, zo min mogelijk administratieve lasten en voldoende tijd voor implementatie.
Het belangrijkste doel van de platformfictie betreft het creëren van een gelijker speelveld. Daarnaast kan dit instrument ook de handhaving en naleving van btw-heffing verbeteren. Particulieren (niet-btw-ondernemers) en kleine ondernemers die via platforms diensten verlenen die geen btw in rekening brengen, treden in concurrentie met ondernemers die wel btw verschuldigd zijn. De platformfictie zorgt ervoor dat het platform btw in rekening brengt en voldoet als ware hij de aanbieder van de dienst is. Dit draagt bij aan een gelijker speelveld en hiermee wordt in bepaalde gevallen ook voorkomen dat onterecht géén btw in rekening wordt gebracht. Resultaat is ook dat prestaties van MKB-ondernemers die geen btw in rekening hoeven te brengen (bijvoorbeeld omdat zij de kleineondernemersregeling toepassen) onder de platformfictie wel worden belast. Het platform brengt immers btw hierover in rekening. Dit is het beoogde gevolg van het voorstel. Wat het uiteindelijke effect is op de consumentenprijzen, zal afhankelijk zijn van de onderlinge concurrentieverhoudingen tussen platforms en achterliggende leveranciers alsook de prijselasticiteit van de consument. Voor MKB-ondernemingen die al btw in rekening brengen over hun prestaties zal er in beginsel weinig veranderen. In zoverre is de impact op de concurrentiekracht beperkt.
De platformfictie zorgt ervoor dat platforms btw in rekening moeten brengen over prestaties die via hun platform worden verricht. Dit zal tot enige administratieve lasten leiden. Voor de achterliggende leveranciers leidt dit voorstel tot geen of weinig extra administratieve lasten. De administratieve lasten voor platforms zullen voor zowel Europese ondernemingen als andere ondernemingen gelijk zijn. Dit komt doordat de locatie waar de daadwerkelijke prestatie, dat wil zeggen het transport of de verhuur, wordt verricht bepalend is voor het al-dan-niet van toepassing zijn van de platformfictie. De maatregel heeft in zoverre dus geen impact op de relatieve concurrentiekracht van de EU waar het Rapport van Mario Draghi met name op ziet. Als de prestatie in de EU wordt verricht, zullen ondernemingen die buiten de EU zijn gevestigd evengoed onder de platformfictie vallen.
Het kabinet onderschrijft de doelen van de voorgestelde platformfictie en ziet meerwaarde in dit instrument. Het kan onder meer de handhaving en naleving van btw-heffing verbeteren en zorgen voor een gelijker speelveld. Nederland heeft het voorstel met btw-regels voor het digitale tijdperk» altijd als één pakket gezien dat in zijn geheel moet worden bekeken en zal bijdragen aan de modernisering van het btw-stelsel. Dit was ook de inzet van de Europese Commissie, de verschillende voorzitterschappen en de andere lidstaten. Hoewel het kabinet de drie onderdelen van het pakket ook los van elkaar zou kunnen steunen, heeft dit en vorig kabinet geen reden gezien noch overwogen om één of meerdere onderdelen uit het pakket te halen.
Estland kon tijdens eerder Ecofinraden niet instemmen met de voorstellen voor de platformeconomie, constateren deze leden. De leden van de VVD-fractie willen weten wat het krachtenveld nu is. Estland vreest dat de nieuwe btw-regels voor de platformeconomie tot hogere prijzen voor consumenten en hogere kosten voor het MKB leiden. In hoeverre kan het kabinet deze angst ontkrachten?
Het vorige antwoord beschrijft in hoeverre de nieuwe btw-regels tot hogere prijzen voor consumenten en kosten voor het MKB leiden. Wat betreft het krachtenveld was Estland tijdens de vorige Ecofin de enige lidstaat die het toen voorliggende voorstel niet kon steunen. Ditmaal heeft Estland, in tegenstelling tot de vorige keer, in voorportalen van de Ecofin een positieve grondhouding ingenomen ten aanzien van de voorliggende compromistekst. Er waren nog enkele andere lidstaten die een (voorlopig) studievoorbehoud hebben gemaakt. Dat was mede het gevolg van de korte termijn waarop lidstaten werd verzocht te reageren op de nieuwe compromistekst van het Hongaarse voorzitterschap. Gelet op deze aanloop en dit krachtenveld is een unaniem akkoord tijdens de Ecofin van 5 november, hoewel geen zekerheid, een realistische uitkomst.
De Europese Rekenkamer (ERK) blijft ten aanzien van de herstel- en veerkrachtfaciliteit aanhoudend kritisch over het HVF en het gebruik aan zicht op de juiste besteding van de gelden. De ERK heeft een oordeel met beperkingen afgegeven voor de HVF-uitgaven. De leden van de VVD-fractie willen weten wat het kabinet gaat doen met de vier aanbevelingen van de Europese Rekenkamer aan de Europese Commissie. In hoeverre klopt het dat de Europese Commissie het hele MFK wil ombouwen naar een HVF-achtige structuur?
De Europese Rekenkamer doet in haar jaarrapport vier aanbevelingen aan de Commissie. Ten eerste om strengere criteria toe te passen voor de beoordeling van de periode waarbinnen maatregelen in aanmerking komen voor subsidies. Volgens de Rekenkamer zouden maatregelen waarvoor al eerder dan de startdatum van 1 februari 2020 juridische verplichtingen zijn aangegaan, niet in aanmerking mogen komen. De Commissie accepteert deze aanbeveling niet en geeft aan vanaf het begin te hebben gecommuniceerd dat het moment waarop kosten worden gemaakt bepalend is voor de startdatum van maatregelen.
Ten tweede beveelt de ERK aan om specifieke criteria vast te stellen voor de beoordeling van de vervanging van terugkerende nationale begrotingsuitgaven met HVF-middelen, welke op grond van de HVF-verordening niet is toegestaan. De Commissie accepteert deze aanbeveling en geeft hieraan invulling door een toelichting in haar jaarrapport over de HVF.
Ten derde beveelt de ERK aan om resterende gebreken in de controlesystemen van de lidstaten aan te pakken. De Commissie accepteert deze aanbeveling, en geeft aan nauwlettend in de gaten te houden of lidstaten de aanbevelingen die volgen uit de audits van de Commissie wel implementeren.
Ten vierde beveelt de ERK aan om, op grond van de audits die de Commissie uitvoert, ook een heldere conclusie te trekken over het wel of niet naar behoren functioneren van het controlesysteem van een lidstaat. De Commissie accepteert deze aanbeveling niet, en geeft aan al meer te doen op het vlak van effectiviteitsmeting van de controlesystemen van de lidstaten dan de HVF-verordening voorschrijft.
Het kabinet zal het belang van de analyse en de aanbevelingen van de ERK onderstrepen. Het kabinet zal tegelijkertijd begrip uitspreken voor het verweer van de Commissie op de punten die zij niet accepteert. Dit proces van aanbevelingen en reactie op aanbevelingen draagt uiteindelijk bij aan een verbetering van het toezicht op een juiste besteding van HVF-middelen.
In hoeverre de Commissie van plan is om de HVF-werkwijze toe te passen in haar voorstel voor een nieuw MFK, is op dit moment niet bekend.
De leden van de VVD-fractie zien ook dat de ERK waarschuwt dat nog altijd niet duidelijk is hoe de Europese Unie het subsidie-deel van de HVF vanaf 2028 gaat terugbetalen. De leden van de VVD-fractie maken zich hierover grote zorgen, want ze willen niet dat leidt tot extra afdrachten of de introductie van substantiële nieuwe eigen middelen.
Over de terugbetaling van het subsidiedeel van de HVF en de middelen die via het EU-herstelinstrument (NGEU) zijn toegevoegd aan een aantal programma’s op de EU-begroting zijn afspraken gemaakt in het eigenmiddelenbesluit. Terugbetaling zal onderdeel zijn van toekomstige EU-begrotingen en in het eigenmiddelenbesluit is voldoende ruimte ingebouwd voor de Unie om de hiervoor benodigde middelen bij de lidstaten op te vragen. Het precieze terugbetaalschema zal een element zijn in het volgende Meerjarig Financieel Kader, waarvoor de Europese Commissie naar verwachting in de tweede helft van 2025 een voorstel zal doen.
De leden van de VVD-fractie zijn tegen nieuwe gemeenschappelijke EU-schulden. Kan de Minister in het verslag een actualisatie geven van het krachtenveld in de Europese Unie? Klopt het dat Draghi zelf heeft aangegeven dat gemeenschappelijke schulden geen «essentieel ingrediënt» zijn van zijn aanbevelingen?
Ten aanzien van het aangaan van nieuwe gemeenschappelijke schulden lijken de voor- en tegenstanders over het algemeen via traditionele scheidslijnen verdeeld te zijn. In de Raad is in de afgelopen jaren wel brede steun geweest voor het aangaan van gemeenschappelijke Unieschuld om de middelen te mobiliseren voor het verstrekken van leningen voor financiële bijstand aan derde landen, bijvoorbeeld via Macro Financiële Bijstand (MFB), de Oekraïne-faciliteit en de hervormings- en groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan. Gelet op de grote uitdagingen waar de lidstaten en de Unie voor staan is niet uit te sluiten dat landen die traditioneel geen voorstander zijn van het aangaan van gemeenschappelijke schuld hier voor bepaalde beleidsterreinen en doelen mogelijk een meer open houding zullen tonen.
Draghi heeft in een gesprek over zijn rapport bij Bruegel aangegeven dat gemeenschappelijke schuld geen essentieel onderdeel is van het handelingsperspectief, maar dat het bepaalde zaken bijvoorbeeld voldoende investeringen in Europese publieke goederen, wel eenvoudiger zou kunnen maken.16
De leden van de VVD-fractie vinden het ten aanzien van Oekraïne belangrijk dat er wederom gesproken wordt over Oekraïne en de Europese steunmaatregelen. In het kader van het inzetten van de buitengewone inkomsten over bevroren Russische Centrale Banktegoeden aan Oekraïne heeft de commissie op 20 september 2024 voorstellen gedeeld om in dit kader maximaal 35 miljard euro aan leningen beschikbaar te stellen. Wanneer wordt dit definitief geëffectueerd?
De verordening is op 28 oktober jl. gepubliceerd in het publicatieblad van de Europese Unie en op 29 oktober in werking getreden.17 De Unie zal de lening voor het eind van het jaar ter beschikking stellen. Deze lening kan voorts in delen uitbetaald worden, tot uiterlijk eind 2025.
De leden van de VVD-fractie willen op het punt van het stabiliteits- en groeipact en de Europese begrotingsregels weten waarom er geen buitensporigtekortprocedure tegen Spanje wordt geopend. Hoe wordt voorkomen dat hier precedentwerking vanuit gaat? De begrotingsregels slagen in de ogen van deze leden alleen als deze ook worden gehandhaafd, ook bij grote landen. Wat is het oordeel van het kabinet op dat punt en dat er dus zo kort na het vaststellen van de nieuwe begrotingsregels daar blijkbaar alweer van wordt afgeweken?
Uw Kamer is in juli jl. geïnformeerd over de implementatie van de Europese begrotingsregels, waaronder de buitensporigtekortprocedure18. De Commissie heeft in juni jl. volgens artikel 126(3) uit het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van buitensporige tekorten in twaalf lidstaten waarbij sprake is van een (geplande) overschrijding van de referentiewaarde voor het begrotingstekort in 2023 en/of 2024. Daarbij heeft de Commissie onderzocht of de overschrijding tijdelijk, beperkt of exceptioneel is en, zoals voorgeschreven in het VWEU en Verordening 1467/97, rekening gehouden met relevante factoren.
De Commissie heeft naar aanleiding van haar onderzoek voorgesteld om buitensporige tekorten vast te stellen voor België, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen en Slowakije en geen buitensporig tekort vast te stellen voor Spanje, Slovenië, Tsjechië, Estland en Finland. De Commissie beoordeelde dat voor Spanje de overschrijding in 2023 tijdelijk is en dat het tekort in 2024 en 2025 onder de referentiewaarde van 3% komt zonder additionele maatregelen. Een additionele begrotingsopgave in een buitensporigtekortprocedure zou daarmee niet noodzakelijk zijn om het tekort onder de referentiewaarde te krijgen. De Commissie heeft aangegeven dat het de begrotingssituatie in Spanje zal monitoren en herbeoordelen in het najaar.
De Raad heeft vervolgens in juli jl. buitensporige tekorten vastgesteld voor België, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen en Slowakije op basis van artikel 126(6) VWEU. Daarnaast heeft de Raad vastgesteld dat Roemenië geen effectief gevolg heeft gegeven aan de eerdere Raadsaanbeveling voor de correctie van het buitensporig tekort. Binnen de Raad was brede instemming hiervoor. Naar verwachting doet de Raad in januari 2025 aanbevelingen voor de correctie van buitensporige tekorten volgens artikel 126(7) VWEU, om consistentie te waarborgen met het uitgavenpad dat de Raad aan de lidstaat zal aanbevelen in het kader van verordening 2024/1263 (preventieve arm).
Het kabinet onderstreept het belang van handhaving van de herziene begrotingsregels en heeft in dat kader herhaaldelijk gepleit voor opening van buitensporigtekortprocedures in 2024. Het kabinet vindt het daarom positief dat de Raad buitensporige tekorten heeft vastgesteld in bovengenoemde lidstaten. Het kabinet kan zich vinden in het onderzoek van de Commissie en is van mening dat de Commissie op gepaste wijze rekening heeft gehouden met relevante factoren. Het kabinet heeft er ook begrip voor dat de Commissie voor landen die dit jaar naar verwachting hun tekort onder de referentiewaarde van 3% zullen brengen en voor landen waarvoor de overschrijding van de referentiewaarde naar verwachting alleen voor 2024 geldt geen noodzaak ziet om de Raad te laten besluiten dat sprake is van een buitensporig tekort. Dit alles past goed bij het verdragsprincipe dat de Commissie en de Raad zich richten op het vaststellen van aanzienlijke tekortkomingen in de begrotingsdiscipline. Het kabinet steunt dat de Commissie de begrotingssituatie in Spanje, Tsjechië en Slovenië blijft monitoren en opnieuw beoordeelt in het najaar.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Deze leden hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
Kan de Minister ingaan op het verloop van de IMF Jaarvergadering en de vergadering van de Wereldbank? Waren hier nog bijzonderheden? Is de Jaarvergadering verlopen zoals verwacht? Kan de Minister een terugkoppeling geven van de G-20-bijeenkomst?
De Minister van Financiën en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp zullen zoals gebruikelijk aan de Kamer verslag uitbrengen van de jaarvergaderingen van het IMF en de Wereldbank. Deze beide verslagen zullen zo spoedig mogelijk naar de Kamer worden gezonden.
Met hoeveel financiële middelen is het Single Resolution Fund gevuld? Hoeveel banken kunnen hiermee worden afgewikkeld? Kunnen hiermee ook banken worden gered?
Er is afgesproken dat het gemeenschappelijk resolutiefonds (SRF) moet worden gevuld tot 1% van de door het depositogarantiestelsel gedekte deposito’s. Op 1 januari 2024 is dit niveau bereikt en zat er ongeveer 78 mld. euro in het SRF. Hoeveel banken daarmee kunnen worden afgewikkeld is niet te zeggen. Het SRF is beschikbaar voor verliesabsorptie en herkapitalisatie van banken in resolutie. Hoeveel geld er uit het SRF nodig is voor de resolutie van een bank hangt van vele factoren af, bijvoorbeeld de omvang van de bank, de resolutiestrategie, de mate van private verliesdeling (bail-in) die kan worden toegepast, de specifieke problemen die er zijn opgetreden, het moment van ingrijpen en de bredere (markt)omstandigheden. Resolutie heeft niet als doel om een bank te redden. Een bank wordt alleen in resolutie genomen als kritieke functies of de financiële stabiliteit in gevaar komen als de bank omvalt. Als resolutie nodig is dan is het een mogelijkheid dat een bank, of delen van een bank, een doorstart maken met een bijdrage vanuit het SRF. Het resolutiemechanisme maakt het daarmee mogelijk om een doorstart te realiseren zonder publieke steun. Om een bijdrage van het SRF te kunnen ontvangen moet wel aan voorwaarden worden voldaan, bijvoorbeeld het voldoende toepassen van bail-in. Ook zijn er regels over hoeveel het SRF maximaal kan bijdragen.
Waarom zal naar waarschijnlijkheid worden onderschreven dat nationaal industriebeleid moet worden voorkomen? Hoe verhoudt dit zich tot de investeringspakketten rondom ASML en Tata Steel?
De maatwerkaanpak is een instrument om de grootste industriële uitstoters te faciliteren bij hun verduurzamingsopgave. De verduurzaming binnen deze bedrijven vraagt om grote en complexe investeringen en de maatwerkaanpak is een instrument om de klimaatdoelstellingen voor de industrie te behalen om CO2 te reduceren. Uiteindelijk profiteren wij hier allemaal van en draagt het ook bij aan extra investeringen vanuit de private sector. De kaders waarbinnen de maatwerkafspraken worden gemaakt, voldoen uiteraard aan alle wet- en regelgeving op zowel nationaal en Europees niveau. Deze vorm van industriebeleid past dus ook binnen de huidige Europese kaders. In maart is besloten tot een steunpakket voor de chipsector omdat deze sector door specifieke knelpunten niet verder kon groeien. Dit pakket ziet – in tegenstelling klassiek nationaal industriebeleid – vooral op het op orde brengen van bepaalde randvoorwaarden. Van de extra studieplekken, investeringen in infrastructuur en extra woningen profiteert in principe de hele regio.
Wat zullen de gevolgen zijn van een nieuw presidentschap van D. Trump voor de handelsfragmentatie? Betekent dit hoge invoertarieven en een nieuwe handelsoorlog tegen China en ook tegen Europa?
Presidentskandidaat Trump heeft aangegeven tarieven van 60% op Chinese goederen en 10–20% op goederen uit andere landen te willen invoeren. Indien Trump gekozen wordt, zal moeten blijken welke invulling hij hieraan gaat geven. Op 21 november zal een Raad Buitenlandse Zaken Handel plaatsvinden. Dit biedt de 27 handelsministers van de EU, waaronder mijn collega voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, de gelegenheid om te reflecteren op de verkiezingsuitslag in relatie tot de EU-VS handelsrelatie.
Hoe functioneert het back stop resolutie mechanisme? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het gemeenschappelijke depositogarantiestelsel Edis?
In 2018 is in de Eurogroep besloten om de gemeenschappelijke achtervang (common backstop) voor het gemeenschappelijk resolutiefonds (SRF) onder te brengen bij het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). Hiervoor moest het ESM-verdrag worden herzien. De herziening van het ESM-verdrag vereist ratificatie door de parlementen van alle ESM-lidstaten. In Italië is de herziening van het ESM-verdrag nog niet geratificeerd. Daardoor is de gemeenschappelijke achtervang voor het SRF niet van kracht. Daarmee is er momenteel geen achtervang voor het SRF. Er zijn momenteel geen concrete gesprekken over het opzetten van een gemeenschappelijk Europees depositogarantiestelsel (EDIS).
Waarom mag volgens het kabinet in de Eurogroepverklaring niet vooruitgelopen worden op het volgende MFK?
Er is nog geen voorstel voor een nieuw Meerjarig Financieel Kader en de onderhandeling hierover is nog niet begonnen. Het kabinet is geen voorstander van het opnemen van zaken die hierop vooruitlopen, omdat dit integrale besluitvorming niet ten goede komt.
Waarom duurt de vorming van de kapitaalmarktunie al zoveel jaren en waarom gaat deze nog zo veel jaren duren? Welke nationale belangen verzetten zich hiertegen?
Ontwikkeling van de kapitaalmarktunie vergt maatregelen en hervormingen op vele onderwerpen en verschillende rechtsgebieden. Meerdere analyses, onder meer rapporten van Instituut Publieke Economie, Mario Draghi en Nicolas Véron, wijzen op verschillen in nationale regelgeving als een van de belangrijkste barrières tot het vrije verkeer van kapitaal in de interne markt.19 Het zijn volgens deze experts de gevestigde, nationale of sectorale belangen die transformerende verandering hinderen bij de versterking van de kapitaalmarktunie en slechts incrementele verbeteringen hebben voortgebracht.
Als voorbeeld noemt Instituut Publieke Economie de complexiteit van het harmoniseren van insolventiewetgeving, omdat (nationale) belanghebbenden waarde hechten aan het huidige nationale regime. Ook wijzen deze onderzoekers op politieke weerstand bij bepaalde maatregelen zoals een provisieverbod, die het proces om te komen tot structurele hervormingen tot een kapitaalmarktunie vertragen. Voor het kabinet is het daarom van belang op elk onderwerp een zorgvuldige afweging van belangen te maken, op basis daarvan tot een inzet te komen en daarmee voortgang te boeken.
Klopt het dat er op het niveau van effectenbeurzen eigenlijk al sprake is van een kapitaalmarktunie? Immers het kopen en verkopen van aandelen en dergelijken in andere landen stuit toch niet op al te veel moeilijkheden? Echter, als het gaat over bedrijfsobligaties en directe leningen, financieringen en investeringen in niet-beursgenoteerde bedrijven lijkt een kapitaalmarktunie nog ver weg. Kan een MKB-kapitaalmarktunie eigenlijk ook wel echt dichterbij worden gebracht door obstakels weg te nemen op het gebied van het ondernemingsrecht, faillissementsrecht en de jaarverslaggeving? Welke obstakels zouden concreet weggenomen moeten worden? Waarom schrijft de Minister voornamelijk in abstracte termen als het over de kapitaalmarktunie gaat? Welke rol kunnen Europese Groene Obligaties hierin spelen?
Verschillende rapporten tonen aan dat de kapitaalmarkten in de EU nog steeds erg gefragmenteerd zijn. Noteringsregels voor bedrijven die naar de beurs willen verschillen bijvoorbeeld per lidstaat omdat het effectenrecht niet Europees geharmoniseerd is. Daarmee is een beursgang niet in elke lidstaat even makkelijk. Daarnaast is de fiscale behandeling van het bezit en de verkoop van aandelen nationaal geregeld, waardoor een belegger te maken kan hebben met dubbele belastingen, die via complexe procedures teruggevraagd kunnen worden. Dit geldt niet alleen voor particulieren, maar bijvoorbeeld ook voor pensioenfondsen. Met het recent aangenomen FASTER-voorstel, wordt dit per 2030 verbeterd. Deze voorbeelden tonen aan dat verschillen in nationale wetgeving maken dat de transactiekosten op de Europese kapitaalmarkten hoog zijn, wat een negatieve impact op het te behalen rendement heeft. Het maakt het investeren of het aantrekken van financiering over de grens ook minder aantrekkelijk omdat er veel kennis van de verschillende nationale stelsels nodig is. Op deze gebieden is er mijns inziens dus nog geen sprake van een sterke kapitaalmarktunie.
Bedrijven, specifiek het mkb, kunnen profijt hebben van het wegnemen van deze en andere obstakels op het gebied van ondernemingsrecht, faillissementsrecht en jaarverslaggeving. Deze belemmeringen hinderen beursgangen en investeringen in de interne markt, en zorgen voor hogere financieringskosten voor bedrijven in de EU. Zoals genoemd in de geannoteerde agenda, zet ik erop in dat op deze terreinen voortgang wordt geboekt en kijk ik uit naar ambitieuze voorstellen van de Commissie om deze barrières weg te nemen. De Minister van Economische Zaken heeft de Kamer eerder toegezegd om terug te komen op de kabinetsinzet voor de kapitaalmarktunie. Ik verwacht u hierover binnenkort nader te kunnen informeren, waarbij ik ook zal ingaan hoe Nederlandse huishoudens, bedrijven en de economie in zijn geheel baat hebben bij beter functionerende Europese kapitaalmarkten.
De invoering van geharmoniseerde normen voor ecologisch duurzame obligaties kan helpen om duurzame investeringen in de EU te stimuleren. Voor investeerders wordt het makkelijker om duurzame beleggingen te identificeren en de betrouwbaarheid daarvan na te gaan. Bovendien kunnen zij door de geharmoniseerde normen Europese groene obligaties beter met elkaar vergelijken.
Welke landen hebben inmiddels het initiatief genomen om te komen tot een kopgroep voor de kapitaalmarktunie? Zijn er de vereiste negen landen te vinden die nodig zijn voor zo’n kopgroep? Leidt een kopgroep niet ook tot verschillen in wet- en regelgeving binnen de Europese Unie?
Ik kijk momenteel, samen met andere lidstaten, of het komen tot een kopgroep op een of verschillende deelonderwerpen het behalen van de doelen van de kapitaalmarktunie dichterbij kan brengen. Dit is ook in lijn met de aangenomen motie Dassen c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 2112) Het is op dit moment nog niet te zeggen welke landen aan een kopgroep deelnemen en op welke onderwerpen een kopgroep zich zal kunnen gaan richten. Het doel van een kopgroep zal zijn om in een kleinere groep grote stappen te kunnen zetten die bijdragen aan de doelstellingen van de kapitaalmarktunie, waar later andere lidstaten zich bij kunnen aansluiten. Eventuele verschillen in wet- en regelgeving die in de tussentijd kunnen ontstaan zullen daarbij in het oog worden gehouden.
Wat behelst het 28e EU-rechtsregime voor innovatieve bedrijven, waarmee volgens Draghi vastgelopen dossiers vlot getrokken kunnen worden?
Dit behelst de gedachte om op EU-niveau een nieuwe rechtsvorm voor innovatieve start-ups te realiseren die naast de rechtsvormen van de lidstaten zou komen te staan. Draghi suggereert dat zo’n systeem mogelijk regeldruk zou kunnen verminderen, omdat bedrijven zouden kunnen profiteren van geharmoniseerde regelgeving op terreinen als het ondernemingsrecht, het insolventierecht en enkele aspecten van het arbeidsrecht en belastingrecht. Dit zou vooral innovatieve bedrijven kunnen helpen die snel willen groeien en daarvoor bijvoorbeeld binnen heel Europa (en daarbuiten) kapitaal willen aantrekken of producten of diensten willen afzetten. Volgens Draghi zou dit op termijn kunnen worden uitgebreid met harmonisatie van regels waar de bedrijven van zouden kunnen profiteren.
Waarom wil de Europese Commissie de securitisatiemarkt verder ontwikkelen? Het verpakken en doorverkopen van leningen leidde in 2007–2008 toch juist tot de kredietcrisis? Securitisatie betekent toch ook dat debiteurenrisico’s uit beeld raken?
Om te kunnen reageren op de grote uitdagingen waar Europa voor staat – zoals het financieren van innovatie en de groene transitie – zijn goed functionerende kapitaalmarkten essentieel. Securitisatie kan een belangrijke rol spelen in het verder ontwikkelen van de kapitaalmarkten. Zo kan een goed functionerende markt de leencapaciteit aan de reële economie verhogen doordat het marktpartijen in staat stelt om illiquide leningen te transformeren tot verhandelbare effecten om zo ruimte te maken op de balans. Ook kan een goed functionerende securitsatiemarkt faciliteren dat risico’s kunnen worden gediversifieerd naar marktpartijen die het best gepositioneerd zijn om deze risico’s te dragen.
Het is inderdaad zo dat securitisaties een grote rol hebben gespeeld tijdens de kredietcrisis. Na de crisis zijn er echter veel hervormingen doorgevoerd om deze instrumenten veiliger te maken. Strenge transparantie-eisen en een verbod op hersecuritisatie hebben deze instrumenten transparanter en minder complex gemaakt, waardoor debiteurenrisico’s beter in beeld blijven.
Retentie-eisen om een deel van de portefeuille op de eigen balans te houden, hebben er daarnaast voor gezorgd dat uitgevers ook na verkoop van securitisaties belang houden om gedegen risicobeheer te doen voor de onderliggende leningportefeuilles. Tot slot zorgen de kapitaalseisen er voor dat zowel uitgevers als investeerders voldoende kapitaal blijven aanhouden om zowel voorziene als onvoorziene debiteurenrisico’s op te vangen.
Samenvattend, de potentiële voordelen van deze instrumenten, in combinatie met het feit dat het risicoprofiel van deze instrumenten aanzienlijk is veranderd, maakt dat de Europese Commissie het te verantwoorden vindt om het verder ontwikkelen van deze markt te verkennen en te kijken waar op verantwoorde wijze belemmeringen kunnen worden aangepakt. Ik sta ervoor open om te verkennen hoe we de Europese markt beter kunnen laten functioneren, maar vind het daarbij belangrijk dat de risico’s en lessen van de crisis niet uit het oog worden verloren.
Op welke manier kan de EIB een rol spelen in het financieren van innovatieve start-ups en scale-ups? Hoe kan de EIB de risico’s inschatten in andere landen? Wordt er gewerkt met cofinanciering en risicodeling met lokale bedrijven en overheden?
De EIB Groep speelt reeds een rol in het financieren van innovatieve start- en scale-ups en is de grootste investeerder in dit segment binnen de EU. Een voorbeeld hiervan is het European Tech Champions Initiative (ETCI) waaraan Nederland samen met Frankrijk, Duitsland, Spanje, Italië en België deelneemt. In totaal is voor ETCI EUR 3,85 mld. beschikbaar. ETCI werkt via een fund-to-fund structuur, waardoor de middelen niet direct in start- en scale-ups worden geïnvesteerd, maar middels een private fondsmanager. De fondsmanager stelt het fonds open voor private en institutionele beleggers. Zo wordt ervoor gezorgd dat er met de EUR 3,85 mld. aan publieke middelen, zoveel mogelijk privaat kapitaal wordt gemobiliseerd en dat de risico’s dus gedeeld worden met de markt. Omdat de EIB Groep nauw samenwerkt met de lidstaten en in iedere lidstaat kennis heeft van de lokale markt is de EIB in staat om risico’s binnen de EU goed in te schatten. Dit is ook te zien aan het feit dat de EIB jaar na jaar een positief rendement behaalt.
Er wordt samengewerkt met nationale overheden. In het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie gaf ik als voorbeeld aan dat het EIF, Invest-NL en het Ministerie van Economische Zaken eind 2023 het Dutch Future Fund II opgericht, waarmee tenminste EUR 1,1 mld. aan durfkapitaal voor de Nederlandse sector beschikbaar komt. Op lokaal gebied werkt de EIB samen met Invest-NL en de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen. Daarnaast is het voor de EIB mogelijk om samen met lokale overheden in projecten te investeren, zoals het recent besloten heeft om samen met o.a. de provincie Limburg te investeren in het project Mijnwater, waarin gewerkt wordt aan een innovatief en betrouwbaar 5de generatie warmte- en koudenet, door slimme inzet van onder andere oude mijngangen.20
In hoeverre onderschrijft het kabinet de visie van zijn voorganger op de kapitaalmarktunie?
Het kabinet zet, evenals het vorige kabinet, in op versterking van de kapitaalmarktunie. Zoals uiteengezet in de geannoteerde agenda, acht het kabinet een ambitieus Commissie-werkprogramma noodzakelijk om de grootste knelpunten komende jaren voortvarend aan te pakken. Dit sluit aan bij de eerdere Nederlandse visie. De Minister van Economische Zaken heeft uw Kamer eerder toegezegd dat het kabinet schriftelijk terugkomt op de inzet voor de kapitaalmarktunie. Ik verwacht u binnenkort hierover nader te kunnen informeren.
Hoe staat de Minister tegenover de voorgestelde competitiveness-labs en de mogelijke fragmentatierisico’s daarbij? Zijn er concrete beleidsterreinen die hij hiervoor geschikt acht, zoals gecentraliseerd toezicht?
Ik kijk met interesse naar initiatieven van andere lidstaten om sneller stappen te kunnen zetten om de doelen van de kapitaalmarktunie te bereiken. Hierbij hoort ook het idee van een «competitiveness lab» dat door mijn Spaanse ambtsgenoot naar voren is gebracht. Dit voorstel zal ik de komende tijd bestuderen en verder bespreken met de andere lidstaten. Daarbij zal ik zowel kijken naar de vorm van dergelijke kopgroepen als de thema’s waarop wordt samengewerkt. Daarbij lijken thema’s waar de Europese Unie geen exclusieve bevoegdheid heeft kansrijk om met lidstaten intensief op samen te werken, zoals retailbeleggingsproducten.
Wat is de kabinetsvisie op implementatie van Bazel III? Ziet de Minister risico’s dat de Europese Unie de concurrentiepositie van de eigen bancaire sector ondergraaft door strenger te implementeren dan bijvoorbeeld de Verenigde Staten? Ziet de Minister een risico op een mondiale «race to the bottom», waarbij de Bazelse afspraken worden uitgehold doordat landen hun eigen banken zo concurrerend mogelijk willen houden?
Het kabinet hecht aan getrouwe implementatie van Bazel-standaarden, zodat risico’s wereldwijd adequaat worden geadresseerd en er een gelijk speelveld is. In de EU is de besluitvorming over implementatie van de finale Bazel III standaarden afgerond. Wel heeft de Europese Commissie de bevoegdheid om de Europese implementatie van een specifiek onderdeel van de standaarden uit te stellen of een voorstel tot aanpassing te doen in het licht van het internationale speelveld. Deze bevoegdheid betreft eisen ten aanzien van marktrisico. Vooralsnog heeft de Commissie implementatie van de marktrisicostandaarden met een jaar uitgesteld, vanwege de ontwikkelingen in de VS. Het kabinet begrijpt dit vanwege het internationale speelveld, maar vindt het ook belangrijk te kijken naar mogelijkheden om die standaarden al wel te laten toepassen door banken die dat willen.
In de Verenigde Staten is er een discussie gaande over de implementatie van de finale Bazel III standaarden naar aanleiding van het consultatievoorstel van de Amerikaanse toezichthouders hierover. Dit voorstel was op meerdere punten strenger dan de Bazel-standaarden en zou ook een grotere geschatte impact hebben op Amerikaanse banken (16% stijging van kapitaaleisen) dan de Europese implementatie op Europese banken heeft (volgens de laatste schatting van de Europese Bankenautoriteit is de gemiddelde impact van de finale Bazel III standaarden in de EU 7,8%; eerdere schattingen waren hoger). Inmiddels heeft de Amerikaanse toezichthouder aangegeven dat er aanpassingen in de Amerikaanse implementatie van Bazel III komen ten opzichte van het consultatievoorstel. Bijvoorbeeld voor hypotheken zal de VS geen «gold-plating» op Bazel voorstellen, zoals in het originele voorstel wel het geval was. Er is nog geen nieuw voorstel gepubliceerd.
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in de VS. Vooralsnog zie ik geen algehele «race to the bottom», noch ondergraving van de concurrentiepositie van Europese banken.
Hoe wil de Minister de risico’s van staatobligaties op bankbalansen verminderen nu banken voor EU-staatsobligaties geen eigen vermogen hoeven aan te houden?
Banken hoeven voor staatsobligaties van EU-lidstaten geen eigen vermogen aan te houden in het huidige prudentiële raamwerk van risicogewogen kapitaaleisen.21 Ik vind het belangrijk dat de risico’s van staatsobligaties op bankbalansen in de EU worden verminderd en zet mij hier in Europees verband voor in bij gesprekken over de voltooiing van de bankenunie. Een proportionele behandeling van de risico’s van staatsobligaties op bankbalansen (RTSE, regulatory treatment of sovereign exposure) is voor mij een belangrijke voorwaarde om stappen te zetten richting een Europees depositogarantiestelsel (EDIS).
Welke wijzigingen zijn aangebracht sinds de vorige keer dat het voorstel voor de btw in het digitale tijdperk voorlag in de Ecofinraad?
Er zijn drie wijzigingen aangebracht aan het voorstel. Ten eerste is verduidelijkt dat de nationale implementatie van de platformfictie, als een lidstaat gebruik maakt van de uitzondering voor ondernemers die de kleineondernemersregeling toepassen, niet mag leiden tot onnodige administratieve lasten. Ten tweede is de implementatiedatum die ziet op de platformfictie met 12 maanden naar achteren geschoven (van 1 juli 2027 naar 1 juli 2028) en hebben lidstaten de mogelijkheid gekregen om de toepassing van de platformfictie uit te stellen tot 1 januari 2030. Alle lidstaten zijn dus wel verplicht om hun nationale wetgeving te hebben aangenomen op 1 juli 2028, maar hebben de vrijheid om de toepassing daarvan uit te stellen tot 1 januari 2030. Tot slot zijn, onder andere op verzoek van Nederland, twee verschillende implementatiedata die zien op het onderdeel «één enkele btw-registratie» met 12 maanden naar achter geschoven (van 1 januari 2026 naar 1 januari 2027 en van 1 juli 2027 naar 1 juli 2028). Hiermee wordt geborgd dat er voldoende tijd is voor implementatie, te meer de onderhandelingen langer hebben geduurd.
Kan de Minister het verdere procesverloop schetsen voor het nieuwe MFK. Wat zijn daarbij de belangrijkste beïnvloedingsmomenten voor Nederland en de Kamer?
De onderhandelingen over het MFK zullen waarschijnlijk tussen medio 2025 en medio 2027 lopen, waarbij de besluiten over de belangrijkste elementen aan het eind van die indicatieve periode op het niveau van de Europese Raad zullen worden genomen. De formele besluitvorming in de Raad en het Europees Parlement, en nationale procedures voor de goedkeuring van het eigenmiddelenbesluit, volgt daarna nog.
De huidige MFK-verordening schrijft voor dat de Europese Commissie (EC) voor 1 juli 2025 een voorstel voor een nieuw meerjarig financieel kader indient. Daarbij stelt de Commissie waarschijnlijk ook een nieuw eigenmiddelenbesluit (EMB) voor. De Commissie zal daarna naar verwachting ook talloze voorstellen doen voor verordeningen die de werking organiseren van de specifieke fondsen en instrumenten die middelen uit de EU-begroting ontvangen. Het MFK betreft de uitgavenkant van de EU-begroting, het EMB de inkomstenkant, de overige voorstellen de beleidsinhoud. Uw Kamer ontvangt BNC fiches over al deze voorstellen.
Na publicatie van de voorstellen en de kabinetsappreciatie in de BNC-fiches volgt de presentatie van de voorstellen door de Commissie in de Raad van de Europese Unie (de Raad) en de eerste reacties van de lidstaten. Ook het Europees Parlement zal zich over de voorstellen buigen. Naar verwachting zullen tot eind 2026 technische besprekingen plaatsvinden in verschillende Raadswerkgroepen. Een deel van de elementen uit de veelheid aan voorstellen van de Commissie worden samengevoegd ter bespreking op het niveau van de Europese Raad aan het eind van de onderhandelingen, eind 2026-medio 2027. Daar horen naar verwachting in ieder geval de totaalomvang van het MFK, de verdeling over de beleidsterreinen en de plafonds en samenstelling van de eigen middelen bij. Ook de specifieke verdeling van middelen binnen beleidsterreinen zal hier waarschijnlijk onderdeel van zijn, evenals kernelementen van de beleidsmatige invulling en conditionaliteit voor de fondsen en instrumenten die middelen uit de EU-begroting zullen ontvangen. De conclusies van de Europese Raad van 17–21 juli 202022 geven een goed inzicht in de onderwerpen die op het niveau van de Europese Raad aan de orde kunnen komen. Als de Europese Raad uiteindelijk een akkoord bereikt vormt dat de basis voor de besluitvorming in de Raad over de MFK-verordening, het eigenmiddelenbesluit en de verordeningen die de werking van de specifieke fondsen en instrumenten organiseren.
De Raad besluit met unanimiteit over het eigenmiddelenbesluit (het Europees Parlement adviseert) en het MFK (het Europees Parlement moet instemmen). De Raad besluit over het algemeen met gekwalificeerde meerderheid over de verordeningen voor de instrumenten/fondsen die middelen ontvangen uit de EU-begroting, waarbij het Europees Parlement medewetgever is. Tevens wordt het eigenmiddelenbesluit in de nationale parlementen geratificeerd na akkoord.
Gedurende het hele proces is het belangrijk dat Nederland goed aangehaakt blijft en meedoet in Brussel. Zowel de onderhandelingen over sectorale verordeningen als de eindonderhandeling in de Europese Raad vormen belangrijke onderdelen voor de uiteindelijke uitkomst van de volgende periode voor het meerjarig financieel kader.
Vanzelfsprekend zullen de lidstaten in de aanloop van het voorstel van de Europese Commissie reeds hun aandachtspunten onder de aandacht brengen. De grote besluiten worden echter pas aan het einde van de onderhandelingen genomen.
Hoe staat het kabinet tegenover vervanging van de verscheidene EU-programma’s door nationale plannen naar HVF-model? Is dit te zien als een vorm van centralisatie of decentralisatie? Betekent dit dat afdwingbare rechten voor lidstaten worden vervangen door HVP-achtige plannen, die de Europese Commissie naar believen mag toekennen, dan wel afwijzen? Hoe kan het HVF al als blauwdruk dienen voor het MFK, terwijl de eindevaluatie hiervan pas eind 2028 volgt? Hoe zorgt het kabinet dat opvolging wordt gegeven aan de door de ERK gesignaleerde zorgen?
De Europese Commissie (EC) komt vanaf 1 juli 2025 met voorstellen voor volgend MFK. Het kabinet staat open voor een verkenning van de bredere toepassing van de HVF-werkwijze, waarbij middelen worden uitgekeerd op basis van het behalen van mijlpalen en doelstellingen, in plaats van gemaakte kosten. Hoewel de eindevaluatie van de HVF in 2028 wordt verwacht kunnen de voor- en nadelen van de huidige HVF-werkwijze al worden afgewogen. Het kabinet ziet hierbij risico’s in de uitvoering die geadresseerd moeten worden. Ook moeten de adviezen van de Europese Rekenkamer hierin meegenomen moeten worden.
Over de HVF-werkwijze kan worden opgemerkt dat deze zich kenmerkt door een uitbetaling op basis van bereikte mijlpalen en doelstellingen die per lidstaat zijn vastgelegd in herstel- en veerkrachtplannen. De lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor hun plannen en hun nationale economische beleid. De plannen moeten wel aan bepaalde eisen voldoen. De toetsing van de plannen door de Commissie gebeurt aan de hand van criteria die in een verordening van de Raad en het Europees Parlement zijn vastgelegd.
Wat is de kabinetsvisie op pan-Europese publieke goeden? Hoe staat het kabinet tegenover Draghi’s stelling dat hierin op Europees niveau geïnvesteerd moet worden? Zou dit dan gefinancierd kunnen worden met nieuwe belastingen op Europees niveau?
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het Draghi-rapport, deelt het kabinet op hoofdlijnen de analyse van Draghi op het gebied van financiering en investeringen. Tegelijkertijd zijn voor het kabinet publieke investeringen geen doel op zich, maar een middel. Zo deelt het kabinet de opvatting dat publieke investeringen nodig kunnen zijn die volgen uit maatschappelijk opgaves waar we als samenleving voor staan. Sommige uitgaven kunnen effectiever op Europees niveau worden gedaan dan op nationaal niveau. Zo waardeert het kabinet de huidige EU-investeringen op het terrein van bijvoorbeeld innovatie en de groene transitie. Concrete voorstellen op basis van het Draghi-rapport zullen door de Commissie naar verwachting worden meegenomen in het voorstel voor het volgend Meerjarig Financieel Kader (MFK). Voor wat betreft de financiering geldt dat de EU-begroting, onverminderd andere ontvangsten, volledig uit eigen middelen wordt gefinancierd. Over die eigen middelen worden afspraken gemaakt in het eigenmiddelenbesluit van de Raad van de Europese Unie, waarover met eenparigheid van stemmen (unanimiteit) wordt besloten en wat in Nederland door het parlement wordt geratificeerd.
Kunnen waterstof en batterijtechnologie ook gezien worden als «Europese publieke goeden»? Geldt dit ook voor AI en robotisering?
Het is niet altijd duidelijk wat wordt verstaan onder Europese publieke goeden, maar regelmatig vereisen deze goederen Europese samenwerking en sturing om voldoende aanbod te kunnen waarborgen, positieve grensoverschrijdende externe effecten te internaliseren, of schaalvoordelen te behalen. Technologieën zoals waterstof, batterijtechnologie, AI en robotisering kunnen mogelijk worden gezien als Europese publieke goederen, maar daarvoor is het nodig om eerst vast te stellen of Europese sturing ook daadwerkelijk noodzakelijk is.
Het uitgangspunt hierbij blijft dat overheidsinterventie alleen gerechtvaardigd is wanneer de markt en de samenleving niet in staat zijn om goederen van maatschappelijk belang te leveren. Er bestaat namelijk een risico op te veel overheidssturing wat kan resulteren in een lagere welvaart. In veel gevallen kunnen markten zelf goede en betaalbare producten en diensten produceren. De (Europese) overheid fungeert dan als marktmeester door de spelregels vast te stellen en de randvoorwaarden te creëren. Als de markt goed functioneert, is er geen noodzaak voor nationale overheden of de Unie om direct in te grijpen.
Nieuwe omstandigheden en technologieën dwingen tot denkwerk over de passende rolverdeling tussen markt en overheid. Een analyse per geval blijft belangrijk om te beoordelen of en op welke manier Europese inzet bij een bepaald publiek goed wenselijk is.
De EFB concludeert dat de HVF amper leidt tot bevordering van Europese publieke goeden. Hoe past in dit licht een nieuw MFK met HVF-structuur en nationale plannen bij de ambitie om in pan-Europese publieke goeden te investeren?
In het jaarverslag van het Europees begrotingscomité (European Fiscal Board, EFB)23 geeft de EFB aan dat Europese publieke goederen in de klassieke zin, dat wil zeggen publieke goederen met positieve grensoverschrijdende externe effecten of schaalvoordelen, niet goed via de HVF-systematiek kunnen worden ondersteund, vanwege de nationale oriëntatie van herstel- en veerkrachtplannen en hun implementatie. Het ligt voor de hand dat dit gegeven door de Commissie zal worden meegewogen bij het opstellen van het voorstel voor het volgend MFK. In welke mate de HVF-structuur een rol gaat spelen in het voorstel voor een volgend MFK is op dit moment onbekend.
Kan de Minister uiteenzetten welke regels voor tekortverbetering gelden voor landen in een buitensporigtekortprocedure? Kan de Minister deze regels afzetten tegen de eisen die onder de preventieve arm worden gesteld aan landen die niet in een buitensporigtekortprocedure zitten? Wat is het verschil tussen de oude en de nieuwe preventieve arm?
Kan het zo zijn dat de eisen voor de tekortverbetering uit de preventieve arm, op basis van een schuldhoudbaarheidsanalyse, strenger zijn dan de eisen die gelden voor tekortverbetering onder de correctieve arm, voor landen die al in een buitensportigekortprocedure zijn geplaatst? Zo ja, welke regels hebben dan voorrang?
Zoals toegelicht in de Kamerbrief over het Raadsakkoord over de herziene begrotingsregels van 7 februari jl.24, geldt voor lidstaten in een buitensporigtekortprocedure (correctieve arm) op basis van het tekortcriterium (3%-bbp) een minimale jaarlijkse tekortverbetering van 0,5% in termen van structureel saldo als benchmark. Tijdens de periode 2025–2027 geldt een overgangsbepaling waarbij de minimale tekortverbetering van 0,5% als benchmark is uitgedrukt in termen van structureel primair saldo, wat betekent dat lidstaten niet hoeven te compenseren voor stijgende rentelasten.
Voor alle lidstaten (met of zonder buitensporig tekort) geldt voor het uitgavenpad dat zij in hun meerjarenplan opnemen op basis van verordening 2024/1263 als primair criterium dat dit uitgavenpad moet leiden tot een geloofwaardige daling van de schuld na een budgettaire aanpassingsperiode, waarbij de geloofwaardigheid wordt getoetst op basis van een schuldhoudbaarheidsanalyse. Daarnaast gelden aanvullende waarborgen die dienen als een ondergrens in de opgave voor schuldafbouw en tekortreductie waar een lidstaat aan moet voldoen.
De begrotingsopgave die volgt uit deze vereisten aan het uitgavenpad is voor lidstaten met hoge schulden en begrotingstekorten in de meeste gevallen hoger dan de begrotingsopgave die volgt uit de minimale tekortverbetering van 0,5% als benchmark in een buitensporigtekortprocedure. De hogere begrotingsopgave is dan leidend. Daarbij hoort dus ook een lager uitgavenpad bij dan nodig is om de minimale verbetering van 0,5% in het (primair) structureel saldo te bewerkstelligen. Eventuele afwijkingen van dit uitgavenpad worden bijgehouden in een controlerekening. Te grote afwijkingen kunnen voor de Commissie en de Raad aanleiding zijn om het bestaan van een buitensporig tekort vast te stellen op basis van het schuldcriterium. In dat geval houdt de begrotingsopgave in een buitensporigtekortprocedure in beginsel in de dat lidstaat de overschrijding van de uitgavengroei dient te compenseren, wat kan leiden tot een verdere toename van de begrotingsopgave.
Zijn er sinds de Kamerbrief van 7 februari 2024 nieuwe inschattingen beschikbaar gekomen voor de tekortverbeteringen die lidstaten moeten doorvoeren onder de nieuwe EU-begrotingsregels? Zo ja, kunnen die cijfers met de Kamer worden gedeeld?
De Kamerbrief over het Raadsakkoord van 7 februari 2024 bevatte inschattingen van de benodigde tekortverbetering op basis van de laatste ramingen en indicatieve berekeningen van de Europese Commissie op dat moment. In het kader van de herziene begrotingsregels heeft het merendeel van de lidstaten in oktober hun budgettair-structureel plan voor de middellange termijn (plan) ingediend bij de Europese Commissie. Deze plannen zijn na indiening openbaar gemaakt25, samen met de referentiepaden voor de netto primaire uitgavengroei die lidstaten met een tekort en/of schuld boven de referentiewaarden van de Commissie hebben ontvangen. De referentiepaden zijn gebaseerd op de lenteraming van de Commissie uit juni 2024. Ze geven inzicht in de maximale netto-uitgavengroei en begrotingsinpassing die op basis van de methodiek van de Europese Commissie en de budgettaire uitgangspunten van toen nodig is om het tekort onder de referentiewaarde van 3% te brengen aan het einde van de aanpassingsperiode en te houden op de middellange termijn en de schuld geloofwaardig te laten dalen aan het einde van de aanpassingsperiode of op prudente niveaus onder de referentiewaarde van 60% te houden op de middellange termijn. Lidstaten kunnen afwijken van de referentiepaden indien zij dit onderbouwen met economische argumenten. Daarbij kan de budgettaire startpositie ook afwijken van de verwachting die de Europese Commissie daar ten tijde van de lenteraming van had. De Commissie beoordeelt de plannen en op basis daarvan doet de Raad aanbevelingen aan de lidstaten waarin de (correctieve) uitgavenpaden worden vastgesteld. Uw Kamer ontvangt voorafgaand aan de besluitvorming in de Raad een appreciatie van de door de Commissie aanbevolen Raadsaanbevelingen. Daarin zal ook een overzicht worden opgenomen van de tekortverbetering die wordt beoogd met de in die aanbevelingen opgenomen maximale groei van de netto primaire uitgaven.
Hoeveel bedragen de buitengewone rente-inkomsten op de bevroren Russische banktegoeden? Welke stappen zijn er inmiddels gezet richting confiscatie van deze tegoeden?
Afhankelijk van de rentestand worden de buitengewone inkomsten op de bevroren Russische Centrale-banktegoeden door de Commissie geschat op circa 4–5 mld. euro per jaar. Het kabinet blijft ambitieus ten aanzien van het verkennen van mogelijkheden voor eventueel gebruik van deze tegoeden, in lijn met de motie Dobbe c.s.26
Waarom is ervoor gekozen om de rente-inkomsten eerst aan Oekraïne beschikbaar te stellen en niet als onderpand apart opzij te zetten? Waarom is niet gekozen voor een double recourse-constructie, waarbij de crediteur naast aanspraak op de debiteur zich ook direct op het onderpand kan verhalen?
Door het beschikbaar stellen van de buitengewone inkomsten aan Oekraïne wordt met deze constructie de gevolgen van de ERA-leningen voor de toekomstige financieringsbehoeften van Oekraïne zoveel mogelijk beperkt. De buitengewone inkomsten apart zetten als onderpand of een double recourse-constructie, zou eerst een grote druk leggen op de financieringsbehoefte van Oekraïne voordat de buitengewone inkomsten aangesproken kunnen worden. De buitengewone inkomsten worden dan pas verstrekt wanneer Oekraïne niet in staat zou zijn op de leningen zelfstandig terug te betalen. Door middel van het Ukraine Loan Cooperation Mechanism (ULCM) kan de Unie op een voorspelbare en tijdige manier de buitengewone inkomsten als steun aan Oekraïne verstrekken. In lijn met de motie Piri27 steunt het kabinet de EU-inzet om de steun voor Oekraïne structureler vorm te geven.
Wat gebeurt er op het moment de sancties niet worden verlengd, bijvoorbeeld door een veto van Hongarije? Of als de buitengewone rente-inkomsten lager uitvallen dan verwacht? Juridisch blijft Oekraïne verantwoordelijk voor aflossing, maar hoever reikt de financiële draagkracht van het land?
De Europese Raad concludeerde in juni jl. dat de tegoeden van Rusland bevroren blijven totdat Rusland de oorlog tegen Oekraïne staakt en compensatie verleent voor de schade die de oorlog heeft veroorzaakt. Hiermee is de politieke afspraak gemaakt om de immobilisatie van de tegoeden te blijven handhaven, waarmee de buitengewone inkomsten worden gegenereerd. Uitgangspunt van de G7 is dat Oekraïne geen «financiële last» ervaart van de ERA-leningen, omdat tegenover de ERA-leningen de buitengewone inkomsten op de bevroren Russische Centrale-banktegoeden staan. Om te zorgen dat Oekraïne aan de rente en aflossing kan blijven voldoen, wordt gebruik gemaakt van een «waterfall» mechanisme. In de eerste fase bestaan de financieringslasten voor Oekraïne alleen uit rentebetalingen, omdat de aanvang van de aflossing pas in de loop van de tijd aan zal vangen. Voor zover de inkomsten op de bevroren tegoeden in een gegeven jaar hoger zijn dan de Oekraïense betalingsverplichting worden deze geaccumuleerd in een buffer in het Ukraine Loan Cooperation Mechanism (ULCM). Als de inkomsten in een bepaald jaar tegenvallen dan kan in eerste instantie gebruik worden gemaakt van deze buffer.
In het uiterste geval dat Oekraïne niet meer in staat is om aan de rente- en aflossingsverplichting te voldoen, kan de situatie ontstaan dat de Unie zelf de middelen moet vinden om de door de rente en aflossing te voldoen op de leningen die de Unie op de kapitaalmarkt is aangegaan. Daartoe kan de Europese Commissie op basis van het eigenmiddelenbesluit financiële bijdragen bij de lidstaten opvragen. Voor dat risico is een garantie opgenomen op de begroting van het Ministerie van Financiën.
Waarom wordt het doel van twee procent foutenpercentage in de EU-uitgaven nooit gehaald? Waarom blijft het foutenpercentage stijgen van 3% in 2021, 4,2% in 2022 en 5,6% in 2023? Wat kan de Minister doen om deze «zorgelijke trend» te keren? Deelt de Minister de mening dat zoveel miljarden aan euro’s die onrechtmatig worden besteed haaks staat op de financiële discipline, die de Minister wenst?
De Europese Rekenkamer (ERK) heeft een stijging van het foutenpercentage bij de Europese uitgaven vastgesteld van 5,6% in 2023. Dit is inderdaad een zorgelijke trend. Het is van belang dat er goed omgegaan wordt met publiek geld. Om die reden zal het kabinet dit aankaarten in de Raad en bij de Commissie, ook conform de motie Diederik van Dijk.28 Nederland heeft zich in de afgelopen jaren ook actief ingezet op dit thema, bijvoorbeeld door tegen de Raadsaanbevelingen voor decharge van de Europese Commissie ten aanzien van de uitvoering van de Europese begroting te stemmen. Mede door de Nederlandse inzet hebben vorig jaar ook een aantal andere lidstaten tegen de Raadsaanbevelingen voor decharge gestemd. Eerder stond Nederland hier vaak alleen in. Nederland zet zich ook in voor kritische teksten in deze Raadsaanbevelingen, zodat de Raad ondanks het positieve decharge-advies de Commissie wel oproept om verbeteringen door te voeren.
Over de Raadsaanbevelingen voor de decharge wordt met gekwalificeerde meerderheid besloten. Uiteindelijk besluit het Europees Parlement, mede op basis van de Raadsaanbevelingen, over de decharge.
In het voorjaar van 2025 zal het jaarverslag van de Europese Rekenkamer en de decharge worden besproken in de Ecofinraad. Ik zal uw Kamer middels de gebruikelijke weg informeren over de Nederlandse inzet.
Het is overigens nog wel goed om te benoemen dat het hoge foutenpercentage niet hetzelfde is als fraude. Het gaat hier om fouten die gemaakt zijn bij bijvoorbeeld declaraties en aanbestedingen. De Rekenkamer heeft wel 19 gevallen van vermoedelijke fraude gemeld bij het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken en hebben geen verdere vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Ten aanzien van het onderwerp Macro-economische stabiliteit en concurrentievermogen benadrukken de leden van de BBB-fractie het belang van macro-economische stabiliteit in de eurozone, zoals besproken in de eerdere vergaderingen. Nederland blijft vasthouden aan het belang van duurzame groei door structurele hervormingen die gericht zijn op het bevorderen van productiviteitsgroei en innovatie.
Het behoud en de versterking van de interne markt zijn in de ogen van deze leden essentieel voor de welvaart van Europa. De leden van de BBB-fractie ondersteunen maatregelen die de administratieve lasten voor bedrijven verminderen, vooral voor MKB’ers in Nederland, om hun concurrentiepositie te verbeteren. Tegelijkertijd waarschuwen deze leden voor overregulering vanuit de Europese Unie die de ruimte voor nationale overheden beperkt om passende industriële en economische beleidsmaatregelen te nemen.
Ten aanzien van de HVF/RRF verwachten de leden van de BBB-fractie in lijn met eerdere toezeggingen aan de Kamer dat Nederland kritisch kijkt naar de voorstellen rondom de beoordeling van betaalverzoeken voor het RRF. Hoewel de leden van de BBB-fractie begrijpen dat investeringen in economische groei en duurzame ontwikkeling belangrijk zijn, moet er in de ogen van deze leden scherp worden toegezien op de uitvoering hiervan door landen als Cyprus en Slovenië. Deze leden pleiten voor een strikte naleving van de voorwaarden voordat uitbetalingen plaatsvinden. Dit om te garanderen dat de middelen effectief worden ingezet en bijdragen aan economische stabiliteit in heel Europa. De leden van de BBB-fractie willen geen gemeenschappelijke schulden, geen transferunie en geen Eurobonds.
De leden van de BBB-fractie onderschrijven ten aanzien Oekraïne en de financiële steun het belang van financiële steun aan Oekraïne, vooral in het kader van de Europese macro-financiële bijstand (MFB) en het Ukraine Loan Cooperation Mechanism (ULCM), zoals geschetst in de G7-voorstellen. Tegelijkertijd benadrukken deze leden de noodzaak van strikte monitoring van de aanwending van deze middelen om corruptie en inefficiënties te voorkomen, in lijn met de voorwaarden die in het Oekraïne-hervormingsplan zijn vastgelegd. De leden van de BBB-fractie staan voor verantwoorde besteding van belastinggeld en zien graag dat Nederland een voortrekkersrol speelt in het waarborgen van transparantie en verantwoorde investeringen.
De leden van de BBB-fractie blijven ten aanzien van de bankenunie en kapitaalmarktunie kritisch op verdere stappen richting de Bankenunie en Kapitaalmarktunie, met name wat betreft risicodeling tussen lidstaten. Deze leden blijven benadrukken dat risicoreductie een voorwaarde is voor verdere risicodeling. Nederland moet zich inzetten voor versterking van de kapitaalmarktunie, maar zonder dat dit ten koste gaat van nationale zeggenschap over het financieel beleid. De leden van de BBB-fractie steunen initiatieven om barrières voor grensoverschrijdende investeringen te verminderen, mits dit in het belang is van de Nederlandse ondernemers en burgers.
Ten aanzien van de fiscale onderwerpen op de agenda, zoals de fiscale aspecten van het Draghi-rapport en de btw-regels voor het digitale tijdperk, steunen de leden van de BBB-fractie hervormingen die de belastingdruk voor burgers en ondernemers verminderen. De leden van de BBB-fractie zijn ook voorstander van stevige privacy-waarborgen bij de implementatie van een digitale euro. Nederland moet er in de ogen van deze leden op toezien dat technologische ontwikkelingen niet ten koste gaan van privacy en dat kosten eerlijk worden verdeeld tussen gebruikers en dienstverleners.
Ik heb met interesse kennisgenomen van de opmerkingen van de leden van de BBB-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben nog enkele kritische vragen en opmerkingen.
Ten aanzien van Europese belasting op kerosine voor de lucht- en scheepvaart wijzen deze leden erop dat het klimaatprobleem een van de grootste uitdagingen van onze tijd is en lucht- en scheepvaart hierin een significante rol spelen. Deze sectoren staan voor een enorme verduurzamingsopgave, waarbij het cruciaal is om de uitstoot snel te verminderen. Het ontbreken van een belasting op kerosine voor de lucht- en scheepvaart vormt in de ogen van deze leden een belemmering voor deze transitie, aangezien het de sectoren weinig financiële prikkels geeft om brandstof te besparen. Een Europese aanpak, waarbij kerosine eerlijk wordt belast, is een noodzakelijke maatregel om de lucht- en scheepvaart aan te sporen tot snellere en meer ambitieuze verduurzaming.
In 2021 heeft de Europese Commissie voorgesteld om kerosine voor de lucht- en scheepvaart te gaan belasten. Er wordt nu door de lidstaten gesproken of de uitzonderingspositie voor de lucht- en scheepvaart voor de komende 20 jaar weer wordt vastgelegd. Dit staat haaks op het EU-doel om tegen 2050 netto nul uitstoot te bereiken. Kan de Minister bevestigen dat verlenging van de kerosinevrijstelling inderdaad wordt besproken en zo ja, wat het standpunt van Nederland hierin tot nu toe in is geweest?
Momenteel wordt inderdaad onderhandeld over het herzieningsvoorstel van de Richtlijn energiebelastingen (ETD), dat in 2021 is gepubliceerd. Het afschaffen van de verplichte vrijstelling voor brandstoffen voor de intra Europese luchtvaart en de scheepvaart maakt hier onderdeel van uit. In de Kamerbrief over recente nationale en Europese ontwikkelingen van fossiele regelingen van 19 juni29bent u hierover voor het laatst geïnformeerd. Op dit moment is in de Raad nauwelijks draagvlak bij de andere lidstaten voor het belasten van de lucht- en de scheepvaart. Nederland heeft bij de passages over luchtvaart en scheepvaart een algemeen politiek voorbehoud gemaakt en aangegeven dat het voorstander is van het beprijzen van fossiele brandstoffen in de lucht- en scheepvaart op Europees en internationaal niveau.
In december zal hierover mogelijk in de Ecofinraad definitief worden besloten. Aangezien de Minister aangeeft dat er nog punten aan de Ecofinraad-agenda van november kunnen worden toegevoegd, is het voor de leden van de PvdD-fractie belangrijk om hier nu vragen over te stellen. Klopt het dat in december over het verlengen van de uitzonderingspositie een besluit wordt genomen? Zo niet, wanneer wel?
Het herzieningsvoorstel van de Richtlijn energiebelastingen (ETD) zal niet worden besproken op de Ecofin van aanstaande november. Het is nog niet duidelijk of en in op welke wijze het herzieningsvoorstel zal worden besproken in de Ecofin van december. Op dit moment is er immers nog geen overeenstemming over een richtlijntekst. Mocht het onderwerp inderdaad op de Ecofin agenda komen dan zal uw Kamer worden geïnformeerd worden via de geannoteerde agenda Ecofin.
De leden van de PvdD-fractie maken zich zorgen over het voorstel om de uitzonderingspositie van de lucht- en scheepvaartsector met betrekking tot belasting op kerosine te verlengen. Erkent de Minister dat er momenteel een grote verduurzamingsopgave bij de lucht- en scheepvaart ligt? Erkent de Minister dat het voor deze verduurzamingsopgave belangrijk is om gebruik te maken van Europese regelgeving? Erkent de Minister ook dat het ontbreken van een belasting op kerosine geen stimulans biedt aan de sectoren om energiezuiniger te opereren?
Zowel de internationale lucht- als scheepvaartsector dragen bij aan de uitstoot van broeikasgasemissies. De verwachting is dat deze emissies zonder maatregelen wereldwijd flink zullen toenemen. In beide sectoren wordt dan ook gewerkt aan verduurzaming, mede met specifiek beleid gericht op verduurzaming. In lijn met het Regeerprogramma zet het kabinet in op de afbouw van fossiele regelingen en het beter beprijzen van luchtvaart en scheepvaart op internationaal en Europees niveau. Internationale maatregelen zijn nodig om te komen tot effectieve maatregelen die een gelijk internationaal speelveld borgen.
Voor de luchtvaart kan dat bijvoorbeeld door het mondiaal of Europees belasten van kerosine. Daar heeft het kabinet zich eerder ook positief over uitgesproken. Naast het mondiaal of Europees niveau belasten van kerosine, zijn er ook andere instrumenten die de externe kosten van vliegen beprijzen en zodoende een stimulans bieden om energiezuiniger te opereren. Zo wordt de luchtvaart binnen de EU beprijsd via het EU ETS. Op internationale vluchten buiten Europa is CORSIA van ICAO van toepassing. Daarnaast wordt er per 2025 een bijmengverplichting ingevoerd via de RefuelEU Aviation verordening. Hiermee worden de productie en het gebruik van duurzame brandstoffen voor de luchtvaart gestimuleerd.
De zeevaart wordt al effectief beprijsd via het EU ETS, dat van toepassing is op alle schepen die EUhavens aandoen. Daarnaast zet het kabinet in op het beprijzen van de zeevaart op mondiaal niveau. Zo zet Nederland zich samen met de andere EUlanden bij de IMO in op een mondiale heffing op alle emissies van de internationale zeevaart. Definitieve besluitvorming hieromtrent zal in 2025 plaatsvinden. De emissies in de binnenvaart zullen worden beprijsd via de opt-in van ETS2. Hiermee wordt ingezet op een duurzame en concurrerende binnenvaart in de toekomst.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat het maatschappelijk onrechtvaardig is dat energieverbruik voor verwarming, bus, trein of auto wel zwaar wordt belast, terwijl vliegreizen en scheepvaart hiervan zijn uitgezonderd. Erkent de Minister dat dit leidt tot oneerlijke concurrentie tussen vervoersvormen en onrechtvaardigheid tegenover andere sectoren? Zo ja, welke maatregelen worden overwogen om dit aan te pakken?
Een van de overwegingen bij de introductie van de nationale vliegbelasting was het verkleinen van de ongelijke belastingdruk tussen verschillende vervoersmodaliteiten. De vliegbelasting zorgt voor een eerlijkere verdeling van lasten doordat de maatschappelijke kosten van vliegen, zoals CO2-uitstoot en geluidsoverlast, beter worden beprijsd. Dit maakt de milieu-impact van vliegen inzichtelijker voor reizigers en creëert een eerlijker speelveld voor duurzame alternatieven zoals de trein.
Het klopt dat uit recent onderzoek naar voren komt dat externe kosten van de luchtvaart momenteel nog onvoldoende worden beprijsd. Dit geldt met name voor langere, extra-Europese vluchten.30De hoogte van de nationale vliegbelasting, samen met andere klimaatbeleid gericht op de luchtvaartsector, blijkt momenteel nog onvoldoende om de gemiddelde negatieve externe effecten31 voor vluchten op langere afstanden te beprijzen. De externe kosten van andersoortige vervoersmodaliteiten zoals de trein, auto of bus worden op dit moment relatief beter beprijsd.32
Het kabinet is voornemens om per 1 januari 2027 een gedifferentieerde vliegbelasting in te voeren. Deze maatregel zorgt ervoor dat vluchten over lange afstanden, met dus hogere externe kosten, beter worden beprijsd. De maatregel wordt op dit moment nog verder uitgewerkt. Het kabinet laat een impactanalyse uitvoeren waarbij onder andere wordt gekeken naar de uitvoerbaarheid, de impact op de concurrentiepositie, en milieuaspecten.
Vanwege het internationale karakter van de luchtvaartsector is beprijzing echter het meest effectief op internationaal niveau. Het kabinet zet zich in zowel EU- als mondiaal verband in voor het beprijzen van de externe kosten van de luchtvaart, zodat de sector eerlijker en effectiever kan bijdragen aan klimaatdoelen. Bij de onderhandelingen over de ETD heeft Nederland zich dan ook ingezet voor beprijzing van de externe kosten van de intra Europese luchtvaart, maar daar is weinig draagvlak voor.
Erkent de Minister dat deze mogelijke verlenging leidt tot een jaarlijks gemis van 10,7 miljard euro aan belastinginkomsten binnen de EU-27 lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het bedrag van 10,7 miljard niet. In zijn algemeenheid wil ik hierbij opmerken dat het moeilijk is om een gemis aan belastinginkomsten bij alle EU lidstaten te identificeren onder meer door beleidsmatige keuzes ten aanzien van de vormgeving en de tariefstelling.
Kan de Minister toezeggen om zich namens Nederland actief in te zetten om binnen EU-verband te pleiten voor een Europese belasting op kerosine, voor dit standpunt steun te zoeken bij andere lidstaten en ervoor te zorgen dat de lucht- en scheepvaart niet weer twintig jaar zal worden uitgezonderd? Zo ja, op welke wijze zal deze inzet vorm krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich in lijn met regeerakkoord actief in voor het afbouwen van fossiele voordelen in Europees en internationaal verband, waaronder het belasten van kerosine. Voordat de nationale vliegbelasting in werking trad, heeft Nederland de wens om tot Europese afspraken over het beprijzen van de luchtvaart te komen, neergelegd bij de Europese Commissie. Nederland blijft zich voortdurend inzetten op het beprijzen van luchtvaart. Nederland zet zich in onder andere in voor het afstemmen en uitwisselen van ervaringen met andere lidstaten. Zo heeft het Ministerie van Financiën in 2019 een internationale conferentie over de vliegbelasting en CO2-beprijzing georganiseerd en heeft in 2023 een technische workshop over de Europese vliegbelastingen plaatsgevonden op het Ministerie van Financiën. Echter, zoals eerder geconstateerd is er weinig draagvlak bij de andere landen.
35th Annual Report on the Protection of the European Union’s financial interests and the Fight against fraud (euro https://anti-fraud.ec.europa.eu/document/download/e600af45-0604-4102-a320-1764987ba220_en?filename=pif-report-2023_en.PDFpa.eu)
HVF-verordening en Commission Notice – Guidance on recovery and resilience plans (europa.eu).
Kamerbrief voortgang implementatie Nederlands Herstel- en Veerkrachtplan, Kamerbrief Nationaal Hervormingsprogramma 2024, Beantwoording Kamervragen Lid Postma (NSC) over het Coronaherstelfonds.
Kamerbrief over samenloop AML-pakket en wetsvoorstel plan van aanpak witwassen | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl, Kamerbrief financiële risico's voor HVP door demissionaire status kabinet | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl
Statement of the Eurogroup in inclusive format on the future of Capital Markets Union, https://www.consilium.europa.eu/en/press/press-releases/2024/03/11/statement-of-the-eurogroup-in-inclusive-format-on-the-future-of-capital-markets-union/, 11 maart 2024.
Eurogroep, «Statement of the Eurogroup in inclusive format on the future of the Capital Markets Union», Brussel, 11 maart 2024, https://www.consilium.europa.eu/en/press/press-releases/2024/03/11/statement-of-the-eurogroup-in-inclusive-format-on-the-future-of-capital-markets-union/.
Eurogroep, «Statement by the Eurogroup President on the follow-up to the Eurogroup agreement on the future of the Capital Markets Union», Brussel, 14 mei 2024, https://www.consilium.europa.eu/en/press/press-releases/2024/05/14/eurogroup-president-statement-on-the-follow-up-to-the-eurogroup-agreement-on-the-future-of-the-capital-markets-union/.
Zie: https://www.instituut-pe.nl/highlights/kapitaalmarktunie; https://commission.europa.eu/topics/strengthening-european-competitiveness/eu-competitiveness-looking-ahead_en#paragraph_47059; https://www.europarl.europa.eu/thinktank/en/document/IPOL_IDA(2024)747839.
Het prudentiële raamwerk bestaat uit een combinatie van primair risicogewogen eisen en de minimum hefboomratio (leverage ratio) als achtervang. Voor de berekening van de minimum hefboomratio, die 3% is, tellen blootstellingen op staatsobligaties van Europese lidstaten wel mee. De hefboomratio heeft daarmee een beperkende werking op de hoeveelheid staatsobligaties die een bank kan aanhouden zonder daarvoor kapitaal aan te houden.
Dit betreft naast klimaateffecten onder meer ook geluidsoverlast, uitstoot van andere schadelijke stoffen voor het klimaat en milieu en emissies van brandstofproductie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-07-2075.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.