20 361 Suriname

Nr. 164 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 juni 2012

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 27 februari 2012 inzake de beleidsevaluatie van de Twinningfaciliteit Suriname–Nederland (Kamerstuk 20 361, nr. 156).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2012. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Albayrak

De griffier van de commissie, Van Toor

Inleiding

De geamendeerde Amnestiewet die op 5 april 2012 in Suriname van kracht werd, heeft de relatie tussen Nederland en Suriname op overheidsniveau beïnvloed. Onder meer zijn de resterende Verdragsmiddelen (€ 20 miljoen) opgeschort en is de Nederlandse ambassadeur voor overleg teruggeroepen. De Regering blijft echter ook onder de politiek gewijzigde omstandigheden inzetten op stimulering van contacten en kennis tussen beide samenlevingen, zoals met uw Kamer besproken tijdens het Algemeen Overleg op 11 april 2012.

Vragen en antwoorden

1

Wat wordt bedoeld met «een nogal zakelijke doorberekening van de kosten» door sommige Nederlandse organisaties in de evaluatie van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB)?

Een Nederlandse organisatie kan op verschillende manieren de kosten voor de inzet van (eigen) menskracht voor Twinning bepalen. Een veel gebruikte manier is die op basis van bruto loonkosten. Een andere methode is de vaststelling van een dagtarief op basis van loonkosten maal een multiplier voor «overhead» en weer een andere methode voegt daar ook een winstmarge aan toe. De verwijzing naar de «zakelijke» interpretatie doelt op deze laatste groep (intermediairs, commerciële onderwijsinstellingen), die de eigen financiële belangen liet meespelen (p. 69). Mede doordat UTSN een maximum tarief per mensdag had vastgesteld konden voor een deel van de inzet van de Nederlandse partners niet altijd alle kosten in rekening worden gebracht bij de Twinningfaciliteit. Het niet gecompenseerde deel werd dan doorgaans beschouwd als «eigen bijdrage». In de «zakelijke» opvatting hebben enkele Nederlandse organisaties gestreefd naar maximale inkomsten. De administratieve grenzen zijn daarbij niet overschreden (p. 73), maar het nastreven van het eigen financieel belang staat wel op gespannen voet met het karakter en de bedoelingen van twinning.

2

Wat is de verklaring voor de situatie, zoals genoemd in de evaluatie van IOB, dat binnen de Nederlandse organisaties een institutionele inbedding van de samenwerking tussen Suriname en Nederland eerder uitzondering dan regel was?

Wij achten een dergelijke institutionele inbedding van belang en betreuren dat de institutionele inbedding niet altijd goed tot stand is gekomen.

Twinningrelaties zijn vaak afhankelijk van de inspanningen van een of enkele enthousiaste personen. Omdat de Twinningfaciliteit kortlopende projecten betreft waarbij niet de gehele organisatie betrokken is, blijkt het in de praktijk lastig om deze samenwerkingsrelatie institutioneel in te bedden. Immers, de samenwerking behoort doorgaans niet tot de «core business» van de organisatie.

3

Van welke criteria zal gebruik worden gemaakt om de matching van partners gericht op duurzame samenwerking te faciliteren?

Waar mogelijk worden Nederlandse en Surinaamse stakeholders bij de vormgeving van het beleidskader betrokken. Het proces van informatievergaring is nog gaande, zowel in Nederland als in Suriname. Op basis van de verkregen informatie zal het beleidskader voor de vervolgfase van de Twinningfaciliteit de komende maanden nader worden uitgewerkt.

4

Op welke manier zal de kwaliteit van de projectaanvragen met het oog op de duurzaamheid en de inbedding in de institutionele, regionale of sectorale omgeving in de toekomst worden beoordeeld?

Zie het antwoord op vraag 3.

5

Aan welke criteria werden projectaanvragen getoetst voordat werd besloten om ze goed dan wel af te keuren?

De minimum- en beoordelingscriteria van de projectvoorstellen zijn afgebeeld in de tabellen 4.1 en 4.2 op respectievelijk pagina 52 en 54 van het rapport.

6

Kunt u aangeven welke aanscherping van het beleidskader er heeft plaatsgevonden?

Zoals bovenstaand is aangegeven, zal de aanscherping van het beleidskader in de komende maanden nader worden uitgewerkt. Ik zal u informeren over het beleidskader voor de vervolgfase van de Twinningfaciliteit en de daarin door te voeren wijzigingen.

7

Welke mogelijkheden ziet u om de duurzaamheid van de faciliteit te vergroten, in het licht van de conclusie van IOB dat projecten vaker niet dan wel duurzaam waren?

Zie het antwoord op vraag 6.

8

Hoe wordt de gewenste omvang van projecten bepaald en wat wordt als gewenst beschouwd?

Zie het antwoord op vraag 6.

9

Hoe worden de gewenste sectoren bepaald en welke sectoren worden als primaire sectoren beschouwd?

Zie het antwoord op vraag 6.

10

Hoe is de opmerking te duiden dat een vervolgfase «in de rede» ligt?

Zoals ook aangegeven tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer op 11 april 2012 blijft de inzet van de Nederlandse regering de uitwisseling van contacten en kennis tussen beide samenlevingen te stimuleren. De Twinningfaciliteit heeft bewezen daartoe een belangrijke bijdrage te leveren. Zoals het evaluatierapport aangeeft is met de Twinningfaciliteit in belangrijke mate voldaan aan de verwachting dat deze faciliteit bijdraagt aan de verdieping van de samenwerking tussen Nederlandse en Surinaamse organisaties. Daarnaast is er sprake van verbreding van de samenwerking doordat er ook nieuwe contacten werden aangegaan.

De geamendeerde Amnestiewet die op 5 april 2012 in Suriname van kracht werd, heeft de relatie tussen Nederland en Suriname op overheidsniveau beïnvloed. De Regering blijft evenwel ook onder de politiek gewijzigde omstandigheden inzetten op stimulering van contacten en kennis tussen beide samenlevingen.

11

Op welke wijze zou het penvoerderschap, in een eventuele vervolgfase, georganiseerd moeten worden?

Zie het antwoord op vraag 6.

12

Waarom zegt u nu al dat ondernemerschap als aanknopingspunt genomen moet worden in een eventuele vervolgfase, als verreweg de meeste aanvragen voortkwamen uit de sectoren onderwijs en zorg en welzijn?

Bij de aanscherping van het beleidskader zal gekeken worden in hoeverre ondernemerschap een plaats binnen de Twinningfaciliteit kan krijgen. Zoals ook in de Suriname-brief van 26 augustus 2011 is aangegeven, is het merendeel van de ondernemers dat overweegt om in Suriname zaken te doen van Surinaamse afkomst en MKB’er. Het gaat om ondernemers met goede kennis van en structurele contacten in Suriname. Dit vormt een goede basis om contacten en kennis tussen beide samenleving te stimuleren en te intensiveren. In de besluitvorming als gevolg van de geamendeerde Amnestiewet wordt zo veel mogelijk de Surinaamse bevolking ontzien.

13

Op welke manier bent u van plan om ondernemerschap bij de faciliteit te betrekken? Welke concrete mogelijkheden ziet u hier?

Zie het antwoord op vraag 6.

14

Hoe beoordeelt u de conclusie van IOB dat beleidsdoelstellingen om het maatschappelijk middenveld te betrekken en in te zetten op armoedebestrijding slechts gedeeltelijk uit de verf zijn gekomen? Tot welke stappen leidt dit?

Ik ben het eens met deze conclusie. Bij een mogelijke vervolgfase van de Twinningfaciliteit zal aanscherping van het beleidskader bijdragen aan een gefocuste inzet van de Twinningfaciliteit. In overeenstemming met het «Busan partnership for effective development co-operation» zal er meer aandacht zijn voor endogene capaciteitsontwikkeling: dat is capaciteitsontwikkeling die aansluit bij de ambities en kwaliteiten van doelgroepen en die gebaseerd is op verantwoording en transparantie. Endogene capaciteitsontwikkeling wordt gezien als voorwaarde voor versterking van het maatschappelijk middenveld en armoedevermindering.

15

«De Surinaamse bevolking is etnisch erg divers.» In welke mate zijn de toegekende projecten evenredig over de verschillende etnische groepen verdeeld?

Etnische achtergrond was geen beoordelingscriterium in de aanvraagprocedure. Evenredigheid over etnische groepen is dan ook geen streven geweest in de toekenning van middelen ter ondersteuning van projecten. In de evaluatie heeft IOB de etnische achtergrond van de aanvragers buiten beschouwing gelaten.

16

Hoe is de verhouding tussen Groot Paramaribo en de rest van het land in de toekenning van projecten in de gezondheidszorg?

Van de in totaal 13 goedgekeurde projecten in de gezondheidszorg waren er 4 gericht op groot Paramaribo, 7 op landelijk niveau en 2 op de rest van het land.

17

In welke mate zijn de bedenkingen die er bij de Nederlandse ambassade leefden tegen de Twinningfaciliteit terecht gebleken?

De bedenkingen van de Nederlandse ambassade, geuit vóór aanvang van het Twinningprogramma, zijn niet terecht gebleken. Besteding van de fondsen bleek geen probleem. Integendeel, het budget van € 8 miljoen werd verhoogd naar € 12 miljoen vanwege de grote populariteit van het programma. Goedkeuring en monitoring van de projecten werd door UTSN efficiënt uitgevoerd.

18

Welk deel van de Twinningactiviteiten vond in Nederland plaats?

Dit is niet in getallen of percentages uit te drukken. Zoals in het rapport beschreven staat, mochten delen van activiteiten in Nederland plaatsvinden mits de noodzaak hiervan kon worden aangetoond. Zo zijn enkele Surinaamse journalisten en radiomakers voor een «praktische stage» naar Nederland afgereisd, hebben (toekomstige) docenten aan de Anton de Kom universiteit Master-opleidingen aan Nederlandse universiteiten gevolgd en zijn werknemers van de Maritieme Autoriteit in Nederland opgeleid.

19

Welke «doelgroep» wordt in de eerste regel bedoeld?

Het gaat hier om specifieke doelgroepen die in de eerste subsidieronde van de Twinningfaciliteit nog niet of beperkt bediend waren, zoals cultureel erfgoed in Suriname, jonge kinderen, drop-outs, inheemse gemeenschappen in het binnenland.

20

Bij de helft van de organisaties houdt de samenwerking na de Twinning op, bijvoorbeeld omdat er een specifiek doel is bereikt. Kunt u hier voorbeelden van geven?

In het rapport wordt aangegeven dat bij de helft van de organisaties die al voor 2008 contact onderhielden, de samenwerking ophoudt na het voltooien van het twinning project. Redenen hiervoor zijn het bereiken van een specifiek doel, of het ontstaan van wrijvingen tussen de partnerorganisaties tijdens de uitvoering van het project. Een voorbeeld van de eerste situatie is de bouw en inrichting van een werkplaats in het binnenland (Botopasi). Na voltooiing van dit project is de Surinaamse stichting overgedragen aan de lokale bevolking en is de Nederlandse stichting opgeheven. Een ander voorbeeld is het project waarbij Surinaamse gebarentaal werd vastgelegd. Na productie van de dvd is de samenwerking tussen de partnerorganisaties opgehouden. Een voorbeeld van de tweede situatie is het project ter versterking van de brassbands en blaasorkesten; tijdens de uitvoering van het project bleek de samenwerking dusdanig stroef te verlopen dat na afronding besloten werd om niet langer samen te werken.

21

Hoe verklaart u het feit dat slechts bij 15 van de 32 onderzochte organisaties de Twinningfaciliteit heeft bijgedragen aan de bekwaamheid om banden aan te gaan met andere organisaties in binnen- en buitenland? Het aangaan van een dergelijk band is toch het uitgangspunt van de twinningsrelatie?

De Twinningfaciliteit zelf is niet per definitie een uiting van de institutionele capaciteit om banden aan te gaan, omdat de initiële contacten veelal van persoonlijke aard waren (p.73). Wel kunnen persoonlijke contacten uitgroeien tot institutionele netwerken (p.90). De Twinningfaciliteit heeft daaraan bijgedragen (zie p.90).

22

Bij 37% van de projecten blijken de lopende kosten grotendeels ten laste van de overheid te komen. Wat betekent dit voor de continuïteit van die projecten na afloop van de Twinningfaciliteit?

Op het moment van de evaluatie konden mogelijke gevolgen voor de continuïteit nog niet getoetst worden. Bij de projecten met de Anton de Kom universiteit zijn lopende kosten opgenomen in de begroting van de universiteit.

Naar boven