21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1289 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 september 2013

Hierbij bied ik u het verslag aan van de informele Raad Buitenlandse Zaken («Gymnich») van 6 en 7 september 2013.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

VERSLAG INFORMELE RAAD BUITENLANDSE ZAKEN («GYMNICH») VAN 6 EN 7 SEPTEMBER 2013

Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB)

De Ministers spraken over de voorbereiding van de Europese Raad van 19 en 20 december a.s., waar onder meer de defensie-aspecten van het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB) op de agenda staan. Het tussenrapport van de Hoge Vertegenwoordiger en de Commissiemededeling over het GVDB, die uw Kamer op 25 juli jl. toegingen (brief Minister van Defensie, Kamerstuk 25 501-28, nr. 101), gold als basis voor de discussie. De discussie richtte zich voornamelijk op cluster 1 (effectiviteit GVDB) van het rapport van de Hoge Vertegenwoordiger. Cluster 2 (militaire capaciteiten) en 3 (defensie-industrie en markt) stonden centraal tijdens de informele bijeenkomst van Ministers van Defensie die op 5 en 6 september plaatsvond. Tijdens de bijeenkomst van Ministers van Buitenlandse Zaken kon het tussenrapport rekenen op brede steun van de lidstaten. Het rapport vormt een goede basis voor het eindrapport ten behoeve van de Europese Raad van december.

De Hoge Vertegenwoordiger en de lidstaten constateerden dat onder meer begrotingsdruk noopt tot nauwere samenwerking. Tegelijkertijd was er ruimte voor verbetering van de samenwerking en zou het wenselijk zijn missies sneller en effectiever in te kunnen zetten. Het idee van een geïntegreerde benadering, zoals voorgestaan door het kabinet, kreeg veel steun. Enkele Ministers gaven aan uit te zien naar de aangekondigde mededeling hierover. Een aantal Ministers pleitte voor een betere balans in het aantal civiele en militaire EU-missies en voor een betere synergie tussen deze beide.

Diverse Ministers benadrukten het belang om de veranderende veiligheidsomgeving mee te wegen in de discussie tijdens de Europese Raad van 19 en 20 december a.s. en na te denken over hoe om te gaan met nieuwe uitdagingen op het gebied van onder meer cyber-, energie- en maritieme veiligheid. Tevens werd door velen het belang van betere samenwerking van de EU met belangrijke partners als NAVO en VN benadrukt. Partnerschappen met andere actoren zal prominent terugkomen in het rapport dat de Hoge Vertegenwoordiger aan de Europese Raad van december a.s. zal aanbieden.

Oostelijk Partnerschap

De discussie over het Oostelijk Partnerschap werd gedomineerd door de aankondiging van Armenië om toe te treden tot de Euraziatische Unie, inclusief de hierbij horende douane-unie. Het staat de landen van het Oostelijk Partnerschap vrij overeenkomsten aan te gaan met derde landen of organisaties. Deelname aan de Euraziatische Unie sluit volgens de Commissie echter het paraferen van het vrijhandelsakkoord (DCFTA) tussen de EU en Armenië uit. Het deelnemen aan een douane-unie met onder andere Rusland kan volgens de Commissie niet samengaan met de toepassingen van EU-tariefbepalingen en de harmonisatie van relevante wetgeving aan het EU-acquis die horen bij een DCFTA. De Commissie zal de situatie nader onderzoeken en de lidstaten informeren over de uitkomsten. Meerdere Ministers uitten bezorgdheid over deze ontwikkeling en vreesden dat ook andere oosterburen in aanloop naar de Top in Vilnius dezelfde druk als Armenië zullen ondervinden vanuit Rusland.

Dit aspect kwam ook naar voren bij mijn bezoek met mijn Benelux-collega’s aan Moldavië en Georgië. Voor het eerst hebben de Ministers van Buitenlandse Zaken van de Benelux besloten een gezamenlijke reis naar derde landen te organiseren. Zij kwamen tot deze aanpak om enerzijds te laten zien dat deze oudste van alle na-oorlogse Europese samenwerkingsvormen nog steeds haar waarde heeft als politiek instrument. Immers, een binnen de Benelux afgestemd en vervolgens uitgedragen standpunt heeft bewezen te kunnen fungeren als brug tussen nog uit elkaar liggende standpunten van lidstaten. Niet zelden is een Beneluxstandpunt de basis voor een bredere Europese consensus. Anderzijds is een door drie van de oorspronkelijke lidstaten uitgedragen boodschap in Europese landen met de ambitie toenadering te zoeken tot de EU een goede manier om het standpunt kracht bij te zetten dat het sluiten van een Associatieakkoord geen vrijblijvende zaak is, maar slechts mogelijk is indien voldaan wordt aan de voorwaarden die de EU stelt.

Met name Moldavië voelt zich onder druk gezet door Rusland om het voorbeeld van Armenië te volgen en ook toe te treden tot de Euraziatische Unie. Moldavië gaf echter aan vast te houden aan de Europese koers en parafering van de akkoorden met de EU in Vilnius, gevolgd door zo spoedig mogelijke ondertekening. Ook in Georgië werd door alle gesprekspartners – niet alleen van regeringszijde – benadrukt hoeveel belang zij hechten aan hechte samenwerking met de EU. Zij zagen uit naar parafering van de akkoorden als een erkenning en bevestiging daarvan.

Tijdens de Gymnich-bespreking benadrukten enkele Ministers het belang van toenadering van Oekraïne tot de EU. De hervormingsdruk vanuit de EU op Oekraïne zou door dat land als erg hoog ervaren worden. Ik heb aangegeven dat voor ondertekening van het associatieakkoord en het DCFTA met Oekraïne meer voortgang geboekt moet worden in de versterking van de rechtsstaat, het doorvoeren van justitiële hervormingen en de aanpak van selectieve rechtspraak. De gevraagde hervormingen op het gebied van de rechtsstaat en rechtspraak zijn breder dan de zaak Timosjenko.

In de conclusie van de Hoge Vertegenwoordiger gaf zij aan dat de top in Vilnius geen eindpunt zal zijn in de relaties met de oosterburen en dat de EU de druk op hervormingen en veranderingen zal handhaven. De EU wil geen gedwongen maar gekozen relaties met de oosterburen. Indien deze landen voor een relatie met de EU kiezen, impliceert dit een koers gericht op hervorming.

Midden-Oosten vredesproces

In aanwezigheid van de VS Secretary of State (SoS) John Kerry is gesproken over het Midden-Oosten vredesproces. SoS Kerry informeerde de Ministers over de voortgang bij de gesprekken van de partijen bij dat proces. Hij gaf daarbij aan dat het vredesproces niet zonder de steun van de EU kan en deed suggesties voor de wijze waarop de EU dit initiatief zou kunnen ondersteunen.

HV Ashton en de Ministers spraken hun steun uit voor het initiatief van Kerry. In de discussie die volgde werd door meerdere Ministers nadruk gelegd op de moed van beide leiders om de vredesbesprekingen te hervatten. Er werd verkennend van gedachten gewisseld over de wijze waarop de EU het proces zou kunnen steunen, zoals bijvoorbeeld het uitdragen van gemeenschappelijke boodschappen aan de betrokken partijen. In dit licht kwam tevens de vraag aan de orde hoe de EU om zal gaan met de EU richtsnoeren over subsidiabiliteit van Israëlische bedrijven. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van oktober zal waarschijnlijk verder worden gesproken over de voortgang in het Midden-Oosten vredesproces en de wijze waarop de EU hier steun aan kan verlenen.

Situatie van de bedoeïenen in de Negev

Tijdens het AO Gymnich op 3 september jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1288) zegde ik u toe u te informeren over de situatie van de bedoeïenen in de Negev. Nederland volgt de situatie van de bedoeïenen in de Negev en in het bijzonder het zogenaamde Prawer-plan. Nederland spreekt hierover met de Israëlische overheid, al dan niet in EU-verband. Het plan behelst: a) afwikkelen van eigendomsclaims; b) reguleren van bedoeïenengemeenschappen zonder bestemmingsplan; en c) het implementeren van een ontwikkelingsplan voor de bedoeïenenbevolking in de Negev. Het plan voorziet behalve wederzijds overeengekomen herhuisvesting deels ook in onvrijwillige herhuisvesting van bedoeïenengemeenschappen. De eerste lezing van het wetsvoorstel werd op 24 juni jl. met krappe meerderheid aangenomen in de Knesset. Tweede en derde lezingen worden dit najaar verwacht. Veranderingen in het voorstel worden voorzien, zeker ten aanzien van de compensatieformule. De Nederlandse ambassade in Tel Aviv volgt en bespreekt de situatie en ondersteunt de Israëlische NGO Bimkom, die ijvert voor naleving van de rechten van deze groepen en die in dit kader nauw overleg voert met de Israëlische planningsautoriteiten. Bimkom ondersteunt met een team van architecten en stedenbouwkundigen bedoeïenen bij bestuurlijke procedures en onderhandelingen met de Israëlische overheid over de juridische inkadering van hun verblijfplaatsen.

Zuiderburen

Egypte

Dit onderwerp is tijdens Gymnich wegens tijdgebrek niet aan de orde gekomen.

Tijdens het AO Gymnich op 3 september zegde ik u toe u te informeren over de export van traangas naar Egypte. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 21 augustus jl. spraken de lidstaten af dat de export naar Egypte van goederen die kunnen worden gebruikt voor interne repressie, op te schorten en verzoeken voor exportvergunningen voor militaire goederen herbezien in het kader van het Europese wapenexportbeleid (Gemeenschappelijke Positie 944/2008). De gangbare typen traangas staan op de gemeenschappelijke EU lijst voor militaire goederen. Deze goederen zijn vergunningplichtig in de gehele EU. Lidstaten zullen in het kader van de Raad van de Europese Unie informatie uitwisselen over de wijze waarop deze raadsconclusies worden ingevuld. Vergunningen voor export van militaire goederen naar Egypte worden door Nederland sinds 19 augustus aangehouden.

Syrië

De ontwikkelingen in Syrië domineerden de agenda van Gymnich, zo ook tijdens de bespreking met SoS Kerry. Centraal stond de vraag op welke wijze de EU zou moeten reageren op de vermeende aanval met chemische wapens op 21 augustus jl. SoS Kerry betoogde dat met een hoge graad van zekerheid («high confidence») vastgesteld kan worden dat de Syrische autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de chemische aanval van 21 augustus. Niet reageren zou een boodschap naar het regime sturen dat chemische wapens zonder consequenties ingezet kunnen worden.

In de discussie over Syrië hebben vrijwel alle Ministers geïntervenieerd. Een groot aantal Ministers gaf aan de beschikbare bewijzen te accepteren dat de Syrische regering achter de aanval zat en dat hier geen straffeloosheid op van toepassing mag zijn. Een meerderheid hecht eraan dat het rapport van de VN-onderzoekscommissie wordt afgewacht alvorens met een reactie te komen. Sommige Ministers vonden militaire actie legitiem als uitvoering van het principe van «Responsibility to Protect» (R2P) en ter voorkoming van een nieuwe aanval met chemische wapens. Een aantal Ministers was bezorgd over de mogelijke neveneffecten van een militaire interventie. De noodzaak van het vinden van een politieke oplossing en het geven van een impuls aan Genève II werd door de meeste Ministers benadrukt. Commissaris Georgieva gaf een update over de zeer zorgelijke humanitaire situatie in en om Syrië.

In deze discussie heeft Nederland benadrukt dat de VN in staat gesteld moet worden het ingezette proces te voltooien. Verder is Nederland op basis van de ter beschikking staande informatie nog niet in staat met eenzelfde stelligheid als sommige partners te concluderen dat Assad hoogstwaarschijnlijk verantwoordelijk is voor de aanval met gifgas. Nederland riep partners op om meer informatie te delen, zodat ook eigenstandig tot een oordeel kan worden gekomen. Ook heeft Nederland aangedrongen op het opschroeven van de humanitaire hulp aan de bevolking en gevraagd helderheid te krijgen over de humanitaire uitgaven van de EU en de lidstaten, inclusief ten behoeve van de opvang vluchtelingen. De Hoge Vertegenwoordiger zegde in reactie hierop toe op korte termijn een inventarisatie van de humanitaire EU (EU en lidstaten) inspanningen te zullen opstellen. Zodra dit overzicht beschikbaar is, zal uw Kamer worden geïnformeerd.

De Ministers kwamen tot slot gezamenlijke elementen overeen die de Hoge Vertegenwoordiger kon gebruiken in haar verklaring voor de pers, na afloop van de bijeenkomst. Deze verklaring:

  • Veroordeelt de chemische aanval in de sterkste bewoordingen.

  • Bevestigt het bestaan van een dergelijke aanval en geeft aan dat de beschikbare informatie sterk lijkt te wijzen naar verantwoordelijkheid van het Syrische regime voor deze aanval.

  • Dringt aan op een duidelijke en sterke reactie om straffeloosheid en precedentwerking te voorkomen.

  • Onderstreept het belang van voortgang van het VN-onderzoek en spreekt de hoop uit dat resultaten snel worden gedeeld.

  • Benadrukt dat de VN-veiligheidsraad verantwoordelijkheid moet nemen in het voorkomen van toekomstige chemische aanvallen.

  • Brengt de individuele verantwoordelijkheden van daders in herinnering opdat zij verantwoording zullen afleggen voor hun daden en noemt het Internationaal Strafhof in dit kader.

  • Benadrukt dat alleen een politieke oplossing een uitweg zal kunnen bieden en dat het «Genève II» proces snel voort zal moeten gaan.

  • Herbevestigt de committering van de EU – als de grootste donor – om hulp en bijstand te verlenen aan hen die dat nodig hebben door de Syrië crisis.

Syrië – NL bijdrage aan UNDOF en UNTSO

Graag maakt het kabinet van deze gelegenheid gebruik om u te informeren over de Nederlandse bijdrage aan UNDOF en UNTSO. Nederland levert vanaf september twee stafofficieren aan de United Nations Disengagement Observer Force (UNDOF). UNDOF is een VN-waarnemingsmissie die sinds 1974 op de Golan toeziet op de handhaving van het staakt-het-vuren tussen Syrië en Israël (VNVR-resolutie 350). Daarnaast levert UNDOF bescherming aan de United Nations Truce Supervision Organization (UNTSO), waaraan NL reeds elf waarnemers levert. Juist nu is het houden van actief toezicht op bestaande bestandslijnen en het vroegtijdig signaleren van schendingen van extra belang. Nederland tracht met de deelneming aan UNDOF een verdere bijdrage te leveren aan het bevorderen van de stabiliteit in de regio en de effectiviteit van UNDOF en UNTSO te vergroten. Het mandaat van UNDOF is recent verlengd t/m 31 december 2013.

Naar boven