Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 21501-04 nr. 229 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 21501-04 nr. 229 |
Vastgesteld 10 april 2020
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 2 april 2020 over geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 8 april 2020 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 228).
De vragen en opmerkingen zijn op 3 april 2020 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 7 april 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, De Roon
Adjunct-griffier van de commissie, Meijers
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en antwoord van de Minister
Inbreng leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de inzet van de Europese Unie op het terrein van ontwikkelingssamenwerking in relatie tot het nieuwe coronavirus. Kan de Minister toelichten wat haar inzet is ten aanzien van de Europese ontwikkelingssamenwerkingsinzet in de strijd tegen het nieuwe coronavirus?
1. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet ziet een belangrijke leiderschapsrol voor de Europese Unie (EU) bij de aanpak van COVID-19 in derde landen, onder meer via het bijeenbrengen en afstemmen van de inzet van de EU-lidstaten en hun instellingen. Het gaat zowel om de korte termijn verbetering van gezondheidssystemen en humanitaire hulp, als om het beperken van de sociaaleconomische gevolgen van de COVID-19 crisis. Het kabinet omarmt daarom de Team Europe aanpak, waarmee de Europese Commissie deze rol op zich neemt.
Het kabinet vindt het belangrijk dat de EU zoveel mogelijk aansluit bij en afstemt met multilaterale instellingen zoals de Wereldgezondheidsorganisatie, de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds. Waar mogelijk moeten EU ontwikkelingsprojecten worden aangepast om de gevolgen van COVID-19 te beperken. Tegelijkertijd moet ervoor gewaakt worden dat dit niet ten koste gaat van eerder bereikte resultaten op bijvoorbeeld het gebied van de klimaattransitie, geestelijke gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) of seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Daarnaast moet de EU, als waardengemeenschap, aandacht houden voor mensenrechten en ruimte voor maatschappelijke organisaties, juist waar deze door nieuwe maatregelen in het gedrang dreigen te komen.
Kan de Minister een overzicht geven van de middelen die de Europese Unie tot dusver heeft ingezet uit hoofde van ontwikkelingssamenwerking ter bestrijding van het nieuwe coronavirus en welke doelen hiermee behaald dienen te worden?
2. Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie heeft haar bijdrage aan de Wereldgezondheidsorganisatie verhoogd met EUR 114 mln ter ondersteuning van de verbetering van de gezondheidssystemen in kwetsbare landen. Daarnaast heeft de Commissie EUR 15 mln beschikbaar gesteld ten behoeve van snelle diagnostiek van en epidemiologische onderzoek naar COVID-19 in Afrika, onder andere via het Institute Pasteur Dakar in Senegal. Op 7 april 2020 zal de Commissie naar verwachting een uitgebreider hulppakket bekend maken.
Kan zij hierbij eveneens toelichten uit welke budgetten deze uitgaven gedaan worden? Welke mogelijkheden zijn er om, binnen het bestaande EU-budget dat voor ontwikkelingssamenwerking is bedoeld, een herprioritering aan te maken ter bestrijding van het nieuwe coronavirus?
3. Antwoord van het kabinet:
De verhoogde bijdrage aan de Wereldgezondheidsorganisatie is afkomstig van DG ECHO (Directoraat-Generaal Humanitaire Hulp en Civiele Bescherming, EUR 62 mln) en van DG DEVCO (Directoraat-Generaal Internationale Ontwikkelingssamenwerking, EUR 52 mln). De bijdrage van EUR 15 mln, specifiek bedoeld voor Afrikaanse instellingen, komt uit het Instrument voor bijdrage aan Stabiliteit en Vrede (IcSP).
De Europese Commissie zoekt momenteel binnen de EU-begroting en binnen het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) naar financiële ruimte om partnerlanden verder te ondersteunen in de beperking van de gevolgen van COVID-19, bijvoorbeeld door ombuiging van bestaande EU-programma’s. Daarnaast zullen verschillende instrumenten, zoals het Instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (IcSP) en het EU Civiele Beschermingsmechanisme, worden ingezet. Het is op dit moment nog onbekend hoeveel financiële ruimte er beschikbaar zal zijn. Naar verwachting worden deze cijfers vlak voor de Raad beschikbaar gemaakt.
Met betrekking tot de uitgaven die de Europese Unie in dit kader doet hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen over de wijze waarop deze uitgaven gecontroleerd worden. In hoeverre worden de aanbevelingen die de Europese Rekenkamer gedaan heeft ten aanzien van het uitkeren van Europese ontwikkelingsgelden hierbij gevolgd? Op welke wijze wordt nagegaan of de ontwikkelingsgelden op de juiste wijze besteed worden?
4. Antwoord van het kabinet:
Voor de COVID-19 programma’s in derde landen geldt geen uitzondering op regels voor besteding van fondsen. Ook voor deze fondsen geldt het systeem waarmee toezicht wordt gehouden op fondsen waaronder audits door de Europese Rekenkamer. Tevens heeft de Europese Commissie een gedegen systeem voor monitoring-, rapportage-, en evaluatie van programma’s.
Inbreng leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie willen ten eerste de Minister complimenteren met het nemen van leiderschap door het oproepen tot deze extra Raad Buitenlandse zaken Ontwikkelingssamenwerking. Deze leden delen de zorg voor de gevolgen van de COVID-19 pandemie in Afrika. De zeer zwakke gezondheidssystemen zijn verre van toereikend om deze pandemie het hoofd te bieden. Tevens zijn de economieën van de lage en middeninkomenslanden niet opgewassen tegen de huidige mondiale macro-economische schokken. De leden van de CDA-fractie benadrukken dat westerse landen een verantwoordelijkheid dragen tot actie, maar zijn tevens van mening dat vergaande hulp en ondersteuning noodzakelijk is ten behoeve van de eigen strijd tegen COVID-19.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoeveel geld er beschikbaar is in EU en in hoeverre deze Raad wordt aangegrepen om te bespreken of er binnen de Europese begroting meer middelen zijn vrij te spelen.
5. Antwoord van het kabinet:
Het is op dit moment nog onbekend hoeveel financiële ruimte binnen de EU beschikbaar is om derde landen te ondersteunen in de aanpak van COVID-19. Vanuit de Europese Commissie wordt ingezet op een substantiële bijdrage aan de COVID-19 respons. Deze informatie zal vermoedelijk vlak voor de Raad bekend worden gemaakt in een Mededeling van de Commissie, voor bespreking tijdens de Raad.
Daarbij vragen deze leden ook of de Minister in de Raad kan oproepen om te inventariseren of en hoeveel goederen er vrijgemaakt kunnen worden voor derde landen. Te denken valt aan medische goederen welke in Europa in overvloed zijn of andere goederen ten behoeve aan ondersteuning van primaire levensbehoeften.
6. Antwoord van het kabinet:
Helaas zien we in veel Europese lidstaten tekorten aan medische hulpmiddelen en geneesmiddelen ontstaan. De Europese Commissie speelt een belangrijke rol in het monitoren en het aanpakken van deze tekorten. Nederland acht het tonen van solidariteit belangrijk en om die reden zullen we op nationaal niveau de behoefte en voorraden gaan inventariseren. Hierna kan er gekeken worden of en wat we kunnen delen met externen; hierbij oog houdend voor de specifieke behoeften van derde landen.
De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat het dit jaar aflopende Meerjarig Financieel Kader (MFK) het bemoeilijkt om fondsen te organiseren. Kan de Minister dit toelichten en betekent dit dat financieel er slechts een planning tot einde van dit kalender jaar gemaakt kan worden? Deze leden vragen de Minister wat dit betekent voor de lange termijn interventies. Zal dat nu vooral op basis van financiële inbreng door individuele lidstaten gedaan kunnen worden?
7. Antwoord van het kabinet:
Het huidig Meerjarig Financieel Kader (MFK) loopt eind 2020 af. Het aflopen van het MFK betekent echter niet dat de inzet van de Europese Commissie zich enkel richt op het huidige kalenderjaar. De Europese Commissie publiceert voor de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking (RBZ/OS) van 8 april 2020 een plan voor een gezamenlijke aanpak zowel voor de korte- als lange termijn. Op de korte termijn zal de focus gericht zijn op humanitaire noden, maar er wordt ook al ingezet op het beperken van de lange termijn sociaaleconomische gevolgen.
In de voorbereiding van de programmering vanaf 2021, geeft de Europese Commissie zich tevens rekenschap van de mogelijke impact van COVID-19 op partnerlanden. De definitieve planning voor 2021 hangt af van de uitkomsten van de lopende MFK-onderhandelingen.
De kwetsbare financieel-economische positie van veel landen zal naar verwachting onder druk komen te staan door afname van binnenlandse en buitenlandse vraag naar producten en diensten, verminderde belastinginkomsten en terugtrekkende (buitenlandse) investeringen en kapitaal, zo valt te lezen in de geannoteerde agenda. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister cijfers te verbinden aan deze analyse. Om hoeveel daling van het Bruto Nationaal Product (BNP) gaat het, om hoeveel daling van investeringen en daling van vraag naar producten en diensten gaat dit voor de belangrijkste lage en middeninkomenslanden?
8. Antwoord van het kabinet:
Het is nog onbekend wat de precieze gevolgen van COVID-19 zullen zijn in lage- en middeninkomenslanden. Het International Monetair Fonds (IMF) verwacht als gevolg van de COVID-19 pandemie een zwaardere recessie dan tijdens de financiële crisis. Op 14 april presenteert het IMF een update van de World Economic Outlook, waarin het Fonds zijn laatste ramingen kenbaar maakt en ook de effecten van de huidige crisis zijn verwerkt.
In de brief wordt gesproken over kapitaalvlucht. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aan te geven hoe groot de kapitaalvlucht is uit de Nederlandse focusregio's. Deze leden vragen de Minister of er weer gedacht moet worden aan het verlenen van begrotingssteun. Hoewel Nederland daar al geruime tijd mee gestopt is, is het wellicht nu wel een mogelijkheid om landen te ondersteunen, volgens deze leden.
9. Antwoord van het kabinet:
Op dit moment is het niet mogelijk aan te geven hoe omvangrijk de kapitaalvlucht uit de focusregio’s is, omdat betrouwbare cijfers per land ontbreken. Om een indruk te geven: Fitch spreekt van «massive capital flight»; tweede helft maart schatte het Institute for International Finance dat USD 60 mld uit ontwikkelingslanden was teruggetrokken; 3 april sprak het IMF al over USD 90 mld. Het tempo van de kapitaalvlucht is hoger en de omvang is groter dan tijdens de financiële crisis. Als gevolg van de kapitaalvlucht lopen onder meer de rentes op staatschuld in ontwikkelingslanden op. UNCTAD raamt dat ontwikkelingslanden, mede als gevolg van de crisis, de komende twee jaar een financieringstekort zullen hebben van USD 2–3 biljoen.
Op dit moment overweegt het kabinet niet om weer over te gaan tot verlenen van bilaterale begrotingssteun. Wel blijft het kabinet bereid om bij te dragen aan dergelijke steun via de EU en multilaterale financiële instellingen, wanneer de situatie daarom vraagt en wanneer er voldoende vertrouwen is in de rechtmatige besteding van middelen. Ook in ontwikkelingslanden hebben overheden een belangrijke rol te spelen bij het tegengaan van de verspreiding van het virus en het opvangen van de effecten van de crisis voor de bevolking. Nederland ziet belang in het versterken van de positie van overheden om aan deze taken invulling te kunnen geven en is bereid om die rol waar mogelijk en effectief te ondersteunen.
Aangezien de hele wereld is getroffen door COVID-19 achten de leden aan de CDA-fractie het van belang dat er focus wordt aangebracht in de hulp en ondersteuning die Nederland en ook de EU geven aan derde landen. Deze leden vragen de Minister vooral te focussen op de Nederlandse focusregio's en tijdens de Raad in te zetten op coördinatie tussen de lidstaten en de EU om een zo groot mogelijk aantal mensen en landen effectief te helpen. De EU heeft aangegeven zich te richten op Afrika, Midden-Oosten, Latijns Amerika en Azië. De leden vragen de Minister om focus aan te brengen in de Europese doelstellingen.
10. Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie werkt samen met landen in Afrika, Midden-Oosten, Latijns-Amerika en Azië en zal daarom waar nodig en mogelijk steun bieden aan deze partnerlanden in de aanpak van COVID-19. Gezien de beperkte middelen, zal de inzet van Commissie echter niet overal gelijk zijn. De Commissie zal zich hoofdzakelijk richten op de meest getroffen landen met zeer zwakke gezondheidssystemen en economische kwetsbaarheid. Ook zal de Commissie specifieke aandacht hebben voor kwetsbare groepen, zoals migranten, vluchtelingen en internally displaced people. Dit is conform inzet van het kabinet, aanvullend zal gevraagd worden om oog te houden impact op vrouwen en meisjes, de gevolgen van COVID-19 zullen vrouwen op een andere manier treffen dan mannen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aan te geven wat de EU en specifieke landen doen om de grote vluchtelingenkampen overal ter wereld te ondersteunen. Daarbij vragen deze leden de Minister aan te geven waar Nederland en Nederlandse NGO’s vooral actief zijn, hoe hulpverleners beschermd worden en wat de grootste benodigdheden zijn in die kampen.
11. Antwoord van het kabinet:
Hoewel de officieel geregistreerde ziektegevallen door COVID-19 op het moment van dit schrijven nog relatief laag zijn, kan COVID-19 potentieel desastreuze gevolgen hebben in (onder meer) vluchtelingenkampen. Vaak zijn ontheemden medisch al verzwakt en zal schaarse hulpverlening verder onder druk komen te staan bij verspreiding van het virus. Slechte sanitaire en medische voorzieningen in kampen zullen bij een uitbraak rampzalige gevolgen hebben. Hulporganisaties zijn begonnen met noodplannen, waaronder het klaarmaken van specialistische zorg, maar de hiertoe beschikbare voorzieningen zijn gebrekkig. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) werkt met de betrokken autoriteiten aan nationale noodplannen en kaart daarbij de noden aan van deze kwetsbare groepen.
De EU verhoogde haar bijdrage aan de WHO met EUR 114 mln ten behoeve van de COVID-19 aanpak. Deze hulp wordt op basis van noden gegeven en zal daarom ook bij kwetsbare groepen zoals ontheemden terecht komen. Op korte termijn worden naar verwachting nieuwe bijdragen beschikbaar gesteld voor de humanitaire hulpverlening wereldwijd.
Nederlandse noodhulporganisaties zijn via de Dutch Relief Alliance (DRA) vooral actief in Syrië, Zuid-Soedan en Nigeria.
Naast reguliere noodhulp zet Nederland zich via het partnerschap PROSPECTS in op een ontwikkelingsgerichte aanpak van langdurige ontheemding (EUR 500 mln voor 2019–2023) met UNHCR, UNICEF, ILO, de Wereldbank en IFC. Dit partnerschap richt zich in de Syrië-regio en de Hoorn van Afrika op toegang tot onderwijs, werk en sociale bescherming, inclusief mentale gezondheid en psychosociale steun, voor vluchtelingen, internally displaced people en kwetsbare gastgemeenschappen. In het kader van de COVID-19 crisis onderzoeken de partners hoe binnen de doelstellingen van het partnerschap bestaande programmering aangepast kan worden voor de veranderende noden.
De VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR heeft internationale hulpverleners deels geëvacueerd, maar essentiële staf gehandhaafd. Lokale en externe staf wordt beschermd door het verkleinen van de groepen waarmee zij werken, groepen voor distributies te verkleinen en door persoonlijke medische beschermmiddelen. Waar mogelijk wordt overgeschakeld op telewerken.
Beschikbaarheid en bevoorrading van beschermingsmaterialen is wereldwijd een groot probleem, te meer in regio’s getroffen door conflict en natuurrampen waar lokale markten ontwricht zijn. Ook reisrestricties bemoeilijken de voortgang van humanitaire operaties, evenals bevoorrading. De WHO probeert door prioritering van landen, hulpgoederen op de juiste plekken te krijgen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tevens in te gaan op het veiligheidsvraagstuk en daarbij aan te geven hoe COVID-19 wordt bestreden in conflictgebieden, zoals bijvoorbeeld Jemen en waar er nieuwe gewapende conflicten dreigen te ontstaan door de ontstane crisis.
12. Antwoord van het kabinet:
De risico’s op verspreiding van COVID-19 in conflictgebieden zijn zeer groot. Onder meer omdat het voor hulpverleners extra moeilijk is de bevolking te bereiken in een onveilig gebied. Daarnaast hangt een effectieve respons onder meer af van een goed functionerend bestuur dat het vertrouwen van de lokale bevolking geniet. In Jemen en andere conflictgebieden ontbreekt dit. Nederlandse partners, zoals vredesopbouw-organisaties, proberen bijvoorbeeld bij te dragen aan een goede, betrouwbare informatievoorziening richting de bevolking in conflictgebieden en elders. De oproep van de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties tot een wereldwijde wapenstilstand, ook in Jemen, is in dit verband belangrijk.
Tevens bestaat er het risico dat veel externe effecten van de COVID-19 respons de onveiligheid vergroten. Zo kan een abrupte sociaaleconomische verslechtering bestaande spanningen verergeren. En wanneer de centrale overheid en haar veiligheidstroepen bezig zijn met de bestrijding van COVID-19, kunnen gewapende groepen – inclusief terroristische groeperingen – gebruik maken van dit vacuüm en hun positie versterken. Dit risico bestaat zeker in al gemarginaliseerde gebieden. Gezien de impact van COVID-19 op conflictgebieden, blijft het zoveel mogelijk voortzetten van de Nederlandse inzet op veiligheid en rechtsorde van groot belang, hoe moeilijk dit ook zal zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om in de Raad op te roepen en uit te laten spreken in de conclusies om in navolging van de Verenigde Naties overal ter wereld een staakt het vuren af te kondigen om gezamenlijk de gezamenlijke vijand COVID-19 te bestrijden.
13. Antwoord van het kabinet:
Op 3 april heeft de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie, Josep Borrell, een verklaring uit laten gaan waarin de EU zich aansluit bij de oproep van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties tot een onmiddellijk en wereldwijd staakt-het-vuren in het licht van de pandemie. Ook spoort de verklaring strijdende partijen aan te komen tot een politieke oplossing, zich te houden aan het internationaal humanitair recht en ongehinderde humanitaire toegang te verlenen.
Nederland sprak zich met 52 andere landen eerder al uit ter ondersteuning van de oproep van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om te agenderen en inventariseren hoe social distancing en «de 1,5 meter economie» ook in lage en middeninkomens landen vorm gegeven kan worden. Dat kan bijvoorbeeld door het faciliteren in producten en technologie die daarvoor nodig zijn.
14. Antwoord van het kabinet:
Voor veel mensen in kwetsbare landen zullen COVID-19 maatregelen gericht op social distancing een directe impact hebben op de mogelijkheid om te voorzien in eigen levensonderhoud.
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft experts beschikbaar gesteld om overheden te adviseren over maatregelen in reactie op COVID-19. De advisering zal afhankelijk zijn van de lokale context. In samenwerking met de WHO worden nationale plannen opgesteld. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het instellen van maatregelen rondom zaken zoals social distancing ligt bij overheden. WHO roept staten wel op om ook maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat mensen toegang hebben tot voedsel en andere essentiële goederen. Nederland onderschrijft de leidende rol die de WHO speelt bij de respons, het belang van hun adviserende rol op basis van expertise, en ondersteunt de WHO ook financieel.
De leden van de CDA-fractie maken zich grote zorgen om de medische voorzieningen in de sub-Sahara landen. Deze leden vragen de Minister aan te geven hoe het staat met de medische voorzieningen in sub-Sahara landen evenals kennis en voorlichting over COVID-19.
15. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet deelt deze zorgen. In veel Afrikaanse landen zijn de gezondheidssystemen zwak. Er zijn tekorten aan gezondheidspersoneel, persoonlijke beschermingsmaterialen zoals mondmaskers, en geneesmiddelen. Ook is er een zeer geringe IC-capaciteit. Omdat het zorgsysteem reeds vaak moeite heeft om bestaande gezondheidsuitdagingen in deze landen het hoofd te bieden, heeft een groot deel van de Afrikaanse bevolking ook weinig vertrouwen in de zorg.
Veel Afrikaanse landen hebben maatregelen genomen om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. Denk daarbij aan lockdowns, avondklokken en sluiten van scholen. In lijn met de instructies van de WHO, wordt de bevolking van veel landen ook aangeraden thuis te blijven, afstand te houden en handen te wassen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe de kracht van het maatschappelijk middenveld kan worden ingezet bij de aanpak tegen COVID-19. Juist positie geven aan het maatschappelijk middenveld is van belang omdat er landen zijn die COVID-19-maatregelen aangrijpen om mensenrechten te schenden en het maatschappelijk middenveld te beperken.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om in EU-verband op te roepen om een strategie te ontwikkelen om de regimes in desbetreffende landen aan te pakken zonder dat de bevolking daar onder lijdt.
16. Antwoord van het kabinet:
Het is van belang dat het maatschappelijk middenveld alle inperkingen van het recht op vrijheid van meningsuiting, discriminatie, desinformatie en andere disproportionele beperkingen van de maatschappelijke ruimte als gevolg van de COVID-19 crisis in kaart kan brengen. Nederland blijft wereldwijd maatschappelijke organisaties steunen in hun rol als pleitbezorger, beïnvloeder en onafhankelijke waakhond ten aanzien van overheden, zoals via de partnerschappen onder het huidige beleidskader Samenspraak en Tegenspraak.
Door in deze crisis extra flexibiliteit te bieden zijn maatschappelijke organisaties beter in staat te reageren op de COVID-19 maatregelen en de crisis in zijn geheel. Huidige partners zijn druk bezig met het kijken hoe hun programma’s ingezet kunnen worden op het monitoren van en reageren op de huidige ontwikkelingen. Een voorbeeld hiervan is onze partner Free Press Unlimited, die via hun netwerken van journalisten inzet op bestrijding van nepnieuws, toegang tot informatie en het bereiken van gemeenschappen en jongeren via radio en sociale media met informatie over COVID-19.
In EU verband pleit Nederland voor een proactieve en gezamenlijke aanpak, als onderdeel van het EU externe mensenrechtenbeleid, om wereldwijd uit te dragen dat noodmaatregelen ingesteld in reactie op de COVID-19 crisis onderhevig zijn aan mensenrechtennormen en tijdelijk behoren te zijn.
Daarnaast heeft Nederland ook aandacht voor de ontwikkelingen binnen de EU. Op 1 april jl. heeft Nederland met gelijkgezinde landen een verklaring uitgebracht met een oproep aan alle EU lidstaten om te zorgen dat noodmaatregelen in lijn zijn met de principes van de rechtsstaat, democratie en fundamentele rechten. In de verklaring spreken Nederland en de gelijkgezinde landen steun uit voor het initiatief van de Europese Commissie om de noodmaatregelen binnen de EU te monitoren en roepen zij op tot het bespreken van dit onderwerp op de Raad Algemene Zaken.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom er niets te lezen is in de brief over de voedselvoorziening in de midden- en lage inkomenslanden. Het sluiten van de wereldhandel leidt overal tot een «eigen voedsel eerst»-politiek. Dit is erg gevaarlijk voor Afrika omdat het netto importeur is van basisproducten als granen en rijst.
17. Antwoord van het kabinet:
Zoals in de Geannoteerde Agenda beschreven, richt de Nederlandse inzet zich zowel op de noden op korte termijn als op de secundaire effecten van COVID-19. In die laatste categorie vallen ook de gevolgen voor voedselketens en de internationale handel in voedsel. Ondanks het feit dat wereldwijd voldoende voedsel voorradig is, is protectionisme een punt van toenemende zorg. Het kabinet is zich hiervan bewust en zal bepleiten dat de EU zich inzet voor het openhouden van (inter)nationale handelskanalen.
Bovendien wordt in de meeste ontwikkelingslanden meer dan 50% van het inkomen uitgegeven aan voedsel en is daardoor zeer kwetsbaar voor prijsstijgingen. Inmiddels heeft Vietnam een stop gezet op het afsluiten van exportcontracten van rijst en werkt Rusland aan het stoppen van de graanexport. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of ze bekend is met dergelijke protectionistische maatregelen en welke voedselproducerende landen eveneens dergelijke maatregelen hebben genomen, of er een strategie wordt ontwikkeld om voldoende voedsel beschikbaar te houden voor de armste en in kaart te brengen waar de grootste benodigdheden zijn.
18. Antwoord van het kabinet:
Ja, ik ben bekend met dergelijke maatregelen. De Wereldhandelsorganisatie verzamelt voortdurend actuele informatie over de genomen maatregelen in verband met Covid-19, met doorverwijzingen naar overzichten van handelsgerelateerde, waaronder handelsbeperkende, maatregelen.1 FAO en WFP verzamelen informatie over de voedselbeschikbaarheid in landen2. Hierdoor kan tijdig worden gesignaleerd wanneer maatregelen de wereldwijde beschikbaarheid van voedselgewassen, zoals rijst en graan, in gevaar brengen en zo kan gecoördineerd worden ingespeeld op mogelijke tekorten. Nederland steunt de oproep van de FAO aanvoer van basismaterialen, zoals zaden en kunstmest, voor de landbouw niet te belemmeren, zodat het verbouwen van voedsel in het komende plantseizoen zo min mogelijk hinder ondervindt.
Veel ontwikkelingslanden zijn veelal agrarische economieën. Door het wegblijven van arbeiders omdat er niet gereisd mag worden of dat ze ziek zijn, dreigen oogsten te mislukken omdat landbouw gebieden worden verlaten. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre hier al sprake van is en hoe landen gestimuleerd en geholpen kunnen worden om buffervoorraden aan te leggen. Deze leden vragen de Minister om op EU niveau ervoor te pleiten om handel richting Afrika in voedsel en medische producten daarom zoveel mogelijk in stand te houden.
19. Antwoord van het kabinet:
De FAO verwacht verstoringen van de voedselketen, met name als gevolg van logistieke beperkingen, vanaf medio april/mei. Vooral de beschikbaarheid van bederfelijk voedsel (groente, fruit, vlees, etc.) kan hierdoor beperkt worden. Gebrek aan buffervoorraden is volgens de FAO niet het probleem. Belangrijker is nu om handelsketens open te houden, om het beschikbare voedsel op de gewenste plek te krijgen en om voor de meest kwetsbaren de toegang tot voedsel te waarborgen. Het kabinet zal er op EU-niveau voor pleiten om de handel richting Afrika waar mogelijk in stand te houden en terughoudendheid bepleiten in het nemen van handelsrestrictieve maatregelen.
Inbreng leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking. Zij willen steun uitspreken voor benadering van het kabinet om in de wereldwijde COVID-19 aanpak internationale samenwerking en soliditeit voorop te stellen, in het bijzonder het beschikbaar stellen van EUR 100 miljoen om de pandemie in ontwikkelingslanden te bestrijden. Tevens waarderen de leden van de D66-fractie de leidende rol die de Minister hierin in neemt.
De leden hebben naar aanleiding van de eerdergenoemde brief en de actuele ontwikkelingen nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie steunen de inzet op Europese coördinatie. Niet alleen worden zo de krachten gebundeld, het zorgt er ook voor dat Europese lidstaten hun middelen en expertise gericht kunnen inzetten daar waar de meeste impact te behalen valt.
Hoe zal volgens de Minister de bundeling van krachten concreet uitwerking krijgen in de lokale hulpverlening?
20. Antwoord van het kabinet:
De nauwe samenwerking tussen de Europese Commissie en EU-lidstaten zal ook plaatsvinden op lokaal niveau, voornamelijk via de EU-delegaties en ambassades van EU-lidstaten, alsmede in samenwerking met de VN-one-team. De EU-delegaties vervullen in partnerlanden een coördinerende rol en zullen deze ook vervullen binnen de Team Europe aanpak. Mede in overleg met ambassades van EU-lidstaten, onderzoeken de EU delegaties momenteel welke financiering beschikbaar gemaakt kan worden voor de COVID-19 aanpak en hoe (gezamenlijke) programma’s kunnen worden aangepast.
Hoe vindt afstemming plaatst tussen Team Europe en het gecoördineerd humanitair responseplan van de Verenigde Naties? Hoe verhoudt zich de afstemming binnen Team Europe tot de inspanningen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)?
21. Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie deelt met het kabinet de uitgangspositie dat multilaterale samenwerking, en specifiek met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), van cruciaal belang is voor een adequate aanpak van COVID-19 in derde landen. Dit betekent onder meer dat er wederzijdse informatiedeling plaatsvindt en dat de EU haar inzet afstemt met dergelijke organisaties. De Commissie heeft daarnaast in februari haar bijdrage aan de WHO verhoogd met EUR 114 mln ten behoeve van onder meer de versterking van gezondheidssystemen.
Kan de Minister voorzien hoeveel financiële middelen er vanuit de Europese Commissie binnen de EU-begroting beschikbaar gesteld kunnen worden voor de aanpak van de coronapandemie in ontwikkelingslanden?
22. Antwoord van het kabinet:
Een overzicht van de financiële middelen die de Europese Commissie beschikbaar zal stellen voor de inzet op COVID-19 in ontwikkelingslanden, is nog niet gepubliceerd. Deze informatie zal vermoedelijk vlak voor de Raad beschikbaar worden gemaakt in een Mededeling van de Commissie, voor bespreking tijdens de Raad.
De Europese Commissie zoekt naar ruimte zowel binnen de EU-begroting als binnen het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), dat buiten de EU-begroting staat, bijvoorbeeld door ombuiging van bestaande EU-programma’s en door resterende fondsen te benutten. Daarnaast beziet de Europese Commissie of het Europees Fonds voor Duurzame Ontwikkeling (EFSD) ingezet kan worden om economische gevolgen van COVID-19 te ondervangen.
In hoeverre vormt het aflopen van het Meerjarig Financieel Kader een obstakel en welke oplossingen ziet de Minister hiervoor?
23. Antwoord van het kabinet:
Het huidige Meerjarige Financiële Kader (MFK) loopt eind 2020 af. De Europese Commissie heeft binnen dit MFK nog beperkte ruimte om fondsen aan te wenden voor COVID-19 respons in partnerlanden, door het ombuigen van bestaande EU programma’s en door resterende fondsen aan te boren.
COVID-19 zal vermoedelijk snel tot grote druk op reeds kwetsbare gezondheidssystemen leiden. Substantiële middelen zullen nodig zijn om deze uitdaging het hoofd te bieden. In dit kader is het zeer van belang dat er goed wordt samen gewerkt tussen de Europese Commissie, EU-lidstaten, hun uitvoeringsorganisaties en ontwikkelingsbanken, en financiële instellingen. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat de Team Europe benadering hier aan bij zal dragen.
Het coronavirus heeft laten zien hoe groot de verworvenheid van staten is in de wereldeconomie. De Minister constateert terecht de gevaren van het stilvallen van wereldwijde waardeketens. De leden van de D66-fractie steunen dan ook de focus van het kabinet op het ondersteunen van het midden- en kleinbedrijf (MKB). Zij constateren dat het daarbij van belang is ook de continuïteit van investeringen van Nederlandse ondernemers in ontwikkelingslanden te waarborgen.
De leden van de D66-fractie vrezen dat activiteiten van het Nederlandse MKB in ontwikkelingslanden door de economische gevolgen van de coronacrisis worden gestaakt, omdat deze bedrijven mogelijk zelf amper het hoofd boven water kunnen houden. Hoe duidt de Minister dit?
24. Antwoord van het kabinet:
Het is evident dat ook Nederlandse bedrijven die in ontwikkelingslanden opereren getroffen worden door de gevolgen van COVID-19. Juist deze bedrijven dragen samen met het lokale bedrijfsleven bij aan werkgelegenheid en ontwikkeling in deze markten. Het kabinet maakt zich zorgen over deze «indirecte» negatieve effecten van de COVID-19 crisis vanwege de directe bedreiging voor inkomen en werkgelegenheid van toch al zeer kwetsbare groepen in ontwikkelingslanden.
In dit verband is het van belang om op te merken dat de verruimde borgstelling midden- en kleinbedrijf (BMKB)-regeling en de Garantie Ondernemersfinanciering (GO) ook van toepassing zijn op de internationale activiteiten van het Nederlands MKB. In aanvulling hierop zijn ook de (terugbetalings)voorwaarden van een aantal regelingen versoepeld die specifiek bedoeld zijn om de internationale activiteiten van het Nederlands MKB in ontwikkelingslanden en opkomende markten te ondersteunen. Het betreft de onderdelen investeren en exporteren van het Dutch Good Growth Fund (DGGF) en het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) die vanuit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gefinancierd worden. Van geval tot geval zal worden bekeken worden welke vorm van ondersteuning precies nodig en mogelijk is. De uitvoerders van deze programma’s staan hierover in nauw contact met de bedrijven.
Kan het Nederlandse instrumentarium van de Rijksdienst voor Ondernemen Nederland (RVO) hier een rol in spelen door dit instrumentarium bijvoorbeeld breder in te zetten ten behoeve van het voortzetten van activiteiten van het Nederlandse MKB in ontwikkelingslanden?
25. Antwoord van het kabinet:
Ja. Zie het antwoord op vraag 24.
De leden van de D66-fractie zijn blij met de toegezegde EUR 100 miljoen voor het bestrijden van de COVID-19 pandemie in ontwikkelingslanden.
Kan de Minister concretiseren hoe de toegezegde 100 EUR miljoen wordt uitgesplitst? Welke organisaties worden er gefinancierd?
26. Antwoord van het kabinet:
De bijdragen uit het steunpakket van EUR 100 miljoen zijn bedoeld voor preventie in de armste landen (15 miljoen), het lenigen van humanitaire behoeften (35 miljoen) en de sociaaleconomische weerbaarheid en macro-economische stabiliteit van lage-inkomenslanden (50 miljoen). Deze steun wordt zo veel mogelijk verleend via bestaande financieringskanalen en coördinatiestructuren, zoals het IMF, de Wereldbank, VN-organisaties, het Rode Kruis en het Nederlandse DRA. Over de precieze uitwerking en details van dit steunpakket informeer ik uw Kamer later deze week.
De Minister gaf tijdens de uitzending van Jinek op 2 april 2020 aan dat tevens andere Europese landen financieel zullen bijdragen aan de gezamenlijke inzet om ontwikkelingslanden in deze crisis te ondersteunen. Kan zij aangeven om welke landen dit gaat en in welke geldbedragen deze landen voorzien?
27. Antwoord van het kabinet:
Verschillende EU- en gelijkgezinde lidstaten hebben initiële financiële bijdragen bekend gemaakt ten behoeve van de externe COVID-19 aanpak en zijn daarnaast aan het onderzoeken of aanvullende financiering beschikbaar kan worden gemaakt. Zo maakte Denemarken op 2 april een steunpakket van DKK 650 miljoen bekend (ongeveer EUR 87 mln), heeft Noorwegen een steunpakket bekend gemaakt van EUR 225 mln en zette Duitsland een voorlopig bedrag van EUR 20,8 mln opzij voor COVID-19 aanpak (een additionele bijdrage is in de maak), Frankrijk EUR 10,2 mln (additionele bijdrage verwacht) en het VK 544 mln pond. Deze landen zullen naar verwachting de komende tijd nog aanvullende steun bekendmaken.
De leden van de D66-fractie constateren dat tevens het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank een rol (kunnen) spelen in het bestrijden van de (gevolgen van) de coronacrisis in ontwikkelingslanden. Zal in de richting van deze multilaterale organen eveneens een gezamenlijke EU-inzet plaatsvinden? Op welke wijze vindt afstemming door Team Europe met zowel het IMF als de Wereldbank plaats om zo op alle fronten de internationale hulp te coördineren?
28. Antwoord van het kabinet:
Onderdeel van de Team Europe benadering is een gecoördineerde EU-inzet in multilaterale instellingen waaronder de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Richting het International Monetary and Financial Committee (IMFC) wordt vanuit de Europese Commissie en EU-lidstaten een gezamenlijke positie gevormd in een zogenaamde EU-verklaring die via de Ecofin Raad wordt vastgesteld. Daarnaast vindt binnen de Raad van Bestuur van het IMF nauwe coördinatie plaats via de bewindvoerders van de EU-lidstaten. Binnen de Raad van Bestuur (RvB) van de Wereldbank vindt eveneens nauwe EU-coördinatie plaats, ook met betrekking tot de COVID-19 respons. Zo hebben de EU-bewindvoerders op initiatief van Nederland (als huidige voorzitter van dit EU-overleg) voorafgaand aan de RvB-bijeenkomst, waarin het eerste pakket van projecten onder het Wereldbank Fast Track COVID-19 Response is goedgekeurd, een gezamenlijke verklaring ingediend.
Naast de EU, wordt ook met en in andere verbanden en internationale financiële instellingen gecoördineerd. Zo coördineren IFI’s onderling en met de WHO, maar ook binnen raamwerken zoals het Vienna Initiative 3. Europese spelers zijn bij deze coördinatie betrokken. Nederland hecht belang aan coördinatie op deze diverse lagen.
De leden van de D66-fractie achten het van hoog belang dat er bij de Nederlandse inzet op het bestrijden van de COVID-19 pandemie, gelijke aandacht is voor alle ontwikkelingsregio’s wereldwijd.
Kan de Minister toelichten hoe financiële middelen worden verdeeld over de verschillende regio’s (Latijns Amerika, Afrika, het Midden-Oosten, Azië)? Deelt de Minister de mening van de aan het woord zijnde leden, gezien de internationale aard van deze crisis, dat een min of meer gelijke verdeling over de regio’s wenselijk zijn?
29. Antwoord van het kabinet:
Deze internationale crisis vraagt om een zoveel mogelijk gecoördineerde response. De Nederlandse steun aan het bestrijden van de COVID-19 crisis in ontwikkelingslanden en het mitigeren van de consequenties wordt daarom ook zo veel mogelijk verleend via bestaande financieringskanalen en coördinatiestructuren, zoals multilaterale organisaties als het IMF, de Wereldbank, WHO, ICRC en de noodhulporganisaties van de VN. Die inzet richt zich op de lage-inkomenslanden en waar het noodhulp betreft op de gebieden waar de noden het hoogst zijn. Noodhulp bijdrages zijn grotendeels ongeoormerkt. Zo wordt hulp ingezet daar waar de noden het hoogst zijn, op basis van een analyse van die noden door betrouwbare internationale partners. Flexibel en snel.
Over de precieze uitwerking en details van het additionele steunpakket van EUR 100 mln wordt uw Kamer later deze week geïnformeerd (zie ook antwoord vraag 26).
Voor een toelichting op de inzet van de Europese Commissie, verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 10.
De aan het woord zijnde leden achten het essentieel dat de toevoer van medische bevoorrading aan alle landen gewaarborgd blijft. Voor landen als Cuba vormen bestaande handelsembargo’s een gevaarlijk obstakel voor die toevoer.
Welke rol kan de EU volgens de Minister spelen in het ondersteunen van Cuba en andere landen, voor wie de medische bevoorrading door handelsembargo’s in gevaar komt? Ziet de Minister mogelijkheden om in deze exceptionele omstandigheden bij de Verenigde Staten te pleiten voor opschorting van het handelsembargo?
30. Antwoord van het kabinet:
Nederland en de EU zijn van mening dat sancties geen impact mogen hebben op humanitaire doeleinden, waaronder de levering van medische goederen. Dit wordt ook benadrukt in de verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU van 3 april jl. in reactie op het verzoek van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor een onmiddellijke wereldwijde wapenstilstand in het kader van de coronacrisis.
De sanctieregimes van de Verenigde Staten voorzien altijd in humanitaire en medische uitzonderingen. Zo ook het handelsembargo van de Verenigde Staten tegen Cuba. Volgens het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken staat de VS met regelmaat export van humanitaire goederen, landbouwgoederen, medicijnen en medisch materiaal toe. De verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU roept landen op opheldering te geven hoe hun respectievelijke sancties geen belemmering vormen voor de wereldwijde strijd tegen de pandemie.
De leden van de D66-fractie achten het van groot belang dat bestaande kennis rondom preventie en bestrijding van COVID-19 voor alle landen beschikbaar is. In dat licht heeft Costa Rica een oproep gedaan aan de WHO om een wereldwijde pool te maken voor de data, kennis en technologieën die nuttig zijn in de preventie, detectie en behandeling van COVID-19. De WHO reageerde positief. Hoe staat Nederland hiertegenover? Wat was de reactie van het kabinet op de oproep van maatschappelijke organisaties en academici om het voorstel van Costa Rica te steunen?
31. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet deelt de visie dat het belangrijk is om bestaande kennis over preventie en bestrijding breed te delen en is bekend met de genoemde oproep van Costa Rica aan de WHO om op vrijwillige basis een wereldwijde pool op te zetten. Het kabinet is voorstander van het delen van informatie en wetenschappelijke data via een open access strategie. Het voorstel van Costa Rica wordt dan ook verwelkomd als het begin van een discussie over het realiseren van een universeel toegankelijk vaccin. Het kabinet is in overleg met de WHO en andere partijen om te kijken wat het voorstel precies betekent en hoe het kan worden uitgewerkt. Uw partij heeft separaat Kamervragen over het voorstel gesteld aan de Minister van VWS. Voor meer details over het voorstel en de positie van het kabinet, verwijs ik u dan ook graag naar de antwoorden op deze Kamervragen.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie delen de grote zorgen van het kabinet over het risico op grootschalige verspreiding van COVID-19 in landen met kwetsbare gezondheidssystemen en zwakke financieel-economische posities. Het virus zelf en de maatregelen die nodig zijn ter indamming ervan zullen leiden tot een sterke toename van armoede en honger. Zoals zo vaak zullen de meest kwetsbaren het hardst geraakt worden. Gecombineerd met een vaak laag vertrouwen in instituties is de kans op sociale onrust in veel landen aanzienlijk. Daarbij worden opkomende economieën en ontwikkelingslanden nu al hard geraakt op macro-economisch vlak. Lokale valuta komen onder druk te staan en veel landen bewegen zich gestaag richting een financiële afgrond, waarbij ze het zich niet meer kunnen veroorloven om essentiële medische goederen en voedsel te importeren. Een snelle en omvangrijke reactie van de internationale gemeenschap is hard nodig om een catastrofe te voorkomen. Zowel vanuit de morele verantwoordelijkheid als vanuit eigenbelang. Deze leden zijn dan ook zeer tevreden dat een extra informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking is belegd voor 8 april 2020. Zij hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en hebben daar nog verschillende vragen bij.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij te vernemen dat er wordt gewerkt aan een gecoördineerde Team Europe aanpak. De Minister geeft aan dat de financiële ruimte binnen de EU-begroting en Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) waarschijnlijk beperkt zal zijn. Deze leden doen graag de oproep om alle financiële ruimte die bestaat binnen deze instrumenten, en binnen de nationale begrotingen voor ontwikkelingssamenwerking, in de vorm van niet-juridisch verplichte middelen, zonder dralen beschikbaar te maken voor de bestrijding van deze crisis. Is de Minister bereid om deze oproep te ondersteunen en in te brengen bij de RBZ?
32. Antwoord van het kabinet:
Voor het effectief beperken van de negatieve gevolgen van de COVID-19 pandemie in derde landen zijn veel middelen nodig. Het kabinet vindt het van belang dat hiertoe alle financiële ruimte binnen de EU-begroting en het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) in kaart wordt gebracht, en waar mogelijk en wenselijk wordt omgebogen ten behoeve van de COVID-19 aanpak. Hetzelfde geldt voor de nationale OS-begrotingen van EU-lidstaten. Het kabinet zal de reeds ondernomen acties door de Europese Commissie en lidstaten op dit vlak verwelkomen en oproepen om naar aanvullende mogelijkheden te blijven zoeken. Het kabinet wil hierbij aantekenen dat tevens oog gehouden moet worden voor bestaande noden en uitdagingen, zoals die op het gebied van klimaatverandering en mensenrechten. Ook daarvoor zullen voldoende middelen beschikbaar moeten blijven.
Is de Minister verder bereid om binnen de Team Europe aanpak expliciet te pleiten voor additionele middelen om derde landen te ondersteunen en de mate van additionaliteit ook mee te nemen in het in kaart brengen van de bilaterale inzet van de verschillende lidstaten?
33. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet vindt het van belang dat de EU en EU-lidstaten met een substantieel pakket komen ter ondersteuning van derde landen bij de COVID-19 aanpak. Hierbij dient echter wel rekening gehouden te worden met de druk die de COVID-19 crisis zal leggen op de economische groei in veel EU-lidstaten.
Is de Minister bereid om bij de RBZ te pleiten voor een speciaal Europees coronafonds voor de groep minst-ontwikkelde landen, met additionele middelen?
34. Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie heeft in het huidige MFK verschillende externe financieringsinstrumenten die kunnen worden aangewend om partnerlanden te steunen in de COVID-19 respons. Ten behoeve van het spoedig aanwenden van fondsen, is het kabinet van mening dat met prioriteit moet worden gekeken naar het inzetten van beschikbare fondsen binnen deze instrumenten. Tevens is het van belang om aan te sluiten bij multilaterale initiatieven, zoals het Strategic Preparedness and Response Plan van de Wereldgezondheidsorganisatie, om deze mondiale gezondheidscrisis een halt toe te roepen.
Daarbij is een goede coördinatie van de inzet van de Europese Commissie, EU-lidstaten, hun uitvoeringsorganisaties en ontwikkelingsbanken, en financiële instellingen van groot belang. Verschillende EU lidstaten maken bilaterale bijdragen voor COVID-19 respons vrij. Het kabinet verwelkomt de inzet van de Europese Commissie om een Team Europe benadering vorm te geven. Nederland zal tijdens de RBZ/OS benadrukken dat steun met name beschikbaar moet zijn voor de meest kwetsbare landen en groepen.
Deze leden zijn ook benieuwd hoe de coördinatie tussen de lidstaten zich verhoudt tot coördinatie binnen het Development Assistance Committee (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), met niet-Europese donoren. Bent u bereid om dit aan te kaarten en te pleiten voor sterke coördinatie op DAC-niveau?
35. Antwoord van het kabinet:
Het Development Assistance Committee (DAC) heeft vooral een rol op het gebied van kwaliteit van beleid, uitwisseling van geleerde lessen en het toezien op het naleven van in consensus afgesproken richtlijnen waaronder de 0,7% ODA-norm. De DAC is niet in het leven geroepen en niet toegerust om de coördinatie van de uitvoering van beleid op zich te nemen. Coördinatie van de inspanningen moet vooral liggen aan de uitvoerende kant bij VN-organisaties die daarvoor uitgerust zijn zoals WHO en OCHA waar het gaat om de crisisrespons en de SGVN waar het gaat om de coördinatie van de inzet om de sociaaleconomische gevolgen te mitigeren. De DAC kan in deze fase van respons voorbereiding wel een rol spelen bij het snel schakelen tussen donoren om beleids- en financieringsvoornemens uit te wisselen en zo duplicatie van inspanningen te voorkomen.
Deze leden zijn van mening dat snelheid en flexibiliteit van het grootste belang zijn in tijden van crisis. Voorkomen moet worden dat bestaande projecten niet de ruimte hebben om in te kunnen spelen op de nieuwe realiteit. Is de Minister bereid om bij de RBZ te pleiten voor maximale flexibiliteit in bestaande programma’s, zowel van de Commissie als van de lidstaten, zonder daarbij gemaakte afspraken en contracten niet na te komen?
36. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet zal tijdens de Raad pleiten voor snel en flexibel optreden bij de COVID-19 aanpak. Indien partners van de EU zich kunnen vinden in aanpassing van gemaakte afspraken en contracten, dan dient hiervoor ruimte te bestaan, vanzelfsprekend wel binnen de kaders van bestaande EU-wet- en regelgeving.
Hoe is de Minister van plan deze flexibiliteit vorm te geven voor de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking?
37. Antwoord van het kabinet:
Vorige week heeft het kabinet EUR 100 miljoen beschikbaar gesteld als eerste snelle respons op de COVID-19 crisis in derde landen. Dat budget is vrijgemaakt uit de nog niet juridisch verplichte middelen op de BHOS-begroting, maar leidt ertoe dat bepaalde activiteiten niet meer zullen doorgaan zoals beoogd. Nadere informatie hierover komt u later deze week toe (zie antwoord vraag 26).
Daarnaast onderzoekt het kabinet of het mogelijk is om binnen bestaande subsidiecontracten met NGO’s, reeds juridisch verplichte middelen, een deel in te zetten in de respons op COVID-19.
Ook in tijden van crisis is lokaal eigenaarschap van belang voor succesvolle interventies. Hoe kijkt de Minister naar de trade-off tussen de snelheid van respons en lokaal eigenaarschap in deze crisis? Is zij bereid om het belang van lokaal eigenaarschap te benadrukken in de RBZ?
38. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet onderschrijft het belang van lokaal eigenaarschap, juist ook in tijden van crisis. De gezamenlijke EU-aanpak komt deze inzet ten goede. De lokale capaciteit van partnerlanden is vaak beperkt en via een coördinerende rol voor de Europese Commissie kan efficiënter worden samengewerkt met nationale en lokale overheden. Ook de centrale rol van multilaterale instellingen en de blijvend belangrijke inzet van NGO’s komt lokaal eigenaarschap ten goede; beide hebben specifieke expertise en een uitgebreid netwerk. De steun voor lokaal eigenaarschap past binnen de Nederlandse inbreng op de gezamenlijke EU-externe respons op COVID-19.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd om te vernemen dat de Minister alvast EUR 100 miljoen beschikbaar stelt voor de bestrijding van de pandemie in ontwikkelingslanden. Zij zien dit vooral als een tegemoetkoming aan de oproep vanuit de VN van 25 maart 2020 voor $ 2 miljard voor preventie en humanitaire behoeften. De Minister lijkt in de geannoteerde agenda echter te suggereren dat deze middelen ook al gericht zijn op het vergroten van de sociaaleconomische weerbaarheid en macro-economische stabiliteit. In dat geval is het vrijgemaakte bedrag verre van voldoende, zo denken deze leden. Kan de Minister hier op ingaan? Wordt er gewerkt aan het beschikbaar stellen van additionele middelen om ook te ondersteunen bij het opvangen van de economische klappen?
39. Antwoord van het kabinet:
De wereldwijde COVID-19 uitbraak zal naar verwachting ingrijpende korte en langere termijn gevolgen hebben voor ontwikkelingslanden. Het steunpakket van EUR 100 mln dat Nederland beschikbaar stelt is een eerste financiële bijdrage, bedoeld voor preventie in de armste landen, het lenigen van humanitaire behoeften en het vergroten van de sociaaleconomische weerbaarheid en macro-economische stabiliteit van lage-inkomenslanden. Daarmee heeft het kabinet zeker niet de illusie dat dit voldoende zal zijn om de grote sociaaleconomische impact van de crisis op de langere termijn te bedwingen. Nederland staat uiteraard niet alleen voor deze uitdaging. Naar verwachting zullen echter ook de Europese Commissie en andere landen grote additionele steun gaan verlenen.
Het Nederlandse BHOS-beleid is gericht op het behalen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s), dat geldt ook voor de bijdragen uit de BHOS-begroting. De COVID-19 zet het behalen van de SDG’s zwaar onder druk. We zullen voortdurend moeten vaststellen hoe vanuit het BHOS-budget maximaal bijgedragen kan worden aan het behalen van de SDG’s. Wanneer COVID-19 crisis om bijsturing zou vragen, zal dat serieus worden overwogen.
Kan de Minister in meer detail ingaan op de herkomst van de aangekondigde EUR 100 miljoen? Gaat dit ten koste van reeds geplande ontwikkelingsuitgaven? En zo ja, van welke dan? In hoeverre wordt de bijdrage additioneel aan geplande ODA-uitgaven? En betekent de toewijzing van deze EUR 100 miljoen de volledige uitputting van de beschikbare ruimte op de begroting van deze Minister in de vorm van juridisch niet-verplichte middelen? Zo nee, hoeveel ruimte blijft er nog over?
40. Antwoord van het kabinet:
Uit de eerste voorlopige inventarisatie blijkt dat met de toegezegde EUR 100 mln voor de COVID-19 respons, een belangrijk deel van de nog niet juridisch en bestuurlijk verplichte ruimte op de BHOS-begroting is gebruikt. Of en hoe de resterende ruimte kan worden ingezet wordt op dit moment nog onderzocht.
Graag verwijs ik u tevens naar het antwoord op vraag 37.
Kan de Minister ook nader ingaan op de besteding van de vrijgemaakte EUR 100 miljoen? Welk deel hiervan gaat naar de WHO en het Rode Kruis?
41. Antwoord van het kabinet:
De bijdragen uit het steunpakket van EUR 100 miljoen zijn bedoeld voor preventie in de armste landen, het lenigen van humanitaire behoeften en de sociaaleconomische weerbaarheid en macro-economische stabiliteit van lage-inkomenslanden. Deze steun wordt zo veel mogelijk verleend via bestaande financieringskanalen en coördinatiestructuren, zoals het IMF, de Wereldbank, VN-organisaties, het Rode Kruis en het Nederlandse DRA. Over de precieze uitwerking en details van dit steunpakket wordt uw Kamer later deze week geïnformeerd.
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich ernstig zorgen over de paraatheid van vluchtelingenkampen om met een eventuele uitbraak van COVID-19 om te gaan. Op welke manier wordt daar specifiek aan gewerkt? Gaat een deel van de middelen ook naar de VN Vluchtelingenorganisatie UNHCR met dit doel?
42. Antwoord van het kabinet:
Om de uitdagingen van COVID-19 het hoofd te bieden is de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR bezig lopende programma’s voor preparedness & response aan te passen en voort te zetten. Samen met regeringen, de WHO en VN-landenteams bevordert UNHCR verder dat vluchtelingen en ontheemden worden meegenomen in nationale maatregelen, in het bijzonder in programma’s gericht op gezondheid, en op water en sanitatie. UNHCR heeft intern de situatie aangemerkt als «Level 2 emergency». Dat maakt sneller verloop van procedures mogelijk, zoals voor de selectie van uitvoeringspartners, de inkoop van medicijnen en beschermingsmateriaal, het opzetten van shelter- en quarantaine voorzieningen, en het opschalen van diensten voor water, sanitatie en hygiëne en gezondheid. Verder is er uiteraard aandacht voor het voortzetten van de lopende operaties.
UNHCR ontvangt in 2.020 EUR 38 mln uit het Nederlandse noodhulpbudget (ongeoormerkt) en is partner in het programma Prospects in het kader van het beleid voor opvang in de regio. Daarnaast is Nederland een grote donor van het VN-noodhulpfonds CERF waar UNHCR een beroep op kan doen.
Tevens stelt Nederland per direct EUR 100 mln beschikbaar ten behoeve van het bestrijden van de COVID-19 pandemie in ontwikkelingslanden. Over de precieze uitwerking en details van dit steunpakket wordt uw Kamer later deze week geïnformeerd.
Deze leden delen de analyse van het kabinet dat vrouwen in het bijzonder hard worden getroffen door de pandemie en de gevolgen daarvan. Kan de Minister ingaan op de wijze waarop de Nederlandse inzet, ook de financiële, hier expliciet aandacht aan besteedt?
43. Antwoord van het kabinet:
Mannen en vrouwen worden op een andere manier geraakt door de COVID-19 crisis. 70% van de eerstelijns zorgverleners zijn vrouwen en in tijden van crisis zien we onbetaald zorgwerk toenemen. Ook is er een scherpe toename in gender-gerelateerd geweld, en zien we vaak dat reguliere zorg zoals seksuele en reproductieve gezondheidszorg, hiv-, malaria en tb-zorg wegvallen door de druk op het zorgsysteem. Het kabinet vindt het daarom belangrijk dat genderverschillen meegenomen worden in de COVID-19 respons.
Zoals eerder gesteld wordt u einde deze week geïnformeerd over de precieze uitwerking en details van het steunpakket van 100 miljoen Euro. Daarbij zij vermeld dat het belang van aandacht voor gender en de rechten van vrouwen en meisjes in lijn met bestaand beleid bij organisaties wordt benadrukt. De organisaties die financiering ontvangen hebben dikwijls zelf genderstrategieën. Ook is gender goed verankerd in het Global Humanitarian Response Plan (GHRP).
Ook ondersteunen deze leden het pleidooi van het kabinet om zoveel mogelijk op te treden in partnerschap met maatschappelijke organisaties. Op welke manier is de Minister van plan hier invulling aan te geven?
44. Antwoord van het kabinet:
Maatschappelijke organisaties zijn belangrijke samenwerkingspartners van het kabinet. Door in deze crisis extra flexibiliteit te bieden aan de maatschappelijke organisaties zijn deze beter in staat te reageren op de COVID-19 maatregelen en de crisis in zijn geheel. Huidige partners zijn bezig met het kijken hoe hun programma’s beter ingezet kunnen worden op het monitoren van en reageren op de huidige ontwikkelingen. Tegelijkertijd blijft de rol van maatschappelijke organisaties als waakhond belangrijk in het monitoren van overheidshandelen en het betrekken van de samenleving. Een weerbaar maatschappelijk middenveld is nodig om zowel tijdens als na de crisis deze rol te kunnen blijven vervullen, juist ook als tijdelijke maatregelen door overheden gebruikt worden om het handelen van maatschappelijke organisaties aan banden te leggen of een discriminerende werking hebben.
En deelt de Minister de mening dat GAVI in het bijzonder een goed gepositioneerde organisatie is om landen en gemeenschappen effectief te kunnen ondersteunen bij het omgaan met de pandemie? Is de Minister bereid om additionele middelen vrij te maken voor steun aan GAVI?
45. Antwoord van het kabinet:
Nederland ondersteunt GAVI al sinds de oprichting, omdat het een effectieve organisatie is om vaccinatieprogramma’s in landen te ondersteunen. Hierbij besteedt GAVI, net als bijvoorbeeld het Global Fund for Aids, TB en Malaria, steeds meer aandacht aan het versterken van gezondheidssystemen. Beide organisaties zijn echter niet primair met dit doel opgericht en zijn in mijn ogen dan ook niet de meest geëigende partij om landen te ondersteunen bij het voorbereiden op een pandemie. Momenteel beraad ik mij op de Nederlandse bijdrage aan GAVI voor de periode 2021 tot en met 2025. Hierbij kijk ik niet alleen naar het functioneren van de organisatie zelf, maar ook naar de toegevoegde waarde die Nederland als donor voor deze organisatie heeft en wil hebben.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn, gezien de situatie op de wereldmarkt, ook bezorgd over de toegang voor arme landen tot essentiële medische goederen, zoals beademingsapparatuur, beschermingsmiddelen en benodigdheden voor additionele testcapaciteit. Er is een wereldwijde slag gaande voor dergelijke producten en zelfs een rijk en goed georganiseerd land als het onze ondervindt hierdoor ernstige problemen. Welke mechanismen bestaan er, of kunnen worden gecreëerd op internationaal niveau, om toegang voor arme landen te regelen? Is de Minister bereid om dit onderwerp aan te snijden bij de RBZ?
46. Antwoord van het kabinet:
Toegang tot medische goederen voor ontwikkelingslanden kan voor een deel bevorderd worden via de inzet van multilaterale instellingen zoals de Wereldgezondheidsorganisatie en de Wereldbank. Zo zet de Wereldbank hun netwerk van belangrijke producenten en leveranciers van medische producten in en staan ze landen bij in onderhandelingen met deze partijen om tot redelijke prijzen te komen.
Het is ook voor ontwikkelingslanden belangrijk dat onnodig handelsbeperkende maatregelen op het gebied van medische goederen voorkomen worden. Deze beperkingen kunnen mondiale waardeketens verstoren en de productie en toedeling van deze producten bemoeilijken. Tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken Handel op 16 april zal Nederland aandacht vragen voor het belang van open en duurzame mondiale waardeketens.
Behalve financiële middelen en medische goederen is het ook van groot belang dat ontwikkelingslanden toegang hebben tot data, kennis en technologie die nuttig zijn bij de preventie, detectie en behandeling van de pandemie. Bent u bereid om bij de RBZ te pleiten voor Europese steun voor het voorstel van Costa Rica om daartoe een wereldwijde pool op te zetten?
47. Antwoord van het kabinet:
Zie het antwoord op vraag 31. Gesprekken hierover zijn gaande, ook in EU-verband, waar het voorstel van Costa Rica reeds op brede steun kan rekenen.
Deelt u de mening dat patenten nu niet mogen verhinderen dat essentiële medische goederen hun weg kunnen vinden naar ontwikkelingslanden en dat bedrijven nu zouden moeten afzien van rechten die zij aan patenten ontlenen? Bent u voorts bereid om ervoor te pleiten dat overheidssteun vanuit de EU of de lidstaten die aan bedrijven wordt verleend voor het ontwikkelen van tests, medicijnen of vaccins onder de voorwaarde komt dat de resultaten van die inspanningen ook ruimhartig ter beschikking van ontwikkelingslanden zullen worden gesteld?
48. Antwoord van het kabinet:
Het is van belang dat essentiële medische goederen hun weg kunnen vinden naar ontwikkelingslanden, maar daarvoor is het nodig noch gewenst dat volledig wordt afgezien van de uitoefening van octrooirechten. Een zorgvuldige uitoefening van die rechten staat aan het breed ter beschikking stellen van essentiële medische goederen ook niet in weg.
Zoals in de Kamerbrief «COVID-19 – Update stand van zaken» van 31 maart 2020 staat beschreven wordt vanuit het kabinet 42 miljoen euro beschikbaar gesteld aan COVID-19 gerelateerd onderzoek. Vorig jaar zomer heeft de Minister van VWS uw Kamer, mede namens de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) al aangegeven de principes van Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren zoals opgesteld door de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra’s een belangrijke stap te vinden. Dit geldt ook voor het onderzoek dat gedaan wordt in het kader van COVID-19 onderzoek. De betaalbaarheid en toegankelijkheid van medicijnen en hulpmiddelen en het delen van informatie is van groot belang en we zullen dan ook goed in de gaten houden of dit gewaarborgd wordt.
In aanvulling hierop kan ik u informeren dat aan organisaties die geld ontvangen vanuit de BHOS-begroting voor de ontwikkeling van vaccins en andere medische producten (via het kader voor Product Development Partnerships), scherpe eisen worden gesteld ten aanzien van het beleid om deze middelen ook voor de allerarmsten toegankelijk te maken.
De Minister gaf in de media aan dat de bijdrage van 100 miljoen euro een druppel is op een gloeiende plaat. De leden van de GroenLinks-fractie beamen dat. Zij vragen de Minister wat het kabinet van plan is te ondernemen om van die druppel een volle emmer te maken, zowel via het verder verhogen van de eigen inspanning als bondgenoten op te roepen om hun deel te leveren? Hoe kijkt de Minister naar de oproep van de VN van 30 maart om $ 500 miljard aan additionele ODA te mobiliseren om de gezondheidscrisis in opkomende economieën en ontwikkelingslanden het hoofd te bieden? Is zij bereid om bij de RBZ/Ontwikkelingssamenwerking in te zetten op een gezamenlijke Europese tegemoetkoming aan een «fair share» van deze oproep?
49. Antwoord van het kabinet:
Het steunpakket van EUR 100 miljoen is een eerste financiële bijdrage van het kabinet aan preventie in de armste landen, het lenigen van humanitaire behoeften en het versterken van de sociaaleconomische weerbaarheid en macro-economische stabiliteit van lage-inkomenslanden. In de afgelopen weken heb ik contact gezocht met mijn Europese collega’s om gezamenlijke en gecoördineerde inzet te stimuleren. Net als Nederland hebben verschillende andere Europese landen middelen vrijgemaakt voor het bestrijden van de COVID-19 crisis en het nu al mitigeren van de consequenties. Nederland herkent zich in de oproep van de VN dat hiervoor significante maatregelen nodig zijn en zal in de Raad oproepen tot een passende en substantiële bijdrage vanuit de EU en de EU-lidstaten.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn ernstig bezorgd over het effect van de noodzakelijke social distancing-maatregelen in ontwikkelingslanden, die veelal worden gekenmerkt door een enorme informele sector en het ontbreken van sociale vangnetten vanuit de overheid. Deelt de Minister deze zorgen en gevolgen voor armoede en honger? Deelt zij verder de mening dat cash transfers, het direct geven van geld aan arme huishoudens, juist in deze tijd een efficiënt middel kan zijn om de ergste klappen op te vangen? Is zij bereid om er in de RBZ op aan te dringen dat cash transfers een belangrijke component gaan vormen in de Team Europe aanpak?
50. Antwoord van het kabinet:
Ik deel deze zorgen. Cash transfers en andere vormen van social safety nets kunnen bijdragen aan het mitigeren van de economische impact voor de armste en meest kwetsbare groepen in gemeenschappen. Bovendien kan de inzet van cash transfers ondersteunend zijn aan de versterking van de gezondheidszorg. In dat kader heeft de Wereldbank de inzet van dit instrument opgeschaald als onderdeel van de COVID-19 aanpak van de Bank.
Ook binnen de humanitaire respons zijn cash transfers een belangrijk middel om mensen op een effectieve manier te helpen. Ik zet mij als Eminent Person van het Grand Bargain hervormingstraject in voor meer gebruik van cash in crisissituaties.
Binnen de RBZ zet het kabinet er op in dat de financiering voor de respons op COVID-19 loopt via bestaande en bewezen effectieve financieringspartners en -instrumenten. Deze partners worden, wanneer het humanitaire organisaties betreft, aangesproken op uitvoering van de Grand Bargain afspraken. In brede zin onderstreept Nederland in de beleidsdialoog met partners het belang van effectieve financieringsinstrumenten die de getroffen bevolking zo efficiënt mogelijk bereiken. Cash transfers zijn hier onderdeel van.
Voorts zijn deze leden bezorgd over de gevolgen voor de private sector in ontwikkelingslanden. Noodpakketten om bedrijven overeind te houden ontbreken, waardoor het risico ontstaat op grootschalige faillissementen en krimp van de toch al geringe formele arbeidsmarkt. Het scheppen van banen is cruciaal voor duurzame ontwikkeling en de vooruitgang die de afgelopen jaren is geboekt dreigt teniet te worden gedaan door de pandemie. De bloemenexport vanuit Oost-Afrika is bijvoorbeeld grotendeels stil komen te liggen en deze bedrijven hebben beperkte mogelijkheden om werknemers door te betalen. Is de Minister bereid om ervoor te pleiten dat het recent aangekondigde Europese steunpakket voor werktijdverkorting (Sure) ook een component krijgt om banen in internationale toeleveringsketens te beschermen, vooral in de minst-ontwikkelde landen?
51. Antwoord van het kabinet:
Het voorstel van de Europese Commissie is dat lidstaten door middel van dit instrument financiële steun zouden kunnen krijgen in de vorm van leningen voor de financiering van nationale vormen van werktijdverkorting of andere maatregelen die het beschermen van werknemers en zelfstandigen tot doel hebben. Verschillende lidstaten hebben – net als Nederland met de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW) – dergelijke regelingen opgezet, of zijn dergelijke regelingen aan het opzetten. Een voorwaarde voor het ontvangen van steun bij het voorstel is dat de betreffende lidstaat aan moet kunnen tonen dat het te maken heeft met een forse stijging van de daadwerkelijke of geplande publieke uitgaven om werkgelegenheid te behouden als gevolg van de COVID-19 uitbraak. De Europese Commissie kan vervolgens aan de Raad een voorstel doen voor het verlenen van steun, de Raad moet dergelijke voorstellen met gekwalificeerde meerderheid aannemen. Het doel van het voorstel is het tonen van solidariteit en het mitigeren van de sociaaleconomische gevolgen van de COVID-19 uitbraak. In het bijzonder dient het voorstel eraan bij te dragen dat mensen zoveel mogelijk hun baan behouden, om de economische schade van COVID-19 te beperken. Gezien de context en focus van de uitdagingen voor dit instrument ligt Nederlandse inzet op uitbreiding van het instrument naar steun voor derde landen wat het kabinet betreft niet voor de hand.
Wel wijst het kabinet in dit verband op de ketenverantwoordelijkheid van het Nederlandse en Europese bedrijfsleven. Met behulp van regelingen zoals de NOW, de verruimde BMK en GO, en eventueel Sure, kunnen Nederlandse (en Europese bedrijven) blijven ondernemen. Dit houdt wat het kabinet betreft ook in dat zij hun verantwoordelijkheid blijven nemen richting hun ketenpartners door bijvoorbeeld hun crediteuren in ontwikkelingslanden tijdig te betalen.
Wat zijn de gevolgen van de pandemie en de economische ontwikkelingen voor de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkeling (FMO) en haar portfolio? Wordt er gewerkt aan coulanceregelingen voor ondersteunde bedrijven bij het terugbetalen van leningen? En wordt er nagedacht over de mogelijkheid om extra overbruggingskredieten in te zetten voor klanten die dreigen ten onder te gaan? Op welke manier kunnen we garanderen dat bilaterale en multilaterale ontwikkelingsbanken in de naderende economische crisis anticyclisch kunnen optreden?
52. Antwoord van het kabinet:
FMO brengt momenteel in kaart wat de gevolgen zijn van de COVID-19 uitbraak op haar organisatie en portfolio. Het is de verwachting dat de economische gevolgen van de uitbraak een negatieve impact heeft op FMO’s klanten en daardoor mogelijk ook invloed heeft op de investeringen van FMO. FMO ziet het als onderdeel van haar missie om ook in moeilijke tijden haar klanten bij te staan. Net als bij reguliere financieringen betreft dit maatwerk, de mogelijkheden om te ondersteunen worden daarom per klant onderzocht. In sommige gevallen betreft dit uitgestelde terugbetaling en overbruggingskredieten, in andere gevallen betreft het non-financiële steun zoals advies aan klanten over hoe met deze situatie om te gaan.
FMO kan – net als andere ontwikkelingsbanken – een betekenisvolle rol spelen in de huidige fase van de pandemie en waarschijnlijk nog meer in de periode na deze acute gezondheidscrisis. Hierbij valt te denken aan bovenstaande maatregelen, maar ook aan het blijven mobiliseren van privaat kapitaal voor investeringen in ontwikkelingslanden. Met het bijstaan van haar bestaande klanten en het zo veel mogelijk continueren van het bestaande investerings- en mobilisatieprogramma gaat reeds een anticyclische werking uit van FMO. Daarnaast wordt met FMO gekeken naar additionele mogelijkheden, bijvoorbeeld binnen de Staatsfondsen die FMO voor BHOS beheert en naar mogelijke herbestemming en opschaling van bestaande Europese publieke fondsen.
De verschillende multilaterale ontwikkelingsbanken maken op dit moment grote hoeveelheden middelen vrij om de sociaaleconomische gevolgen van de pandemie te mitigeren. Dit gebeurt door het herprogrammeren van bestaande leningen, het naar voren halen van toekomstige leningen en het aanspreken van buffers. Het kabinet steunt deze banken bij deze anticyclische maatregelen.
Tenslotte hebben de leden van de GroenLinks-fractie ook grote zorgen over macro-economische en financiële stabiliteit van ontwikkelingslanden. Wat is de appreciatie van de Minister van het feit dat de directeur van het IMF heeft aangegeven dat opkomende market waarschijnlijk tot $ 2.5 biljoen nodig zullen hebben aan externe financiering, terwijl de leencapaciteit van het IMF slechts maximaal $ 1 biljoen bedraagt?
53. Antwoord van het kabinet:
De mondiale verkrapping van financiële condities leidt tot kapitaaluitstroom uit opkomende economieën die omvangrijker is dan ten tijde van de mondiale financiële crisis. Deze omstandigheden maken het voor veel landen lastig om op korte termijn aan hun buitenlandse financieringsverplichtingen te voldoen. Landen hebben behoefte aan liquiditeit in harde valuta om tijdens de COVID-19 crisis in hun externe financieringsbehoefte te voorzien. IMF Managing Director Georgieva heeft aangegeven dat opkomende economieën en lage-inkomenslanden mogelijk USD 2,5 biljoen aan financieringsbehoefte hebben in 2020.
De genoemde potentiële financieringsbehoefte is echter niet gelijk aan de vraag aan IMF-middelen. Om aan de financieringsbehoefte te voldoen, kunnen landen, naast de mogelijke financiering op de markt, gebruik maken van het totale mondiale financiële vangnet dat breder is dan alleen de leencapaciteit van het IMF van circa USD 1.000 miljard. Landen kunnen hun reserves en buitenlandse deviezen bij centrale banken aanspreken, bilaterale swaplijnen gebruiken en een beroep doen op regionale vangnetten. Het IMF heeft een centrale rol in dit bredere mondiale financiële vangnet en staat klaar om de beschikbare leencapaciteit te gebruiken om landen te ondersteunen wanneer dat nodig is.
Het IMF lijkt te worden overvraagd door landen voor steunpakketten en veel analisten verwachten dat de huidige leencapaciteit niet voldoende zal zijn om daaraan te kunnen voldoen. Is de Minister bereid om, in navolging van de Verenigde Staten, te overwegen tot uitbreiding van de Nederlandse New Arrangements to Borrow (NABs)? Is de Minister voorts bereid om andere EU-lidstaten in de RBZ op te roepen hetzelfde te doen, om de leencapaciteit van het IMF tijdig uit te breiden?
54. Antwoord van het kabinet:
Op dit moment hebben 85 landen aangegeven gebruik te willen maken van een vorm van steun van het IMF of de noodzaak te zien om hun bestaande IMF-programma's uit te breiden. Het IMF verwacht dat de huidige leencapaciteit op dit moment voldoende is om hieraan te voldoen. Ook voor de middellange termijn is het van belang dat de leencapaciteit van het IMF behouden blijft om de gevolgen van de COVID-19 crisis op te vangen.
Nederland onderstreept dat het mondiale financieel vangnet een goed geëquipeerd IMF nodig heeft dat over voldoende middelen beschikt. In lijn hiermee heeft het International Monetary and Financial Committee (IMFC) in het kader van de afronding van de 15de quotaherziening al in oktober 2019 steun uitgesproken voor behoud van huidige omvang van het IMF, door een verdubbeling van de New Arrangements to Borrow (NAB) en een verlenging van (een deel van) de bilaterale leningen (BBA)4.
De VS heeft op vrijdag 27 maart een noodpakket begrotingsmaatregelen aangenomen, waar de reeds afgesproken verdubbeling van de NAB, in 2021, onderdeel van is en implementeert hiermee dus de eerder overeengekomen afronding van de 15de quotaherziening. Ook Nederland is voornemens de verdubbeling van de NAB en het verlengen van (een deel van) de BBAs in 2021 te implementeren om zo de financiële slagkracht van het IMF te waarborgen. Zoals aangegeven in het verslag van de jaarvergadering 20195 zal de Kamer nader worden geïnformeerd over een wijziging van de NAB- en BBA-middelen waarna dit via de begroting van het Ministerie van Financiën 2021 aan de Kamer worden voorgelegd.
Is de Minister bereid om in EU-verband te komen tot een gecoördineerde ondersteuning van de voornemens van het IMF om hun faciliteiten voor noodfinanciering te verdubbelen van USD 50 miljard naar USD 100 miljard, via de Rapid Financing Instrument (RFI) en de Rapid Credit Facility (RCF)?
55. Antwoord van het kabinet:
Aangezien de problematiek omvangrijk en acuut is, is Nederland voorstander van het verhogen van de beschikbare middelen via de Rapid Credit Facility (RCF) en het Rapid Financing Instrument (RFI). Dit zijn snel beschikbare leningen die voor zowel opkomende economieën als lage-inkomenslanden verlichting kunnen bieden. De huidige omvang van deze instrumenten (ca. USD 50 miljard) is beperkt in verhouding tot de grote vraag van landen. Het voorstel tot verhoging van de beschikbare middelen via de RCF en het RFI wordt binnen de EU en daarbuiten breed gesteund en zal naar verwachting door de Raad van Bewindvoerders van het IMF op korte termijn worden goedgekeurd en daarna geïmplementeerd worden.
Is de Minister bereid om bij de RBZ in te zetten op een ambitieuze en gezamenlijke EU-positie in de aanloop naar de G20 bijeenkomst van 15 april en de voorjaarsvergaderingen van het IMF en de Wereldbank? Wat is de appreciatie van het kabinet van de oproep van de VN van 30 maart tot een forse injectie van Special Drawing Rights (SDR’s), dusdanig opgezet dat $ 1 biljoen aan additionele SDR’s ten goede kan komen aan ontwikkelingslanden? Is de Minister bereid om bij de RBZ/Ontwikkelingssamenwerking ervoor te pleiten dat Europa dit tot inzet maakt in de verschillende multilaterale fora? Zo nee, is zij bereid om te pleiten voor een andere hoeveelheid SDR’s?
56. Antwoord van het kabinet:
De gezamenlijke EU positie ter voorbereiding op de G20 bijeenkomst van Ministers van Financiën en Centrale Bank Gouverneurs en de voorjaarsvergadering IMF is zoals gebruikelijk onderdeel van de agenda van de Ministers van Financiën en daarmee van het Ecofin-traject.
Opkomende economieën en lage inkomenslanden worden door COVID-19 geconfronteerd met verschillende schokken en de mondiale verkrapping van financiële condities leidt tot een kapitaaluitstroom uit opkomende economieën die omvangrijker is dan ten tijde van de mondiale financiële crisis. Het IMF beziet op dit moment een aantal maatregelen om het instrumentarium gerichter in te kunnen zetten in reactie op de schok veroorzaakt door COVID-19 evenals mogelijkheden om het instrumentarium aan te passen. Nederland bestudeert de voorstellen nauwkeurig en weegt deze aan de hand van een aantal criteria. Zo bekijkt Nederland of de voorstellen gericht zijn en voldoen aan de vraag van opkomende economieën en lage inkomenslanden, waarbij tijdigheid van belang is. Tot slot kijkt Nederland of aanpassingen en aanvullingen een tijdelijk karakter kennen.
Om specifiek het hoofd te bieden aan de verslechtering van financieringscondities in lage-inkomenslanden (LIC’s) en opkomende economieën, kijkt het IMF op dit moment naar de mogelijke introductie van nieuwe instrumenten en maatregelen, waaronder het ophogen van toegang tot faciliteiten die landen van noodliquiditeit voorzien, de invoering van een nieuw liquiditeitsinstrument en een mogelijke generieke allocatie van Special Drawing Rights (SDR).
Een generieke SDR allocatie zorgt ervoor dat reserves toegekend worden aan alle centrale banken van de leden van het IMF en is daarmee een potentieel krachtig instrument. Tegelijkertijd komen bij een dergelijke generieke SDR allocatie, ca. 60% van de SDR’s, terecht bij ontwikkelde economieën die de aanvulling naar verwachting niet nodig hebben, omdat zij geen tekort aan reserves ervaren. Het is daarom de vraag of een allocatie van SDR’s het meest efficiënte en effectieve instrument is om de huidige problematiek aan te pakken. Een SDR allocatie vergt daarnaast een ophoging van de Nederlandse garantie aan De Nederlandsche Bank zoals die staat op de begroting van het Ministerie van Financiën.
Nederland steunt de aanpak van het IMF om snel de mogelijkheden om landen te kunnen helpen in kaart te brengen. Nederland kijkt uit naar de verdere onderbouwing van het IMF en zal de voorstellen als integraal pakket bestuderen. Wanneer er tot een aanvulling wordt besloten door de leden van het IMF en wanneer deze gepaard gaat met budgettaire gevolgen voor Nederland zal de Kamer hier tijdig over worden geïnformeerd.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de verklaring van Wereldbank president Malpass. Daarin stelt hij terecht dat een ambitieuze respons hoognodig is. Echter roept hij ook op tot de gebruikelijke leenvoorwaarden met betrekking tot structurele hervormingen, vooral gericht op liberalisering van markten. Deze leden zijn van mening dat nu niet het moment is om dit soort voorwaarden te stellen. Onderhandelingen daarover vergen veel tijd en politiek kapitaal in de desbetreffende landen: die tijd is nu niet voorhanden, maar financiële inzet is wel urgent. Deze leden denken daarom dat het verstandiger zou zijn om dergelijke voorwaarden achterwege te laten en in plaats daarvan in te zetten en aan te dringen op transparantie van ontvangende landen over besmettingen en sterfgevallen. Deelt de Minister deze analyse en is zij bereid om haar EU-collega’s op te roepen om bij de Wereldbank gezamenlijk in te zetten op een tijdelijke versoepeling van de leenvoorwaarden?
57. Antwoord van het kabinet:
De Wereldbank maakte op 23 maart jl. bekend USD 14 miljard aan versnelde crisisfinanciering beschikbaar te stellen via de Fast Track COVID-19 Facility (FTCF). Deze middelen worden ingezet voor onmiddellijke ondersteuning van landen ten behoeve van gezondheidssystemen en van bedrijven bij de aanpak van de directe uitdagingen van de COVID-19 uitbraak. Landen zullen deze steun met name ontvangen via projectfinanciering in het kader van context-specifiek vormgegeven landenprogramma’s gericht op een effectieve aanpak van de gezondheidscrisis. Hierbij gelden geen specifieke economische of politieke voorwaarden (wel gelden er versnelde procedures). De Wereldbank heeft onverkort aandacht voor bescherming van mens en milieu, gender en integriteitsaspecten in onder FTCF gefinancierde projecten. Ook gaat speciale aandacht uit naar veilige verwerking van medisch afval.
De Wereldbank werkt tevens aan de inzet om de sociaaleconomische gevolgen van COVID-19 het hoofd te bieden. Reeds kondigde de Wereldbankgroep aan hiervoor de komende 15 maanden USD 150 miljard ter beschikking te hebben voor landen en bedrijven. Dit zal via bestaand instrumentarium van de Wereldbankgroep, IBRD, IDA en IFC plaatsvinden.
Nederland ondersteunt dit brede financieringspakket, welk wat Nederland betreft zich moet richten op het beschermen van de meest armen en kwetsbaren (via onder meer sociale vangnetten), het versterken van economische weerbaarheid. Nederland zal de Wereldbank oproepen om bij de uitwerking de financiering zo goed mogelijk te laten aansluiten op de analyses van de noden en daarbij het principe van «recover better», zoals aangehaald door de secretaris-generaal van de VN, hoog te houden door duurzaam en inclusief economisch herstel na te streven. Nederland vraagt er specifieke aandacht voor de ambities voor duurzaamheid en klimaatimpact, schuldhoudbaarheid en de effecten op de positie van jongeren, vrouwen en andere kwetsbare groepen niet uit het oog te verliezen. Het behalen van SDG’s staat daarbij voorop.
Wat is de appreciatie door het kabinet van de oproepen van de Wereldbank, IMF en Verenigde Naties tot een moratorium op rentelasten voor Afrikaanse landen over bestaande schuld aan bilaterale en multilaterale crediteuren? Is het kabinet bereid om bij de RBZ de lidstaten op te roepen om hier in de aanloop naar de G20-top op in te zetten, en nadrukkelijk ook China daarbij te betrekken, gezien het feit dat Afrikaanse landen grote schuldverplichtingen aan dit land hebben opgebouwd de afgelopen jaren?
Veel Afrikaanse landen hebben inmiddels ook een aanzienlijke schuld aan private crediteuren, die inmiddels meer dan de helft van de Afrikaanse rentelasten beslaan. Is het kabinet bereid om ook een moratorium op rentelasten over schuld aan private partijen tot inzet te maken in de RBZ/Ontwikkelingssamenwerking en daaropvolgende multilaterale fora, in coördinatie met private kredietverstrekkers in Nederland, Europa en daarbuiten?
58. Antwoord van het kabinet:
Nederland maakte zich al voor de Covid-19 crisis zorgen over de snel toegenomen schulden in veel lage-inkomenslanden. De economische effecten als gevolg van de pandemie zullen naar verwachting leiden tot een verdere verslechtering van die situatie. Het kabinet staat welwillend tegenover de genoemde oproepen tot een betalingsmoratorium. De armste landen (IDA-landen) krijgen daardoor namelijk de gelegenheid om de vrijgevallen middelen te gebruiken voor de bestrijding van het virus en om de negatieve economische effecten van de pandemie op te vangen. De details van de vormgeving van een moratorium zijn daarbij van groot belang, zowel om de effectiviteit daarvan te vergroten alsook om solidariteit onder de crediteuren te waarborgen. Nederland zet daarom in om zoveel mogelijk crediteuren te laten aansluiten bij dit initiatief, waaronder de G20, China en het Institute of International Finance, waar private crediteuren vertegenwoordigd zijn. Doel is om de verschillende typen crediteuren daarbij dezelfde voorwaarden te laten hanteren. Nederland draagt deze positie uit in de daarvoor relevante internationale gremia, zoals de Club van Parijs, het IMF en de Wereldbank en zal hiertoe ook oproepen in EU-verband.
Inbreng leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben het onderhavige stuk gelezen en bestudeerd en hebben daarop de volgende opmerkingen en vragen.
Allereerst zijn de leden van de SP-fractie tevreden met de inzet en de proactieve houding van de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking om de pandemie in kwetsbare landen aan te willen pakken in zowel nationaal, Europees als internationaal verband, als ook met de financiering die zij daarvoor beschikbaar stelt.
Als eerste vragen de leden van de SP-fractie zich af wanneer de Minister het gezamenlijke plan van aanpak van de Europese Commissie verwacht en of zij bereid is het plan met de Kamer te delen. Bovendien vragen deze leden om hierbij duidelijk aan te geven wat de nationale en Europese bevoegdheden zijn en hoe de taakverdeling is.
59. Antwoord van het kabinet:
Deze informatie zal vermoedelijk vlak voor de Raad bekend worden gemaakt in een Mededeling van de Commissie, voor bespreking tijdens de Raad. Deze Mededeling is dan online beschikbaar. Het kabinet zal in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken/ Ontwikkelingssamenwerking een korte appreciatie geven van deze Mededeling en de hierin genoemde voorstellen over samenwerking tussen de Europese Commissie en de lidstaten.
Ook zijn de leden geïnteresseerd om inzicht te krijgen in de resultaten van het lopende proces om de Europese en bilaterale inzet van EU-lidstaten in kaart te brengen. Is de Minister bereid dit met de Kamer te delen, vragen de leden. Zo nee, waarom niet?
60. Antwoord van het kabinet:
Zie voor een eerste inzicht van de bilaterale bijdragen van EU-lidstaten, het antwoord op vraag 27.
Met betrekking tot de Europese financiering vragen de leden van de SP-fractie of het mogelijk is hierover een nadere specificering te ontvangen. In hoeverre gaat het om «nieuw» geld? Of van welke kanalen wordt de financiering geheroriënteerd?
61. Antwoord van het kabinet:
De financiering van de Europese Commissie volgt uit heroriëntatie van bestaande financiering uit het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 en uit de reserves van het Europees Ontwikkelingsfonds. Zie voor meer toelichting het antwoord op vraag 22.
Ook willen de leden van de SP-fractie dit graag weten over de 100 miljoen die het kabinet heeft vrijgemaakt ter bestrijding van de COVID-19 pandemie in ontwikkelingslanden. Uit welke potjes komt dit geld en kan de Minister uiteenzetten hoe dit geld besteed wordt?
62. Antwoord van het kabinet:
Het steunpakket van EUR 100 mln voor de aanpak van COVID-19 in kwetsbare landen, is vrijgemaakt uit de nog niet juridisch verplichte middelen op de BHOS-begroting. Zie verder antwoord op vraag 26.
Met betrekking tot de Nederlandse inzet, zijn de leden van de SP-fractie enigszins verbaasd over de opmerkingen gemaakt over physical distancing. De Minister schrijft dat dit een «een grotere impact zal hebben op kwetsbare bevolkingsgroepen zoals mensen in sloppenwijk en dagarbeiders», maar gaat voorbij aan het feit dat afstand houden een luxe is die veel mensen in sloppenwijken en vluchtelingenkampen zich helemaal niet kunnen veroorloven en daarmee feitelijk onuitvoerbaar is. De leden horen hierop graag een reactie.
63. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet onderschrijft het punt van de leden van de SP-fractie. Thuis blijven is een luxe die velen zich niet kunnen veroorloven. Voor mensen in kwetsbare landen zullen COVID-19 maatregelen gericht op social distancing een directe impact hebben op de mogelijkheid om te voorzien in eigen levensonderhoud. Zie ook beantwoording vraag 14.
De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet «speciale aandacht» heeft voor kwetsbaren groepen, zoals in dichtbevolkte vluchtelingenkampen. Kan de Minister uitweiden over wat deze speciale aandacht concreet betekent, vragen de leden.
64. Antwoord van het kabinet:
Nederland onderstreept in internationaal verband, bijvoorbeeld richting EU-partners maar ook in de beleidsdialoog met organisaties zoals de Wereldgezondheidsorganisatie, het belang van aandacht voor kwetsbare groepen in de voorbereiding op een uitbraak, tijdens de bestrijding, maar ook in de fase van herstel. Er moet in internationaal verband aandacht worden gevraagd voor deze groepen zodat hun bescherming voldoende wordt meegenomen bij het vormgeven van programma’s en de uitvoering daarvan.
Het Global Humanitarian Response Plan COVID-19 benoemt zelf ook, mede op aandringen van Nederland, het belang van aandacht voor kwetsbare groepen alsmede het belang van mentale gezondheid en psychosociale steun voor hen. Het Inter Agency Standing Committee van de VN, waarin humanitaire VN-organisaties en NGO’s samenwerken, heeft in het kader van de COVID-19 respons in kampen en elders richtlijnen uitgebracht inzake gender, c.q. vrouwen en meisjes, SEAH en mensen zie zijn beperkt in hun vrijheid zoals gedetineerden, en centra voor de opvang van migranten en drugsverslaafden.
Uw Kamer wordt later deze week over de precieze uitwerking en details van het eerder genoemde steunpakket geïnformeerd.
Hetzelfde willen de leden van de SP-fractie graag weten met betrekking tot de terechte opmerking dat maatregelen niet ten koste hoeven en mogen gaan van mensenrechten en rule of law. Ziet de Minister hier al voorbeelden van? En wat doet zij concreet om dit te bestrijden?
65. Antwoord van het kabinet:
Ja, helaas ziet het kabinet hier voorbeelden van. Samen met gelijkgezinde landen en onze internationale partners Civicus en ICNL monitoren we de maatregelen. Civicus en ICNL begeleiden lokale maatschappelijke organisaties in het aankaarten van disproportionele maatregelen die worden ingesteld door autoriteiten in reactie op de COVID-19 crisis. Daarnaast faciliteren deze organisaties consultaties met het maatschappelijk middenveld over de genomen crisismaatregelen door overheden. Ook middels onze partners onder het programma Samenspraak en Tegenspraak worden lokale maatschappelijke organisaties gesteund in hun rol, waardoor zij beter in staat zijn hun waakhondfunctie t.a.v. autoriteiten uit te oefenen en op te komen voor de rechten van gemarginaliseerde groepen.
Ook in VN-verband benadrukt Nederland dat bescherming en respect voor mensenrechten centraal moet staan in de strijd tegen COVID-19. Zo pleit Nederland voor een sterke rol van de OHCHR binnen de VN in deze crisis en goede coördinatie tussen de verschillende VN-instellingen. Nederland was cosponsor van de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN over COVID-19 d.d. 3 april jl., waarin expliciet een paragraaf is opgenomen over de noodzaak van het respecteren van mensenrechten.
Voor de inzet in EU-verband, zie het antwoord op vraag 16.
Nederland zal, samen met gelijkgezinde landen en partners, blijven benadrukken dat democratische controle, de rechtsstaat, persvrijheid en andere fundamentele rechten een groot goed zijn en dat de COVID-19 crisis niet mag worden aangewend om disproportionele of ongelimiteerde beperkingen op te leggen. Ik zal dit punt tevens inbrengen tijdens de Raad Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking op 8 april.
De leden van de SP-fractie horen graag hoe behoud van werkgelegenheid wordt gerealiseerd in landen die voornamelijk een informele economie hebben. Werkt het kabinet ook expliciet op versterken van werknemersrechten om juist nu de sociaaleconomische gevolgen voor langere termijn te kunnen verbeteren?
66. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is het met de leden van de SP-fractie eens dat de informele sector speciale aandacht verdient. De informele sector maakt in sommige landen tot wel 90% van de economie uit. Dit betekent dat de ruime meerderheid van de mensen in ontwikkelingslanden voor hun werk en inkomen afhankelijk is van deze sector, in het bijzonder kwetsbare groepen, vrouwen en jongeren. Deze sector en deze groepen worden extra hard geraakt door zgn. lockdowns. Zij hebben in veel gevallen geen buffer of toegang tot krediet en moeten er, ondanks de lockdowns, dus dagelijks op uit om in hun levensonderhoud te voorzien. Tegelijkertijd is het juist vanwege het informele karakter van deze sector, erg ingewikkeld om deze doelgroepen te bereiken. Het kabinet beziet dit vraagstuk in samenwerking met multilaterale organisaties als de Wereldbank, de ILO en in EU-verband.
Het kabinet staat tijdens deze crisis ook in nauw contact met uitvoeringsorganisaties als Mondiaal FNV, CNV Internationaal, FWF en IDH. De inspanningen van het kabinet voor werknemersrechten, leefbaar loon en MVO zullen nu vanuit de COVID-19 context worden bezien. De crisissituatie toont eens te meer het belang van sociale zekerheid en financiële buffers.
Daar waar sociale systemen nu ontbreken of tekort schieten, zal het kabinet wijzen op de belangrijke rol van lokale overheden voor minimumlonen op het niveau van een leefbaar loon, en voor het bevorderen van sociale dialoog. Tevens steunt het kabinet de oproep van multistakeholder initiatieven voor maatschappelijk verantwoorde inkooppraktijken van Nederlandse bedrijven, ook in tijden van COVID-19.
In het kader van het vakbondsmedefinancieringsprogramma wordt in lage – en lage middeninkomenslanden gewerkt aan de versterking van de sociale dialoog en arbeidsrechten in ketens. Behoud van werkgelegenheid maakt deel uit van deze agenda. De belangen van de informele sector worden ondersteund via lokale partners die de informele sector helpen zich te organiseren en aandacht vragen voor de specifieke noden van deze categorie werkenden.
Ook indirect poogt het kabinet een bijdrage te leveren aan het op peil houden van de werkgelegenheid in de informele sector via kredietverstrekking aan het lokale MKB. In de praktijk is de informele sector voor hun vraag en aanbod immers sterk afhankelijk van de formele sector en vice versa. Het kabinet beziet in dit verband de mogelijkheden om binnen kaders van bestaande programma’s gericht op het lokale MKB, meer liquiditeit te blijven verzekeren. Nederland zal in de Raad, de EU en de andere lidstaten oproepen hetzelfde te doen.
Wat is het standpunt van het kabinet met betrekking tot de oproep van opschorten van schulden- en renteaflossingen van de Wereldbank zonder negatieve gevolgen voor toegekende financiering? Bovenal vragen de leden van de SP-fractie in dit kader of de Minister zich expliciet kan inzetten om alle vormen van financiering ter bestrijding van dit virus onvoorwaardelijk te maken, dus ook zonder de eis om economische maatregelen te nemen. Graag een toelichting.
67. Antwoord van het kabinet:
De Wereldbank maakte op 23 maart jl. bekend USD 14 miljard aan versnelde crisisfinanciering beschikbaar te stellen via de Fast Track COVID-19 Facility (FTCF). Deze middelen worden ingezet voor onmiddellijke ondersteuning van landen ten behoeve van gezondheidssystemen en van bedrijven bij de aanpak van de directe uitdagingen van de COVID-19 uitbraak. Landen zullen deze steun met name ontvangen via projectfinanciering in het kader van context-specifiek vormgegeven landenprogramma’s gericht op een effectieve aanpak van de gezondheidscrisis. Hierbij gelden geen specifieke economische of politieke voorwaarden. Daarnaast worden momenteel de details uitgewerkt van een betalingsmoratorium voor ontwikkelingslanden (IDA-landen). Dit moratorium is bedoeld als crisismaatregel om IDA-landen in liquiditeitsproblemen te ondersteunen bij het bestrijden van het COVID-19 virus en het mitigeren van de bijbehorende negatieve economische effecten. Aangezien dit een tijdelijke crisismaatregel betreft zet Nederland niet in om verregaande voorwaarden ten aanzien van economische hervormingen aan het betalingsmoratorium te verbinden. Wel wordt overwogen beperkte vereisten te stellen ten aanzien van bijvoorbeeld schuldentransparantie.
Tot slot vragen de leden van SP-fractie zich af hoe de inzet van het kabinet om schoner en groener te zijn bij de sociaaleconomische en macro-economische interventies zich verhoudt tot het bericht van vorige week over de versoepeling van de exportkredietverzekeringen (EKV). De leden merken op dat EKV veel wordt ingezet voor milieuvervuilende en klimaatopwarmende projecten en maken zich zorgen over de korte termijn toename van gebruik van fossiele brandstoffen. Deelt de Minister deze zorgen? Bovendien kan volgens de leden van de SP-fractie een versnelling van de doorlooptijden ook leiden tot minder grondig onderzoek op de gevolgen voor mensenrechten. De leden vragen de Minister wat zij doet om dit te voorkomen, en of zij ook een kans ziet om juist nu aan te sturen op verduurzaming van EKV?
68. Antwoord van het kabinet:
Om de internationale handel zoveel mogelijk op gang te houden heeft het kabinet de mogelijkheden voor exportkredietverzekeringen verruimd. De maatregelen helpen voorkomen dat bedrijven grotere betalingsrisico’s ondervinden, in extra liquiditeitsproblemen komen of internationale projecten noodgedwongen moeten worden stilgelegd. Due diligence op sociale- en milieurisico’s, waaronder mensenrechten, zal even grondig worden verricht. De versnelling van de doorlooptijden van nieuwe EKV-aanvragen ziet toe op andere aspecten. De ingeslagen weg voor het vergroenen van de EKV-portefeuille gaat onverminderd door.
Inbreng leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de geannoteerde agenda met de Nederlandse inzet en hebben nog enkele vragen.
Vooropgesteld dat de leden van de PvdA-fractie blij zijn met het voornemen om 100 miljoen euro vrij te maken voor de bestrijding van het COVID-19 virus in Afrika en de inzet om in multilateraal verband te pleiten voor gecoördineerde actie. Wel vinden de leden het jammer dat het hier gaat om geld uit de bestaande begroting terwijl het kabinet miljarden heeft vrijgemaakt bovenop de bestaande begrotingen om de gevolgen van deze crisis in Nederland te mitigeren. Is deze 100 miljoen wat de Minister betreft het eindbedrag of is het mogelijk dat er meer geld beschikbaar komt? Waarom is deze 100 miljoen niet bovenop de bestaande begroting?
69. Antwoord van het kabinet:
Gezien de grote noden en urgentie daarvan in ontwikkelingslanden heb ik besloten nu al EUR 100 mln vrij te maken op mijn eigen begroting om bij te kunnen dragen in de mitigatie van de internationale crisis. Het budget van EUR 100 miljoen voor de eerste noodzakelijke snelle respons is vrijgemaakt binnen de BHOS-begroting uit de nog niet juridisch verplichte middelen. Het bedrag is niet additioneel aan al geplande ODA-uitgaven. Uit een eerste voorlopige inventarisatie blijkt dat hiermee een belangrijk deel van de niet juridisch en bestuurlijk verplichte ruimte is gebruikt.
Het Nederlandse ODA-budget is zoals afgesproken in het regeerakkoord gekoppeld aan de ontwikkeling van het BNI en komt daarmee op 0,7% BNI minus EUR 1,4 miljard.
Extra middelen hangen mede af van de BNI-ontwikkeling en de scenario’s hoe met de potentiele effecten hiervan zal worden omgegaan. Naar verwachting zal dit richting de zomer bekend worden.
En wat zijn de gevolgen van deze keuze voor lopende projecten of projecten die nog van start moeten gaan? Zijn er projecten die uitgesteld gaan worden en om hoeveel projecten gaat het?
70. Antwoord van het kabinet:
Omdat het financiële steunpakket is vrijgemaakt uit de bestaande BHOS-begroting, zal dit ten koste gaan van bestaande geplande activiteiten, welke niet meer zullen doorgaan zoals beoogd. U zult hier later in de week nader over worden geïnformeerd.
Is de Minister bereid een wereldwijd corona fonds te steunen, in navolging van het EU corona fonds, en steun daarvoor te bepleiten bij EU-collega’s?
71. Antwoord van het kabinet:
Zie het antwoord op vraag 34.
Ziet u een rol weggelegd voor de Europese Centrale Bank (ECB)? Gaat de ECB kijken of haar monetaire politiek van Quantative Easing geen negatieve spillovers heeft op ontwikkelingslanden of emerging economies? Kunnen ontwikkelingsinstrumenten rechtstreeks gefinancierd worden door de ECB?
72. Antwoord van het kabinet:
De ECB beslist in onafhankelijkheid over welke beleidsinstrumenten zij inzet om haar mandaat te vervullen. Het mandaat van de ECB is primair het waarborgen van prijsstabiliteit binnen de eurozone en secundair het ondersteunen van het algemene economische beleid van de Unie. Het is belangrijk dat de ECB binnen haar mandaat acteert.
Het pleidooi van de leden van de PvdA-fractie om er samen voor te zorgen dat ook de allerarmsten in de meest kwetsbare landen in de toekomst beter voorbereid zijn op crises als deze vinden we terug in de inzet.
Gaat de Minister in EU-verband pleiten voor specifieke ondersteuning van de noden van vrouwen, gezien hun cruciale rol in zowel de voedselvoorziening als in de zorg voor zieken, kinderen, ouderen en gehandicapten, alsmede voor extra ondersteuning van kleinschalige producenten ten behoeve van het zaaien, oogsten, en vermarkten van hun producten?
73. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in de Geannoteerde Agenda, zal Nederland in EU- verband pleiten voor extra aandacht voor kwetsbare groepen. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking zal Nederland vragen om oog te houden voor de impact van COVID-19 op vrouwen en meisjes, en de aanpak hier op aan te passen.
Zie ook het antwoord op vraag 43.
Gaat de Minister zich ook inspannen om te kijken wat er gedaan kan worden voor het faciliteren van voedselstromen van het achterland en van de havens naar de steden? En in hoeverre het nodig en mogelijk is om te investeren in het aanleggen of uitbreiden van voedselreserves?
74. Antwoord van het kabinet:
Nederland sluit zich aan bij de oproep van de FAO om waar mogelijk bij te dragen aan het in stand houden van de agrologistiek die nodig is voor goed functionerende voedselketens, inclusief het faciliteren van voedselstromen van achterland en havens naar steden. Gebrek aan voedselreserves is volgens de FAO op dit moment niet het probleem. Belangrijker is nu om handelsketens open te houden, om het beschikbare voedsel op de gewenste plek te krijgen en om voor de meest kwetsbaren de toegang tot voedsel te waarborgen.
Ook is er in veel ontwikkelingslanden een grotere informele sector en er is afhankelijkheid van remittances. Deze zullen waarschijnlijk ook afnemen als gevolg van de economische crisis. De inzet is nu vooral gericht op het MKB, maar het is wellicht juist de informele sector waar de allerarmsten werken en waar de grote klappen vallen. Wat is de inzet van de Minister op dit punt?
75. Antwoord van het kabinet:
Zie het antwoord op vraag 66.
Ook worden, net als in Europa en de Verenigde Staten, bedrijven in ontwikkelingslanden geraakt door het stilvallen van wereldwijde waardeketens. Hoe ziet de Minister de rol van internationale bedrijven die in veel lage lonen landen zorgen voor werkgelegenheid? Hoe ziet de ketenverantwoordelijkheid van die bedrijven eruit in deze tijd van crisis? En gaat de Minister dit in EU-verband aankaarten?
76. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet ziet dat mondiale waardeketens – goed voor de helft van de wereldhandel – worden verstoord door terugval in vraag wat leidt tot de sluiting van fabrieken. Een daling van de consumentenbestedingen in de Europese Unie en de Verenigde Staten vermindert de invoer van consumptiegoederen uit ontwikkelingslanden. Zoals in de textiel en bloemen. Dat leidt tot baanverlies, bijvoorbeeld van de textielarbeiders in Bangladesh en van de tuinbouwarbeiders in Kenia en Ethiopië.
Goed werkgeverschap geldt ook over de grens. Initiatieven die hiertoe oproepen en toezien, verdienen alle steun. Dit zal het kabinet ook in de convenanten bespreken waar dit speelt.
Daarnaast blijft het van belang dat bedrijven risico’s op negatieve impact voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen en aanpakken. Hierdoor wordt handel meer verantwoord en profiteren ook productielanden van handel. Het kabinet zal dit ook in Europees verband aankaarten.
Kan de Minister garanderen dat de lopende en geplande projecten die betrekking hebben op vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen door zullen blijven lopen, naast de eventuele aanvullende maatregelen voor deze groepen?
77. Antwoord van het kabinet:
De lopende en geplande projecten voor vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen lopen in principe door. Voor veel programma’s zal de COVID-19 crisis wel gevolgen hebben voor de te realiseren doelen, planning van activiteiten en uitgaven. In de Nederlandse respons op COVID-19 voor ontwikkelingslanden zal zoveel mogelijk specifiek aandacht uitgaan naar de gevolgen voor en rol van vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat naast de onvermijdelijke gevolgen van de COVID-19 pandemie zoals meer werkloosheid, armoede en sterfte in ontwikkelingslanden, veel van deze landen ook gebukt gaan onder hoge bilaterale, private en multilaterale schulden. Oxfam Novib concludeerde in recent onderzoek dat ontwikkelingslanden hun gezondheidsbudgetten zouden moeten kunnen verdubbelen om de crisis het hoofd te bieden. De Duitse Minister van ontwikkelingssamenwerking heeft donorlanden opgeroepen de terugbetaling van schulden uit landen met lage inkomens te schrappen om middelen vrij te maken om de COVID-19-pandemie te bestrijden. Welke steun is de Minister bereid te geven en voor welke steun pleit de Minister binnen de EU betreffende de aanpak van de schuldenlast van ontwikkelingslanden?
78. Antwoord van het kabinet:
De oproep tot het inlassen van een betalingsmoratorium klinkt inmiddels vanuit meerdere hoeken. Zie het antwoord op vragen 58, 67 voor het kabinetsstandpunt ten aanzien van deze oproepen. Nederland spant zich in om zoveel mogelijk crediteuren te betrekken bij dit initiatief en deze daarbij dezelfde voorwaarden te laten hanteren. Hierdoor wordt de effectiviteit van het betalingsmoratorium vergroot en wordt solidariteit onder crediteuren gewaarborgd. Nederland draagt deze positie uit in de daarvoor relevante gremia, zoals de Club van Parijs, het IMF en de Wereldbank alsook in de EU.
Naast geld voor personeel en materiaal in de zorg, is er ook (wereldwijd) behoefte aan het delen van kennis, data en intellectueel eigendom rondom COVID-19. Costa Rica heeft de WHO verzocht om een wereldwijde pool te creëren voor de data, kennis en technologieën die nuttig zijn bij de preventie, detectie en behandeling van de COVID-19 pandemie. De WHO staat positief tegenover het voorstel, Chili, Israël, Canada en Duitsland hebben al aangegeven – indien nodig – dwanglicenties in te zetten om de exclusiviteit van octrooien op te heffen. Wat is de reactie van de Minister op dit voorstel? Is de Minister bereid zich in de Raad en in andere multilaterale fora in te zetten om steun voor dit voorstel te vergaren?
79. Antwoord van het kabinet:
Zie het antwoord op vraag 31.
Wat de vraag over dwanglicenties betreft: ieder land in de wereld heeft het recht om, in lijn met afspraken die WTO-verband zijn gemaakt, gebruik te maken van dwanglicenties op octrooien op farmaceutische producten als er volksgezondheidsproblemen zijn die daarom vragen. Nederland heeft zich – in tegenstelling tot veel andere landen- in internationale fora (bijvoorbeeld tijdens onderhandelingen over bilaterale handelsverdragen) steeds hard gemaakt voor het waarborgen van deze zogenoemde Trips-flexibiliteit. Het Kabinet zal dit ook blijven doen. Voor de vraag of Nederland ook van dit recht gebruik zal maken, verwijs ik u naar de Minister van Economische Zaken.
De leden van de PvdA-fractie zien dat wereldwijd fundamentele vrijheden en de ruimte voor het maatschappelijk middenveld niet alleen onder druk staan, maar dat deze op veel plaatsen al vergaand ingeperkt zijn. Iedere dag zijn er verontrustende bericht over landen die maatregelen nemen die niet in lijn zijn met het uitgangspunt dat noodmaatregelen die genomen worden vanwege de COVID-19 crisis niet gericht fmogen zijn op bepaalde groepen, minderheden of individuen en dat de maatregelen niet mogen dienen als dekmantel voor repressieve acties onder het mom van bescherming van de gezondheid. Wat is de inzet van de Minister als het gaat om landen die dit uitgangspunt niet hanteren en waar maatregelen genomen zijn die de mensenrechten schenden en vrijheden onevenredig inperken?
80. Antwoord van het kabinet:
Zie het antwoord op vraag 16 en 65.
Verwacht de Minister dat er en marge van de Raad nog gesproken zal worden over het opnemen van minderjarige vluchtelingenkinderen zonder familie uit de kampen in Griekenland, nu Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Portugal, Ierland, Finland en Kroatië 1600 van deze kinderen op gaan vangen? Ziet de Minister aanleiding in de huidige gezondheidssituatie om het Nederlandse standpunt om geen minderjarige alleenstaande kinderen op te nemen uit de vluchtelingenkampen in Griekenland te heroverwegen?
81. Antwoord van het kabinet:
De situatie van asielzoekers in Griekenland wordt veelvuldig besproken in de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken. Daarom wordt niet verwacht dat dit onderwerp en marge van deze Raad besproken zal worden.
Het kabinet is niet voornemens deel te nemen aan de ad hoc herplaatsing van alleenstaande minderjarige alleenstaande vreemdelingen (AMV´s). Uw Kamer is hier reeds over geïnformeerd, o.a. via het verslag van de JBZ-raad van 13 maart jl. Ten aanzien van de zorgwekkende situatie op de Griekse eilanden, is de inzet van het kabinet gericht op het doorvoeren van structurele verbeteringen, zoals het verbeteren van de opvangomstandigheden, meer terugkeer en het versnellen van asielprocedures. Het meest recente Actieplan voor Griekenland van de Commissie, waaronder het voorstel van de Commissie omtrent de additionele EUR 350 mln, zet hier op in. Nederland is van mening dat een substantieel deel van de additionele EUR 350 mln gebruikt moet worden om (opvang)omstandigheden voor AMV’s te verbeteren (motie Voordewind, Kamerstuk 32 317, nr. 608).
Inbreng leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 8 april aanstaande.
Deze leden zijn het van harte met de Minister eens dat de verspreiding van het coronavirus ook bestreden dient te worden in die landen waar veel van de armste en meest kwetsbare mensen wonen. Zij vragen zich af of zij een duidelijk beeld heeft in welke landen de nood het hoogst is, qua aantal besmettingen, qua risico op massale verspreiding van het virus en qua belasting van de gezondheidszorg. Deze leden zijn van mening dat succesvolle hulp zich op deze situaties zou moeten richten en dat de kennis hiervan van groot belang is. Kan de Minister dit beeld schetsen? Hoe sluit de voorgestelde aanpak hier op aan?
82. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet monitort de situatie in deze landen dagelijks. Er zijn nu bijna 10.000 geregistreerde gevallen op het Afrikaanse continent. De verspreiding versnelt, maar het beeld loopt per land erg uiteen. In sommige landen is er op dit moment sprake van een relatief hoog aantal besmettingen, in andere landen juist relatief laag. Ook qua aanpak die wordt gehanteerd en maatregelen die zijn genomen zijn er verschillen tussen landen.
Een zekerheid is dat in veel Afrikaanse landen de gezondheidssystemen zwak zijn met grote tekorten aan gezondheidspersoneel en geneesmiddelen. Inzet op preventie van de verspreiding van COVID-19 is belangrijk, omdat daarmee ook de druk op het zorgsysteem over langere periode verdeeld kan worden. Daarom reserveer ik een deel van mijn bijdrage van EUR 100 miljoen daarvoor. Deze steun wordt zo veel mogelijk verleend via bestaande financieringskanalen en coördinatiestructuren, flexibel en snel, deze organisaties zijn het best in staat te bepalen in welke landen en regio’s de nood het hoogst is en ondersteuning het meest urgent. Uw Kamer wordt later deze week geïnformeerd over dit steunpakket.
Zie ook de beantwoording van vraag 15.
Het is de leden van de ChristenUnie-fractie niet helemaal duidelijk of de Europese Commissie nu met een plan komt waar de lidstaten gezamenlijk uitvoering aan gaan geven of dat de Commissie vooral de bilaterale inzet van de lidstaten in kaart gaat brengen. Kan de Minister dit duidelijk maken? Hoe kan de Commissie in dat laatste geval ervoor zorgen dat er een geïntegreerd en consistent plan van aanpak komt?
83. Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie, de EU-lidstaten en hun nationale uitvoeringsorganisaties en ontwikkelingsbanken zullen gezamenlijk uitvoering geven aan het plan van de Commissie. Deze Team Europe benadering vraagt onder meer overeenstemming tussen EU-lidstaten over de geïdentificeerde prioriteiten, ten behoeve van een afgestemd plan van aanpak. Daarnaast zal de Commissie ook overzicht houden van de nationale (financiële) bijdragen aan de COVID-19 response in derde landen om zodoende zorg te dragen voor aansluiting bij lokale behoeften en verzoeken vanuit multilaterale organisaties.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich verder af of de Europese Unie dan wel Nederland al concrete hulpvragen, bijvoorbeeld uit Afrikaanse landen, hebben gekregen om het coronavirus te bestrijden. Zij vragen zich af of de hulp vraag-gestuurd of ook aanbod-gestuurd gaat plaatsvinden.
84. Antwoord van het kabinet:
Zowel bij Nederland als bij de Europese Unie komen regelmatig steunverzoeken binnen van derde landen, ook uit Afrika. Nederlandse hulp wordt grotendeels via ongeoormerkte bijdragen aan multilaterale partners besteed. Dit bevordert internationale coördinatie van de respons. Uitgangspunt bij het bieden van hulp is altijd dat deze vraag gestuurd moet zijn, waarbij de lokale context leidend is.
Voor wat betreft preventie zouden deze leden willen weten hoe hier op dit moment het beste aan kan worden bijgedragen. In welke landen of gebieden kan nu de grootste winst geboekt worden op het gebied van preventie? Ontvangen de EU dan wel Nederland ten aanzien van preventie hulpvragen uit landen waar preventie erger kan voorkomen? Zo ja, welke zijn dat en kan er snel ingespeeld worden op deze vraag?
85. Antwoord van het kabinet:
Inzet op preventie van de verspreiding van COVID-19 is urgent, omdat daarmee ook de druk op zorgsystemen verdeeld kan worden over een langere periode. Vooral in de meest kwetsbare en dichtbevolkte gebieden zoals sloppenwijken, (arme) stedelijke gebieden en vluchtelingenkampen behoeft dit extra aandacht. Daar zijn de risico’s op snelle verspreiding van het virus het grootst.
Het kabinet heeft
EUR 100 miljoen vrijgemaakt voor het bestrijden van COVID-19, met daarin expliciete aandacht voor preventie. Dit zal met name via die multilaterale kanalen worden besteed die bewezen hebben snel in te kunnen spelen op de noden.
Deze leden zijn het eens met de Minister dat het van belang is om zoveel mogelijk op te treden in partnerschap met maatschappelijke organisaties en bedrijven. In dat verband pleiten deze leden er voor om bij de besteding van de hulp in het kader van de wereldwijde coronabestrijding nadrukkelijk ook de Dutch Relief Alliance (DRA) te betrekken. Is de Minister dat met deze leden eens? Kan zij toezeggen dat een substantieel deel van de hulp via de DRA besteed zal worden?
86. Antwoord van het kabinet:
Zie antwoord vraag 26.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-04-229.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.