Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 mei 2018
Bij brief van 6 april 2018 heeft de Commissie Europese Zaken een tweetal vragen gesteld
naar aanleiding van de brief van 13 december 2017 van de ministers voor Rechtsbescherming
en van Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 21 109, nr. 231). Tijdens het algemeen overleg van 12 april 2018 over EU-informatievoorziening (Kamerstuk
22 112, nr. 2556) heb ik toegezegd bij de schriftelijke beantwoording van die vragen ook de vraag
van het lid Leijten wordt betrokken of niet een verdeling van de implementatietermijn
van richtlijnen tussen de regering en de Staten-Generaal kan worden gemaakt. Graag
geef ik in deze brief mede namens de Minister van Rechtsbescherming antwoord op deze
vragen.
Risico boete
Ten eerste is uw vraag welke ministeries het risico lopen op een boete. Het gaat hier
om de boete (ook wel forfaitaire som genoemd) die de Europese Commissie op grond van
artikel 260 lid 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bij
het Hof van de Europese Unie kan vorderen van een lidstaat als die lidstaat niet tijdig
kennisgeving heeft gedaan van de implementatie van een EU-richtlijn. Welke ministeries
een risico lopen op een boete kunt u afleiden uit het periodieke overzicht van de
stand van zaken bij de implementatie van EU-richtlijnen in de Nederlandse wet- en
regelgeving dat het kabinet u ieder kwartaal toezendt (laatstelijk Kamerstuk 21 109, nr. 233). In alle gevallen waarin melding wordt gemaakt van niet tijdige implementatie bestaat
een risico of heeft een risico bestaan op een boete.
Wie betaalt de boete?
Uw tweede vraag was welk ministerie voor de boete moet opdraaien. In beginsel zal
het eerstverantwoordelijke ministerie de boete binnen de eigen begroting moeten opvangen,
tenzij het kabinet anders besluit. Met betrekking tot onderhavige boetes bestaat er
op dit moment bij het kabinet geen voornemen in algemene zin of in een specifiek geval
anders te besluiten.
Verdeling implementatietermijn
Tot slot is er de vraag of de implementatietermijn niet kan worden verdeeld tussen
de Staten-Generaal en de regering. Er wordt geen standaard planning aangehouden voor
een implementatietraject. Wel wordt er, ten behoeve van de bewaking van de voortgang
een normplanning gelegd naast de feitelijke voortgang daarvan. Deze normplanning,
die terugrekent vanaf het moment dat de implementatie dient te zijn voltooid, is gebaseerd
op de in de praktijk gebleken gemiddeld benodigde termijnen voor elke stap in het
proces. Voor het formele wetgevingstraject (ministerraad, Raad van State, Tweede Kamer,
Eerste Kamer, bekrachtiging Koning, publicatie Staatsblad) wordt daarbij uitgegaan
van een benodigde termijn van in totaal 18 maanden. Het kabinet heeft dit voor de
rijksoverheid ook vastgelegd in aanwijzing 9.18 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Bij een richtlijn die een implementatietermijn van twee jaar heeft, betekent dit dat
voor de ambtelijke voorbereiding voorafgaand aan het formele wetgevingsproces 6 maanden
beschikbaar is.
Er kunnen echter allerlei redenen zijn waarom de feitelijke planning of de realisatie
daarvan afwijkt van deze normplanning. Zo kan het voorkomen dat voor implementatie
een kortere termijn dan twee jaar beschikbaar is, of dat de verschillende fases in
het traject langer duren dan voorzien. In het bijzonder wanneer de implementatie verregaande
uitvoeringsmaatregelen met betrokkenheid van meerdere ketenpartners vereist, is een
voorbereidingstermijn van 6 maanden nog weleens te kort. Gevolg daarvan kan dus zijn
dat voor de volgende stappen in het formele wetgevingstraject een kortere periode
resteert dan de standaard-termijn van 18 maanden. Omdat de uiterste implementatiedatum
echter een gegeven is, kan dit niet leiden tot een bijstelling van de streefdata en
de aan de volgende partijen toegedachte behandelingstermijnen.
Hoewel de regering ernaar streeft om voor het formele wetgevingstraject een redelijke
en realistische termijn van ten minste 18 maanden aan te houden, zal dit in de praktijk
niet altijd gerealiseerd kunnen worden door oorzaken die niet simpel weg te nemen
zijn door andere normtermijnen te hanteren.
Wij hopen u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok