nr. 64
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 augustus 2002
Tijdens het Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Volksgezondheid,
Welzijn en Sport over oorlogsgetroffenen op 19 december 2001 (kamerstuk 20 454/28 000
XVI, nr. 67) heeft mevrouw Visser-van Doorn van de CDA-fractie de toenmalige
minister gevraagd te overwegen de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers
1940–1945 (Wubo) te versoepelen omdat in sommige gevallen de in deze
wet neergelegde territorialiteitseis als onredelijk wordt ervaren. Zij heeft
toegezegd u, mede aan de hand van een door de Pensioen- en Uitkeringsraad
(PUR) over dit onderwerp op te stellen notitie, nader te zullen informeren.
Hierbij voldoe ik aan deze toezegging.
In de aan mij toegezonden notitie heeft de PUR zijn beleid omtrent de
toepassing van de in artikel 3 van de Wubo gestelde territorialiteitseis uiteengezet.
In artikel 3 is geregeld dat de wet alleen van toepassing is op degene die
op de datum van aanvraag in Nederland gevestigd is, met dien verstande dat
de PUR de bevoegdheid heeft om in individuele gevallen waarbij niet aan de
in artikel 3 gestelde territorialiteitseis wordt voldaan en het niet toepassen
van de wet een klaarblijkelijke hardheid zou zijn, deze toch van toepassing
te verklaren. De PUR hanteert in dit kader de volgende algemene beleidslijn.
De anti-hardheidsbepaling kan in beginsel worden toegepast indien er sprake
is van een verbondenheid met de Nederlandse samenleving, zowel ten tijde van
de oorlogsgebeurtenis als ten tijde van de aanvraag en voorts dient het niet
gevestigd zijn in Nederland te worden veroorzaakt door bijzondere omstandigheden
die objectief bezien buiten de invloedssfeer van betrokkene liggen. De anti-hardheidsbepaling
wordt met name toegepast indien de emigratie naar het buitenland verband houdt
met dwingende medische omstandigheden van betrokkene zelf of van zijn partner
of kind(eren). Niet vereist is dat de dwingende medische omstandigheden ook
oorlogsgerelateerd zijn. Een huwelijk, een beter klimaat of sociaal-economische
redenen worden door de PUR niet als bijzondere omstandigheden aangemerkt.
De PUR stelt dat het territorialiteitsvereiste tot onbegrip leidt bij
aanvragers die met behoud van de Nederlandse nationaliteit in een ander land
binnen of buiten de Europese Unie (EU) zijn gevestigd en om die reden niet
in aanmerking komen voor een Wubo-uitkering.
De PUR heeft mij in dit verband de vraag voorgelegd of de territorialiteitsbeperking
in artikel 3 van de Wubo zich verdraagt met de communautaire regelgeving.
Uit nader onderzoek is gebleken dat de communautaire regelgeving het stellen
van de territorialiteitseis in de Wubo niet in de weg staat. Deze regelgeving
verbiedt weliswaar ongerechtvaardigde discriminatie, doch dit heeft betrekking
op discriminatie tussen eigen onderdanen en onderdanen van andere EU-lidstaten.
In het geval van de Wubo is hiervan geen sprake. Derhalve verplicht de communautaire
regelgeving niet tot een wijziging van de territorialiteitseis in de Wubo.
Gelet op het vorenstaande ben ik van mening dat, mede gezien de eerdergenoemde
bevoegdheid van de PUR om op basis van de anti-hardheidsbepaling de Wubo van
toepassing te verklaren indien niet aan het territorialiteitsvereiste wordt
voldaan, het niet opportuun is de Wubo op het punt van de daarin opgenomen
territorialiteitseis aan te passen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
C. Ross-van Dorp