31 953
Vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEU/WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE1

Vastgesteld 27 oktober 2009

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleidende opmerkingen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel betreffende de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Invoeringswet Wabo). Bij de behandeling van de Wabo zijn deze leden reeds uitvoerig ingegaan op het voorstel. Zij hebben nog een aantal vragen en opmerkingen bij dit voorstel inzake de invoering van de Wabo. De leden van de CDA-fractie spreken hun waardering uit voor de wijze waarop de regering de wijzigingen, zoals door de Eerste Kamer voorgesteld bij de behandeling van de Wabo, zijn verwerkt in het voorliggende wetsvoorstel. Op deze wijze wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de kwaliteit en uitvoerbaarheid van de Wabo.

Met waardering, maar ook met enige zorg hebben de leden van de fractie van de PvdA kennis genomen van de Invoeringswet Wabo, het begeleidende Besluit Omgevingsrecht en de brief van de minister van VROM d.d. 19 juni 2009.2 De leden van de fractie van de PvdA constateren na het lezen van de omvangrijke Invoeringswet omgevingsrecht met zeer uitgebreide en informatieve toelichting en na lezing van het op onderdelen te ingrijpende Besluit omgevingsrecht en kennis nemende van de behandeling in de Tweede Kamer, dat coördinatie van 25 aparte vergunningen samengebracht moet worden in die ene af te geven omgevingsvergunning.

Bij gelegenheid van het voorbereidend onderzoek willen de leden van de VVD-fractie de volgende onderwerpen aan de regering voorleggen: gevolgen uitstel invoering, integraliteit, ICT, de package deal Rijk, provincies en gemeenten. Op basis van de nadere antwoorden van de minister naar aanleiding van het schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit omgevingsrecht (30 844/31 953, M) zal de VVD-fractie nog nadere inbreng leveren voor de schriftelijke voorbereiding van de behandeling van de Invoeringswet Wabo.

De leden van de fractie van de SP hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de fracties van ChristenUnie en SGP hebben met belangstelling kennisgenomen van het gewijzigd voorstel van wet Invoeringswet Wet Algemene bepalingen Omgevingsrecht. Beide fracties hebben met genoegen geconstateerd, dat in dit wetsontwerp mede wijzigingen zijn opgenomen als gevolg van de parlementaire behandeling in de Eerste Kamer van de Wabo. Voor deze fracties blijven nog enkele belangrijke vragen over. Die vragen hebben ook betrekking op de Wabo: daarover moet immers duidelijkheid zijn, wil je goed kunnen spreken over een Invoeringswet Wabo.

Met belangstelling hebben de leden van de fractie van GroenLinks kennis genomen van voorliggende wet. Immers bij behandeling van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht zijn verschillende vraagstukken en antwoorden op nog levende vragen doorverwezen naar de Invoeringswet en het besluit. Bij de leden van de fractie van GroenLinks leven bij de thans voorliggende wet nog enkele vragen.

2. Inspraak en rechtsbescherming

De leden van de CDA-fractie stemmen van harte in met de voorgestelde wijziging betreffende de kring van inspraakgerechtigden. Op nadrukkelijk verzoek van de Eerste Kamer is hieromtrent voorlichting gevraagd aan de Raad van State. De vice-president van de Raad van State heeft bij brief van 12 maart 2009 met overtuigende argumenten op basis van het verdrag van Aarhus voorgesteld «een ieder» het recht op inspraak toe te kennen. Deze leden zien een en ander terug in artikel 3.12 van het voorstel. Daarmee is amendement (30 844, nr. 16) gerepareerd. Deze leden wijzen erop dat de kring van beroepsgerechtigden principieel dient te worden onderscheiden van de kring van inspraakgerechtigden. In het debat over de Wabo is dit onderscheid vaak niet onderkend door anderen dan leden van deze Kamer. In het geval van beroep wordt zoals de regering terecht stelt, de Algemene wet bestuursrecht aangehouden (er is dan wel sprake van «belanghebbenden»). Is de regering, vooral gelet op de importantie van deze wijziging, het met deze leden eens dat deze aanpassing tevens van grote betekenis is voor de overige (bestuurs)wetgeving en is de regering bereid daarop toe te zien? Deze leden stellen met voldoening vast dat de nieuwe Waterwet op dit onderdeel reeds is aangepast.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met vreugde kennis genomen van de inhoud van de gevraagde voorlichting aan de Raad van State met betrekking tot de begrippen inspraak en belanghebbenden en als gevolg daarvan de voorgestelde wijziging van Wabo en Waterwet. Volgens de Raad van State moet een ieder in de gelegenheid gesteld worden om inspraak te leveren, maar blijft de kring van beroepsgerechtigden beperkt tot de belanghebbenden. Dat laatste wagen de leden van de fractie van de PvdA te betwijfelen in relatie tot de uitleg van hetzelfde verdrag van Aarhus. Deze leden hebben hetzelfde artikel gelezen in het Nederlandse Juristenblad waarover bij de behandeling in de Tweede Kamer door Mevrouw Ouwehand gesproken wordt en waarin aangeduid wordt dat het niet alleen over inspraak maar ook over rechtsbescherming gaat van niet gouvernementele organisaties die zich inzetten voor de milieubescherming. Dat artikel vraagt wel om commentaar. Kan de regering daar op ingaan? De leden van de fractie van de PvdA betreuren het, ook gelet op de herhaalde discussies in de Tweede Kamer op dit punt en ook weer naar aanleiding van dit wetsvoorstel dat niet uitgebreider stil gestaan wordt bij een nadere definiëring van het begrip belanghebbende, en deze leden verwachten dat de discussie daarover blijft doorgaan. In ieder geval zullen deze leden er zich voor blijven inzetten dat de kring van belanghebbenden ruimhartig gedefinieerd wordt en zeker ook, binnen bepaalde grenzen, rechtspersonen zal blijven omvatten die zich inzetten voor het behartigen van specifieke belangen. Streeft de regering dit ook na?

Is te verwachten dat in de nieuwe situatie veel «verklaringen van geen bedenkingen» niet worden verleend, zo willen de leden van de SP-fractie graag weten. Zou dit niet kunnen leiden tot de situatie waarin veel minder vergunningen worden verleend dan tot nu toe? Hetzelfde geldt wanneer bezwaar en beroep wordt aangetekend (door derden) tegen slechts een onderdeel van de aangevraagde vergunning.

Bij de wetsbehandeling in de Tweede Kamer is in dit verband uitvoerig (en niet voor het eerst) het belanghebbende-begrip aan de orde geweest. Waar de heer Koopmans (CDA) graag de Algemene wet bestuursrecht aangepast ziet om oneigenlijk gebruik van rechtsbeschermings-mogelijkheden tegen te gaan, wijst mw. Ouwehand (PvdD) juist op het Verdrag van Aarhus. Ook de Raad van State heeft zich over de kwestie uitgesproken, maar het is de SP-fractie nog niet duidelijk hoe de regering hier nou precies tegenaan kijkt. Is de regering het met de SP-fractie eens dat organisaties als Milieudefensie en Vogelbescherming onderdeel vormen van de «civil society» en als zodanig volstrekt legitiem namens burgers als gedelegeerd klager kunnen optreden? Wordt invoering van de bestuurlijke lus wellicht als een oplossing beschouwd om in dezen tijd en geld te besparen in de bestuursrechtspraak? Graag een reactie.

De wet onderscheidt het leveren van een zienswijze (uitgebreide procedure) enerzijds en het maken van bezwaar of in beroep gaan anderzijds. Kan het al dan niet geven van een zienswijze van invloed zijn van invloed zijn om in een latere fase aangemerkt te worden als belanghebbende, zo vragen de leden van deGroenLinks-fractie?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het weigeren of niet verlenen van een verklaring van geen bedenkingen (verklaring) binnen de daarvoor gestelde termijn moet leiden tot weigering van de vergunning. Betekent dit dat daarmee de verklaringverlenende instantie feitelijk een vetorecht heeft gekregen? Kan de regering aangeven wat de positie van de eventuele bezwaarmakers tegen het niet verlenen van de vergunning is?

3. Bundeling van aanvragen

De regering geeft in de memorie van toelichting op p. 3 (en verder op p. 21 en 32, 33) aan dat zij op voorstel van de Eerste Kamer «het gelijktijdig aanvragen van vergunningen» zal bevorderen. De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat het gevaar blijft bestaan dat een aanvrager bewust één voor één vergunningen aanvraagt en pas later overgaat tot het bundelen van de overige vergunningen. Dit kan zich met name voordoen nu het erop lijkt dat de «gewone» bouwvergunningen blijvend door de gemeente zullen worden verleend onder de Wabo. Kan de regering aangeven op welke wijze zij dergelijk gedrag dat niet in de geest van de Wabo is, gaat corrigeren? In dit verband verwijzen deze leden naar het gestelde onder 4.2.5. inzake de Natuurbeschermingswet en Flora- en Faunawet in de memorie van toelichting van het voorstel. In de MvT en uit het voorgestelde wetsartikel (art. 75c) blijkt dat de aanvrager voor een activiteit in het kader van de Natuurbeschermingswetvergunning, er zelf voor moet zorgen dat de aanvraag om toestemming tevens onderdeel uitmaakt van de aanvraag voor een omgevingsvergunning (MvT, p. 27). De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op dit voorschrift in relatie tot het door deze leden hierboven geschetste gevaar van afzonderlijke vergunningaanvragen door verzoeker.

Bij de behandeling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op 25 oktober 2008 is door de VVD-fractie betoogd dat de omgevingsvergunning weliswaar een forse stap in de goede richting is, maar nog geen integrale vergunning is. De minister heeft toegezegd bij de indiening van de Invoeringswet een notitie voor te leggen aangaande een meer samenhangend toetsingskader, maar dit niet in de Invoeringswet te willen opnemen.

In de memorie van toelichting wordt op pagina 2 in de inleiding (1) Algemeen kort samengevat een toelichting gegeven op de Wabo: «De Wabo integreert een groot aantal (ca. 25) vergunningen, ontheffingen en andere toestemmingen tot een omgevingsvergunning». Op pagina 5, 4.1.1. Algemeen (gevolgen van de Wabo voor de invoeringswetgeving) echter het navolgende gesteld: «De omgevingsvergunning bundeltcirca 25 toestemmingenstelsels die nodig zijn voor het realiseren van ......... etc».

Kan de regering een toelichting geven op deze gebruikte essentieel verschillende aanduidingen van strekking en inhoud van de Wabo?

De gelijktijdigheid van de aanvraag is volgende de leden van de PvdA-fractie grote winst zowel voor de aanvrager als voor de mensen die direct dan wel indirect de gevolgen ondervinden van de aanvraag. Was dat niet het hoofddoel van de hele omvangrijke en ingrijpende stelselwijzigingoperatie? Deze gelijktijdigheid – ongelijktijdigheid is ook onderwerp van bespreking geweest bij de plenaire behandeling van de Wabo in de Eerste Kamer. De minister heeft tijdens die behandeling toegezegd (Handelingen EK, 2008–2009, nr. 5, blz. 250) dat in de Invoeringswet geregeld zal worden dat slechts bij hoge uitzondering afgeweken kan/mag worden van het afgeven van de éne omgevingsvergunning. Van die toezegging hebben de leden van de fractie van de PvdA in voorliggende wet onvoldoende teruggevonden. Integendeel de mogelijkheden blijven volop aanwezig voor aanvragers om de eigen vergunning naar believen te gaan opdelen in deelaanvragen. In de uitgebreide toelichting in 5.1 van de memorie van toelichting, waarin ingegaan wordt op het bevorderen van gelijktijdige aanvragen, wordt niet veel meer gedaan dan het neerleggen van de suggestie dat er korting gegeven kan worden op de leges bij gelijktijdige aanvragen van de verschillende vergunningen. Terwijl in dezelfde paragraaf nog al wat voordelen genoemd worden van juist de gescheiden aanvraag, zoals zeker weten dat een sloopvergunning verkregen wordt, voordat geïnvesteerd wordt in een bouwkundig ontwerp. Dat stelt de leden van de fractie van de PvdA niet gerust. Kan de regering verduidelijken waarom in de memorie van toelichting niet éénduidig voor de gelijktijdige aanvraag gekozen wordt, zoals toegezegd aan de Eerste Kamer? En waarom niet geregeld wordt in de Invoeringswet dat slechts bij hoge uitzondering in de overgangsfase de ongelijktijdigheid toegepast mag worden?

De behandeling in de Tweede Kamer levert de leden van de SP-fractie nog steeds het beeld op van de afhaalchinees, kortom: de 1-loket gedachte, waarachter, zoals een voorganger van de huidige minister van VROM de situatie van het omgevingsloket schetste: «de overheden uitvechten hoe het zit» (29 515, 97, p. 5). Gemeenten krijgen een jaar de tijd om te voldoen aan de eisen, waarop de provincie weer toeziet. Wat is de bedoeling? Dat er straks ambtenaren zijn met deskundigheid op gebied van zowel brandveiligheid, volksgezondheid, bomenkap en bouw- en woningtoezicht? Als dit niet het geval is, en in aanmerking nemende dat ongeveer 95% van de aanvragen enkelvoudige aanvragen betreft die niet wezenlijk anders zijn dan aanvragen die thans worden ingediend, blijft de vraag: waar zit nou toch die meerwaarde?

De Wabo maakt het mogelijk dat vergunningen voor een te realiseren project gefaseerd worden verstrekt. Daarmee bestaat het risico dat bij mogelijk omstreden projecten een salamitactiek gevolgd wordt. De regering vreest daar niet voor, want als de laatste te verlenen vergunning niet aan de criteria zou voldoen, is verlening – ondanks eerdere positieve beslissingen – tegen de wet en kan dus – mits aangevochten – vernietigd worden. Kan in een gefaseerd project het begrip belanghebbenden anders gedefinieerd worden, vragen de leden van de fractie van GroenLinks? Welke consequenties heeft het voor de positie van een belanghebbende, wanneer hij of zij geen bezwaar heeft aangetekend dan wel in beroep is gegaan bij de vergunningverlening in een eerdere fase van het project? Hoe moet in dit kader de toevoeging mits aangevochten gelezen worden?

4. Omgevingsdiensten

Uitvoering motie Huijbregts-Schiedon c.s.

Bij de bespreking van het wetsvoorstel Wabo op 28 oktober 2008 heeft de Eerste Kamer stilgestaan bij de verplichting tot het instellen van regionale omgevingsdiensten. Deze Kamer heeft de motie van Huijbrechts-Schiedon (Kamerstuk 30 844, I) aanvaard inhoudende «dat gemeenten autonoom zijn en daarbij zelf de schaal en vorm kiezen voor mogelijke samenwerkingen om de vereiste kwaliteit te borgen» en daarbij uitgesproken «dat de verplichting tot het instellen van regionale omgevingsdiensten wordt afgewezen».De leden van de CDA-fractie vernemen gaarne van de regering hoe de inmiddels met VNG en IPO bereikte overeenstemming ten aanzien van het basispakket en de werkgebieden van de omgevingsdiensten zich verhoudt met de essentie van de genoemde motie (zie de brief van de minister van VROM van 25 september 2009.1 Daarbij is ook van belang te weten hoe zwaarwegend het belang is dat wordt toegekend aan territoriale congruentie van de omgevingsdiensten met die van de politie- en veiligheidsregio’s. De leden van de CDA-fractie verwijzen hierbij tevens naar het voorlopig verslag bij het wetsvoorstel omtrent veiligheidsregio’s (Kamerstuk 31 117, B) dat thans in deze Kamer voorligt.

Het spreekt wat betreft de leden van de VVD-fractie voor zich dat zij zich bij de behandeling van beide voorstellen zullen laten leiden door de toetsing met de kamerbrede motie Huijbregts c.s. d.d. 28 oktober 2008.

Waarom dienen de omgevingsdiensten samen te vallen met de veiligheidsregio’s, vragen de leden van de SP-fractie. De directe noodzaak hiertoe ontgaat deze leden nog steeds, ondanks de discussie die hierover al heeft plaatsgevonden. Voorts vragen zij of de regering vindt dat er voldoende uitvoering is gegeven aan de motie-Huijbregts-Schiedon c.s.? Zo ja, in welk opzicht?

Opzet en inrichting omgevingsdiensten; package deal

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering te reageren op de brief van het platform van portefeuillehouders Milieu van de 100 000+ gemeenten van 28 september 2009, waarin deze bestuurders zich ernstige zorgen maken over de haast die gemaakt wordt met de invoering van de Wabo in verband met de benodigde kwaliteit en schaal van de beoogde omgevingsdiensten.

De leden van de CDA-fractie leiden uit de recent door de minister gestuurde brief betreffende de regionale uitvoeringsdiensten en het kabinetsstandpunt betreffende het rapport-Mans af dat er voortgang lijkt te zijn gemaakt met de opzet van de omgevingsdiensten. Zien deze leden het goed, dan zijn zowel IPO als VNG in essentie akkoord met de opzet en inrichting van omgevingsdiensten (de zgn. package deal). De gemeenten wijzen echter ook een deel van het regionalebasispakket af.

Deze leden missen voorstellen van de regering in de Invoeringswet Wabo betreffende de omgevingsdiensten. Kan de regering aangeven op welke wijze zij een wettelijke grondslag zal geven aan de aanstaande omgevingsdiensten? Deze leden gaan ervan uit dat omgevingsdiensten, voor zover nu bekend, een wettelijke grondslag in de Wabo behoeven (zie m.n. Kamerstuk EK, 2008–2009, 30 844/31 953, L, p. 2 en 4, waar de regering spreekt over «een wetsvoorstel»).

Kan de regering tevens aangeven in hoeverre gemeenten en provincies zijn gevorderd met regiovorming, zo vragen deze leden. Deze leden gaan er daarbij vanuit dat de inhoudelijke samenhang van taken en bevoegdheden leidend is bij deze regiovorming en niet het aantal omgevingsdiensten.

Niet uitgesloten is dat bij de beoogde verschuiving van taken en verantwoordelijkheden omgevingsdiensten met hun nieuwe takenpakket geleidelijk ook hun eigen mening zullen gaan vormen. In die situatie is het zeker niet denkbeeldig dat opvattingen van deze «diensten» gaan divergeren van bestuurlijke opvattingen van verantwoordelijke gemeentelijke en provinciale colleges (het «bevoegd gezag» zoals omschreven in de Wabo). Daarmee komt de fundamentele vraag aan de orde op welke wijze omgevingsdiensten zullen worden ingebed in onze democratische rechtsstaat. Vooralsnog is het de leden van de CDA-fractie onduidelijk hoe en op welke wijze de democratische controle op de omgevingsdiensten zal gaan plaatsvinden. Ook de regering gaat in haar standpunt inzake het eindbeeld Mans/Wabo/Oosting (Kamerstuk EK, 2008–2009, 30 844/31 953, L) in het geheel niet in op de democratische legitimatie en verantwoordingslijnen van de aanstaande omgevingsdiensten. Het gaat naar de mening van deze leden immers om een uiterst complex systeem van wetten, besluiten en vergunningen waarbij meer dan 500 instanties betrokken zullen zijn. Bovendien gaat het ook nog eens om zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke vormen van handhaving en toezicht.

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering dan ook bij de aanstaande voorstellen betreffende wijziging van de Wabo met het oog op de invoering van omgevingsdiensten aan dit aspect ruime aandacht te geven en een structurele en democratisch verantwoorde oplossing aan te dragen.

Het is de leden van de VVD-fractie op dit moment onduidelijk wat de actuele stand van zaken is met betrekking tot de zgn. package deal, temeer omdat de definitieve uitkomst daarvan niet tijdig in ons bezit is gekomen en de berichten daaromtrent elkaar niet allen snel opvolgen, maar ook tegenspreken. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie van een actueel overzicht van de stand van zaken rond de package deal.

De regering kiest er voor de uitkomsten van deze overeenkomst te verankeren in een wetsvoorstel tot wijziging van de Wabo (de uitvoeringsstructuur) en de uitwerking van het basistakenpakket in een toekomstige wijziging van het besluit omgevingsrecht (Bor).

In haar brief van 25 september 2009 deelt de minister mee om alvorens over te gaan tot wettelijke borging van het basistakenpakket te bezien wordt of een aanpassing van dit pakket noodzakelijk is. Hiervoor zal een evaluatie worden uitgevoerd voordat sprake is van formalisering van het basistakenpakket.

De leden van de VVD-fractie wijzen krachten- en expertisebundeling middels samenwerking in een gemeenschappelijke regeling geenszins af, maar acht de gekozen wettelijke verankering vooralsnog niet alleen overbodig, maar ook in strijd met het vrijwillige karakter van de WGR. Het vaststellen van een basistakenpakket raakt aan de autonome gemeentelijke taken omdat het daardoor impliciet de niet daaronder vallende taken overdraagt aan de omgevingsdiensten. Wat is de relevantie van het vastleggen van een basistakenpakket? Is het niet voldoende te bepalen welke taken in WGR-verband worden uitgevoerd?

Zowel in de correspondentie met beide Kamers als in de memorie van toelichting onderstreept de regering «de vrijwilligheid en bottom-up benadering» van de package deal. Toch worden zowel de instelling van de regionale omgevingsdiensten en de nog overeen te komen regeling m.b.t. het basistakenpakket wettelijk verankerd. Onderdeel van de package deal is dat de regering voor het einde van het jaar een nieuw wetsvoorstel in procedure zal brengen, dat een hoofdstuk aan de Wabo zal toevoegen, waarin o.a. de instelling van regionale diensten zal worden geregeld. Dit betekent dat al voordat een evaluatie is uitgevoerd van het basistakenpakket en dus ook duidelijk is welke taken niet meer door de lokale overheden, maar door deze diensten zullen (moeten) worden uitgevoerd, de regionale omgevingsdiensten in het wetsvoorstel zullen worden vastgelegd. Volgens de leden van de VVD-fractie lijkt het er op dat de instelling en verankering van deze diensten een op zichzelf staand doel is en niet afhankelijk en een logisch gevolg van een inhoudelijke benadering. Kan de regering deze indruk wegnemen?

Tussen IPO, VNG en VROM is een package deal gesloten om te komen tot een gezamenlijk gedragen beleid inzake de Wabo, kabinetsstandpunt inzake het rapport-Mans, met het eindbeeld van de z.g. regionale uitvoeringsdiensten. Kan de regering de leden van de ChristenUnie en de SGP informeren over wat bedoeld wordt met «robuuste uitvoeringsdiensten»? Blijft het tijdschema gehandhaafd, ook na de wijzigingen die de VNG voorgesteld heeft na de ledenraadpleging, zoals vermeld in de bijlage bij de package deal. En zo ja, is dat werkelijk realistisch? Wat moet als gevolg van deze package deal worden aangevuld bij het onderhavige wetsvoorstel ter invoering van de Wabo? En hoe wordt dat door de regering geregeld?

Is de regering niet met deze leden van mening, dat – hoe je het ook wendt of keert – we te maken krijgen met een extra uitvoeringslaag waaraan ook weer bestuurlijke componenten verbonden zijn, zoals een openbaar lichaam? En wat is de democratische legitimatie daarvan? En is het niet zo, dat door het creëren van deze extra laag de verwachte positieve opbrengst van minder regels en sneller werken lager wordt? Terwijl ook de transparantie voor de burger: wie doet nu precies wat, wordt aangetast.

De veranderde verhouding tussen de verschillende overheden is deels opgelost door de package deal. Kan de regering aangeven, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie, wat de consequenties zijn als elementen van de package deal niet realiseerbaar zijn, dan wel dat onderliggende veronderstellingen niet juist blijken te zijn?

Omgevingsloket Online

De uitvoering van de Wabo staat of valt volgens de leden van de CDA-fractie met de kwaliteit van het Omgevingsloket. Kan de regering aangeven wat de stand van zaken is en in hoeverre de tests van «Omgevingsloket Online» succesvol zijn. Tevens hebben deze leden de vraag wat de stand van zaken is met betrekking tot het Service Level Agreement. Dit met het oog op de juridische basis voor de prestatieafspraken ten aanzien van het Omgevingsloket online. Wordt, aldus deze leden, daarbij tevens gedacht aan noodmaatregelen als het Omgevingsloket online geheel of gedeeltelijk en voor korte of langere tijd niet beschikbaar is, zo vragen deze leden de regering. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering in te gaan op hun suggestie om eventueel een onafhankelijke Audit van de informatiebeveiliging van het Omgevingsloket online op te zetten met het oog op de kwaliteit en voortgang van het project.

5. Invoeringstraject

De regering is voornemens blijkens recente brieven van de minister van VROM de omgevingsdiensten uiterlijk op 1 januari 2012 in werking te laten treden. De leden van de CDA-fractie vragen zich af wat er vanaf 1 januari 2010 gaat gebeuren. Het overgangrecht in het voorliggende voorstel geeft geen inzicht in deze problematiek, aldus deze leden. Kan de regering daar volstrekte helderheid over geven, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie betreuren het dat de invoering van de Wabo uit is gesteld vanwege een aantal uitvoeringsaspecten, zoals de ICT-problematiek en de discussie en onduidelijkheid over de instelling en taken van de omgevingsdiensten. Welke gevolgen heeft het uitstel voor die gemeenten die zich op invoering per 1 januari a.s. hebben voorbereid?

Per 1 januari 2010 treedt de nieuwe Waterwet in werking. Daarin is voorzien dat de bevoegdheid m.b.t. indirecte lozingen per diezelfde datum is geregeld in de Wabo.

Wat betekent het uitstel van invoering Wabo t.a.v. de bevoegdheidsregeling indirecte lozingen?

Voorts vragen de leden van de SP-fractie zich af wat er nu allemaal «tijdelijk» moet worden opgelost tussen invoering van de Wabo en de realisatie van omgevingsdiensten? Kan de regering daar een kort overzicht van geven? De leden van de SP-fractie zien door de bomen het bos niet meer (maar dat kan aan de SP-fractie liggen).

Het is vervelend, zo vinden de leden van de ChristenUnie en SGP te moeten spreken over een Invoeringswet, terwijl nu reeds gesteld wordt, dat voor de Wabo, waar de Invoeringswet voor bedoeld is, nog dit jaar een nieuw wetsvoorstel in procedure wordt gebracht dat een hoofdstuk aan de Wabo toevoegt. Dat staat immers in de brief van de minister aan de Eerste Kamer van 25 september 2009. Vervelend, omdat bij de Invoeringswet die voorligt geen rekening wordt gehouden met dit nieuwe onderdeel van de Wabo (waarvan deze leden overigens dus ook nog niet weten of de Staten-Generaal er mee in zal stemmen), terwijl gemeenten en provincies geacht worden, aldus de laatstgenoemde brief, wel al door te gaan met het implementeren van wat nog aan de Wabo wordt toegevoegd. De aan het woord zijn de leden vragen de regering of zij dit een staatsrechtelijk juiste handelwijze vindt. En ze horen graag of ook is overwogen de Wabo eerst aan te vullen met wat nu al de bedoeling is en pas daarna de Invoeringswet in te voeren. Is de regering niet met deze leden van mening, dat deze volgorde voor andere overheden en met name voor burgers te prefereren is?

De minister heeft per brief aan de Tweede Kamer laten weten de invoering van de Wabo uit te stellen tot 3 maanden na publicatie in het Staatsblad. Het is volgens de leden van de SP-fractie te prijzen dat de regering hiermee gehoor geeft aan de vele bezwaren over te snelle invoering van deze wet. Hoewel VNG en IPO adequaat voor hun gehele bestuurslaag in de bres springen, zou het nog beter zijn een meer gedifferentieerd beeld te hebben van voorlopers, middenmoters en achterblijvers bij de gemeenten. Is de regering in staat de Eerste Kamer een dergelijk beeld te verstrekken, zeker nu de VROM-inspectie zich hier intensief mee heeft bemoeid?

6. Inzicht in samenhang tussen huidige en toekomstige wet- en regelgeving en aangekondigd beleid

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de totstandkoming van de Wabo en haar invoering een dynamisch proces is. De Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van dit project. Dat leidt in de praktijk tot een vloed aan brieven, al dan niet later weer bijgeteld en met of zonder bijlagen. Nadeel is dat zodoende het zicht op de kern van de wetgeving en de uitvoering daarvan lijkt te worden ontnomen. Deze leden verzoeken de regering helder en systematisch aan te geven wat zij nog hebben te verwachten van de regering en wanneer de Wabo verantwoord en volledig werkend kan worden ingevoerd. Tevens vragen zij de regering in te gaan op het proces van de oprichting en vormgeving van de omgevingsdiensten. Zij zien de antwoorden van de regering met grote belangstelling tegemoet.

Er blijken nog steeds verschillende verwachtingen en onduidelijkheden te bestaan over zowel het gewenste eindmodel waar naar gestreefd wordt als over de uitvoeringsorganisatie, aldus de leden van de PvdA-fractie. Wat betreft het eindmodel wordt het begrip integratie van uiteenlopende betekenis voorzien. Dat wijst erop dat een nadere definiëring van de begrippen coördinatie en integratie op zijn plaats is in relatie tot het bestaande en te ontwikkelen toetsingskader. De minister heeft er bij de behandeling van de Wabo in de Eerste Kamer geen misverstand over laten bestaan dat binnen de Wabo alle activiteiten hun eigen toetsingskader houden. In dat standpunt is tot op heden toch geen verandering gekomen? Deze leden hopen dat de regering het met hen eens dat het ook in het vervolgtraject van belang blijft, voor zowel de aanvrager als voor directe en derde belanghebbenden, dat de afweging van de deelbelangen zichtbaar en met argumenten omkleedt plaatsvindt. Enige uitleg over de passage in de memorie van toelichting, paragraaf 2.3, waarin vermeld staat dat recent besloten is om de uitvoering van de motie Koopmans-Vermey te betrekken bij de actuele voornemens tot het versnellen van procedures etc, zouden de leden van de fractie van de PvdA zeer op prijs stellen. Op welke voornemens wordt geduid?

Er zijn in dit wetstraject, getuige de behandeling in de Tweede Kamer, wijzigingsvoorstellen en verdergaande dereguleringsvoorstellen aangekondigd, die niet voor de gewenste rust en duidelijkheid zorg dragen. Daarom verzoeken de leden van de fractie van de PvdA de regering om nog eens een samenvattend overzicht te geven van het ontwikkelingsperspectief waarin deze Invoeringswet bezien moet worden. Welke wetsvoorstellen en welke besluiten zijn er in deze regeringsperiode nog te verwachten in aanvulling op de in werking getreden Wabo, de voorliggende Invoeringswet en het voorliggende Besluit? En als er gesproken wordt over verdergaande dereguleringsvoorstellen, welke zijn dat dan? Deze leden vragen dat ook omdat soms blijkt dat de regering een dereguleringsvoorstel van geringe importantie beschouwt en daarom meent de wijziging in een Algemene Maatregel van Bestuur te kunnen regelen, zoals de oprekking van het vergunningvrije bouwen in het Besluit Omgevingsrecht. Vervolgens blijkt dat een aanzienlijk deel van de leden van de Staten-Generaal, zowel in de Tweede Kamer als in de Eerste Kamer een andere opvatting is toegedaan. Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdA eens dat belangrijke wijzigingsvoorstellen in een wetstraject en niet bij AMvB geregeld moeten worden en dat het daarom van belang is om vooraf duidelijk te maken wat in wetgeving en wat een AMvB geregeld gaat worden?

7. Bevoegdheidsverdeling

In het wetstraject rond de Wabo is gesteld dat het in ongeveer 85 tot 90 % van de vergunningaanvragen gaat om reguliere vergunningaanvragen, d.w.z. om betrekkelijk eenvoudige aanvragen, waarvoor in principe de gemeente in staat geacht moet worden om de aanvraag via het ene daartoe ingerichte omgevingsloket zelfstandig en binnen korte tijd van een vergunning te kunnen voorzien. Als de leden van de PvdA-fractie de brief van de minister van 30 juni 2009 (Kamerstuk EK, 2008–2009, 30 844/31 953, L) lezen dan wordt daarin geen verandering voorgesteld. Als dat zo is dan kan de ene gemeente mogelijk op een percentage van 98% zelfstandig af te handelen aanvragen uitkomen en de andere gemeente, waarin van meer gecompliceerde aanvragen sprake is, kan uitkomen op een lager zelfstandig af te handelen percentage van 80%. Is dat een juiste interpretatie van wat in de brief voorgesteld wordt? Wanneer een gemeente hulp nodig heeft bij éénvoudige aanvragen dan kan zij die vrijwillig vragen bij een op te richten omgevingsdienst, maar dat is voor 85–90% van de éénvoudige aanvragen, waar geen milieuvergunning voor vereist is, geen verplichting. De gemeente is ook zelf verantwoordelijk voor de controle op de naleving van de vergunning. Is ook dit een juiste interpretatie? De provincie is in de Wabo als verantwoordelijke bestuurslaag aangewezen om toezicht te houden op de kwaliteit van de vergunningverlening en op de kwaliteit van de naleving. Als de provincie op grond van nog vast te stellen kwaliteitscriteria van oordeel is dat een gemeente haar werk regelmatig niet goed doet dan is verplichtend doorverwijzen naar regionale omgevingsdiensten de aangewezen weg. Zo hebben de leden van de fractie van de PvdA de wettekst van de Wabo en de brief van 30 juni 2009 begrepen. Maar als dat zo is dan zullen de regionale omgevingsdiensten verschillend van omvang en taakstelling kunnen zijn, al naar gelang het maatwerk dat in een provincie met argumenten omkleed gewenst en verantwoord is. Ook de omvang en het aantal van de regionale omgevingsdiensten wordt niet van bovenaf bepaald, hoewel de wens uitgesproken wordt tot congruentie met de veiligheidsregio. Zien de leden van de fractie van de PvdA dat goed? Een dergelijke invulling zou naar het oordeel van deze leden in lijn zijn met de unaniem aangenomen motie-Huijbregts cs. in de Eerste Kamer bij de behandeling van de Wabo.

Hebben de leden van de fractie van de PvdA het verder goed begrepen dat vooralsnog de provincie voor de IPPC- en BRZO-inrichtingen verantwoordelijk blijft en op termijn, wanneer de regionale omgevingsdiensten wettelijk verankerd en goed georganiseerd zijn een aantal speciaal daartoe aangewezen omgevingsdiensten de expertise gaat verrichten, zodat kennis en kunde geconcentreerd wordt? De leden van de fractie van de PvdA proeven uit het product van het polderlandschap, zoals in de brief van de minister verwoordt een duidelijke tegenstelling tussen aan de ene kant de vrijwilligheid van gemeenten om een deel van de uitvoeringsdeskundigheid in een regionale omgevingsdienst onder te brengen, maar aan de andere kant een duidelijke aandrang, met dreigend een wettelijke verplichting op de achtergrond, om vooral te streven naar regionale veiligheidsdiensten die congruent zijn met de bestaande veiligheidsregio’s. Dat hebben deze leden toch goed gezien? Misschien kan de regering nog eens aangeven waarin nu precies het belang van die congruentie gelegen is, vooralsnog zien de leden van de fractie van de PvdA nut en noodzaak daarvan niet. De veiligheidsregio kent haar eigen bestuurlijke organisatie de regionale omgevingsdienst is slechts bedoeld als uitvoeringsondersteuning, of is dat niet juist?

Het is deze leden ook onvoldoende duidelijk geworden op welke wijze de provincie toezicht moet gaan houden op de naleving van zowel een goede uitvoerings- als handhavingspraktijk. De provincie heeft daartoe dan toch een eigen organisatieonderdeel met vakbekwame adviseurs/inspecteurs nodig? En waarom zou in sommige provincies de omgevingsdienst geen provinciale dienst kunnen zijn? Worden in dit verband de rijksinspecties gelijktijdig afgebouwd? Want ergens moet toch de efficiencywinst van de toezichtverschuiving in te rekenen zijn? Hoe ziet het tijdschema voor die verminderde rijksinspecties eruit? Wordt daarbij rekening gehouden met de overgang van rijksinspectie ambtenaren naar provinciale inspectieambtenaren? En op welke wijze wordt binnen het toezicht de samenhang van de verschillende deelinspecties tot stand gebracht?

De leden van de SP-fractie vragen welke milieutaken bij omgevingsdiensten worden ondergebracht, en welke blijft de gemeente zelf uitvoeren? De VNG heeft een ledenraadpleging gehouden over het basistakenpakket. Die wees uit dat de meeste leden bezwaren hebben tegen het neerleggen van deze taken bij de omgevingsdienst. Hoe gaat de regering met deze situatie om? Wordt het «proces van onderop» nog steeds omarmd, of wordt vastgehouden aan de package deal?

Zijn er inmiddels de kwaliteitscriteria vastgesteld, waaraan vergunningverlening, toezicht en handhaving uiterlijk per 1 januari 2011 moeten voldoen (Kamerstuk EK, 2008–2009, 30 844/31 953, L, pag. 2)? Welke hebben betrekking op het proces, welke op de inhoud en welke op de kritische massa? Worden/zijn de criteria vertaald in meetbare indicatoren? Hoe worden ze wettelijk vastgelegd? De figuur waarin de provincie via doorzettingsmacht de gemeente kan dwingen om taken aan de regionale omgevingsdienst over te dragen komt geforceerd over. Dit impliceert namelijk dat de provincie de gewenste expertise in huis heeft om op alle kwaliteitscriteria te toetsen, terwijl juist het bevoegd gezag voor provinciale inrichtingen over gaat naar de gemeenten, m.u.v. IPPC en BRZO bedrijven. Het lijkt er dus juist op dat expertise van provincie naar gemeente en omgevingsdienst verhuist. De twee besluiten lijken met elkaar in tegenspraak. Graag ontvangen de leden van de SP-fractie hierop een reactie.

8. Lex Silentio Positivo

In de memorie van toelichting wordt op diverse plaatsen verwezen naar de doorwerking van het in de Dienstenwet opgenomen onderdeel van de Lex Silentio Positivo naar de Awb. Aangezien de dienstenwet nog niet afgehandeld is in de Eerste Kamer en zich uitgerekend op dit onderdeel een discussie tussen regering en Kamer ontwikkeld heeft gaan de leden van de fractie van de PvdA er vanuit dat bij mogelijke wijziging van de dienstenwet ook dit onderdeel van de Wabo gewijzigd gaat worden. Er wordt van uitgegaan dat in de reguliere procedure de termijn van 8 weken met éénmalige verlenging van zes weken geldt en zonder vergunning daarna stilzwijgend het besluit verleend is. De leden van de fractie van de PvdA herhalen hier niet de bezwaren die zij daartegen hebben ingebracht bij de behandeling van de Wabo. Voor deze leden is dit onderdeel van de wet onverminderd een belangrijk bezwaarpunt. Daarom is het voor de uiteindelijke beoordeling van het wetsvoorstel van belang om te weten of middels het overzicht van vergunningen in de bijlage bij de memorie van toelichting door de wetgever verplichtend wordt aangegeven welke vergunningen onder de reguliere en welke onder de uitgebreide procedure vallen? Tot nu toe meenden deze leden dat het, uiteraard binnen de algemene uitgangspunten aan het bevoegd gezag was om te oordelen of een vergunningaanvraag onder de reguliere dan wel onder de uitgebreide procedure zou vallen. Maar uit deze opsomming in de bijlage zou iets anders kunnen blijken. Twee voorbeelden: 1. ontheffing van het bestemmingsplan van beperkte planologische betekenis; 2. sloopvergunning in beschermde stads- en dorpsgezichten. In beide voorbeelden zou het bevoegd gezag van opvatting kunnen zijn dat zij nader advies wenst in te winnen op onderdelen van de aanvraag. Als het er naar uitziet dat dat advies en de verwerking van dat advies niet binnen 14 weken kan plaatsvinden, kan het bevoegd gezag dan besluiten om te kiezen voor de uitgebreide procedure of kan dat niet? Mocht dit laatste het geval zijn, heeft datzelfde bevoegd gezag dan wel de mogelijkheid om de aanvraag niet in behandeling te nemen voordat het gewenste advies er is? Het moge duidelijk zijn dat er in sommige omstandigheden verschillend gedacht kan worden over de interpretatie van het begrip «van beperkte planologische betekenis». De leden van de fractie van de PvdA gaan er vanuit dat het bevoegd gezag dat bepaalt en niet de aanvrager, is dat juist?

Is het wel rechtvaardig dat de gemeenten een strenge lex silentio positivo krijgen voorgeschoteld, plus de dreiging van boetes en het vervallen van leges, zo vragen de leden van de SP-fractie. Is hier niet een groot risico op overbelasting en afnemend werkplezier voor ambtenaren? Hoe regelt de regering de gewenste kwaliteitsimpuls bij de gemeentes? Wordt in de opleidingen waar Wabo-ambtenaren uit voortkomen wel voldoende enthousiasmerend over het gemeenteen provinciewerk gedoceerd? Zo nee, zijn er plannen in die richting?

De WABO kent strikte beslistermijnen (8 weken met een mogelijke verlenging tot 14 weken). Niet beslissen binnen deze termijnen kan leiden tot het in werking treden van de lex silentio positivo. De leden van de fractie van GroenLinks vernemen graag welke waarborgen er zijn tegen het overschrijden van de termijnen om «strategische» redenen. Wat is – als de vergunning dan verleend moet worden – de positie van degenen die zich door de verlening van de vergunning geschaad voelen?

9. ICT-instrument

Bij de behandeling van de Wabo in de Eerste Kamer op 28 oktober 2008 is uitgebreid stilgestaan bij de haalbaarheid van de beoogde invoeringsdatum met name gelet op de grote opgave van een landsdekkend ICT-instrument. Denkt de regering nu dat een half jaar uitstel van de invoering Wabo de benodigde soulaas biedt, zo vragen de leden van de VVD-fractie?

Het ICT-instrument is voorwaardelijk voor het welslagen van de invoering Wabo, stellen de leden van de VVD-fractie. Kiest de regering in deze voor snelheid of voor zekerheid? Kan de regering aangeven welke kosten met dit uitstel gepaard gaan en op welke manier en door wie deze worden inverdiend?

Welk traject wordt bewandeld om het ICT-instrument tijdig en op voldoende niveau te realiseren? Gaan alle gemeentes exact hetzelfde ICT-instrument gebruiken? De leden van de SP-fractie zouden graag spoedig inzicht krijgen in de details van het ICT-instrument en is verder met name erg geïnteresseerd in de gebruikersvriendelijkheid, zowel voor de burger als de vergunningverlenende ambtenaren.

Ondanks verzekeringen van de minister van VROM tot op 1 juli tijdens een wetgevingsoverleg in de Tweede Kamer aan toe dat de Wabo per 1 januari 2010 wordt ingevoerd, wordt de Eerste Kamer per brief van 29 september 2009 door de minister meegedeeld, dat de invoeringsdatum van de Wabo i.v.m. het benodigde ICT-instrumentarium en de benodigde oefen- en inregeltijd van dit ICT-instrument met 3 maanden is opgeschoven, dus naar 1 april 2010. Het zal de regering nog bekend zijn, dat de fracties van ChristenUnie en SGP tijdens de behandeling van de Wabo op 28 oktober 2008 reeds getwijfeld hebben aan het tijdig gereed zijn van het ICT-instrument en toen reeds gepleit hebben voor uitstel. Thans willen ze de regering vragen, of 3 maanden uitstel inderdaad voldoende is. Ze zijn daar niet gerust op, omdat de minister in haar brief van 29 september 2009 zegt, dat het uitstel van 3 maanden «meer zekerheid» geeft aan de gebruikers, maar ook dat zij daarna de gebruikers zal blijven ondersteunen ook bij benodigde invoeringsactiviteiten. Deze formulering kan insluiten, dat de laatste puntjes na 1 april nog op het ICT-instrument moeten worden gezet. Als dat zo is, dan is naar de mening van deze fracties een wat langer uitstel dan 3 maanden te prefereren boven een invoering met een onvoldoende ingeregeld ICT-instrument. Zij herhalen wat ze al eerder stelden, namelijk dat als de ICT niet prima voor elkaar is, de gebruikers geconfronteerd zullen worden met vervelende problemen. En daar zijn uiteindelijke de burgers de dupe van. En dat is iets wat deze leden niet willen. Kan de regering deze leden op dit punt van de ICT volledige helderheid verschaffen?

ICT vormt de ruggengraat van de WABO. Eerdere optimistische veronderstellingen over wanneer deze infrastructuur beschikbaar zou zijn bleken onjuist. Kan de regering aangeven in hoeverre de huidige planningen wel realistisch zijn? Is het licht van het gegeven dat veel ICT-projecten in praktijk te kampen blijken te hebben met vertragingen, kinderziektes of onvoorziene kwetsbaarheden niet verstandig om ten aanzien van de inwerkingtreding van de Wabo veilige tijdsmarges in acht te nemen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie? In hoeverre acht de regering de huidige planning haalbaar?

10. Vergunningvrij bouwen

De leden van de CDA-fractie hebben met verbazing kennis genomen van het voorstel in de Invoeringswet Wabo en het besluit omgevingsrecht inzake het zgn. vergunningvrij bouwen. In het voorliggende voorstel (o.m. op p. 23 memorie van toelichting) en in het ontwerpbesluit omgevingsrecht wordt voorgesteld om vergunningvrij te mogen bouwen tot een oppervlakte van maar liefst 100m2. Al eerder hebben deze leden de regering gewezen op deze majeure wijziging van het ruimtelijke beleid. Zij dringen er bij de regering op aan zeer zorgvuldig om te gaan met deze problematiek en zorg te dragen voor een duidelijke wettelijke grondslag, zeker indien de regering vasthoudt aan de genoemde verruiming van het vergunningvrij bouwen.

Waarom wordt het «vergunningvrij bouwen» per AMvB geregeld en niet via een wetstraject, zo vragen de leden van de SP-fractie? Wat is de reactie van de regering op de brandbrieven hierover van VNG (brief 23 juni jl.) en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam (brief 23 juni jl.)? Hoe weet straks een burger of ondernemer of hij/zij licht of regulier vergunningplichtig is, of vergunningvrij kan bouwen op het achtererf? Wat wordt hiermee bereikt aan efficiency winst (de lastendruk verschuift namelijk van vergunningverlening naar handhaving)? De regering stelt dat welstandscommissies achteraf kunnen ingrijpen in het geval er onrechtmatig is gebouwd. Hoe reëel is dit, wanneer het «aangebouwde» er reeds staat? Het potentieel vergunningvrij bij te bouwen areaal is aanzienlijk. Is er enig inzicht wat dit betekent voor de piekbelasting van het riool (zoals ook reeds aangekaart door het Tweede Kamerlid Van Leeuwen)?

De leden van de SP-fractie zijn slechts voorstander van «vergunningvrij bouwen» indien dit aanpassing of bijbouw van tijdelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg betreft. Hoe staat de regering hier tegenover?

11. Monumentenwet en Wabo

De leden van de CDA-fractie herinneren eraan dat in verband met de discussie over de verhouding tussen de Wabo en de Monumentenwet in de Eerste Kamer aandacht is besteed aan de betekenis van de Lex silentio positivo en de voorbereidingsprocedure. De minister van OCW heeft bij brief van 12 augustus 2009 aangeven de Wabo zodanig te wijzigen dar bij gevallen waarbij gemeenten geen advies meer behoeven van de minister van OCW, de reguliere voorbereidingsprocedure zal gaan gelden in plaats van de uitgebreide voorbereidingsprocedure va de Awb. Kan de regering aangeven op welke wijze zij de toezegging van de minister van OCW (Kamerstuk 31 345, L, p. 3 en 4) vorm geeft in de Invoeringswet Wabo (zie met name pag. 24 en 25 van de memorie van toelichting).

Wat betreft de bescherming van monumenten komt de borging via de uitgebreide voorbereidingsprocedure in de Wabo in hoofdlijnen overeen met de huidige voorbereidings-procedure voor rijksmonumenten in de Monumentenwet, zo lezen de leden van de ChristenUnie en de SGP in de memorie van toelichting op pag. 25. Vervolgens wordt echter gesteld, dat in het kader van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uitgebreid gediscussieerd zal worden over de kwaliteitsborging van monumenten. Het kan toch absoluut niet zo zijn, zo vragen deze fracties, dat de kwaliteitsborging van de monumenten ook maar ter discussie komt te staan?

Wat betreft de belangen van archeologische monumentenzorg stelt de memorie van toelichting (pag. 26) welke verbindende voorschriften onder de Wabo via de omgevingsvergunning IN IEDER GEVAL gesteld worden. Kan toegelicht worden wat, behoudens «in ieder geval» gewenst is, nog meer aan voorschriften te stellen is voor unieke archeologische gebieden die nog niet beschermd worden? In dit verband wijzen deze leden op het rapport Provincies tussen oude WRO en nieuwe WRO van de Erfgoedinspectie, welk rapport stelt dat het instrument van de archeologische attentiegebieden dat met de WAMZ is geïntroduceerd door de provincies niet wordt toegepast. (zie ook Kamerstuk 32 123 VIII, nr. 8). De leden van de fracties van ChristenUnie en SGP zijn daar bezorgd over. Zo kun je wel via de Invoeringswet aangeven hoe bescherming geregeld wordt, maar wat te doen als overheden hun instrumenten ter bescherming van archeologische gebieden niet gebruiken? Moeten deze overheden, zo vragen de leden van ChristenUnie en SGP, in de Invoeringswet niet gemaand worden tot «sterker optreden»? Graag ontvangen zij de reactie van de regering.

12. Financiële aspecten

Welke bedragen zijn gemoeid met invoering en uitvoering van de Wabo, zo vragen de leden van de SP-fractie? De kabinetsreactie op het eindbeeld Mans is hierin onvolledig (Kamerstuk EK, 2008–2009,30 844/31 953, L, pagina 13). Wat zijn de netto besparingen c.q. meerkosten van invoering van de Wabo ten opzichte van de oude situatie? In antwoord op vragen van het Tweede Kamerlid Van Leeuwen noemt de regering verlagingen van administratieve lasten van 105 miljoen per jaar voor het bedrijfsleven en 24 miljoen voor de burger. Daar staan 62 miljoen kosten voor invoering bij de gemeente en 9 miljoen bij de provincie tegenover. Uit het wetgevingsoverleg kwam echter naar voren dat dit een te beperkte voorstelling van zaken is. Is de regering in staat een staatje met een wat uitgebreider overzicht te produceren waarop ook de meer indirecte kosten en baten staan vermeld (zoals extra opleidingskosten, monitoring VROM-inspectie, toezicht op uitvoering en handhaving door de provincie, verhuizing kantoor en personeel naar locatie Omgevingsdiensten, kosten van hulp aan burgers die niet vertrouwd zijn met digitale indiening, zaken genoemd op pagina 13 van dit bewuste kamerstuk).

13. Overige vragen

De leden van de fractie van de PvdA hebben behoefte aan verduidelijking van het gestelde in de memorie van toelichting onder E op pagina 45, waar de mogelijkheid geschetst wordt dat aanvrager en bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning beide de strijdigheid met het bestemmingsplan niet ontdekt hebben. Als de omgevingsvergunning verleend is, is daardoor de vergunninghouder gevrijwaard van de gevolgen van de strijdigheid met de geldende planologische regelgeving, zo wordt gesteld. Dat lijkt bijna een premie voor slecht gedrag, waarvan de gevolgen niet op voorhand in te schatten zijn. Want op welke wijze wordt die strijdigheid dan gecorrigeerd? Moet het bestemmingsplan vervolgens aangepast worden? En stel het geval dat belanghebbenden nadeel ondervonden hebben van het niet rechtmatig afwijken van het bestaand planologisch regiem, is de gemeente dan schadeplichtig?

In artikel 3.5 wordt in het 3e lid geregeld dat van het aanhouden van een beslissing wanneer een exploitatieplan nog niet onherroepelijk is zoals in het 1e lid aangegeven is, door het bevoegd gezag afgeweken kan worden wanneer de gevolgen van een aanhouding in geen verhouding staan tot het belang dat met de verlening is gemoeid. Is aan de hand van een voorbeeld duidelijk te maken hoe de weging van die belangen er uit kan zien?

Op pagina 55 van de MvT onder AA wordt tot vreugde van de leden van de fractie van de PvdA het voornemen kenbaar gemaakt om voor omgevingsvergunningen die met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo zijn verleend elektronische bekendmaking te verplichten. Op welke wijze zal dat voornemen geëffectueerd en gevolgd worden in de uitvoeringspraktijk?

Is de regering er zeker van dat de Wabo (nadrukkelijk doch betwistbaar gekenschetst als «integraal») niet strijdig is met de uiterst sectorale Europese natuur- en milieurichtlijnen? Dreigt er geen tweede MINAS, zo vragen de leden van de SP-fractie zich af.

Praktisch is het mogelijk dat het bevoegd gezag voor het verlenen van een vergunning ook andere belangen, bijvoorbeeld financiële, heeft bij het realiseren van het project of plan, waarvoor de vergunning is aangevraagd. Hoe is geborgd dat deze belangen geen rol spelen bij het al dan niet verlenen van de vergunning, vragen de leden van de fractie van GroenLinks?

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu/Wonen, Wijken en Integratie,

Meindertsma

De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu/Wonen, Wijken en Integratie,

Kim van Dooren


XNoot
1

Samenstelling:

Van den Berg (SGP), Meindertsma (PvdA), voorzitter, Meulenbelt (SP), Rosenthal (VVD), Swenker (VVD), Slagter-Roukema (SP), Schouw (D66), Putters (PvdA), Eigeman (PvdA), Leijnse (PvdA), Thissen (GL), Slager (SP), Hendrikx (CDA), De Boer (CU), Willems (CDA), Hofstra (VVD), Asscher (VVD), Goijert (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD), Laurier (GL), Meurs (PvdA), Leunissen (CDA), De Vries-Leggedoor (CDA), vice-voorzitter, Janse de Jonge (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Kuiper (CU), Lagerwerf-Vergunst (CU), Smaling (SP) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

XNoot
2

Kamerstuk 29 393, nr. 130.

XNoot
1

Kamerstuk EK, 2009–2010, 30 844/31 953, O herdruk).

Naar boven