20 454 Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen

Nr. 177 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 oktober 2022

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 29 augustus 2022 over de voorhang Subsidieregeling collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland (Kamerstuk 20 454, nr. 176).

De vragen en opmerkingen zijn op 21 september 2022 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 6 oktober 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Smals

Adjunct-griffier van de commissie, Bakker

Inhoudsopgave

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

3

 

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

3

     

II.

Reactie van de Staatssecretaris

4

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie nemen met belangstelling kennis van de Subsidieregeling collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland (hierna: de Subsidieregeling). Zij hebben hier geen verdere vragen of opmerkingen over.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voorhang van de Subsidieregeling. Zij vinden het uitermate van belang dat erkenning van- en kennisdeling over- de Molukse en Nederlands-Indische geschiedenis plaatsvindt. Zij zien deze verlenging van de subsidiegelden dan ook als een positief signaal. Voorts hebben deze leden nog een aantal vragen.

Zo vragen genoemde leden of de Staatssecretaris gesproken heeft met de gemeenschap over de verlenging van deze subsidieregeling. Zo ja, wat was de respons van de gemeenschap? Zo nee, waarom niet? Kan de Staatssecretaris meer uitwijden over wat er ná 2025 zal gebeuren, wanneer deze subsidieregeling ten einde komt? Deze leden zijn zich ervan bewust dat dit na de eerstvolgende Tweede Kamerverkiezingen is, maar zijn desalniettemin geïnteresseerd in de langere termijnvisie met betrekking tot de collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland.

Gezien de nadruk van de subsidiëring ligt bij educatie, kennis en cultuur die bijdragen aan de collectieve erkenning van Indisch en Molukse gemeenschap, vragen de leden van de D66-fractie of, en zo ja in hoeverre, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betrokken is.

Genoemde leden lezen in de conceptregeling dat de gesubsidieerde projecten sterk variëren in thematiek, onderwerp en te bereiken doelgroep. De projecten die uiteindelijk worden gesubsidieerd worden gekozen op basis van loting. Waarom wordt er, na de eerdere «wie het eerst komt, het eerst maalt»-regeling, gekozen voor deze manier van toekenning? In de evaluatie na de tweede subsidieronde in 2019 wordt beschreven dat toekenning van subsidie door een externe Beoordelingscommissie de voorkeur heeft, en loten de tweede voorkeur. Tevens wordt geschreven dat er «volgens meerdere Ronde Tafelleden collectieve erkenning niet te bereiken [valt] met de willekeurige uitslag van een loting»1. Kan de Staatssecretaris reflecteren op deze keuze?

Ook vragen de leden van D66-fractie of de Staatssecretaris een aantal best practices van de subsidie toekenning kan delen met de Kamer. Welke projecten worden gezien als succesvolle voorbeelden? Ten slotte vragen zij of wordt onderzocht wat de maatschappelijke impact is, en effecten zijn, van de gesubsidieerde projecten.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de voorhang van de Subsidieregeling en hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.

Genoemde leden willen weten hoe de draagvlakberekening is toegepast op de door de Staatssecretaris toegekende Subsidieregeling. Hebben de door de Staatssecretaris aangegeven Rondetafel-stichtingen rondom Sophiahof Den Haag (Pelita, het oude Indisch Platform, Indisch Herinneringscentrum, Museum Maluku) draagvlakpeilingen onder hun zogenaamde doelgroep gehouden? Zo ja, kan de Staatssecretaris aantonen hoe deze peilingen tot stand zijn gekomen voor wat betreft de bewijslast? Is hier een kwalitatief en kwantitatief onderzoek aan vooraf gegaan? Hoe is de Staatssecretaris omgegaan met alle door het Indisch Platform 2.0 ingebrachte stukken en adviezen?

De extra middelen hebben onder meer als doel de kennis over de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië te vergroten. Hoeveel geld is hiervoor gereserveerd? Hoeveel aanvragen hebben hier betrekking op? Op weke manier zijn de geschiedenislessen aangepast? Klopt het dat een commissie is ingericht voor wat betreft educatie? Wanneer heeft de Staatssecretaris de Kamer daarover ingelicht?

Welke mensen uit de Indische gemeenschap heeft de Staatssecretaris geraadpleegd en betrokken bij het opgestelde plan over de besteding van extra middelen voor de komende jaren?

Klopt het, dat vanwege tekorten door COVID bij het Indisch Herinneringscentrum en bij de Tong Tong Fair (pasar Malam Den Haag) besloten is deze partijen extra te ondersteunen?

Klopt het dat de Staatssecretaris brieven heeft ontvangen van mensen die zich tegen de collectieve erkenning gekeerd hebben? Is de Staatssecretaris bereid deze voor de Kamer inzichtelijk te maken? Zo nee, waarom niet?

Kan de Staatssecretaris op zeer korte termijn aangeven hoe hij van plan is om te gaan met de weduwen in het kader van de backpayregeling, mede gezien hun zeer hoge leeftijd?

Is de Staatssecretaris voornemens de subsidieregeling na 1 januari 2025 te verlengen?

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de stukken die behoren bij de voorhang van de Subsidieregeling.

Zij is blij met het verlengen van de regeling en ziet uit naar de uitkomsten van de geplande evaluatie.

Graag hoort het lid van de BBB-fractie wat de reactie van de Staatssecretaris is op de kritiek van de Federatie Indische Nederlanders dat het merendeel van de middelen uit de regeling niet wordt ingezet voor de erkenning van Indische Nederlanders. Een dergelijk onevenredige verdeling geeft volgens hen bovendien onvoldoende rekenschap van het feit dat Indische Nederlanders de grootste doelgroep vormen van de collectieve erkenning. Daarmee heeft de regeling volgens hen tot nu toe onvoldoende bijgedragen aan de beoogde collectieve erkenning van Indische Nederlanders.

II Reactie van de Staatssecretaris

Vragen van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie vragen ten eerste of ik gesproken heb met de gemeenschap over de verlenging van deze subsidieregeling. En zo ja, wat de respons van de gemeenschap was en zo, nee waarom er niet met de gemeenschap gesproken is.

De verlenging van de subsidieregeling is voorgelegd aan de Ronde Tafel.2 De Ronde Tafel adviseert VWS over de uitvoering van het beleid van de collectieve erkenning en bestaat uit vertegenwoordigers van organisaties die betrokken zijn bij de collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland. Iedere subsidieronde worden onverminderd veel aanvragen ingediend. Dit duidt erop dat de behoefte aan de regeling nog groot is. In het kader van de extra impuls voor de collectieve erkenning van de Indische en Molukse gemeenschap in Nederland heeft Panteia in 2020 een brede raadpleging onder de gemeenschap uitgevoerd om te kijken waar behoefte aan is.3 Hieruit kwam naar voren dat de gemeenschap de onderwerpen educatie en cultuur het belangrijkst vindt. Dit zijn twee van de thema’s die bij deze subsidieregeling aan bod komen. Daarom zie ik ook geen aanleiding om de subsidieregeling inhoudelijk te herzien.

Voorts vragen de leden van de D66-fractie of ik kan uitweiden over wat er na 2025 zal gebeuren, als de regeling ten einde komt.

Tot en met 2024 loopt een aantal verschillende trajecten binnen de collectieve erkenning van de Indische en Molukse gemeenschap in Nederland. Voor het totale beleid van de collectieve erkenning wordt de komende twee jaar door een extern onderzoeksbureau gekeken naar wat in de afgelopen jaren is bereikt. Hieronder valt ook de subsidieregeling. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek wordt de balans opgemaakt hoe de collectieve erkenning er moet komen uit te zien en of de subsidieregeling al dan niet wordt voortgezet. Uiteraard zullen we uw Kamer hier te zijner tijd tijdig over informeren en betrekken bij de vervolgkeuzes.

Gezien de nadruk van de subsidiëring ligt bij educatie, kennis en cultuur vragen de leden van de D66-fractie of, en zo ja in hoeverre, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betrokken is.

Het Ministerie van OCW is niet direct betrokken bij deze subsidieregeling, maar is wel van de ontwikkelingen op de hoogte.

Vervolgens vragen de leden van de D66-fractie waarom er, na het eerdere «wie het eerst komt, wie het eerst maalt», is gekozen voor loting als basis van toekenning van subsidies. Dit terwijl in de eerdere evaluatie na de subsidieronde in 2019 wordt beschreven dat toekenning van subsidie door een externe Beoordelingscommissie de voorkeur heeft, en de loten de tweede voorkeur. Tevens wordt geschreven dat er volgens meerdere Ronde Tafelleden geen collectieve erkenning te bereiken valt met de willekeurige uitslag van loting.

Voor het instellen van een externe beoordelingscommissie is om drie redenen niet gekozen. Ten eerste is het zeer ingewikkeld om goede criteria op te stellen over wat bijdraagt aan «collectieve erkenning» op basis waarvan een beoordelingscommissie moet beslissen of adviseren. Voorts wordt vanwege de grote verscheidenheid en diversiteit van de gemeenschappen en velen belangen die hierbinnen spelen, de samenstelling van een representatieve beoordelingscommissie met voldoende draagvlak moeilijk haalbaar geacht. Daarnaast werden de uitvoeringskosten van een beoordelingscommissie zeer hoog bevonden in relatie tot jaarlijks uit te keren bedrag van € 1 miljoen. Daarbij komt nog dat loten wel de uitvoeringsproblemen van de methode «wie het eerst komt, wie het eerst maalt» heeft weggenomen. Dit heeft het toekenningsproces duidelijker en eerlijker gemaakt. Tot slot merk ik nog op dat er sinds de overgang op loten weinig negatieve signalen zijn ontvangen.

De leden van de D66-fractie vragen of ik best practices van succesvolle projecten kan noemen.

Laat ik vooropstellen dat het niet aan mij is om te bepalen welk project het beste is of het meeste bijdraagt aan de collectieve erkenning. Het is met deze subsidieregeling juist de bedoeling om zoveel mogelijk verschillende initiatieven vanuit de samenleving te steunen die allemaal op hun eigen unieke manier bijdragen aan de collectieve erkenning van de Indische en Molukse gemeenschap in Nederland. De projecten variëren sterk in omvang, impact, doelgroep en perspectief, maar vormen tezamen een mooi rijkgeschakeerd geheel, wat nu juist zo kenmerkend is voor de diverse Indische gemeenschap. Om de leden van de D66-fractie toch een beeld te geven van projecten die in de loop de jaren zijn gesubsidieerd, zal ik er een aantal noemen. Er zijn de afgelopen jaren veel theatervoorstellingen en tentoonstellingen gesubsidieerd. Bijvoorbeeld de voorstellingen Tabee Nieuw-Guinea waarin getuigenissen van Nieuw-Guineagangers en Papoea’s over de bewogen periode 1945–1962 worden geportretteerd en Hallo Bandoeng! waarin verzwegen familieverhalen worden verteld. Een voorstelling is PALA nutmeg tales van het Westfries Museum. Geheel iets anders is het project van Stichting Dialoog Nederland-Japan-Indonesië. Zij organiseert een conferentie en symposium die erop gericht zijn om tot verzoening van het gemeenschappelijke oorlogsverleden te komen. Het soort aanvragen hangt ook af van maatschappelijke ontwikkelingen. Zo zie je de afgelopen twee subsidierondes een toename van het aantal podcasts. Online is een compleet overzicht van alle gehonoreerde aanvragen terug te vinden.4

Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of de maatschappelijke impact en de effecten van gesubsidieerde projecten wordt onderzocht.

Ja, dit zal worden meegenomen door het onderzoeksbureau dat de komende twee jaar de reflectie van het beleid van de collectieve erkenning gaat uitvoeren.

Vragen van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie vragen ten eerste hoe de draagvlakberekening is toegepast op de Subsidieregeling. Daarbij wordt gevraagd of de Ronde Tafel partijen (Pelita, Indisch Platform, Indisch Herinneringscentrum en het Moluks Historisch Museum) draagvlakpeilingen onder hun doelgroep hebben gehouden. Als dit het geval is wordt mij gevraagd om aan te tonen hoe deze peilingen tot stand zijn gekomen en of hier een kwalitatief en kwantitatief onderzoek aan vooraf is gegaan. Ook vragen de leden van de PVV-fractie hoe is omgegaan met de stukken en adviezen ingebracht door het Indisch Platform 2.0.

De subsidieregeling is onderdeel van het beleid van collectieve erkenning zoals vormgegeven vanaf 2015.5 Voor een eerste verkenning ten behoeve van een collectieve erkenning zijn in 2016 diverse gesprekken gevoerd met Nederlands-Indische verenigingen, stichtingen en ondernemers. Voor de verdere uitwerking is overleg gevoerd met het Indisch Platform, Stichting Herdenking 15 Augustus 1945, het Indisch Herinneringscentrum en Stichting Pelita. In een brede expertsessie begin 2017 zijn de eerste contouren van een brede collectieve erkenning vastgesteld.

De betrokkenen hebben in deze gesprekken aangegeven hoe zij invulling wensen te geven aan de collectieve erkenning. Het begrip «collectieve erkenning» wordt begrepen als de ambitie om de Indische en Moluks identiteit in Nederland te waarderen en te vieren en de ambitie het Indisch en Moluks erfgoed te verankeren in de Nederlandse samenleving. De uitkomst van deze gesprekken was dat zes thema’s centraal moeten staan: een Indische pleisterplaats, scholing en educatie, herdenken, museaal/kennisfunctie, culturele activiteiten en contextgebonden zorg. Deze wensen zijn vertaald in de vaste programmalijnen (Museum Sophiahof, context gebonden zorg en herdenken) en onderhavige subsidieregeling.

Uit de raadpleging die ik eerder bij de vragen van de D66-fractie noemde is de behoefte aan kennis, educatie en cultureel erfgoed nog een keer extra naar voren gekomen. Het Indisch Platform 2.0 en hun achterban hebben ook aan deze raadpleging kunnen deelnemen. De uitkomst van deze raadpleging sterkt mij in de overtuiging van de voortzetting van deze subsidieregeling voor de komende twee jaar.

Voorts stellen de leden van de PVV-fractie dat de extra middelen onder meer als doel hebben de kennis over de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië te vergroten en vragen zij hoeveel geld hiervoor is gereserveerd. In dit kader vragen zij tevens hoeveel aanvragen hierop betrekking hebben en op welke manier de geschiedenislessen zijn aangepast. Ook vragen de leden of het klopt dat er een commissie is ingericht die zich richt op educatie en wanneer ik de Tweede Kamer hierover heb geïnformeerd.

Het is goed om te verduidelijken dat het hier gaat om twee verschillende onderdelen van de collectieve erkenning. Enerzijds is er de subsidieregeling collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland. Bij de subsidieregeling kunnen projecten worden ingediend op het gebied van cultuur, educatie en kennis. In 2018 was hiervoor € 500.000 beschikbaar. Vervolgens was van 2019 tot en met 2022 telkens € 1.000.000 beschikbaar. Het is de bedoeling dat er voor de jaren 2023 en 2024 wederom € 1.000.000 per jaar beschikbaar is. Omdat de onderwerpen elkaar veelal inhoudelijk overlappen is het lastig om specifiek aan te geven hoeveel educatie projecten er met de subsidieregeling zijn gesubsidieerd. Zoals vermeld bij mijn reactie op de vragen van de D66-fractie is op internet een totaaloverzicht terug te vinden van alle gehonoreerde projecten.

Anderzijds heeft het kabinet in 2020 besloten om voor de jaren 2020 tot en met 2024 extra middelen voor de Indische en Molukse gemeenschap beschikbaar te stellen. De zogeheten extra impuls. Dit heeft geleid tot vier programmalijnen: kennis, erfgoed, zorg en initiatieven. De Commissie Versterking kennis geschiedenis voormalig Nederlands-Indië is in dit kader ingesteld en valt onder de programmalijn kennis. Voor deze programmalijn is in 2022 € 0,8 mln., in 2023 € 1,2 mln. en in 2024 € 0,7 mln. beschikbaar. Dit heb ik op 25 oktober 2021 aan de Tweede Kamer medegedeeld.6 De Commissie komt eind dit jaar met haar advies.

Vervolgens vragen de leden van de PVV-fractie welke mensen uit de Indische gemeenschap ik heb geraadpleegd en betrokken bij het opgestelde plan over de besteding van de extra middelen voor de komende jaren. Daarbij vragen de leden of het klopt dat het Indisch Herinneringscentrum en de Tong Tong Fair extra steun hebben ontvangen vanwege tekorten door COVID.

Om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de wensen van de gemeenschap heb ik een raadpleging laten uitvoeren onder de gemeenschap.7 Hiervoor zijn interviews gehouden en is een enquête uitgezet. Daarnaast heeft toenmalig Staatssecretaris Blokhuis diverse dialoogsessies gehouden met verschillende mensen die niet verbonden zijn aan organisaties en daardoor normaal gesproken buitenbeeld blijven. De rijke opbrengst aan ideeën is vervolgens vervat in de vier programmalijnen van de extra impuls. Dit is op 25 oktober 2021 aan uw Kamer aangeboden.8

Met de brief aan uw kamer van 15 oktober 2020 is het plan voor de extra middelen op hoofdlijnen uiteengezet.9 Hierin is ook ingegaan op de beschikbare middelen voor 2020. Na overleg met de leden van de Ronde Tafel, is besloten om een eenmalige extra impuls te verstrekken aan het versterken van museum Sophiahof en de Tong Tong Fair. Zowel de Sophiahof als de Tong Tong Fair zijn een belangrijk onderdeel van het Indisch erfgoed, met een landelijke functie, en beide organisaties hebben financiële gevolgen ondervonden van de coronacrisis.

Ook vragen de leden van de PVV-fractie of ik brieven heb ontvangen van mensen die zich tegen de collectieve erkenning gekeerd hebben. Daarbij wordt gevraagd of ik bereid ben deze voor de Kamer inzichtelijk te maken en zo nee, waarom niet.

Naar aanleiding van de lancering van het projectplan collectieve erkenning Indische en Molukse gemeenschap – een extra impuls 2021–2024 op 25 oktober 2021, heb ik een aantal kritische brieven ontvangen over de samenstelling van de Ronde Tafel. De leden van de Ronde tafel zijn betrokken bij de uitvoering van de collectieve erkenning. Met organisaties en vertegenwoordigers van de Indische en Molukse gemeenschap die geen onderdeel uitmaken van de Ronde Tafel, ga ik regelmatig in gesprek. Zo vindt er jaarlijks een gesprek plaats met het Indisch Platform 2.0.

Op individuele casussen ga ik, mede vanwege privacyoverwegingen, niet in. De brieven kan ik daarom niet met u delen. De kern van de kritiek op het beleid van de collectieve erkenning die het afgelopen jaar in brieven van individuele burgers is geuit, staat hierboven weergegeven.

De leden van de PVV-fractie vragen tevens of ik op zeer korte termijn kan aangeven hoe ik van plan ben om te gaan met de weduwen in het kader van de backpayregeling, mede gezien hun zeer hoge leeftijd?

In december 2020 heeft uw Kamer de motie Van Gerven aangenomen waarin het kabinet is verzocht om te onderzoeken of een financiële regeling voor weduwen haalbaar en uitvoerbaar is. Aan dit verzoek is voldaan. Uit het onderzoek dat door Andersson Elffers Felix (AEF) is uitgevoerd, is gebleken dat de uitvoering van een dergelijke regeling zeer complex is. Op dit moment ga ik op basis van het onderzoek na of het wenselijk is dat er een regeling komt, zo ja in welke vorm en of er alternatieven zijn. Naar verwachting zal het kabinet voor het einde van dit jaar een besluit nemen.

Tot slot vragen de leden van de PVV-fractie of ik voornemens ben de subsidieregeling na 1 januari 2025 te verlengen.

Voor het totale beleid van de collectieve erkenning wordt de komende twee jaar een reflectietraject uitgevoerd. De voortgang en resultaten van de extra impuls zullen worden gemonitord en er wordt onderzocht wat de resultaten zijn die sinds 2018 zijn behaald met de collectieve erkenning. De Subsidieregeling maakt ook onderdeel uit van deze reflectie.

Doel van deze reflectie is een helder beeld te krijgen van er bereikt is de afgelopen jaren na alle investeringen en te kunnen bepalen hoe het beleid van de collectieve erkenning vanaf 2025 moet worden vormgegeven. Dit kan betekenen dat een of meerdere programmalijnen, waaronder de Subsidieregeling, worden herzien. Op de vraag of ik voornemens ben om de subsidieregeling vanaf 1 januari 2025 te verlengen, kan ik daarom op dit moment nog geen definitief antwoord geven.

Vragen van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie vraagt om een reactie op de kritiek van de Federatie Indische Nederlanders dat het merendeel van de middelen uit de regeling niet wordt ingezet voor de erkenning van Indische Nederlanders. Een dergelijk onevenredige verdeling geeft volgens hen bovendien onvoldoende rekenschap van het feit dat Indische Nederlanders de grootste doelgroep vormen van de collectieve erkenning. Daarmee heeft de regeling volgens de federatie tot nu toe onvoldoende bijgedragen aan de beoogde collectieve erkenning van Indische Nederlanders.

Het geluid van Federatie Indische Nederlanders dat het merendeel van de middelen van de subsidieregeling niet ten goede zou komen aan Indische Nederlanders, is mij bekend. De collectieve erkenning is er voor iedereen met wortels in voormalig Nederlands-Indië. De overheid maakt hierin geen onderscheid tussen de verschillende gemeenschappen zoals Indische Nederlanders of Molukkers.


X Noot
1

Regioplan, oktober 2019, «Eindrapport evaluatie subsidieregeling collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland».

X Noot
2

De volgende organisaties zijn vertegenwoordigd in de Ronde Tafel: Indisch Platform, Indisch Herinneringscentrum, Moluks Historisch Museum, Pelita, Stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945 en Stichting Beheer Sophiahof.

X Noot
3

Kamerstuk 20 454, nr. 170

X Noot
5

Kamerstuk 20 454, nr. 115

X Noot
6

Kamerstuk 20 454, nr. 173

X Noot
7

Kamerstuk 20 454, nr. 170

X Noot
8

Kamerstuk 20 454, nr. 173

X Noot
9

Kamerstuk 20 454, nr. 163

Naar boven