Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 februari 2011
Graag bieden wij u hierbij het verslag aan van de Raad Algemene Zaken van 21 februari jl.
De minister van Buitenlandse Zaken,
U. Rosenthal
De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
H. P. M. Knapen
Verslag Raad Algemene Zaken d.d. 21 februari 2011
Follow-up februari-ER, voorbereiding maart-ER
Ten aanzien van de follow-up van de Europese Raad (ER) van 4 februari jl., riep de Commissie de lidstaten op de reeds bestaande
regels voor de interne energiemarkt zo spoedig mogelijk om te zetten in nationale wetgeving. Ook gaf de Commissie aan volledig
gecommitteerd te zijn aan de uitvoering van afspraken die tijdens de afgelopen ER zijn gemaakt op het terrein van energie
zoals het bevorderen van integratie van gas- en elektriciteitsnetwerken, alsook op het terrein van innovatie zoals het bevorderen
van betere randvoorwaarden voor innovatie.
De voorbereiding van de ER van 24–25 maart a.s. was voornamelijk procedureel van aard; inhoudelijke voorbereiding vindt plaats
tijdens de Raad Algemene Zaken (RAZ) van 21 maart a.s. Het voorzitterschap benadrukte het belang van het veelomvattend pakket
aan maatregelen voor de aanpak van de problemen in de Eurozone dat tijdens de ER gepresenteerd zal worden. Dit veelomvattende
pakket zal onder andere bestaan uit: (i) formalisering van de verdragswijziging om de oprichting van een Europees Stabiliteitsmechanisme
(ESM) mogelijk te maken; (ii) het wetgevingspakket met voorstellen ter versterking van de economische beleidscoördinatie (SGP,
macro-economische onevenwichtigheden, begrotingsraamwerken) en; (iii) de modaliteiten van het huidige financiële vangnet (EFSF)
en de ESM. De uitkomsten van de aanstaande Eurozone-top (11 maart) kunnen desgewenst nog in het veelomvattende pakket worden
meegenomen.
Diverse lidstaten benadrukten dat het veelomvattende pakket als een geïntegreerd geheel moet worden behandeld. Tevens werd
benadrukt dat de nationale parlementen voldoende tijd moeten hebben om het pakket goed te kunnen beoordelen. Het kabinet is
van mening dat ook het versterken van het Europese concurrentievermogen een belangrijk onderdeel moet uitmaken van de Europese
strategie om de stabiliteit van de euro te borgen – een discussie die tijdens de ER in februari door de Duitse bondskanselier
samen met de Franse president is aangezwengeld. In dit verband benadrukte staatssecretaris Knapen het belang van het wegnemen
van belemmeringen voor een goed functioneren van de interne markt als katalysator voor versterking van het concurrentievermogen.
Het voorzitterschap zegde toe dit punt mee te nemen bij de verdere voorbereiding van de ER in maart.
Toekomst Cohesiebeleid
De Raad heeft conclusies aangenomen over het Vijfde Cohesieverslag dat de Commissie op 10 november jl. publiceerde. Verder
hield de Raad een oriënterend debat over de toekomst van het cohesiebeleid. Vrijwel alle lidstaten spraken zich uit voor een
sterke focus van toekomstig cohesiebeleid op de Europa 2020-strategie, concentratie van middelen op een beperkt aantal prioriteiten,
vereenvoudiging van de uitvoering en flexibiliteit. De Commissie gaf aan dat in het nieuwe cohesiebeleid meer aandacht moet
zijn voor coherentie, complementariteit, concentratie en conditionaliteit. Wat betreft dit laatste zal in de komende tijd
een discussie plaatsvinden hoe hier nadere invulling aan kan worden gegeven.
De staatssecretaris intervenieerde langs de lijnen van de kabinetsreactie op het consultatiedocument van de Commissie over
de toekomst van het cohesiebeleid, die uw Kamer op 11 februari jl. is toegegaan. Hij gaf hierbij aan het eens te zijn met
veel van de inhoudelijke Commissievoorstellen, maar onder andere twijfels te hebben over de voorgestelde «institutionele»
conditionaliteit (bijvoorbeeld het tijdig implementeren van richtlijnen als pre-conditie om in aanmerking te komen voor cohesiefondsen).
De staatssecretaris heeft voorts gewezen op de relatie tussen cohesiemiddelen en de Financiële Perspectieven, waarbij het
aandeel van het cohesiebeleid in de Europese begroting substantieel moet verminderen en het cohesiebeleid zich moet richten
op de minst welvarende regio’s in de minst welvarende lidstaten.
Tot slot kan naar aanleiding van het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer op 17 februari jl., en met name de opmerkingen tijdens
het debat van Tweede Kamerlid mw. Albayrak, worden gemeld dat de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) bij de discussie over de ontwikkelingen
in de Arabische regio, in het bijzonder Libië, tevens heeft gesproken over mogelijke effecten van de situatie aldaar op migratiestromen
richting Europa. De ministers van Buitenlandse Zaken waren doordrongen van de urgentie van deze kwestie die in eerste aanleg
met name de lidstaten aan de zuidflank van Europa raakt, maar mogelijk ook effecten elders kan hebben. Zoals vermeld in het
verslag van de RBZ, uw Kamer op 23 februari jl. (Kamerstukken II 2010/11, 21 501-02, nr. 1031) toegegaan, zijn de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken op 24 en 25 februari jl. inmiddels dieper ingegaan op versterkte
samenwerking met Mediterrane landen op het gebied van illegale migratie.