20 361 Suriname

Nr. 149 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 december 2011

Hierbij stuur ik u mede namens de minister van Veiligheid en Justitie, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de staatssecretaris van Financiën, de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de door mij tijdens het Algemeen Overleg Suriname op 15 november 2011 toegezegde brief. In deze brief komen de volgende onderwerpen aan bod:

  • Justitiële samenwerking (bestrijding drugssmokkel, uitlevering van in Suriname veroordeelde criminelen door Nederland, WOTS);

  • Belastingverdrag;

  • Vliegverkeer;

  • Surinaamse studenten in Nederland (incl. garantiestelling hoger onderwijs en andere kosten en stages).

Justitiële samenwerking

Namens de minister van Veiligheid en Justitie kan ik u mededelen, dat de strafrechtelijke samenwerking tussen Nederland en Suriname goed verloopt. Op het terrein van de drugsbestrijding heeft de nieuwe Surinaamse regering positieve resultaten behaald door het instellen van een speciaal team Bestrijding Internationale Drugshandel (BID-team). Sinds het aantreden van het BID-team zijn de vangsten van drugs en het aantal arrestaties op vluchten uit Suriname op Schiphol aanmerkelijk teruggelopen. Tussen de beide landen bestaan op operationeel niveau ook goede contacten en uitwisseling van expertise.

Ten aanzien van het repertoire aan juridische instrumenten heeft de minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer bij brief van 26 april 2011 reeds geïnformeerd. Er zijn ruime mogelijkheden om op het strafrechtelijk gebied samen te werken. Personen die in Suriname zijn veroordeeld, kunnen worden uitgeleverd of in Nederland hun straf ondergaan.

Inmiddels heeft de minister van Veiligheid en Justitie van de Surinaamse minister van Politie en Justitie uitsluitsel gekregen over de personen die in Suriname werden verdacht of waren veroordeeld en zich op Nederlands grondgebied bevonden. Graag wil ik namens de minister van Veiligheid en Justitie van deze gelegenheid gebruik maken uw Kamer hierover te informeren. Tegen de betrokken personen zijn naar aanleiding van de informatie van Surinaamse zijde, waar nodig, strafrechtelijke stappen ondernomen. In twee gevallen heeft Nederland de strafvervolging overgenomen van Suriname. In de overige negen gevallen was sprake van verjaring in Suriname van het recht op strafexecutie, het ontbreken van een vonnis, of van het feit dat personen ten onrechte als verdachte bleken te zijn aangemerkt.

Op dit moment is het nog niet mogelijk dat een in Suriname gedetineerde persoon zijn straf verder in Nederland kan ondergaan. Daarvoor is een Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) verdrag nodig. Hierover kan ik u meedelen dat deze samenwerking vorm kan krijgen zodra Suriname uitvoering heeft gegeven aan het voornemen om toe te treden tot het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983, (VOGP) van de Raad van Europa. Voordat Suriname kan toetreden tot het VOGP, moet Suriname de interne wetgeving aanpassen. Tot dusver heeft dit nog niet plaatsgevonden.

Belastingverdrag

Namens de staatssecretaris van Financiën kan ik u als volgt informeren over de vragen die gesteld zijn over een vermeende dubbele belastingheffing op AOW-uitkeringen.

Om dubbele belasting over inkomens, waaronder AOW-uitkeringen, te voorkomen heeft Nederland in 1975 een belastingverdrag gesloten met Suriname. Dit verdrag wijst het heffingsrecht over AOW-uitkeringen exclusief toe aan het woonland. Suriname mag de AOW-uitkeringen van in Suriname woonachtige personen belasten en Nederland moet terugtreden. Van dubbele belastingheffing op AOW-uitkeringen is zodoende geen sprake.

Wel kan verschil bestaan in de hoogte van de belastingheffing op AOW-uitkeringen. De Surinaamse belastingheffing op AOW-uitkeringen werd eerder met uw Kamer besproken tijdens het Algemeen Overleg Suriname op 30 januari 2008. Toen werd het relatief lage belastingtarief in de eerste schijf in Nederland vergeleken met het Surinaamse tarief van 38%. Hierdoor zouden remigranten in Suriname netto minder van de AOW-uitkering overhouden dan het geval zou zijn wanneer zij in Nederland waren blijven wonen.

Dit beeld is echter enigszins vertekend, aangezien Suriname net als Nederland een progressief belastingstelsel kent. Hierin is 38% het hoogste tarief. Bovendien moet een AOW-genieter in Nederland behalve belasting ook premie betalen voor de Algemene nabestaandenwet (Anw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) (samen 13,25% in 2011), een inkomensafhankelijke bijdrage voor Zorgverzekeringswet (7,75% in 2011) en een verplichte basisverzekering voor de zorg (ca. € 100 per maand).

De hoogte van de belastingheffing in Suriname is een interne Surinaamse aangelegenheid. De toepassing van belastingverdragen behoort tot de competentie van de staatssecretaris van Financiën.

Vliegverkeer

Namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu kan ik met betrekking tot de vliegverbinding tussen Nederland en Suriname het volgende mededelen.

Volgens afspraken die in 2004 met Suriname zijn gemaakt, mogen drie maatschappijen uit beide landen met een onbeperkt aantal frequenties opereren op de route Amsterdam – Paramaribo. Voorheen was dit slechts één maatschappij per land. Deze bestaande afspraken bieden de ruimte voor zes maatschappijen in totaal en hebben de concurrentiemogelijkheden voor luchtvaartmaatschappijen aanzienlijk verbeterd. Dit komt ook ten goede aan de consumenten. Op dit moment hebben Suriname en Nederland onder de luchtvaartovereenkomst beide één luchtvaartmaatschappij aangewezen om te opereren op de route, respectievelijk de SLM en de KLM.

Binnen de geldende luchtvaartovereenkomst staat het de luchtvaartautoriteiten van Suriname en Nederland vrij om ieder nog twee luchtvaartmaatschappijen aan te wijzen en de ongebruikte rechten onder de huidige luchtvaartovereenkomst nader in te vullen. Dit betekent dat de huidige mate van liberalisatie afdoende is om de specifieke luchtvaartmarkt Suriname – Nederland te dekken.

Dit wordt ondersteund door het SEO rapport «Amsterdam-Paramaribo: Open Skies of Open Market», dat eind 2009 door de minister van Verkeer en Waterstaat aan de Tweede Kamer is aangeboden. De belangrijkste uitkomst van dit rapport is, dat verdere liberalisering van het verdrag weinig tot geen welvaartsbaten voor de consument zal opleveren. De huidige luchtvaartpolitieke randvoorwaarden vormen zeker in het komende decennium geen drempel voor toetreding van nieuwe maatschappijen op de route Amsterdam – Paramaribo. In dezelfde periode zal verdere groei van de markt volgens het rapport mogelijk ruimte bieden aan één of hooguit twee extra toetreders en daarvoor biedt het huidige verdrag afdoende ruimte. De uitkomsten van het SEO-rapport gelden nog onverkort.

Conform vigerende EU-regelgeving stelt de luchtvaartovereenkomst met Suriname de eis dat de door Nederland aangewezen luchtvaartmaatschappijen gevestigd zijn op het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden en een economische vergunning hebben in overeenstemming met het Europees Gemeenschapsrecht. Daarbij dient het daadwerkelijke regulerende toezicht op de betreffende luchtvaartmaatschappij te worden uitgeoefend door de lidstaat van de Europese Gemeenschap die verantwoordelijk is voor de afgifte van de vergunning tot vluchtuitvoering. Nederland ziet aanvragen van in Nederland gevestigde EU-luchtvaartmaatschappijen die aan die eisen voldoen graag tegemoet.

Vanzelfsprekend is de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu bereid tot overleg met Suriname om te komen tot een verdere verbetering van de luchtvaartrelatie tussen Nederland en Suriname. Tot op heden lijkt echter ook aan Surinaamse zijde geen noodzaak te worden gezien om tot een zogenaamd Open Sky type verdrag te komen. Suriname is van mening dat er nog voldoende ruimte is voor groei onder het huidige verdrag.

Surinaamse studenten in Nederland

Namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan ik met betrekking tot Surinaamse studenten in Nederland het volgende mededelen. Studeren in het buitenland brengt voor alle studenten kosten met zich mee. Dat geldt onverkort voor Surinaamse studenten, ongeacht het studieland van hun keuze. Daar tegenover staat dat studenten met een studie in het buitenland in hun toekomst investeren. Het gaat bijvoorbeeld om het opdoen van kennis en ervaring die in het eigen land mogelijk niet voor handen is. Vaak ook verbetert een studie in het buitenland de positie op de arbeidsmarkt.

Suriname en Nederland hebben een sterke verbondenheid vanwege het gemeenschappelijk verleden. Suriname is geassocieerd lid van de Nederlandse Taalunie en het Surinaamse onderwijs wordt in de Nederlandse taal gegeven. Tegen deze achtergrond en op uitdrukkelijk verzoek van uw Kamer is besloten om Surinaamse studenten ten opzichte van andere studenten van buiten de Europese Economische Ruimte (EER) in een voordeliger positie te brengen door het voor Nederlandse studenten geldende wettelijk collegegeld te vragen voor Surinaamse studenten.

De huidige regelgeving met betrekking tot de garantiestelling voor studenten van buiten de EER en dus ook uit Suriname is afdoende. Studenten van buiten de EER die in Nederland willen studeren, moeten op grond van de vreemdelingenwetgeving een verblijfsvergunning aanvragen (machtiging tot voorlopig verblijf, verder te noemen: mvv). De student kan de mvv aanvragen via de Hoger Onderwijs instelling waar hij zich wil inschrijven. Bij de aanvraag van de mvv moet de buitenlandse student aantonen dat hij beschikt over duurzame middelen van bestaan, te weten voor een periode van minimaal een jaar maandelijks het normbedrag voor uitwonende studenten (€ 794,69 voor studenten in het hoger onderwijs). Dit bedrag hoeft niet meer aangevuld te worden met het collegegeld. Dat een student over voldoende middelen van bestaan beschikt, mag op verschillende manieren aangetoond worden, bijvoorbeeld door te laten zien dat men een beurs ontvangt, door een garantstelling van een natuurlijk of rechtspersoon die zelf aangetoond heeft solvabel te zijn, of door periodieke betalingen die anderszins als duurzaam kunnen worden aangemerkt. Aantonen door een storting van een voldoende hoog bedrag in een keer, bijvoorbeeld door een voorschot van € 10 000, is eveneens toegestaan. Dit is echter geen van overheidswege verplicht gestelde bewijsmethode. In het najaar van 2010 is deze uitleg ook gecommuniceerd aan de koepelorganisaties (VSNU en de hbo-raad). Echter staat het de onderwijsinstellingen vrij om deze methode toe te passen.

Indien werkgevers iemand van buiten de EU in dienst willen nemen om hier in Nederland arbeid te verrichten is een tewerkstellingsvergunning nodig. Dat geldt ook voor buitenlandse studenten die een bijbaan hebben naast de studie. Studenten mogen maximaal 10 uur per week werken, of in de maanden juni, juli en augustus kan fulltime gewerkt worden.  Een tewerkstellingsvergunning is onder meer nodig om de Nederlandse arbeidsmarkt te reguleren en oneerlijke concurrentie tegen te gaan.

Omdat het hoofddoel van verblijf de studie is, is het kabinet van mening dat het aantal toegestane werkuren voor studenten van buiten de EU niet uitgebreid kan worden. Er zijn daarnaast geen signalen dat werkgevers het aanvragen van tewerkstellingsvergunningen ingewikkeld vinden. De website www.wetarbeidvreemdelingen.nl is speciaal ingericht voor werkgevers die vragen hebben over het tewerkstellen van personen die geen EU-onderdaan zijn. De regels zijn helder: een buitenlandse student (van buiten de EU) die in Nederland werkt heeft altijd een tewerkstellingsvergunning nodig, ook al werkt hij maar 10 uur in de week. Naast voorlichting aan werkgevers wordt ook voorlichting aan studenten zelf gegeven. Het UWV en de Arbeidsinspectie geven daartoe voorlichting aan vertegenwoordigers van het Nuffic en de onderwijsinstellingen.

Mocht u aanvullende vragen hebben met betrekking tot deze onderwerpen, dan zijn de verantwoordelijke bewindspersonen graag bereid deze te beantwoorden.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

Naar boven