21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken

Nr. 1213 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 december 2014

In deze brief treft u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen die zijn gesteld naar aanleiding van het AO Ecofin op 3 december 2014. Ik zal bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van de vragen en opmerkingen aanhouden zoals die aan mij zijn voorgelegd, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord.

1. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de fractie van de PvdA vragen naar de werkgelegenheid die samenhangt met de innovatiebox en de WBSO. Verder vragen deze leden naar de hoeveelheid patenten die volgen uit onderzoeksprojecten waarop de WBSO en de innovatiebox van toepassing zijn. Samen met de zogenoemde RDA en afdrachtvermindering S&O is de innovatiebox bedoeld om innovatie te bevorderen. Verder is de innovatiebox een goed instrument om het vestigingsklimaat voor innovatieve bedrijven te bevorderen. Het beoogde gevolg hiervan is dat bedrijven in Nederland innovatieve activiteiten ontplooien en dat dergelijke activiteiten voor Nederland behouden blijven. Uit de evaluatie van de WBSO is ook gebleken dat deze bijdraagt aan het bevorderen van private loonuitgaven aan speur- en ontwikkelingswerk, dat de regeling bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van S&O in Nederland en dat deze gunstig is voor het vestigingsklimaat. Precieze gegevens omtrent de hiermee gemoeide werkgelegenheid en aantallen patenten zijn niet bekend. Deze zijn lastig in kaart te brengen, omdat dit afhankelijk is van vele factoren. Wel kan opgemerkt worden dat het aantal patenten voor kabinet niet de maatstaaf is voor innovatie. In dit kader is de innovatiebox ook toegankelijk voor immateriële activa die voortkomen uit speur- en ontwikkelingswerk (S&O activa).

De leden van de fractie van de PvdA vragen voorts of buitenlandse patentboxen kunnen worden meegenomen in de evaluatie van de innovatiebox en of er zicht is op de verschillen in effect tussen de Nederlandse innovatiebox en vergelijkbare Europese regelingen. Op dit moment hebben verschillende Europese landen een patentbox. Deze boxen zijn anders dan de Nederlandse innovatiebox en verschillen ook onderling flink van aard en opzet. Zo ziet geen enkele patentbox op S&O-activa, worden er verschillende tarieven gehanteerd en ziet een enkele patentbox ook op merkrechten. Op dit moment is er geen zicht op de verschillen in effect. Waar mogelijk zal ik bij de evaluatie van de innovatiebox2 de vergelijking met buitenlandse patentboxen maken.

De leden van de fractie van de PvdA vragen voorts hoe innovatie in Duitsland wordt gestimuleerd. Voor zover mij bekend stimuleert Duitsland innovatie niet met fiscale maatregelen. Of Duitsland innovatie op andere wijze stimuleert is mij niet bekend. De OESO houdt op basis van questionnaires bij op welke wijze landen op fiscale en niet-fiscale wijze innovatie stimuleren. Deze gegevens worden inzichtelijk gemaakt op de website van de OESO3. Duitsland lijkt in deze studie niet te hebben gerapporteerd over fiscale innovatiestimuleringsregelingen. De Duitse centrale overheid en decentrale overheden lijken met name gebruik te maken van niet-fiscale stimuleringsmaatregelen, waarbij veel subsidies via onderzoeksinstellingen ten bate komen van het Duitse bedrijfsleven4.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of het niet beter is om te onderhandelen tijdens de totstandkoming dan om gelanceerde plannen achteraf bij te sturen. Ook vragen de leden van de PvdA naar andere belangrijke onderdelen in de strijd tegen belastingontwijking die zij vooralsnog missen in de brief van Duitsland, Frankrijk en Italië aan de Europese Commissie van 28 november 2014, zoals automatische gegevensuitwisseling en de positie van ontwikkelingslanden. Ook zijn deze leden benieuwd welke stappen worden genomen om eerder betrokken te worden bij initiatieven tegen belastingontwijking. Ik zie zeker het belang van bijdragen aan de vormgeving van maatregelen en Nederland zal dit ook zeker doen. Ik zie in de brief van de drie landen namelijk een aanmoediging voor verdere discussie over maatregelen tegen belastingontwijking in EU-verband, en dat is een discussie waar Nederland actief aan zal meedoen. In die discussies zal Nederland ook zeker aandacht hebben voor automatische gegevensuitwisseling en de positie van ontwikkelingslanden. Nederland heeft op deze onderdelen al zelfstandig diverse initiatieven ondernomen, en zal proberen andere lidstaten hiervoor te enthousiasmeren.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of de discussie over belastingontwijking in Europa niet alleen gevoerd zou moeten worden met betrekking tot multinationals, maar net zo goed met betrekking tot extreem rijke individuen. In dat kader vragen zij of er door lidstaten geheime afspraken worden gemaakt met rijke individuen met betrekking tot hun belastingpositie en waarom Londen bijvoorbeeld zo’n grote aantrekkingskracht lijkt te hebben op miljardairs. Bovendien vragen zij of constructies waarmee natuurlijke personen van hun box-2-claim af kunnen komen niet ook in Europees verband aangepakt moeten worden. Het kabinet deelt de mening van de leden van de fractie van de PvdA dat ook een discussie mogelijk is over belastingontwijking door individuen. In het transparant maken van de banktegoeden van extreem rijke individuen zijn de afgelopen jaren in Europa imposante vorderingen gemaakt ten opzichte van de periode daarvoor. Dit is niet minder dan een doorbraak. Zelfs aan het bankgeheim van Luxemburg en Oostenrijk is als gevolg van de Europese samenwerking een einde gekomen. Nederland bij het vergroten het vergroten van transparantie binnen de EU altijd een voortrekkersrol vervuld. De suggestie van de leden van de fractie van de PvdA is op dit punt dus volledig in lijn met de gedragslijnen van Nederland.

Wanneer binnen Europa een discussie zou worden gestart over de wijze van belastingheffing van individuen, zou hiermee geraakt worden aan de nationale bevoegdheid op het gebied van belastingheffing. Hiermee zou geraakt worden aan het vereiste van subsidiariteit. Daar waar grenzen van subsidiariteit worden overschreden past terughoudendheid.

Over afspraken met rijke individuen kan het kabinet slechts een antwoord geven over de situatie in Nederland. Ook natuurlijke personen kunnen in Nederland zekerheid vooraf krijgen over het antwoord op fiscale rechtsvragen. Net als bij zekerheid vooraf aan ondernemingen vallen deze allemaal binnen wet, beleid en jurisprudentie. Ik kan over individuele gevallen geen inlichtingen geven.

De schijnbare aantrekkelijkheid van Londen voor rijke individuen kan uiteraard in veel niet-fiscale factoren schuilen. Het is desalniettemin bekend dat rijke individuen in Londen minder vermogensbelasting betalen dan zij in de Nederlandse situatie zouden doen.

Het veiligstellen van box 2-claims gebeurt het best met nationale regels. Deze regels moeten wel voldoen aan de Europeesrechtelijke eisen en aan de grenzen die bilaterale verdragen stellen. Naar de mening van het kabinet heeft Nederland naar de huidige stand van de jurisprudentie al veel mogelijkheden zijn heffingsrechten hier zeker te stellen. Desalniettemin zal het kabinet naar aanleiding van de motie van de leden Groot en Bashir5 bezien of en zo ja, op welke wijze, er ruimte bestaat om binnen voornoemde randvoorwaarden de mogelijkheden tot claimbehoud te versterken.

Tot slot vragen de leden van de fractie van de PvdA of ik bereid ben belastingontwijking door rijke individuen ook Europees te agenderen. In het verleden is dit onderwerp in Europees verband ter sprake gekomen. Toen is gebleken dat veel lidstaten ernstige reserves hadden om dit onderwerp in de Europese context te bespreken, omdat belasting van individuen als een uitgesproken nationale bevoegdheid wordt beschouwd. Daarnaast doen zich benchmarkproblemen voor door de bestaande inkomensverschillen binnen de EU.

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP stellen voor dat de brief van Duitsland, Frankrijk en Italië door mij aan de Kamer wordt toegestuurd. Ook vragen zij of ik in de brief een oproep zie om verder te gaan dan waarover reeds afspraken zijn gemaakt. De leden van de fractie van de SP vragen ook of ik bereid ben de brief mede te ondertekenen en zo nee, welke bezwaren ik zie in de brief. De leden van de fractie van de SP vragen ook waar ik in de brief een oproep voor de CCCTB zie. De brief is openbaar gemaakt door het Italiaanse Ministerie van Financiën6. Ik heb er daarom geen bezwaar tegen deze als bijlage bij deze brief mee te sturen7. De brief onderschrijft niet alleen het belang van het BEPS-project, maar roept ook op tot actie op een aantal punten die niet direct terug te vinden zijn als actiepunt in het BEPS-project, zoals voorstellen die specifiek zien op EU wet- en regelgeving. Ik heb al aangegeven dat ik het initiatief dat de brief neemt in de strijd tegen belastingontwijking verwelkom. Tegelijkertijd is er nog veel onduidelijk over de voorstellen en strookt de oproep voor fiscale harmonisatie niet met de «gele kaart» die de Kamer heeft getrokken voor het voorstel voor de gemeenschappelijke belastinggrondslag voor de vennootschapsbelasting, de CCCTB. De CCCTB wordt weliswaar niet met zoveel worden genoemd, maar de oproep tot harmonisatie raakt de CCCTB wel direct. Het zou daarom niet netjes zijn deze brief te ondertekenen.

De leden van de fractie van de SP vragen waar in de brief wordt gerefereerd aan een volledige harmonisatie van de vennootschapsbelasting. Ik lees dat inderdaad in de oproep voor een gemeenschappelijke set van bindende regels voor de vennootschapsbelasting. Ik ga ervan uit dat de briefschrijvers hier het CCCTB-voorstel op het oog hebben, omdat dit concrete voorstel voor dergelijke regels op dit moment binnen de EU wordt besproken.

De leden van de fractie van de SP vragen of ik het eens ben met de oproep belastingconcurrentie en «agressive tax planning» tegen te gaan. Zoals ik in het AO al heb aangegeven, omarm ik de oproep om oneerlijke belastingconcurrentie en belastingontwijking tegen te gaan. Nederland heeft hiertoe al op diverse vlakken initiatieven genomen en ik ben blij dat andere Europese landen ook met voorstellen komen. Ook ondersteun ik het voorstel om maatregelen bindend vast te leggen. Hiermee kan snel, efficiënt en eerlijk uitvoering worden gegeven aan de strijd tegen belastingontwijking. En wat mij betreft blijven deze bindende afspraken niet beperkt tot de EU, maar pleiten de EU-lidstaten voor wereldwijde bindende afspraken.

De leden van de fractie van de SP vragen of ik het eens ben met de voorstellen tegen belastingparadijzen. De brief van Duitsland, Frankrijk en Italië stelt voor om in dit kader aan te sluiten bij het Global Forum voor fiscale transparantie en gegevensuitwisseling. Dat is een forum waarin Nederland actief meedoet en dat al tot veel positieve resultaten heeft geleid. Mocht blijken dat bepaalde landen achterblijven bij de internationale standaarden, dan kan er uiteraard worden nagedacht over maatregelen.

3. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de fractie van het CDA vragen het kabinet waarom eerdere bezwaren tegen de algemene antimisbruikbepaling in de Moeder-dochterrichtlijn nu niet meer van toepassing zijn. Verder vragen de leden zich af of de algemene antimisbruikbepaling ook reële activiteiten zal treffen, zoals een Europees hoofdkantoor. De grootste bezwaren van het kabinet met de voorliggende algemene antimisbruikbepaling waren dat er geen tijd was om met het parlement de nieuwe antimisbruikbepaling te bespreken en dat er onduidelijkheid was ontstaan over de toepassing van deze maatregel. Zo wordt er als subjectieve test «één van de hoofddoelen» aangehaald. Deze bewoording wijkt af van de test aangehaald in het arrest-Cadbury Schweppes, waarin is bepaald dat het moet gaan om «het hoofddoel». Ik heb navraag gedaan in Brussel over deze onduidelijkheden. Het doel van de algemene antimisbruikmaatregel is om kunstmatige constructies de voordelen te ontzeggen van de Moeder-dochterrichtlijn. Dit betekent dat naar verwachting het reële bedrijfsleven niet geraakt zal worden. Wel kan het zo zijn dat de grens opschuift tussen wat als misbruik moet worden beschouwd en wat een reële constructie is. Dit is wat mij betreft een overzichtelijk gevolg. Mochten er nog onduidelijkheden blijven bestaan dan zie ik twee manieren waarop deze kunnen worden opgelost. De eerste is dat de belastingplichtigen via het Hof van Justitie van de EU duidelijkheid kunnen verkrijgen. De andere is dat tijdens het aanstaande EU-Raadsvoorzitterschap van Nederland in de eerste helft 2016 kan worden bezien of verdere aanpassing en aanvulling van de richtlijn nodig is als ook de OESO en de G20 hun werk op het gebied van antimisbruikmaatregelen heeft afgerond.

De leden van de fractie van het CDA vragen zich af wanneer er sprake is van belastingbesparing als één van de hoofddoelen. In dat kader schetsen de leden een situatie waarbij de activiteiten van een bedrijf uit een derde land in de EU-lidstaten worden vormgegeven via een Europese tussenholding op grond van zakelijke redenen en hiermee ook belasting wordt bespaard. De leden van de fractie van het CDA vragen zich af of dan gesteld kan worden dat er voldaan is belastingbesparing als één van de hoofddoelen. De interpretatie van de toepassing van de algemene antimisbruikbepaling wordt overgelaten aan de staat waar de dividenduitkerende dochteronderneming is gevestigd. Deze staat zal op grond van de feiten en omstandigheden bepalen of er sprake is van misbruik of niet. Daarom is het vooraf niet mogelijk om aan te geven hoe de algemene antimisbruikbepaling in een concrete situatie precies zal uitwerken. Dit kan namelijk per land verschillen. In de visie van het kabinet kan de bronstaat de voordelen van de richtlijn niet ontzeggen in geval er zakelijke redenen zijn om een tussenholding aan te houden en deze redenen worden gereflecteerd in de substance die in deze vennootschap aanwezig is in de lidstaat van primaire vestiging van deze vennootschap.

Verder vragen de leden van de fractie van het CDA zich af wat de gevolgen zouden zijn van de nieuwe antimisbruikmaatregel en of er dan economisch dubbele belasting ontstaat. Als een constructie aangemerkt wordt als misbruik, dan kunnen de voordelen van de richtlijn ontzegd worden. Bij een kunstmatige constructie loopt de belastingplichtige dan in beginsel het risico geconfronteerd te worden met economische dubbele belasting. Voor reële gevallen is echter het risico op economisch dubbele belasting zeer beperkt.

De leden van de fractie van het CDA vragen aan te geven hoe de nieuwe antimisbruikmaatregel zich naar zijn mening verhoudt tot fraus legis, waar de verschillen worden verwacht en in welke gevallen de nieuwe antimisbruikmaatregel verder gaat dan fraus legis. Verder willen de leden weten of de Staatssecretaris het wenselijk vindt dat de nieuwe antimisbruikmaatregel in de Moeder-dochterrichtlijn verder gaat dan fraus legis. Het grote verschil tussen fraus legis en de algemene antimisbruikbepaling ziet op het verschil in de subjectieve test, zoals hierboven beschreven. De Moeder-dochterrichtlijn is een Europese en geen nationale maatregel. Dit betekent ook dat er Europese afspraken gemaakt kunnen worden over Europese antimisbruikmaatregelen. Onder de huidige richtlijn volstond de toepassing van de nationale antimisbruikmaatregelen, waarbij Nederland het Nederlandse fraus legis-leerstuk kan toepassen, terwijl andere lidstaten hun eigen antimisbruikmaatregelen kunnen toepassen. Echter, dat is onder het huidige klimaat niet meer voldoende, waarbij harder ingezet wordt om op consistente wijze misbruik aan te pakken. Ook Nederland steunt de inzet om tot internationaal gelijkluidende antimisbruikmaatregelen te komen, vastgelegd in hard law.

De leden van de fractie van het CDA hebben vragen over het arrest-Cadbury Schweppes. Ze willen weten of het wenselijk is dat de nieuwe antimisbruikbepaling afwijkt van het arrest-Cadbury Schweppes. De leden van de fractie van het CDA en van de PVV zijn van mening dat hierdoor onduidelijkheid bij het internationale bedrijfsleven ontstaat over de toepassing van de nieuwe antimisbruikbepaling en vragen aan de Staatssecretaris of hij deze zorg deelt. Verder willen de leden van de fracties van het CDA en de PVV weten of het wenselijk is dat pas na jaren van procedures deze zekerheid kan worden verleend. De leden van de fractie van het CDA vragen zich daarom af of het wel wenselijk was om met deze bepaling in te stemmen. De antimisbruikmaatregel heeft tot doel om kunstmatige constructies de voordelen te ontzeggen van de Moeder-dochterrichtlijn. Het is niet de verwachting dat het reële bedrijfsleven door deze antimisbruikmaatregel getroffen wordt. Wel kan het zo zijn dat de grens opschuift tussen wat als misbruik moet worden beschouwd en wat een reële constructie is. Deze grens zal via het werk van Actiepunt 6 van het BEPS-Actieplan kunnen worden verhelderd, om vervolgens te worden uitgekristalliseerd door het Hof van Justitie van de EU.

De leden van de fractie van het CDA zijn positief over het voornemen informatie over rulings te gaan uitwisselen met verdragspartners en zij begrijpen mijn terughoudendheid en beperkte mogelijkheden om de inhoud van rulings, zijnde individuele afspraken met belastingplichtigen, met de Kamer te delen. Zij noemen het ongepast dat de informatie over Nederlandse rulings wel gedeeld zal worden met het buitenland, maar niet met het Nederlandse parlement. Daarom vragen zij of ik mogelijkheden zie om de leden van de Tweede Kamer, hetzij vertrouwelijk hetzij geaggregeerd, meer informatie te verschaffen over de inhoud van de rulings die de Belastingdienst afgeeft. In het verlengde daarvan vragen zij op welke wijze het Nederlandse parlement kan controleren of de inhoud van de Nederlandse tax rulings inderdaad binnen de grenzen van de wet blijft. Ook de leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom ik geen informatie over rulings wens te geven en waarom ik geen gebruik maak van de mogelijkheden die de wet mij daartoe biedt. Ik verwelkom de steun van de leden van de fractie van het CDA voor het voornemen informatie over rulings uit te wisselen en hun begrip voor de beperkte mogelijkheid die ik heb om de inhoud ervan met de Kamer te delen. Die beperkte mogelijkheid heeft een goede reden. De verplichting die op belastingplichtigen rust om gevraagde inlichtingen aan de Belastingdienst te verstrekken en hun bereidheid daaraan te voldoen zouden onder druk komen als die informatie verder verspreid wordt dan voor het heffen van belasting. Het verstrekken van inlichtingen aan buitenlandse belastingdiensten vindt plaats in het kader van belastingheffing en gebeurt in het algemeen wederkerig op grond van verdragsverplichtingen. Ook buitenlandse belastingsdiensten hebben daarbij de verplichting de informatie die zij krijgen uitsluitend voor belastingheffing te gebruiken en kunnen die niet verder openbaar maken. Daarom deel ik de visie van de leden van de fractie van het CDA niet dat dat verschil ongepast is.

Over de mogelijkheden om de Kamer informatie te verschaffen over de inhoud van rulings past het naar mijn mening niet om stelselmatig individuele gevallen voor te leggen aan het parlement. In bijzondere gevallen kan met de Kamer wel informatie gedeeld worden, als er twijfel is over het stelsel, zoals eerder reeds is gebeurd. De vraag van de leden van de fracties van GroenLinks en van het CDA over de mogelijkheid de inhoud van rulings met uw Kamer te delen is bij eerdere discussies met uw Kamer aan de orde geweest. In een brief aan uw Kamer van 16 mei 20128 inzake het inlichtingenrecht van het parlement en de fiscale geheimhoudingsplicht heeft mijn ambtsvoorganger geconcludeerd dat er verschillende modaliteiten zijn om het parlement te voorzien van de inlichtingen die het nodig acht om zijn taken te kunnen vervullen. Hij liet weten erop te vertrouwen dat in het overleg met het parlement immer tot een verstrekkingsmodaliteit zou kunnen worden gekomen die recht doet aan alle relevante belangen. In haar persbericht van 11 juni 2014 heeft de Europese Commissie aangegeven dat de Nederlandse rulingpraktijk robuust is en zich kenmerkt door een grondige beoordeling en dat zij geen onregelmatigheden verwacht in de rulings. In het rapport van de Algemene Rekenkamer van 6 november 2014 inzake belastingontwijking dat op verzoek van uw Kamer is uitgebracht, wordt geconcludeerd dat de wijze waarop de Belastingdienst toezicht houdt op de door het internationale bedrijfsleven gehanteerde (interne) verrekenprijzen grondig is en dat de wijze waarop zij aanvragen voor afspraken vooraf beoordeelt en afhandelt zorgvuldig en conform de opzet is. Dit sterkt mij in de gedachte dat er geen reden is om te twijfelen aan het feit dat alle rulings worden afgegeven binnen wet, beleid en jurisprudentie en dat er geen aanleiding is de inhoud van rulings met de Kamer te delen.

4. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de fractie van de PVV zouden graag willen weten in hoeverre de antimisbruikmaatregel in de Moeder-dochterrichtlijn schadelijk is voor de aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat. Dat is lastig precies in te schatten omdat het niet op voorhand duidelijk is hoe de algemene antimisbruikbepaling zal uitwerken. Wel is het zo dat het reële bedrijfsleven er geen last van zal ondervinden. De algemene antimisbruikbepaling zal vermoedelijk wel kunstmatige constructies aanpakken, maar dat zie ik niet als een groot probleem.

De vragen van de leden van de fractie van de PVV over in hoeverre de antimisbruikmaatregel rechtsonzekerheid met zich brengt en of het oprekken van de definitie van misbruik kan leiden tot onduidelijkheid over de belastingplicht en van invloed kan zijn op het vestigingsklimaat heb ik beantwoord bij het in paragraaf 3 opgenomen antwoord op de vergelijkbare vraag van de leden van de fractie van het CDA.

Daarnaast willen de leden van de fracties van de PVV en GroenLinks weten of er plannen zijn om concrete richtlijnen voor de antimisbruikmaatregel op te stellen en zo ja, waar deze dan op zien. Tijdens het aanstaande EU-Raadsvoorzitterschap van Nederland in de eerste helft 2016 kan worden bezien of verdere aanpassing en aanvulling van de richtlijn nodig is als ook de OESO en de G20 hun werk op het gebied van antimisbruikmaatregelen heeft afgerond. Daar vinden soortgelijke discussies over bestrijding van verdragsmisbruik plaats als onderdeel van het BEPS-project. De conclusies en voorbeelden van de OESO bevatten een verdergaande uitleg dan die op dit moment door de voorliggende algemene antimisbruikmaatregel wordt gegeven. Een dergelijke uitleg zou een goede aanvulling, waar mogelijk, kunnen zijn in de toepassing van de algemene antimisbruikbepaling van de Moeder-dochterrichtlijn.

De leden van de fractie van de PVV vragen zich af of de voorgestelde maatregel tot gevolg kan hebben dat lidstaten de voordelen van de Moeder-dochterrichtlijn in een andere lidstaat kunnen ontzeggen aan de hand van een eigen interpretatie van de antimisbruikmaatregel om zo meer inkomsten te genereren. Deze leden willen graag weten of deze perverse prikkel bestaat en hoe deze wordt weggenomen. Doordat de interpretatie in eerste instantie wordt overgelaten aan de lidstaten is het mogelijk dat er tussen lidstaten verschillen zal ontstaan over wat precies de grens is tussen misbruik en reële constructies. Dit betekent overigens niet dat lidstaten straffeloos voor eigen gewin misbruik ruim kunnen uitleggen. De rechter en uiteindelijk het Hof van Justitie van de EU kan de toepassing van de lidstaten altijd toetsen aan de primaire vrijheden van de interne markt. In die zin is er dus mijn ogen voldoende rechtsbescherming voor de belastingplichtige. Daar komt bij dat tegen de tijd dat de aangepaste richtlijn is geïmplementeerd en in de praktijk wordt toegepast de eerder genoemde uitkomsten van het BEPS-project bekend zijn en er veel meer handvatten zijn om internationaal consistent misbruik van belastingverdragen en EU-richtlijnen te bestrijden.

5. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

Openbaar register van uiteindelijke belanghebbenden

De leden van de fractie van GroenLinks vragen van mij de toezegging dat ik mij, conform de motie-Klaver9, bij de onderhandelingen over de vierde anti-witwasrichtlijn inspant voor een voor iedereen toegankelijk register van uiteindelijke belanghebbenden. Ook vragen zij, naar aanleiding van hetgeen de Staatssecretaris tijdens het algemeen overleg heeft gezegd over mogelijke uitzonderingen op openbaarheid, op welke omstandigheden de Staatssecretaris doelt en of hij de opvatting deelt dat bij het maken van een uitzondering inzichtelijk zou moeten zijn waarom daartoe besloten wordt. De inzet in het kader van de onderhandelingen over de vierde anti-witwasrichtlijn is primair in de handen van de Minister van Financiën. Hij spant zich, conform de hiervoor genoemde motie-Klaver, in voor een openbaar register van uiteindelijk belanghebbenden (UBO’s). Aan de inzet voor een openbaar UBO-register is onder meer de voorwaarde verbonden dat op openbaarheid een uitzondering zou moeten worden gemaakt voor bepaalde persoonsgegevens, wanneer dat identiteitsfraude in de hand zou kunnen werken. Ook is onder meer voorgesteld dat gegevens van UBO's die minderjarig of anderszins handelingsonbekwaam zijn of gegevens van UBO’s ten aanzien van wie aannemelijk kan worden gemaakt dat door openbaarmaking hun fysieke veiligheid of die van hun familieleden in gevaar komt, niet openbaar gemaakt zouden moeten worden. Met het opnemen van een limitatief aantal uitzonderingsgronden zou meteen ook inzichtelijk zijn waarom op de openbaarheid voor bepaalde UBO’s of UBO-gegevens, een uitzondering wordt gemaakt.

Innovatiebox

De leden van de fractie van GroenLinks vroegen vervolgens wat de bezwaren zijn van andere lidstaten om ook S&O-innovaties onder de innovatiebox te laten vallen. Over de reikwijdte van de Duits-Britse voorstel is het Forum on Harmful Tax Practices van de OESO en in de EU-Gedragscodegroep nauwelijks gesproken, aangezien de aanwezige landen zich al snel schaarden achter dit voorstel. Het is daarom op dit moment niet duidelijk, wat andere lidstaten precies denken over innovaties waarover een S&O-verklaring is afgegeven. Dat zou nog duidelijk moeten worden in de bespreking in het BEPS-project over het vaststellen van een substancecriterium voor regimes anders dan regimes die zien op patent and patent like activa. Volgens de agenda van het BEPS-project zal daarover in maart verder gesproken worden. Wel lijken veel landen patentboxen qua reikwijdte zo beperkt mogelijk te willen houden. Voor Nederland is het echter zoals gezegd cruciaal dat winsten die voortvloeien uit innovaties waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven onder de innovatiebox blijven vallen. Nederland blijft zich daarvoor in Parijs en Brussel inzetten en hoopt medestanders te vinden die het belang van stimulering van brede innovatie inzien.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het niet overdreven is om de winst van bedrijven vanwege onderzoeksactiviteiten met effectief 5% te belasten en of het fiscale voordeel in verhouding staat met de belastingdruk voor niet innovatieve bedrijven die ook werkgelegenheid creëren. De innovatiebox is slechts van toepassing op winst die voortvloeit uit innovatieve activiteiten. Het kabinet ziet de innovatiebox als een belangrijk instrument om succesvolle innovatieve activiteiten en hoogwaardige werkgelegenheid in Nederland te bevorderen. Dat is de reden dat het gedeelte van de winst dat samenhangt met innovatieve activiteiten, als aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt belast met 5% vennootschapsbelasting.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen verder of ik aan de innovatiebox de eis wil koppelen dat de innovatie, het onderzoek of de ontwikkeling in Nederland plaatsvindt. De innovatiebox sluit aan bij door de belastingplichtige zelf voortgebrachte innovatieve activa. Dat impliceert dat de belastingplichtige zelf direct betrokken is bij de innovatieve werkzaamheden. Voorwaarde voor het verkrijgen van een S&O-verklaring is ook dat de aanvrager zelf vernieuwend bezig is. Bovendien legt ook de in de OESO ontwikkelde nexus approach de facto een koppeling met R&D in eigen land.

CCCTB

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of onvrede over de voorgestelde verdeelsleutel een goede reden is om het CCCTB-voorstel niet te steunen. Het kabinet heeft geconstateerd dat de Tweede Kamer het voorstel in strijd acht met het subsidiariteitsvereiste, deelt deze mening en zet in lijn daarmee vraagtekens bij nut en noodzaak van het voorstel. Ook inhoudelijk laat het huidige voorstel te wensen over. Zo is inderdaad de voorgestelde verdeelsleutel voor Nederland onvoordelig. Het BBP daalt volgens de impact assessment van de Europese Commissie met 1,7% en investeringen in Nederland nemen met bijna 2% af. Maar ook het optionele karakter van de CCCTB is problematisch. Dit betekent namelijk dat de Belastingdienst twee systemen voor de vennootschapsbelasting moet ontwikkelen en bijhouden.

Voorts vragen de leden van de fractie van GroenLinks of de discussie in de EU op dit dossier kan worden heropend of dat het kabinet zich kan inzetten voor een nieuw voorstel. Het CCCTB-voorstel wordt momenteel nog steeds besproken in de Raadswerkgroep in Brussel. De besprekingen zijn technisch van aard en concentreren zich op de belastinggrondslag. Gezien de complexiteit van de onderwerpen en de uiteenlopende standpunten, nemen deze technische besprekingen veel tijd in beslag. Zij zullen worden voortgezet onder het Letse Voorzitterschap in het komende half jaar. Nederland neemt aan deze technische besprekingen deel.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of ik kan aangeven of ik in zijn algemeenheid voorstander ben van een Europees gemeenschappelijke grondslag in de vennootschapsbelasting. Zoals in het BNC-fiche voor het CCCTB-voorstel10 is opgemerkt, ziet het kabinet enige voordelen voor het internationale bedrijfsleven als de CCCTB wordt geïntroduceerd. Deze betreffen met name besparing van uitvoeringskosten bij het bedrijfsleven. Daarnaast lijkt het huidige voorstel, waarbij de CCCTB optioneel is voor het bedrijfsleven aan het bedrijfsleven «the best of both worlds» te kunnen bieden. Wanneer de CCCTB het beste uitkomt, kan het bedrijfsleven daarvoor kiezen; wanneer een nationale vennootschapsbelasting gunstiger is, kan daarvoor worden gekozen. Naast de positieve gevolgen voor het bedrijfsleven dient echter ook breder gekeken te worden naar de gevolgen van de invoering van de CCCTB. Deze zijn voor Nederland negatief en onacceptabel.

Moeder-dochterrichtlijn

De vraag van de leden van de fractie van GroenLinks over de onduidelijkheden in de Moeder-dochterrichtlijn die ik in aanloop naar het Nederlandse voorzitterschap nader wil onderzoeken, heb ik beantwoord bij het in paragraaf 4 opgenomen antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de PVV over plannen voor concrete richtlijnen voor de antimisbruikmaatregel.

Rulings

De vraag van de leden van de fractie van GroenLinks over het delen van rulings met de Kamer heb ik beantwoord bij het in paragraaf 3 opgenomen antwoord op de vergelijkbare vraag van de leden van de fractie van het CDA.


X Noot
2

Kamerstuk 33 402, nr. 60.

X Noot
4

Adviesraaad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, Vasthoudend innoveren – Een onderzoek naar het Duitse wetenschapslandschap en R&D-beleid (2012).

X Noot
5

Kamerstuk 34 002, nr. 62.

X Noot
7

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
8

Kamerstuk 33 003, nr. 83.

X Noot
9

Kamerstuk 21 501-07, nr. 1021.

X Noot
10

Kamerstuk 32 728, nr. 2.

Naar boven