20 454 Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen

Nr. 181 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 januari 2023

Tijdens het schriftelijk overleg van 28 maart 2022 heeft uw Kamer verschillende vragen gesteld over het rapport «onderzoek Backpay-regeling weduwen» dat is uitgevoerd naar aanleiding van de motie van het lid Van Gerven c.s.1 Met deze brief beantwoord ik deze vragen (zie Kamerstuk 20 454, nr. 182) en informeer ik uw Kamer over mijn besluit over het al dan niet instellen van een dergelijke regeling.

Na een lange worsteling en zorgvuldige afweging ben ik tot het besluit gekomen om geen Backpay-regeling voor weduwen in te stellen. Net als mijn voorgangers constateer ik met pijn in mijn hart, dat de geschiedenis niet kan worden teruggedraaid en dat een nieuwe regeling de onvrede die al bijna 78 jaar leeft over de afhandeling van de Backpay-kwestie, niet kan worden weggenomen.

Mijn besluit is mede gebaseerd op de uitkomsten van het «onderzoek Backpay-regeling weduwen», de quickscan die de SVB heeft uitgevoerd, gesprekken die zijn gevoerd met vertegenwoordigers vanuit de Indische en Molukse gemeenschap en de evaluatie van de Backpay-regeling uit 2015. Mijn conclusie is dat de onvrede, pijn en verdriet over het deels gebrekkige Indisch rechtsherstel niet kan worden weggenomen door een nieuwe regeling in het leven te roepen voor het individueel rechtsherstel van een beperkte groep belanghebbenden. Mijn conclusie bouwt voort op het beleid van mijn voorgangers. Met steun van uw Kamer is bij het instellen van de Backpay-regeling in 2015 bepaald dat dit de laatste regeling zou zijn die gericht was op individueel rechtsherstel. Daarmee is een streep getrokken onder regelingen die gericht zijn op individueel rechtsherstel. De blik is sindsdien gericht op de toekomst en op de collectieve erkenning voor de Indische en Molukse gemeenschap als geheel.2

Nadere toelichting

De Backpay-kwestie maakt onderdeel uit van het Indisch rechtsherstel. Dit rechtsherstel kent een geschiedenis van bijna 78 jaar, met de pijnlijke constatering dat dit rechtsherstel gebrekkig, niet volledig en vaak kil en bureaucratisch is verlopen. De pijn en het verdriet die dit bij (delen van) de Indische en Molukse gemeenschap heeft veroorzaakt, zitten diep en zijn van generatie op generatie doorgegeven.

De genoemde motie van het lid Van Gerven c.s. die vraagt na te gaan of een Backpay-regeling voor weduwen haalbaar en uitvoerbaar is plaats ik in deze geschiedenis. In het daarop volgende rapport «onderzoek Backpay-regeling weduwen» van Andersson, Felix en Elffers (AEF) dat op 1 oktober 2021 aan uw Kamer is aangeboden, wordt – kort samengevat – geconstateerd dat een regeling technisch niet onuitvoerbaar is, veel aandachtspunten kent en zeer complex is.3

Dit plaatste mij voor de vraag hoe verder. Dit afwegingsproces heeft langer geduurd dan voorzien omdat het een lastige worsteling betreft, waarbij verschillende vraagstukken een rol spelen:

  • de vraag hoe tegemoet te komen aan de wens om recht te willen doen aan de belangen van de weduwen die al op leeftijd zijn;

  • de vraag of een nieuwe regeling voor individueel rechtsherstel de pijn en het verdriet binnen de Indische en Molukse gemeenschap verder kan verzachten en het beoogde rechtsherstel kan worden bewerkstelligd;

  • de vraag hoe duidelijkheid te scheppen met betrekking tot andere onderdelen van het Indisch rechtsherstel, zoals het vergoeden van materiële oorlogsschade.

Voor de beantwoording van bovenstaande vragen heb ik onder andere de lering die ik heb getrokken uit de evaluatie van de Backpay-regeling uit 2015 betrokken. Daarin wordt geconstateerd dat een groot deel van de Indische en Molukse gemeenschap ontevreden was met de opzet van de regeling, met name vanwege de gekozen peildatum van 15 augustus 2015. Alleen ambtenaren en militairen die op deze datum nog in leven waren, kwamen in aanmerking voor de regeling. Ook is geconstateerd dat de ondervraagde organisaties niet weten met welke vorm van tegemoetkoming de onvrede weggenomen zou kunnen worden en of dit überhaupt mogelijk is. Omdat het rapport van AEF daarnaast concludeerde dat de uitvoering van Backpay-regeling voor weduwen zeer complex is, heb ik de Sociale Verzekeringsbank (SVB) – de beoogde uitvoerder van een eventuele regeling voor weduwen – gevraagd een quickscan uit te voeren.

De quickscan geeft inzicht in wat de SVB nodig heeft om een dergelijke regeling uit te voeren. Deze quickscan is bij deze brief gevoegd (bijlage 1). De SVB geeft aan dat het draagvlak onder Indische en Molukse organisaties een van de belangrijkste randvoorwaarden is voor een goede uitvoering van de regeling. Tegelijkertijd dient de regeling eenvoudig uitvoerbaar te zijn, wat neer zou komen op een regeling voor een beperkte groep belanghebbenden. Echter, hoe beperkter de groep belanghebbenden zou zijn, hoe kleiner het draagvlak. Voor de tegenstrijdigheid tussen deze twee randvoorwaarden bestaat geen oplossing.

Alles overwegende kom ik tot de conclusie dat ik niet zal overgaan tot het instellen van een Backpay-regeling voor weduwen, om de volgende redenen:

  • Een individuele regeling wekt verwachtingen bij individuen die vaak niet waargemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld omdat ze buiten de regeling vallen of niet (meer) aannemelijk kunnen maken dat zij in aanmerking komen voor de regeling. Dit leidt tot verdere frustratie en verdriet, die ook doorwerken bij kinderen en kleinkinderen.

  • Een Backpay-regeling voor weduwen zou voorzien in een specifieke financiële uitkering aan een kleine groep, terwijl dit, net als is gebleken bij de uitvoering van de Backpay-regeling uit 2015, de onvrede binnen de Indische en Molukse gemeenschap over de afhandeling van de Backpay-kwestie en het Indische rechtsherstel als geheel niet zal wegnemen.

  • Volledig rechtsherstel is niet mogelijk, zoals al eerder door toenmalig Staatssecretaris Van Rijn in 2015 is geconstateerd.4 Niet alleen omdat het na zoveel jaren onmogelijk is om objectief te achterhalen welke schade iemand precies heeft geleden, maar ook omdat het kabinet voor een onoverkomelijke budgettaire opgave zou worden gesteld.

  • De uitvoering van een Backpay-regeling voor weduwen zeer complex zou zijn, mede vanwege de omstandigheid dat de SVB niet ambtshalve kan vaststellen wie er voor een dergelijke regeling in aanmerking komt.

Sinds 1945 zijn er verschillende regelingen geweest die specifiek gericht waren op individueel en collectief rechtsherstel van de Indische en Molukse gemeenschap. Dit betrof onder andere de Rehabilitatieregeling uit 1947–1949, de Wet uitkering Indische geïnterneerden uit 1980, Het Gebaar uit 2000 en de Backpay-regeling uit 2015. Daarnaast komen Indische en Molukse oorlogsgetroffenen tot aan de dag van vandaag in aanmerking voor een aanvullende uitkering op grond van de verschillende wetten en regelingen die bestemd zijn voor oorlogsgetroffenen. Dit betreft onder andere de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 (Wuv), de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (Wubo) en de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (Wiv). Doordat al deze wetten en regelingen op een specifiek onderdeel van het rechtsherstel zijn gericht, zal bij een deel van de Indische en Molukse gemeenschap het gevoel blijven overheersen dat het totale rechtsherstel onvoldoende en onvolledig is. Daarbij merk ik op dat het geboden rechtsherstel nooit volledig kan zijn. Het oorlogsleed en de gevolgen daarvan kunnen niet door een (financiële) regeling ongedaan worden gemaakt.

Ik realiseer mij dat de beslissing om geen Backpay-regeling voor weduwen in het leven te roepen, teleurstelling teweeg zal brengen binnen de Indische en Molukse gemeenschap. Dat gevoel kan ik helaas niet wegnemen, maar ik kan en wil mij volop inzetten voor de erkenning van de Indische en Molukse gemeenschap als geheel. Daarvoor voer ik het beleid van de collectieve erkenning uit, waarover ik uw Kamer op 9 november heb geïnformeerd.5 Binnen dit beleid zal ik in dialoog met de Indische en Molukse gemeenschap nagaan hoe op een collectieve manier aandacht kan worden geschonken aan en activiteiten kunnen worden georganiseerd ten behoeve van, de groep weduwen van militairen en ambtenaren die ten tijde van de Japanse bezetting in dienst waren van het gouvernement van voormalig Nederlands-Indië. Samen met de Indische en Molukse gemeenschap wil ik mijn blik richten op de toekomst.

In de volgende «voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen» zal ik u nader informeren over de voortgang van deze dialoog.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen


X Noot
1

Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 125.

X Noot
2

Kamerstuk 20 454, nr. 113.

X Noot
3

Kamerstuk 20 454, nr. 172.

X Noot
4

Kamerstuk 20 454, nr. 113.

X Noot
5

Kamerstuk 20 454, nr. 178.

Naar boven