Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 februari 2012
Tijdens het Algemeen Overleg Suriname van 13 december 2011 (Kamerstuk 20 361, nr. 154) heeft de minster van Buitenlandse Zaken uw Kamer nadere informatie toegezegd over
personen die in Suriname werden verdacht of waren veroordeeld en die zich op Nederlands
grondgebied bevonden.
Bij brief van 5 december 2011 (20 361, nr. 149) is uw Kamer geïnformeerd over het antwoord van de minister van Politie en Justitie
van Suriname ten aanzien van de hiervoor genoemde categorie personen. Bij deze brief
heeft de Minister van Buitenlandse Zaken gemeld dat de Minister van Politie en Justitie
in Suriname mij heeft gevraagd de strafvervolging tegen twee van deze personen over
te nemen. In de overige negen gevallen heeft Suriname laten weten dat er geen strafrechtelijke
stappen meer worden verwacht van Nederland. Hieronder wordt uiteengezet waarom tegen
deze personen geen verder optreden wordt verlangd.
Ten aanzien van drie personen is de Surinaamse justitie niet meer in het bezit van
het complete strafdossier, aangezien deze dossiers bij de brand van 2001 in het Kantongerecht
te Paramaribo verloren zijn gegaan. Suriname heeft laten weten in deze gevallen daarom
niet over te kunnen gaan tot overdracht van de zaak aan Nederland. Het ging hierbij
om personen die waren veroordeeld tot gevangenisstraffen van respectievelijk vier,
vijf en zes jaar.
Vier personen worden door Suriname niet langer als verdachte aangemerkt. Ten aanzien
van deze personen wordt derhalve van Nederland geen actie verwacht.
Ten aanzien van twee andere personen is sprake van verjaring van het recht op executie
van de straf. Meer concreet gaat het hierbij om twee veroordelingen uitgesproken in
1994. De ene persoon is in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee
jaar. Ten tijde van de ontvluchting was de reststraf nog ruim één jaar. De andere
persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. De resterende straf
bedroeg twee jaren en vier maanden. In beide gevallen was geen sprake van een veroordeling
wegens moord dan wel doodslag.
Naar aanleiding van de brief van 5 december 2011 (Kamerstuk 20 361, nr. 149) heeft het lid Pechtold (D66) gevraagd naar de verjaringstermijnen voor zware delicten
in Suriname. Suriname kent geen verjaringstermijn voor de misdrijven moord en doodslag,
misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven noch voor de executie van een
opgelegde straf voor dergelijke feiten.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven