21 501-04 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 236 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 mei 2021

De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 19 april 2021 over de geannoteerde agenda informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 29 april 2021 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2320).

De vragen en opmerkingen zijn op 22 april 2021 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 28 april 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Meijers

Inhoudsopgave

blz.

   

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

2

Inbreng leden van de VVD-fractie

2

Inbreng leden van de D66-fractie

0

Inbreng leden van de CDA-fractie

0

Inbreng leden van de SP-fractie

0

Inbreng leden van de GroenLinks-fractie

0

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Inbreng leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda, en hebben daarover nog enkele vragen.

De Minister schrijft dat zij wil benadrukken dat gestreefd moet worden naar maximale ontwikkelingsimpact bij de inzet van publieke middelen. De leden van de VVD-fractie hechten eraan dat deze middelen ook worden gebruikt voor het tegengaan van irreguliere migratie en voor het vergroten van de geopolitieke invloed van de EU, waar ook markttoegang voor Europese bedrijven toe behoort. Kan de Minister aangeven hoe zij zich hiervoor gaat inzetten?

1. Antwoord kabinet

In het externe beleid van de Europese Unie worden meerdere doelen nagestreefd, waaronder armoedebestrijding, de aanpak van irreguliere migratie en het versterken van de strategische autonomie van de Unie. Het rapport van de Wise Persons Group en de haalbaarheidsstudie gaan specifiek over de Europese Financiële Architectuur voor Ontwikkeling. Bij de inzet van ODA-middelen dient het bereiken van ontwikkelingsimpact volgens het kabinet een leidend principe te zijn. De Europese financiële architectuur voor ontwikkeling speelt mondiaal een belangrijke rol bij de bestrijding van armoede en ongelijkheid, de verwezenlijking van de duurzame ontwikkelingsdoelen en de aanpak van de klimaatverandering. Ontwikkelingssamenwerking is volgens het kabinet tegelijkertijd een essentieel instrument om een bijdrage te leveren aan de bestrijding van grondoorzaken van irreguliere migratie, opvang in de regio en bestrijding van mensenhandel- en smokkel. Het in 2017 opgerichte European Fund for Sustainable Development (EFSD), heeft mede tot doelstelling om de grondoorzaken van irreguliere migratie te adresseren, om een duurzame re-integratie van migranten in hun herkomstlanden te bevorderen en om gastgemeenschappen te ondersteunen. De opvolger van het EFSD, het EFSD+ maakt onderdeel uit van het instrument voor het Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (NDICI). Hieruit zal het grootste deel van de externe financiering van de Europese Investeringsbank (EIB) en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) tijdens het Meerjarige Financiële Kader (MFK) komen. Ook het EFSD+ wordt geacht om bij te dragen aan hogergenoemde migratierelevante doelstellingen. Door versterkte samenwerking en coördinatie binnen de Europese Financiële Architectuur voor Ontwikkeling zal de zichtbaarheid en impact van de EU in derde landen naar verwachting toenemen, ook ten opzichte van andere geopolitieke spelers.

De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat gebruik wordt gemaakt van de economische kracht van de Europese Unie om politieke doelstellingen te bereiken. De Minister schrijft zich te kunnen vinden in het scenario status quo +, omdat de diversiteit en kwaliteiten van de verschillende uitvoerders op deze manier optimaal worden benut. Hoe verhoudt dat zich tot de analyse van de Wise Persons Group, die deze diversiteit aan uitvoerders juist ziet als een oorzaak van fragmentatie van beleid, waardoor er niet eensgezind aan de prioriteiten van de EU gewerkt wordt?

2. Antwoord kabinet

Zowel in het rapport van de Wise Persons Group als in de recente haalbaarheidsstudie wordt aangeven dat de verscheidenheid van actoren in de Europese architectuur van toegevoegde waarde kan zijn maar ook kan leiden tot fragmentatie bij het uitblijven van effectieve coördinatie. Waar de Wise Persons Group concludeerde dat één EU ontwikkelingsbank hiertoe mogelijk een oplossing zou bieden, maar dat nader onderzoek nodig was, trekken de consultants in de haalbaarheidsstudie een andere conclusie. Zij geven aan dat met een strakkere coördinatie en beleidssturing fragmentatie kan worden beperkt, de verscheidenheid aan instellingen beter benut kan worden en zodoende een grotere bijdrage kan worden geleverd aan ontwikkelingsimpact. Het opzetten van een EU-ontwikkelingsbank zien zij daarentegen als een kostbare, tijdsintensieve investering met onzekere uitkomsten, vanwege de grootschalige institutionele aanpassingen die daarmee gepaard zullen gaan.

In dat kader vragen de leden van de VVD-fractie ook om meer duidelijkheid over waar de Minister precies op inzet als zij pleit voor het aanscherpen van de beleidssturing onder het scenario status quo +. Kan zij aangeven welke veranderingen zij hiervoor precies gaat bepleiten? Kan zij ook aangeven of en hoe dit voldoende gaat zijn om te zorgen voor de door de Wise Persons Group bepleitte krachtige en effectieve coördinatie die nodig is om de diversiteit aan instrumenten en instellingen van een zwakte in een kracht te veranderen? Wordt hiermee ook de aanbeveling geborgd om de lidstaten in staat te stellen veel meer aan strategische sturing op politiek niveau te doen en de rol van de Europese Commissie te vergroten?

3. Antwoord kabinet

Het kabinet pleit voor significante verbeteringen in de samenwerking tussen de Europese financiële instellingen voor ontwikkeling en aansturing vanuit de Europese Commissie en EU-lidstaten. Met de totstandkoming van het EU-externe financieringsinstrument voor het Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (NDICI) zijn de eerste belangrijke stappen gezet. Het is nu van belang de NDICI verordening in de praktijk te brengen.

Zo pleit Nederland voor een actieve en strategische aansturing van het European Fund for Sustainable Development + (EFSD+), het financieringsinstrument waarmee de Europese Commissie samenwerkt met de Europese ontwikkelingsbanken om investeringen in ontwikkelingslanden te bevorderen. Omdat de financiering van de verschillende actoren uit de Europese Financiële Architectuur voor Ontwikkeling in dit instrument samenkomt is er ruimte voor versterkte coördinatie door de Europese Commissie. Via de Strategic Board van het EFSD+ kunnen Europese lidstaten en de Europese Commissie strategische sturing geven aan de inzet van de financiële instellingen. Meer specifiek draagt de samenwerking onder EFSD+ bij aan de coördinatie van zowel de thematische en geografische inzet van financiële instellingen als afstemming van technische elementen als risicomanagement.

Daarnaast stimuleert Nederland de ontwikkeling van aanvullende samenwerkingsverbanden op regionaal niveau, met name in Afrika, en bepleit Nederland de betrokkenheid van Europese ontwikkelingsbanken bij de ontwikkeling en uitvoering van EU programma’s in partnerlanden. Hierbij zal onder andere worden voortgebouwd op de ervaringen met het Western Balkan Investment Framework, waarin de Europese Commissie samenwerkt met de EIB, EBRD en andere ontwikkelingsbanken om de sociaaleconomische ontwikkeling in de Westelijke Balkan te bevorderen.

Het ambitieniveau van de veranderingen van Europese financiële architectuur is van doorslaggevend belang voor het succes van de «status quo +». Het kabinet vindt dat ambitie ten aanzien van de inzet van de betrokken actoren nader moet worden bepaald en zal pleiten voor een jaarlijkse rapportage over de implementatie van de veranderingen om toe te zien op de daadwerkelijke voortgang.

Een andere waardevolle aanbeveling is voor de leden van de VVD-fractie het idee dat de EU meer aan branding moet doen in het beleid voor ontwikkelingssamenwerking (OS). Zij wijzen erop dat dit voor politieke leverage kan zorgen en dat dit er nu geregeld bij inschiet, in vergelijking met bijvoorbeeld China. Kan de Minister aangeven hoe meer branding in het scenario status quo + geborgd wordt en kan zij toezeggen zich in te zetten voor adequate branding?

4. Antwoord kabinet

Met de internationale response op de COVID-19 crisis heeft de Europese Commissie de Team Europe benadering geïntroduceerd. Met deze benadering bundelen Europese instellingen als de Europese Commissie, de EIB, de EBRD, de EU-lidstaten en hun nationale ontwikkelingsbanken hun krachten. De naam Team Europe en de ontwikkeling van beeldmateriaal moeten bijdragen aan het vergroten van de Europese zichtbaarheid. Dit initiatief sluit aan bij de aanbeveling van de Wise Persons Group om een duidelijk herkenbare «brand» te ontwikkelen.

Zichtbaarheid zal een belangrijke rol blijven spelen in de uitwerking van de «status quo+» en het kabinet ondersteunt de inzet van de Commissie om de Team Europe benadering breder dan de internationale COVID-19 response uit te rollen. Tevens bestaan voor EU-gefinancierde programma’s reeds eisen voor communicatie en zichtbaarheid door uitvoerende partijen.1

De leden van de VVD-fractie hechten ook sterk aan de aanbeveling dat geld zo veel mogelijk naar Europese contractanten moet gaan voor de uitvoering van projecten en vinden het moeilijk uit te leggen dat Chinese staatsbedrijven contracten binnenhalen zolang er geen wederkerigheid is. Europese bedrijven kunnen namelijk niet zomaar meedoen aan projecten van One Belt One Road. Hoe gaat de Minister zich ervoor inspannen dat contracten zoveel mogelijk naar Europese bedrijven gaan?

5. Antwoord kabinet

Bij de aanbeveling van de Wise Persons Group over de Europese voorkeur («European preference») wordt gedoeld op het verstrekken van EU-financiering aan internationale financiële instellingen en niet op uitvoerende bedrijven2. In het rapport wordt geadviseerd hierbij een lichte voorkeur aan te houden voor financiering aan Europese financiële instellingen (waaronder de EIB en de EBRD) boven multilaterale ontwikkelingsbanken als de Wereldbank.

Zoals toegelicht in reactie op de Kamervragen van de VVD over de mate waarin China profiteert van Europese ontwikkelingsgelden (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2439), hebben Chinese bedrijven in het algemeen geen directe toegang tot de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden.

In het geval van indirect beheer vertrouwt de Europese Commissie taken tot uitvoering van de begroting toe aan een organisatie waarvan de financiële procedures positief zijn beoordeeld, zoals internationale organisaties of publiekrechtelijke organen. Bij acties die onder indirect beheer worden uitgevoerd, zijn de regels van de betrokken organisatie van toepassing. Hierdoor kan het zo zijn dat partijen uit landen die in het algemeen geen directe toegang hebben tot de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden, toch indirect in aanmerking komen.

In overeenstemming met het principe van «ongebonden hulp» kunnen biedingsprocedures van een dergelijke organisatie internationaal en open zijn, waarbij niet gediscrimineerd wordt op grond van nationaliteit. Partijen uit alle landen kunnen meedingen mits er geen sprake is van belangenverstrengeling, er geen uitsluitingsgrond van toepassing is (zoals geldende sancties), en er aan sociale en milieunormen is voldaan. Doel van de internationale en open procedure is dat de aanbesteding gaat naar de partij die een kosteneffectief en kwalitatief hoogstaand voorstel heeft ingediend.

Verder is de EBRD een multilaterale ontwikkelingsbank, waar ook China lid van is. Chinese bedrijven hebben dus toegang tot financiering via EBRD-projecten, onder de voorwaarden van het principe van «ongebonden hulp», zoals hiervoor genoemd.

Ziet zij hier ook mogelijkheden om vergelijkbaar met het beoogde International Procurement Instrument bedrijven te weren uit landen die met staatssteun werken en hun ontwikkelingsinstrumenten niet wederkerig openstellen?

6. Antwoord kabinet

Zoals uiteengezet in de beantwoording van vraag 5, hebben Chinese partijen in het algemeen geen directe toegang tot de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden. Dit was het geval in de instrumenten onder het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 en blijft het geval onder het nieuwe EU-externe financieringsinstrument Neigbourhood, Development and International Cooperation Instrument (NDICI).

De NDICI Verordening bevat clausules over de toegang tot financiering die in lijn zijn met de Verordening Nr. 236/2014 tot vaststelling van de gemeenschappelijke voorschriften voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden.3 Een van deze clausules regelt dat aanvragers uit landen ten aanzien waarvan de Europese Commissie wederzijdse toegang tot externe bijstand heeft vastgesteld, in aanmerking komen voor financiering.

Inbreng leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Zij hebben nog enkele vragen over het gewenste scenario voor de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling en hoe daarin de huidige belemmeringen in het Europese OS-beleid kunnen worden verholpen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voorkeur van het kabinet voor het «status quo +»-scenario voor de inrichting van de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling. Zij hebben zelf nog enkele vragen over de analyse die ten grondslag ligt aan het uitkomen op dit scenario, evenals over hoe verdere uitwerking er volgens het kabinet uit zou moeten zien. Wat was volgens het kabinet het grootste probleem dat aanleiding gaf voor een herziening van de huidige Europese financiële architectuur voor ontwikkeling en hoe gaat het scenario «status quo+» dat probleem oplossen? Wat wordt er bedoeld met «de ontwikkeling van de juiste prikkels» die volgens de Minister vereist zijn in dit scenario?

7. Antwoord kabinet

In opdracht van de Raad presenteerde de Wise Persons Group in 2019 haar rapport met aanbevelingen om de effectiviteit en ontwikkelingsimpact van de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling te bevorderen. Hierbij stond het risico op fragmentatie door de brede verscheidenheid aan actoren – de Europese Investeringsbank (EIB), de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) en de Europese nationale ontwikkelingsbanken – centraal. De Wise Persons Group gaf aan dat de fragmentatie van de inzet van verschillende actoren zou kunnen leiden tot overlap van activiteiten, het niet optimaal gebruiken van middelen en een beperkte aansluiting bij Europese prioriteiten. Uit de haalbaarheidsstudie komt evenwel naar voren dat deze diversiteit in expertise van toegevoegde waarde kan zijn in de architectuur, mits de coördinatie en samenwerking verbeterd wordt. Daarnaast beargumenteren de consultants dat het oprichten van een EU-ontwikkelingsbank een kostbare en tijdsintensieve investering is met een onzekere uitkomst en ten koste kan gaan van bestaande kennis en ervaring.

Het is van belang dat de «status quo +» daadwerkelijk een verbetering is van de bestaande architectuur. Het kabinet focust bij de ontwikkeling van de concrete opvolging op het aanscherpen van de beleidssturing («policy first») en het optimaal benutten van de toegevoegde waarde van de verschillende Europese (financiële) instellingen.

Om verandering te bewerkstelligen is het van belang dat het systeem verdere samenwerking tussen de Europese financiële instellingen stimuleert en beloont en ongewenste concurrentie juist voorkomt. Het is daarom van belang om samenwerking te belonen, bijvoorbeeld door met voorrang garanties te verschaffen aan «hoge impact/risico» projectvoorstellen die worden ingediend door een consortium van ontwikkelingsbanken. Daarnaast is ook het mobiliseren van private sector financiering een prioriteit en is het van belang dat verder wordt gewerkt aan het wegnemen van barrières voor investeringen door het investeringsklimaat te verbeteren en daarnaast in te zetten op projectontwikkeling.

De Minister gaat in de geannoteerde agenda niet in op een eerder verschenen advies van de G20 Eminent Persons Group uit 2018 over het wereldwijde systeem van ontwikkelingsfinanciering.4 Kan de Minister toelichten in hoeverre de bevindingen in dit rapport zijn meegenomen in de afweging van de verschillende opties voor de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling? Kan zij daarbij ook ingaan op de positie van China buiten het Multilaterale Systeem voor Officiële Financiering (MSOF) en welke implicaties de rol van China heeft voor de noodzaak om het Europese financiële OS-beleid verder te harmoniseren?

8. Antwoord kabinet

De aanbevelingen uit het G20 Eminent Persons Group advies die van toepassing zijn op de wereldwijde architectuur van ontwikkelingsbanken sluiten aan bij de bevindingen van de Wise Persons Group; nauwere samenwerking en gebruikmaking van de toegevoegde waarde van individuele financiële instellingen zal leiden tot meer ontwikkelingsimpact. De reikwijdte van het G20 rapport is echter breder dan enkel ontwikkelingsbanken en bevat aanbevelingen over de wereldwijde financiële governance. Dit maakt dat het rapport slechts deels van invloed is bij de afwegingen over de Europese financiële architectuur ontwikkeling.

De Chinese invloed in partnerlanden, waaronder in Afrika, neemt toe, onder andere door de inzet van financiële instrumenten. Vorm en omvang van financiering van activiteiten in ontwikkelingslanden door China is onvoldoende inzichtelijk, omdat informatie hierover niet altijd openbaar is en Chinese ontwikkelingsfinanciering afwijkt van wat westerse donoren hieronder binnen de OESO-DAC-regels verstaan. Wel kan worden gesteld dat het overgrote deel van China’s ontwikkelingsfinanciering bilateraal wordt verstrekt en daarmee niet via het multilaterale systeem verloopt. Dit versterkt het belang van een goed-gecoördineerde en zichtbare Europese financiële inzet in partnerlanden.

De aan het woord zijnde leden onderschrijven de eerdere analyse van de OESO5 waarin wordt gesteld dat de fragmentatie van het huidige OS-beleid ten koste gaat van het strategisch inzetten van het gezamenlijk grootste OS-budget in de wereld. Kan de Minister toelichten hoe in het voorgestelde scenario het Europees OS-beleid ondanks de fragmentatie van instellingen toch aan strategische slagkracht kan winnen?

9. Antwoord kabinet

Met de keuze voor de «status quo +» wordt ingezet op het beter benutten van de diversiteit en de toegevoegde waarde van de verschillende Europese financiële instellingen als de EIB, EBRD en de nationale ontwikkelingsbanken. In dit scenario kan de coherentie van de beleidsdoelstellingen, waarden, normen en standaarden van de EU verder worden versterkt door de coördinatie van en dialoog tussen de EU-instellingen, EU-lidstaten en de Europese financiële instellingen. De Europese Commissie en Europese lidstaten, ook als aandeelhouders van de ontwikkelingsbanken, moeten daarin sterker een richtinggevende rol vervullen. Een sterke en coherente Europese aanpak kan worden ondersteund door de samenwerking en concurrentie van de betrokken instellingen, die elkaar aanvullen. Op EU-niveau moet worden ingezet op een vergrote ontwikkelingsimpact binnen een geïntegreerde benadering van het EU-externe beleid en meer zichtbaarheid.

Naast strategische slagkracht vinden de leden van de D66-fractie het van belang dat er ten behoeve van transparantie en toegankelijkheid voor ontwikkelingsorganisaties meer overzicht komt in de EU-financieringsinstrumenten. Kan de Minister in dat licht toelichten hoe het staat met de uitvoering van de motie Becker-Bouali (Kamerstuk 21 501-04, nr. 209)?

10. Antwoord kabinet

In lijn met de motie van de leden Becker en Bouali rapporteert het kabinet ten minste jaarlijks over EU-ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 21 501-04, nr. 209). Op 27 mei 2020 ontving uw Kamer de meest recente brief over EU ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 34 952, nr. 112) en daarvoor reeds op 16 juli 2019 (Kamerstuk 34 952, nr. 80) en 21 december 2018 (Kamerstuk 34 952, nr. 41). In mei 2021 zal uw Kamer de volgende brief over EU-ontwikkelingssamenwerking ontvangen. Tevens ontving uw Kamer recentelijk een aparte brief (Kamerstuk 22 112, nr. 3101) met toelichting over en een kabinetsappreciatie van het nieuwe Neighbourhood, Development and International Cooperation Instrument (NDICI).

De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat de Minister de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) ook binnen deze context noemt als richtsnoer. Zij vragen zich daarbij wel af in hoeverre de beoogde financiële architectuur ertoe zal leiden dat middelen ook bij de meest kwetsbare en meest gemarginaliseerde groepen terecht komen, in lijn met de Leave no one behind-belofte die gepaard gaat met het committeren aan de SDG’s. Deelt de Minister de mening dat de Europese financiële architectuur, naast het leveren van een bijdrage aan SDG’s, ook dient te waarborgen dat financiële middelen ten goede komen aan those furthest left behind?

11. Antwoord kabinet

Het kabinet deelt deze positie. Binnen de Europese Financiële Architectuur voor Ontwikkeling pleit Nederland voor voldoende focus op de lage inkomenslanden en fragiele staten. De Europese financiering neemt via garanties een deel van de risico’s op zich die de private sector ervan weerhoudt te investeren, om zodoende bij te dragen aan de inclusieve financiering voor de meest kwetsbare groepen.

In de NDICI-verordening staat tevens dat, onder andere, niemand aan zijn lot overlaten («leaving no one behind») de basis vormt van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en ten grondslag moet liggen aan de uitvoering van het instrument.

In hoeverre kan binnen de huidige architectuur inzichtelijk gemaakt worden bij welke doelgroepen Europees OS-geld terecht komt? Hoe kan het EU externe financieringsinstrument voor het Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (NDICI) hier verbetering in aanbrengen?

12. Antwoord kabinet

Er is nog geen sprake van een gezamenlijk rapport over de versterkte financiering door de verschillende Europese financiële instellingen. Wel verschijnt jaarlijks een rapportage over de bereikte resultaten met het European Fund for Sustainable Development (EFSD)6, met hierin aandacht voor programma’s van een groot aantal Europese ontwikkelingsbanken. Hierbij wordt onder meer een toelichting gegeven op de regionale verdeling, de inzet van verschillende instrumenten en de doelstellingen per programma.

Verder rapporteren alle Europese financiële instellingen daarnaast jaarlijks individueel over hun programma’s in jaarverslagen en veelal publiceren zij ook over hun jaarlijkse bijdrage aan het behalen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDGs).

De Europese Commissie rapporteert tevens jaarlijks7 over de resultaten die middels het externe financieringsinstrumentarium van de Unie zijn bereikt. In de financiële rapportages die bij de rapporten zijn gevoegd wordt onder andere ingegaan op hoe veel financiering ging naar verschillende landen en sectoren. Tevens worden behaalde resultaten cijfermatig weergegeven aan de hand van het EU Results Framework8, die onder andere indicatoren bevat over welke doelgroepen bepaalde steun ontvingen.

De Europese Commissie zal ook over de inzet van het NDICI jaarlijks rapporteren.

Hoe denkt het kabinet, gegeven de voorkeur om af te zien van het fuseren van de financiële instellingen, dat toch de juiste coördinatie tot stand kan komen om een eerlijke verdeling van middelen over doelgroepen, regio’s en thema’s te waarborgen?

13. Antwoord kabinet

Met de inzet op het «policy first» principe wordt nauwe aansluiting van de Europese financiële architectuur bij het EU-financieringsinstrument NDICI gezocht. Deze verordening biedt sturing op de thematische prioriteiten en geografische verdeling van de financiële middelen van de Europese Commissie. Middels de European Fund for Sustainable Development + Strategic Board en de Raad van Bewindvoerders van de EIB en EBRD kan daarnaast nadere sturing worden gegeven door EU-lidstaten. Het open architectuur gedeelte van het EFSD+ draagt bij aan het beter benutten van de comparatieve voordelen van ontwikkelingsbanken en financiële instellingen, zoals expertise op bepaalde thema’s of regio’s, en stimuleert de instellingen nauwer samen te werken.

Tevens pleit Nederland voor actieve betrokkenheid van de Europese financiële instellingen bij het bepalen van de Europese prioriteiten in de programmering in de partnerlanden onder het Meerjarige Financiële Kader 2021–2027. Het is van belang dat de inzichten van de instellingen worden meegewogen op landenniveau. Dit draagt bij een gebalanceerde Europese inzet.

Tot slot vinden de leden van de D66-fractie het van belang dat Europese OS-financiering bijdraagt aan de bevordering van beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Kan de Minister aangeven welk tijdspad op dit moment wordt voorzien voor de door de Europese Commissie aankondigde IMVO-wetgeving? Is de Minister bereid zich in te zetten voor het expliciet opnemen van IMVO-waarborgen in de verdere uitwerking van de + in het «status quo +»-scenario?

14. Antwoord kabinet

De Europese Commissie geeft aan dat het wetgevende voorstel op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, inclusief gepaste zorgvuldigheid, in juni 2021 wordt verwacht. Zoals aangegeven in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten» zet het kabinet actief in op het beïnvloeden van het Commissievoorstel (Kamerstuk 26 485, nr. 337). Zo schreef ik vorige maand samen met mijn Duitse collegaminister Mueller (Ontwikkelingssamenwerking) een brief aan Eurocommissaris Reynders waarin wij samen het belang benadrukken van een gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau. Daarbij benadrukken wij het belang van beleidscoherentie tussen buitenlandse handel en ontwikkelingsbeleid en stellen daarom voor om onder meer het ontwikkelingsperspectief bij het debat te betrekken. Onderwijl werkt het kabinet bouwstenen voor wetgeving uit, bedoeld als input op het Europese traject. Mocht een effectief en uitvoerbaar voorstel Europees niet tijdig van de grond komen, dan liggen bouwstenen klaar voor het invoeren van nationale dwingende maatregelen.

Nederland pleit in de discussie over de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling actief voor een harmonisatie van hoogstaande internationale standaarden die door de Europese ontwikkelingsbanken moeten worden nageleefd. Deze inzet sluit aan bij de verordening van het NDICI, het brede EU-financieringsinstrument, waarin wordt aangegeven dat in financiële overeenkomsten de bevordering van IMVO, door het respecteren van de internationale richtlijnen, moet worden meegenomen.

Inbreng leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie steunen de lijn van het kabinet om in te zetten op Scenario C, namelijk het verbeteren van de huidige architectuur, het zogenaamde «status quo +»-model. Deze leden vragen de Minister echter ook van de andere twee scenario’s aan te geven waarom deze niet geschikt zouden zijn. De leden van de CDA-fractie verzoeken de Minister daarbij vooral een toelichting te geven op het niet kiezen voor Scenario A, waarin de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) omgevormd dient te worden tot Europese ontwikkelingsbank met het daarbij behorende en voldoende instrumentarium. Te meer vragen deze leden dit omdat dit de aanbeveling was van de groep van wijzen in oktober 2019.

15. Antwoord kabinet

De meerwaarde van de huidige architectuur zit volgens het kabinet met name in de diversiteit en toegevoegde waarde van de instellingen die hier deel van uitmaken. In lijn met de bevindingen van het rapport is het kabinet van mening dat het opzetten van één enkele nieuwe EU-ontwikkelingsbank, zoals voorzien in de scenario’s A en B, niet noodzakelijkerwijs efficiënter zal zijn dan het bestaande systeem en geen recht doet aan de comparatieve voordelen van beide instellingen. Daarnaast is het oprichten van een dergelijke bank een kostbare en tijdsintensieve investering met een onzekere uitkomst.

Daar komt bij dat in scenario A de EU in de EBRD, een multilaterale instelling met ook niet-EU aandeelhouders – ook al hebben EU-lidstaten een meerderheidsaandeel – niet het benodigde aandelenpercentage heeft bij besluitvorming waarvoor een gekwalificeerde meerderheid noodzakelijk is. Het is onwaarschijnlijk dat deze situatie op korte termijn verandert. De EBRD volgt weliswaar in veel gevallen EU-beleid en -standaarden, maar kan hierdoor volledige aansluiting bij Europese ontwikkelingsprioriteiten en geopolitieke inzet niet garanderen.

Wat betreft scenario B, worden in de haalbaarheidsstudie zorgen geuit over de beperkte ontwikkelingsfocus van de Europese Investeringsbank (EIB), ondanks dat reeds 10% van de jaarlijkse financiering van de EIB wordt geïnvesteerd buiten de EU. EIB’s expertise ligt bij de financiering van grotere (veelal infrastructuur) publieke sector projecten of lokale financiële instellingen. Het huidige financiële instrumentarium, de lokale aanwezigheid en risicoprofiel van de EIB zijn te beperkt om te voldoen aan de gewenste brede inzet van de Europese ontwikkelingsfinanciering waarin een belangrijke focus ligt op de mobilisatie van private sector financiering en het investeren in risico- en impactvolle programma’s in lage inkomenslanden.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tevens een overzicht te geven van de voortgang of mate van uitvoering van de aanbevelingen uit het rapport van de groep van wijzen ten opzichte van de nu te bespreken Europese financiële architectuur voor ontwikkeling (EFAD).

16. Antwoord kabinet

Er is geen overzicht beschikbaar van de voortgang van de implementatie van de aanbevelingen uit het Wise Persons Group rapport en het kabinet is hiervoor afhankelijk van informatie van alle betrokken actoren waaronder de ontwikkelingsbanken en de Europese Commissie. Nederland zal er in de besprekingen over de Raadsconclusies voor pleiten dat de afspraken ter verbetering van de Europese Financiële Architectuur voor Ontwikkeling worden gemonitord in een jaarlijks rapport.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een terugkoppeling te geven van hetgeen over EFAD besproken is in de laatste Ecofinraad en daarbij ook aan te geven wat Nederland heeft ingebracht, aangezien de inbreng in de geannoteerde agenda Ecofinraad identiek is aan de inbreng zoals verwoord in de geannoteerde agenda van deze informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking.

17. Antwoord kabinet

Voor een volledige terugkoppeling over de EFAD-discussie in de laatste Ecofinraad verwijst het kabinet naar het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad van 16 april, dat op 23 april is gepubliceerd (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1752).

In de Ecofinraad was brede steun voor scenario C, de «status quo +». Meerdere lidstaten gaven aan dit scenario de voorkeur te geven, omdat op deze wijze de kwaliteiten van de verschillende uitvoerders optimaal benut kunnen worden. Ook benadrukten lidstaten het belang van «policy first» – een sturende en coördinerende rol van de Raad en de Europese Commissie. Daarnaast verwees een aantal lidstaten naar mogelijke hervormingen en mandaatsdiscussies bij de EBRD en de EIB, waarover besluitvorming via de bestuursorganen van deze banken zal plaatsvinden.

Nederland heeft aangegeven dat het belangrijk is dat de «status quo +» ook daadwerkelijk een stap vooruit betekent. Daarnaast heeft Nederland het belang van een open architectuur met gelijk speelveld benadrukt. Verder heeft het kabinet de noodzaak van het zetten van de juiste prikkels om onderlinge samenwerking tussen de betrokken uitvoerders te verbeteren, waaronder ook het betrekken van de private sector, benoemd. Een betere aansluiting van de financiële instellingen bij de Europese prioriteiten zal de bijdrage aan de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en het klimaatakkoord van Parijs ten goede komen. Voorts benadrukte Nederland dat de uitvoering van de «status quo +» binnen de beschikbare financiële middelen dient plaats te vinden.

De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast waarom deze vergadering zo ad hoc ingepland moet worden en waarom er niet gewacht kan worden tot de reguliere Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking eind mei.

18. Antwoord kabinet

Deze informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking is georganiseerd om spoedige voortgang op dit dossier te bevorderen en het ontwikkelingsperspectief mee te nemen in het opstellen van de Raadsconclusies. Het voorzitterschap streeft ernaar hierover zo snel mogelijk Raadsconclusies aan te nemen. Het is daarom van belang dat EU Ontwikkelingssamenwerkingsministers tijdig over dit onderwerp hebben kunnen spreken.

De Minister geeft aan dat in Scenario C de diversiteit en de kwaliteiten van verschillende uitvoerders (o.a. EBRD, EIB en nationale ontwikkelingsbanken binnen de EU) optimaal worden benut, zonder dat een omvangrijke en tijdrovende institutionele herziening of additioneel kapitaal nodig is. De leden van de CDA-fractie delen de doelstelling om een tijdrovende institutionele herziening te voorkomen, maar deze leden vragen de Minister wel welke kosten er verbonden zijn aan scenario C.

19. Antwoord kabinet

De exacte kosten die gepaard zullen gaan met de inzet op scenario C zijn uiteraard afhankelijk van de precieze invulling van de «+» van de «status quo» en het is daarom nog niet mogelijk hierin inzicht te geven. Mogelijke kosten kunnen zitten in het verhogen van lokale vertegenwoordiging van de Banken in derde landen of het opzetten van verbeterde coördinatiestructuren. Vanwege het benutten van bestaande structuren, zal het in vergelijking met scenario A en B om beperkte bedragen gaan.

Nederland heeft daarnaast in de Ecofin Raad benadrukt dat de «status quo +» moet worden uitgevoerd binnen de bestaande beschikbare financiële middelen.

De leden van de CDA-fractie vragen of kiezen voor Scenario C volgens de Minister niet betekent dat uiteindelijk de financiering van de Europese ontwikkelingsagenda toch bij de EIB terecht komt, gezien de EIB-wens om een «development subsidiary» op te richten. Deze leden vragen de Minister wat dit zou betekenen voor de EBRD en in hoeverre de vorming van een OS-subsidie-machine onder de EIB ten kosten gaat van ontwikkelingsdoelen.

20. Antwoord kabinet

In scenario C bestaat er ruimte voor vervolgstappen en eventueel institutionele hervormingen binnen de betrokken banken. In afwachting van de uitkomst van de discussie over de Europese financiële architectuur en de Raadsconclusies zijn dergelijke initiatieven nog niet uitgewerkt. Nederland zal bij de EIB erop aandringen de ontwikkelingsimpact van de Bank te bevorderen en te verzekeren dat veranderingen binnen het bredere systeem van EU-ontwikkelingsfinanciering passen.

Nederland pleit ervoor dat met de eventuele vervolgstappen binnen de EIB de expertise en kwaliteiten van de Bank beter worden benut en niet af zullen doen aan de comparatieve voordelen t.o.v. de EBRD.

Het kabinet zal zich inzetten voor verdere uitwerking van de «+», valt te lezen in de geannoteerde agenda. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe die verdere uitwerking er dan uit moet zien. Deze leden vragen de Minister daar een gedetailleerde toelichting op te geven zover mogelijk en indien niet helder is hoe Scenario C praktisch wordt ingericht met duidelijk afgebakende taken en verantwoordelijkheden voor de Europese instellingen, daar niet mee in te stemmen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister dit omdat in het geval van een Scenario C, waarin de EIB de vrijheid houdt een development subsidiary op te richten en de EBRD de vrijheid houdt om zijn operatiegebied uit te breiden naar sub-Sahara Afrika, volgens de leden van de CDA-fractie deze twee banken elkaar dan mogelijk gaan beconcurreren in Afrika, hetgeen niet wenselijk is. Deze leden vragen de Minister of ze dergelijke ontsporing van Scenario C eveneens voor mogelijk houdt. De leden van de CDA-fractie zien de EIB en de EBRD in Scenario C als de twee pilaren van de Europese focus op Afrika, welke complementair aan elkaar zijn en elkaar bovendien versterken in de uitvoering van hun taken. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe wordt vastgelegd dat zowel de EIB als de EBRD autonoom kunnen blijven werken, waarbij de EBRD meer focust op ontwikkelingsdoelen en de EIB op kapitaalverstrekking. Deze leden vragen de Minister of dit de correcte rolverdeling is zoals in Scenario C is gepresenteerd en of deze rolverdeling wenselijk is.

21. Antwoord kabinet

Het kabinet pleit voor een ambitieuze uitwerking en invulling van de «+» in scenario C, waarin sterkere politieke sturing vanuit de Europese Commissie en de Europese lidstaten én betere gebruikmaking van de toegevoegde waarde van de verschillende instellingen centraal staan. Optimale benutting van de comparatieve voordelen van de EIB, EBRD en nationale ontwikkelingsbanken vraagt om een beter gedefinieerde en gecoördineerde, maar niet om een rigide taakverdeling. Om tot een efficiëntere architectuur te komen, steunt het kabinet onder meer verdere harmonisatie van standaarden en methodologieën bij de financiële instellingen. Dit moet onder andere bijdragen aan verbeterde samenwerking op de gezamenlijke inzet voor mobilisatie van private sectorfinanciering, het harmoniseren en verbeteren van impactmeting en het vergroten van transparantie.

De Raadsconclusies zullen een kader bieden voor de voorziene verbeteringen, waarbij de Nederlandse inzet in lijn zal zijn met bovenstaande en de inzet zoals aangegeven in de Geannoteerde Agenda voor deze Raad. Voorts zal de Europese Commissie, in samenwerking met de Europese financiële instellingen, een lijst praktische en concrete verbeteringen voordragen. Hierover zal worden gesproken in Raadswerkgroepen in Brussel.

Zowel de EIB als de EBRD verlenen financiering aan de publieke als de private sector. Dit gemengde mandaat komt de ontwikkelingsimpact ten goede. Zo geven de publieke investeringen van de EBRD aanleiding tot beleidsdialoog met de partnerlanden, waarin ook een bevordering van het investeringsklimaat in deze landen ter sprake kan komen. Daarnaast hebben de ontwikkelingsbanken ieder hun eigen specifieke thematische expertise, bijvoorbeeld op financiering aan het MKB of duurzame energie. Een strikte taakverdeling tussen de instellingen, bijvoorbeeld op publieke of private financiering, is daarom niet gewenst. Het kabinet deelt de positie dat samenwerking centraal moet staan en ongewenste concurrentie moet worden voorkomen. Hier speelt het European Fund for Sustainable Development (EFSD+) een belangrijke rol. Met dit garantie-instrument van de Commissie kan samenwerking gestimuleerd worden en de Strategic Board biedt gelegenheid voor coördinatie en beleidssturing.

Zowel de EIB als de EBRD zijn momenteel al actief in het Nabuurschap en hebben voor de partnerlanden duidelijke meerwaarde. Beide banken dragen bij de aan de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en het Klimaatakkoord van Parijs. In het algemeen richt de EIB zich meer op grotere publieke investeringen en focust de EBRD zich op private financiering, onder meer aan het MKB. Beide instellingen, maar ook andere ontwikkelingsbanken, zijn onderdeel van het Western Balkan Investment Framework (WBIF), waarmee regionale samenwerking en afstemming met lokale overheden wordt bevorderd.

Nederland pleit voor de ontwikkeling van soortgelijke samenwerkingsverbanden in andere regio’s, met name in Afrika. Op basis van deze ervaringen, is het kabinet van mening dat, onder de juiste voorwaarden, de activiteiten van de EIB en EBRD elkaar en die van andere ontwikkelingsfinanciers kunnen versterken, mogelijk ook in Afrika.

De discussie over mogelijke institutionele veranderingen van de EIB en de EBRD zal plaatsvinden in de Raad van Bewindvoerders van de banken zelf. Nederland zal in deze raden, maar ook in Brussel, oproepen tot een versterkte coördinatie op EU-niveau in deze discussies en een lijn die aansluit bij de bredere inzet voor de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling.

De bespreking tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking is bedoeld om vanuit OS-perspectief input te geven ten behoeve van de opvolging van deze haalbaarheidsstudie, zo lezen de leden van de CDA-fractie in de geannoteerde agenda. Maar uit de geannoteerde agenda blijkt niet echt wat de Nederlandse inzet op OS-perspectief is. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister dit nader toe te lichten.

22. Antwoord kabinet

De Nederlandse inzet in de informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking sluit aan bij de inzet in de Ecofin van 16 april jl. (voor het verslag, zie Kamerstuk 21 501-07, nr. 1752). In deze Raad zal Nederland echter meer aandacht schenken aan de noodzaak tot een blijvende focus op de lage inkomenslanden en fragiele staten alsmede investeringen ten behoeve van een inclusief, weerbaar en groen herstel van de COVID-19 crisis. Voorts zal het kabinet het belang van private sector mobilisatie benadrukken en de toegevoegde waarde van nationale ontwikkelingsbanken zoals FMO daarbij onderstrepen. Ook zal het kabinet de Commissie oproepen om financierbare projecten in partnerlanden te helpen ontwikkelen. Tenslotte zal het kabinet het belang van de open architectuur benadrukken, hierin beconcurreren de Europese financiële instellingen elkaar ten bate van zoveel mogelijk ontwikkelingsimpact.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke kerndoelen binnen het nieuwe financieringsmechanisme moeten worden geformuleerd naast de breder geformuleerde SDG’s.

23. Antwoord kabinet

De discussie over de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling gaat over de samenwerking tussen de Europese Commissie, lidstaten, de EIB, EBRD en nationale ontwikkelingsbanken. De financiering voor de EIB, EBRD en de nationale ontwikkelingsbanken zal de komende jaren uit het externe financieringsinstrument voor het Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (NDICI) komen. De doelen die hierin genoemd staan zijn leidend voor de inzet. Een kabinetsappreciatie van het NDICI komt uw Kamer spoedig toe.

De Minister zal pleiten voor aanvullende actie door de Europese Commissie om actief bij te dragen aan het opbouwen van een pijplijn met investeerbare projecten (bankable projects) om te borgen dat financieringsinstellingen voor ontwikkeling en de private sector voldoende aanbod hebben om de beschikbare middelen optimaal in te zetten. Onder de verantwoording van welk instituut moet deze pijplijn komen, zo vragen de leden van de CDA-fractie de Minister.

24. Antwoord kabinet

Gezien het belang van pijplijnontwikkeling voor het bereiken van de SDG-doelen, moedigt het kabinet financieringsinstellingen aan om bij te dragen aan het ontwikkelen van financierbare projecten. In het centraal aanjagen en monitoren van projectontwikkeling kan de Europese Commissie een belangrijke rol spelen, onder meer door de activiteiten op dit gebied te coördineren en middelen uit het European Fund for Sustainable Development + (EFSD+) gericht hiervoor in te zetten.

Een kabinetsappreciatie van het financieringsinstrument NDICI komt de Kamer spoedig toe, stelt de Minister. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om in deze appreciatie ook de drie scenario’s mee te nemen en daarbij aan te geven hoe deze hun uitwerking hebben op het NDICI.

25. Antwoord kabinet

Het kabinet zal in het verslag van deze informele Raad nader ingaan op de link tussen het NDICI en de drie scenario’s voor de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling. Verder ontving uw Kamer op 26 april 2021 de kabinetsappreciatie van het NDICI (Kamerstuk 22 112, nr. 3101).

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een tijdlijn te schetsen voor de implementatie van het Scenario «status quo +».

26. Antwoord kabinet

Het optimaliseren van de huidige architectuur is een continu proces. Het gaat zowel om de implementatie van aanbevelingen op de korte termijn, waaronder via het EU-externe financieringsinstrument NDICI, als om de aanbevelingen die gericht zijn op de langere termijn, zoals de bespreking over mogelijke institutionele wijzigingen binnen de EIB of EBRD.

De Raadsconclusies over de opvolging van de haalbaarheidsstudie komen naar verwachting in mei uit. Deze bieden het kader voor de concrete opvolging. Op basis hiervan zal de Europese Commissie, in samenwerking met de Europese financiële instellingen, een lijst met praktische en concrete verbeteringen voorstellen, ter bespreking in de Raadswerkgroepen in Brussel. Nederland zal er in de besprekingen over de Raadsconclusies voor pleiten dat de Commissie, in samenwerking met de financiële actoren, jaarlijks rapporteert over de implementatie van de overeengekomen verbeteringen.

De Minister geeft aan zoals gebruikelijk de Kamer te informeren over de uitkomst van de informele Raad. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister dit te doen voor aanvang van het commissiedebat over de formele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking in mei.

27. Antwoord kabinet

Ik kan u toezeggen het verslag van de informele Raad spoedig toe te sturen, voor aanvang van het Commissiedebat in voorbereiding op de RBZ/OS van 25 mei.

Inbreng leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben de geannoteerde agenda van de informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 29 april met interesse gelezen. De leden hebben hier nog een aantal vragen over.

De leden van de SP-fractie constateren dat de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling (EFAD) eigenlijk het enige onderwerp is op de agenda. Allereerst hebben de leden vragen over de manier waarop deze informele bespreking is opgezet. Het besluit is relatief laat gekomen om deze bespreking te houden, bovendien is het slechts ter input voor de Ecofinraad in mei. Waarom is er gekozen voor deze opzet en wat is precies het doel van deze extra ingelaste vergadering?

28. Antwoord kabinet

De ministers van Financiën en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben een gedeelde verantwoordelijkheid als het gaat om de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling (EFAD). Deze informele Raad Buitenlandse Zaken is georganiseerd om te verzekeren dat het ontwikkelingsperspectief voldoende wordt meegenomen en politieke sturing aan de Raadsconclusies vanuit dat perspectief kan worden gegeven.

Wat vindt de Minister van de waarschijnlijke conclusie die zal volgen op dit jarenlange dossier waarin er toch zal worden overgegaan op samenwerking tussen publieke OS-financierders? Waarom is er jarenlang niet voor gekozen door de Minister om zich te mengen in deze discussie?

29. Antwoord kabinet

Het kabinet waardeert de uitgebreide analyses in het Wise Persons Group rapport en de recente haalbaarheidsstudie. Deze dragen bij aan een beter begrip van de huidige Europese financiële architectuur voor ontwikkeling en leveren waardevolle aanbevelingen. Het kabinet ziet een toegevoegde waarde in de huidige diverse architectuur en heeft vertrouwen in de maatregelen die genomen kunnen worden om de individuele kwaliteiten van de verschillende instellingen beter te benutten.

Zoals aan uw Kamer gedeeld in onder meer de Geannoteerde Agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking van 25 november 2019 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 225) en Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 3072), sluit de huidige inzet van het kabinet aan bij de actief uitgedragen lijn in eerdere besprekingen. Hierin staan het versterken van de coördinerende rol van de Commissie en de EU-lidstaten, het mobiliseren van private sector financiering en de aansluiting bij lokale behoeften, centraal.

De leden van de SP-fractie constateren dat het rapport van de groep van wijzen nog steeds een belangrijke rol speelt op theoretisch vlak over de opties die er bestaan om de OS-coördinatie van de publieke financierders te verbeteren. Los van dit besluitpunt zijn er dan ook meerdere aanbevelingen gedaan. De leden willen de Minister dan ook vragen een overzicht te bieden van de uitvoering van de aanbevelingen die zijn gedaan door deze groep van wijzen. Welke gevolgen heeft de coronapandemie gehad op deze hele EFAD-discussie?

30. Antwoord kabinet

Er is geen overzicht beschikbaar van de voortgang van de implementatie van de aanbevelingen uit het Wise Persons Group rapport en het kabinet is hiervoor afhankelijk van informatie van alle betrokken actoren, waaronder de ontwikkelingsbanken en de Europese Commissie. Nederland zal er in de besprekingen over de Raadsconclusies voor pleiten dat de afspraken ter verbetering van de Europese Financiële Architectuur voor Ontwikkeling worden gemonitord in een jaarlijks rapport.

De Raad heeft voor de COVID-19 crisis, in december 2019, besloten tot opvolging van het Wise Persons Group rapport met een haalbaarheidsstudie naar de drie scenario’s. De totstandkoming van de haalbaarheidsstudies heeft langer geduurd dan voorzien, deels vanwege het uitbreken van de COVID-19 pandemie.

Kan de Minister ten slotte aangeven waarom het rapport van de onafhankelijke consultants over de verschillende opties door de Raad is aangemerkt als limité?

31. Antwoord kabinet

Limité documenten vallen onder de geheimhoudingsplicht van artikel 339 VWEU. De markering wordt toegekend wanneer een document valt onder een van de te beschermen belangen van de Eurowob. Conform de procedurele voorschriften van de Raad, mogen Limité-documenten alleen openbaar worden gemaakt als daarvoor toestemming is verleend door de opsteller.

Inbreng leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking over de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling. Zij hebben daar nog enkele vragen bij.

De leden van de GroenLinks-fractie delen de inzet van het kabinet dat de besluitvorming over de inrichting van de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling moet streven naar maximale ontwikkelingsimpact. In dat kader zetten zij wel vraagtekens bij de keuze voor Scenario C, aangemerkt als «status quo +». Hoe verhoudt deze keuze zich tot de bevindingen en aanbevelingen van de groep van wijzen, waar dit Scenario C geen onderdeel van was? Hoe verhoudt deze uitkomst zich tot de bevinding dat de huidige architectuur leidt tot overlappingen, gaten en inefficiënties die het behalen van Europese doelstellingen ondermijnen? Op welke concrete wijze gaat Scenario C deze problematiek verhelpen?

32. Antwoord kabinet

Graag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7 en 21.

Klopt het, zo vragen dezelfde leden, dat de EBRD en de EIB deels actief zijn in dezelfde landen in dezelfde sectoren? Wat is dan de meerwaarde van een aparte EBRD en EIB? In hoeverre is de keuze voor de «status quo +»-optie een gevolg van tegenstrijdige belangen of onwil om lastigere keuzes te maken die op lange termijn wel logischer zouden zijn?

33. Antwoord kabinet

Zie vraag 21.

Aanvullend, het doel van de onafhankelijke haalbaarheidsstudie was een inhoudelijk onderzoek naar de gevolgen van de drie verschillende scenario’s, waarbij verschillende factoren werden meegewogen, zoals de aansluiting bij de Europese externe inzet, ontwikkelingsimpact en kostenefficiëntie. Deze inhoudelijke analyse staat aan de basis van de keuze voor de «status quo +». De consultants geven aan dat met een ambitieuze inzet op de «status quo +», de verscheidenheid aan instellingen beter benut kan worden en zodoende van toegevoegde waarde is. Het ontwikkelen van een EU-ontwikkelingsbank zien zij daarentegen als een kostbare, tijdsintensieve investering met onzekere uitkomsten.

Waarom is het rapport van de consultants over de haalbaarheid van de verschillende opties aangemerkt als limité-vertrouwelijk? Is het kabinet bereid om te pleiten voor openbaring van dit rapport?

34. Antwoord kabinet

Limité documenten vallen onder de geheimhoudingsplicht van artikel 339 VWEU. De markering wordt toegekend wanneer een document valt onder een van de te beschermen belangen van de Eurowob. Conform de procedurele voorschriften van de Raad, mogen Limité-documenten alleen openbaar worden gemaakt als daarvoor toestemming is verleend door de opsteller. Het kabinet is van mening dat de Limité-markering terughoudend moet worden toegepast en zet zich hier al jaren, met resultaat, actief voor in. Tevens is het kabinet bereid om met de Europese Commissie te bespreken of het rapport openbaar gemaakt kan worden, eventueel door vertrouwelijke, marktgevoelige informatie in de publieke versie achterwege te laten.

De groep van wijzen concludeerde, volgens de leden van de GroenLinks-fractie terecht, dat klimaatverandering de grootste mondiale uitdaging is, met een steeds groter wordende impact op ontwikkelingslanden, en deed dan ook de aanbeveling dat de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling zich hier sterker op moet richten. Hoe gaat de keuze voor optie C zorgen dat dit punt op ambitieuze en coherente wijze wordt geadresseerd? Welk deel van de portfolio’s van de EBRD en EIB zijn momenteel gericht op klimaatmitigatie en klimaatadaptatie?

35. Antwoord kabinet

Het kabinet onderstreept de noodzaak en urgentie van een ambitieuze klimaatinzet vanuit de Europese ontwikkelingsfinanciering. Scenario C speelt in op de meerwaarde van iedere betrokken instelling onder de Europese financiële architectuur om zo goed mogelijk bij te kunnen dragen aan het behalen van de EU-beleidsdoelstellingen, waarvan klimaatplannen een centraal onderdeel zijn. Om ervoor te zorgen dat de Banken een coherente aanpak hanteren bij het nastreven van de EU-doelstellingen, pleit Nederland voor een gecoördineerde EU-inzet in Brussel en binnen de Banken.

In 2019 lag het aandeel groene investeringen door de EBRD op 46 procent. Als gevolg van de respons op de COVID-19-pandemie, met onder andere grootschalige liquiditeitssteun aan bestaande klanten, is dit percentage het afgelopen jaar teruggelopen tot 29 procent.9 Desalniettemin heeft de Bank in de klimaatstrategie Green Economy Transition (GET) 2021–25 zichzelf als doel gesteld om het jaarlijkse aandeel groene investeringen vanaf 2025 boven de 50 procent te laten uitkomen. Nederland zet zich met gelijkgezinden daarnaast ervoor in dat de EBRD zo veel mogelijk ondersteuning biedt aan landen van operatie bij het ontwikkelen en uitvoeren van een zo ambitieus mogelijke agenda voor klimaatactie. De EBRD heeft aangekondigd dat haar volledige activiteiten vanaf 2023 in lijn zullen zijn met de klimaatovereenkomst van Parijs.

Ook de EIB heeft een ambitieuze klimaatagenda en speelt een belangrijke rol bij de implementatie van de Green Deal. Vanaf 2021 zijn alle EIB activiteiten in lijn gebracht met de doelen van Parijs. Daartoe heeft de bank een «climate bank roadmap» ontwikkeld. De bank heeft zichzelf als doel gesteld dat in 2025 minstens 50 procent van de gehele portfolio, zowel EU-intern als -extern, moet bestaan uit klimaatfinanciering. In 2019 investeerde de EIB EUR 3,2 miljard in klimaatmitigatie en -adaptatieprojecten buiten de Europese Unie, een aandeel van 41% op de totale EU-externe portfolio10.

In de geannoteerde agenda lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat het kabinet groot belang hecht aan betere coördinatie en samenwerking tussen de verschillende instellingen op het niveau van de Europese Unie en van de lidstaten, maar ook dat Scenario C volgens het kabinet het beste aansluit bij een open architectuur waarin ontwikkelingsbanken met elkaar concurreren ten bate van zoveel mogelijk ontwikkelingsimpact. Hoe verhouden de samenwerking en concurrentie zich tot elkaar? Hoe wordt bijvoorbeeld voorkomen dat ontwikkelingsbanken met elkaar gaan concurreren op het verlagen van eisen aan de additionaliteit van financiering, of op het verlagen van sociale en milieu-gerelateerde standaarden om portfolio’s uit te kunnen breiden? Hoe beziet de Minister het huidige IMVO-beleid van de EIB en EBRD? Welke mogelijkheden ziet de Minister tot verbetering?

36. Antwoord kabinet

Het kabinet is van mening dat een goede balans moet worden gezocht tussen samenwerking en gezonde concurrentie. Met de grote nadruk op ontwikkelingsimpact beoogt de open architectuur van het European Fund for Sustainable Development + (EFSD +) ontwikkelingsbanken te stimuleren tot samenwerken en het delen van regionale of thematische expertise. Dat is voornamelijk van belang voor het financieren van projecten in sectoren en regio’s waar ontwikkelingsbanken niet of nauwelijks actief zijn, bijvoorbeeld in de minst ontwikkelde landen. Voor investeringen in sectoren en regio’s waar meerdere ontwikkelingsbanken expertise hebben opgebouwd (bijvoorbeeld op het gebied van duurzame energie) is een gezonde concurrentie juist van belang. Zo zal een projectvoorstel met de hoogste verwachte ontwikkelingsimpact per geïnvesteerde euro naar verwachting een grotere kans maken op financiering. Nederland zal als lid van de Strategic Board van het EFSD+ oog houden voor een goede balans tussen samenwerking en concurrentie en de Commissie oproepen scherp zicht te houden op de uitwerking van de open architectuur in de praktijk.

Als aandeelhouder van internationale financiële instellingen (waaronder de EIB en de EBRD) en FMO zet het kabinet in op het hanteren van hoge IMVO- en additionaliteits-standaarden en aansluiting bij internationale en Europese richtlijnen. Deze richtlijnen zijn vastgelegd in het EU-externe financieringsinstrument NDICI. Het kabinet zal toezien op de toepassing en het ambitieniveau hiervan. Daarnaast stimuleert NDICI de verdere harmonisatie van dergelijke standaarden, waarmee kan worden voorkomen dat de financiële instellingen met elkaar concurreren door het verlagen van deze standaarden.

Deze leden zijn ook benieuwd op welke wijze er bij de inrichting van de toekomstige Europese financiële architectuur voor ontwikkeling invulling wordt gegeven aan de belangrijkste aanbevelingen van het rapport Making the Global Financial System Work for All van de G20 Eminent Persons Group, uit 2018, bijvoorbeeld met betrekking tot het gebruik van garanties en verzekeringsinstrumenten?

37. Antwoord kabinet

De toekomstige Europese financiële architectuur voor ontwikkeling combineert de kracht en expertise van de EIB, EBRD en bilaterale Europese ontwikkelingsbanken. Hierdoor kan een breed scala aan projecten met verschillende risiconiveaus worden ondersteund. Dit komt onder meer tot uiting in de open architectuur van het European Fund for Sustainable Development (EFSD+). In overeenstemming met de aanbevelingen uit het rapport Making the Global Financial System Work for All, spelen garanties en verzekeringsinstrumenten in het EFSD+ een belangrijke rol bij het mobiliseren van kapitaal uit de private sector, bijvoorbeeld door risico’s op investeringen in de minst ontwikkelde landen te reduceren.

Voorts zijn zij benieuwd op welke wijze rekening wordt gehouden met geopolitieke ontwikkelingen op het gebied van concessionele financiering, bijvoorbeeld vanuit China en de Verenigde Staten.

38. Antwoord kabinet

Met de «status quo +» wordt via het «policy first»-principe een sterkere aansluiting voorzien van de inzet van de EIB, EBRD en nationale ontwikkelingsbanken met de Europese prioriteiten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en geopolitiek. Hierin ligt een belangrijke rol voor de Europese Commissie en de EDEO, gevoed door de Europese lidstaten. Deze sturing zal bijdragen aan het adequater reageren op geopolitieke ontwikkelingen.

Deze inzet is in lijn met de Commissiemededeling «Naar een brede strategie met Afrika» van maart 202011, waarin de noodzaak van een sterke politieke alliantie tussen de EU en Afrika wordt benadrukt nu de interesse van andere wereldspelers in Afrika groeit. Impactvolle en zichtbare Europese financiering zal bijdragen aan deze doelstelling.

Tenslotte vragen de leden van de GroenLinks-fractie of het kabinet bereid is om de conclusies van de recente evaluatie van de FMO onder de aandacht te brengen van de leden van de Raad en op te roepen om ook bij de Europese financiële instellingen in te zetten op sterker lokaal eigenaarschap, grotere betrokkenheid van lokale maatschappelijke organisaties, grotere transparantie en verbeterde klachtenmechanismen.

39. Antwoord kabinet

De aanbevelingen uit de recente evaluatie van FMO zijn nuttig voor alle partijen die zich richten op ontwikkelingsfinanciering. De evaluatie zal daarom gedeeld worden met deze partijen, zoals de Europese ontwikkelingsfinancieringsinstituties (EDFI’s) en hun aandeelhouders.

Als aandeelhouder van de EIB en de EBRD en in haar rol binnen het European Fund for Sustainable Development (EFSD+), hecht het kabinet aan hoge standaarden op het gebied van mens en milieu, transparantie en toegankelijke klachtenmechanismen. Zo is er, mede op aandringen van Nederland, binnen het EFSD+ de eis opgenomen dat er een duidelijke, transparante en toegankelijke klachtenprocedure moet zijn voor derde partijen die negatief kunnen worden beïnvloed door EFSD+ projecten. Nederland zal in de desbetreffende fora het belang van hoge standaarden blijven benadrukken.

Naar boven