21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1290 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Hierbij bied ik u het verslag aan van de informele Raad Algemene Zaken van 29–30 augustus 2013.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

VERSLAG INFORMELE RAAD ALGEMENE ZAKEN VAN 29–30 AUGUSTUS 2013

Op 29 en 30 augustus vond de Informele Raad Algemene Zaken plaats in Vilnius. Gesproken werd over de aanloop naar de verkiezingen van het Europees Parlement in mei 2014 en over de relaties tussen Europees Parlement en de Raad na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. Bij het eerste deel van de bijeenkomst namen naast de lidstaten ook vertegenwoordigers van het Europees Parlement (de leden Brok, Casini en Gualtieri) deel aan de discussie. Nederland was vertegenwoordigd op hoog ambtelijk niveau omdat de Minister vanwege het Algemeen Overleg Syrië verhinderd was (Kamerstuk 32 623, nr. 107).

Ten aanzien van de verkiezingen van het Europees Parlement is gesproken over de mogelijkheden om de interesse van de burger voor de Europese verkiezingen te vergroten. Vele lidstaten gaven aan zich zorgen te maken over de opkomst, gezien de telkens afnemende opkomstpercentages bij eerdere verkiezingen van het Europees Parlement, mede in het licht van de huidige financieel-economische crisis. Benadrukt werd dat er een belangrijke taak lag voor de politieke families om hun visie over hoe Europa eruit zou moeten zien duidelijk kenbaar te maken. Ook zouden alle stakeholders, de Europese instellingen en de nationale regeringen en parlementen, proactief duidelijk moeten maken welke impact de Europese samenwerking heeft op het dagelijks leven van de Europese burger, wat het belang van de Unie in een globaliserende wereld is, wat de Unie al bereikt heeft en welke uitdagingen er nog liggen. De focus zou moeten liggen op het belang en de inhoud van de EU, en niet op een simpel voor of tegen de EU dan wel op inter-institutionele discussies.

Het idee van de «Spitzenkandidaat» voor het Commissie-Voorzitterschap werd door vele lidstaten omarmd als mogelijkheid om de verkiezingen een concreet «gezicht» te geven. Hierbij werd echter aangetekend, onder andere door Nederland, dat de rol voor de Europese Raad en Raad zoals neergelegd in de Verdragen bij de samenstelling van de nieuwe Commissie moet worden gewaarborgd.

Naast de discussie over de Europese verkiezingen is, ten behoeve van vergroting van de democratische legitimiteit van de Unie in den brede, in het eerste deel van de bijeenkomst eveneens gesproken over versterking van transparantie in de Raad en ten aanzien van EU-documenten. Door verschillende lidstaten is bovendien gewezen op het belang van een (sterkere) rol van nationale parlementen en versterking van de COSAC samenwerking van nationale parlementen en het Europees Parlement. Deze interventies waren in lijn met de ideeën die het kabinet hierover heeft ontvouwd in de Staat van de Unie. In deze context werd uitgekeken naar de eerste bijeenkomst van de interparlementaire conferentie op financieel-economisch terrein (art. 13 Begrotingspact) die in oktober zal plaatsvinden. Volgens de Commissie worden nationale parlementen al steeds assertiever, hetgeen blijkt uit de exponentiële groei van de contacten tussen nationale parlementen en de Commissie. De Commissie gaf aan bereid te zijn naar nationale parlementen toe te komen en verantwoording af te leggen over haar werk.

Verschillende lidstaten, waaronder Nederland, wezen bovendien op het belang van het beginsel van subsidiariteit voor de versterking van de democratische legitimiteit van de Unie. Opgeroepen werd tot het voeren van een debat over wat de Unie wel zou moeten doen en niet zou moeten doen. De Nederlandse ideeën naar aanleiding van de subsidiariteits-exercitie zouden hiervoor een belangrijke impuls kunnen geven.

Het tweede deel van de bijeenkomst richtte zich op de relaties tussen het Europees Parlement en de Raad. Deze werden als niet altijd gemakkelijk, maar cruciaal bestempeld voor het goed functioneren van de Unie. Recente voorzitterschappen deden verslag van hun ervaringen met samenwerking met het Europees Parlement. Terugkerend thema daarbij was de assertiviteit van het Europees Parlement, dat met het Verdrag van Lissabon veel nieuwe bevoegdheden heeft gekregen. In het streven naar verdere vergroting van invloed maakt het Europees Parlement creatief gebruik van deze bevoegdheden. Door lidstaten, waaronder Nederland, werd benadrukt dat vanuit de Raad hiertegenover een assertieve eigen agenda, gebaseerd op respect voor de Verdragen en de daarin neergelegde inter-institutionele balans, moest worden gesteld. Daarnaast werd door uitgaande Voorzitterschappen een aantal praktische aanbevelingen gedaan over verloop van onderhandelingen in trilogen, optredens in het Europees Parlement en betrokkenheid van het inkomend Voorzitterschap bij de trilogen.

In deze context is ook gesproken over de mogelijkheid van een geheel nieuw Inter-Institutioneel Akkoord (IIA) voor langere termijn tussen Europees Parlement, Commissie en Raad. Een dergelijk IIA zou het Raamwerkakkoord tussen Europees Parlement en Commissie, gesloten in 2010, moeten vervangen. Hierin zouden duidelijke afspraken moeten worden gemaakt tussen de drie instellingen over de onderlinge samenwerking en het verloop van het besluitvormingsproces. Het Litouws Voorzitterschap zal op basis van de discussie in de Informele Raad hierop terugkomen in Raadsverband.

Naar boven