21 501-04 Ontwikkelingsraad

Nr. 136 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 oktober 2011

Referte uw brief van 5 oktober 2011, met daarin het verzoek van het lid Recourt. Laat ik voorop stellen dat uitspraken van Commissaris Piebalgs voor rekening komen van Commissaris Piebalgs. Ik kan niet nagaan of de uitspraak die hij in de Volkskrant van 30 september jl. heeft gedaan, dat de EU «onvoldoende geloofwaardigheid» heeft in ontvangende landen, zo letterlijk door hem is gedaan, laat staan hoe hij zijn woorden precies bedoeld heeft en of dat overeenkomt met de interpretatie die het lid Recourt daar aan geeft.

Dat gezegd hebbende, en na lezing van het interview, ben ik van mening dat Commissaris Piebalgs een terecht punt aansnijdt. De impact die de Europese Unie als geheel in ontvangende landen kan maken is een vraagstuk dat aandacht verdient. Als door de lidstaten en de Commissie onvoldoende informatie wordt uitgewisseld en niet gezamenlijk wordt opgetrokken, is die impact niet optimaal. Dat is niet in het belang van de EU, noch van EU-lidstaten en van ontvangende landen. Gefragmenteerde inzet van middelen is niet alleen slecht voor de effectiviteit van de hulp, maar ook voor de slagkracht van de EU en de leverage die de Unie als grote speler kan hebben in landen (die de invloed van Nederland als bilaterale donor in potentie ver overstijgt). Ik leg de woorden van Commissaris Piebalgs zo uit en in dat opzicht ben ik het met hem eens. Het is goed dat de Commissaris ook bereid is kritisch te kijken naar de coherentie van het externe optreden van de EU en de effectiviteit van de EU-hulp. Tijdens het gesprek dat ik op 29 september met de Commissaris had, heb ik zelf het voorbeeld van Somalië en de Hoorn van Afrika aan de orde gesteld om precies datzelfde punt te benadrukken: de Europese Unie zou daar – met een meer gecoördineerde inzet – méér tot stand moeten kunnen brengen (zie ook de brief van het kabinet inzake Somalië van 16 september, uw kamerstuk 22 831, nr. 63).

Tijdens dat gesprek heb ik steun uitgesproken voor het initiatief van de Commissie om in een aantal landen dat een vruchtbare bodem biedt voor verdergaande samenwerking, serieus werk te maken van gezamenlijke programmering (joint programming). Dat gebeurt nu al in Zuid-Soedan, waar Nederland zich samen met andere EU-donoren en de Commissie verbonden heeft aan een joint programming exercise.

Overigens zal het vraagstuk van de werkverdeling in bredere zin deel uitmaken van de Mededeling van de Commissie over de toekomst van de Europese ontwikkelingssamenwerking (An Agenda for Change) die medio oktober wordt verwacht. Commissaris Piebalgs informeerde de Vaste Kamercommissie Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking over de grote lijnen van deze belangrijke hervormingen tijdens zijn bezoek op 29 september. Mijn appreciatie van de voornemens van de Commissie gaat u toe met de Geannoteerde Agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking van 14 november a.s.

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

H. P. M. Knapen

Naar boven