30 844
Regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)

31 953
Vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)

P
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 27 oktober 2009

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu/Wonen, Wijken en Integratie1 heeft bij brieven van 29 september en 6 oktober 2009 aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een aantal vragen gesteld naar aanleiding van het verslag van een schriftelijk overleg (30 844/31 953, M) over het ontwerp-Besluit omgevingsrecht.

De minister heeft op 20 oktober 2009 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu/Wonen, Wijken en Integratie,

Kim van Dooren

BRIEF AAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Den Haag, 29 september 2009

Op 8 september 2009 heeft de commissie VROM/WWI vastgesteld dat er nog nadere vragen leven na lezing van het verslag van het schriftelijke overleg over het ontwerpbesluit omgevingsrecht (30 844/31 953, M). Hieronder treft u deze vragen aan.

De inbreng van de fractie van de PvdA in eerste termijn was met name gericht op de oprekking van het vergunningvrij bouwen tot een dusdanige omvang, dat gesproken kan worden van nieuw beleid dat, volgens deze leden, middels een wetswijziging en niet middels een besluit tot stand gebracht moet worden.

Uit het antwoord van de regering op dit punt begrijpen deze leden dat dit onderdeel uit het besluit gewijzigd is middels een motie Boelhouwer en Wiegman-van Meppelen Scheppink in de Tweede Kamer. De wijzigingen van het Besluit ten gevolge van deze motie hebben deze leden nog niet bereikt. Om misverstand te voorkomen en omdat het antwoord voor de leden van de fractie van de PvdA niet helemaal duidelijk was stellen zij nog enkele nadere vra gen, waar de leden van de fracties van ChristenUnie en SGP zich bij aansluiten.

Begrijpen deze leden het goed dat een oprekking van het vergunningvrij bouwen, zoals oorspronkelijk in het Besluit voorgesteld, zodanig gewijzigd gaat worden dat deze slechts plaats kan vinden wanneer dat in ieder afzonderlijk bestemmingsplannen geregeld wordt? Met andere woorden het vergunningvrij bouwen blijft beperkt tot de bestaande grenzen, tenzij de gemeente in een bestemmingsplan dat anders regelt?

Betekent dit dat iedere gemeente zelfstandig kan beslissen in welke gebieden zij het vergunningsvrije bouwen wil oprekke n tot de in het oorspronkelijke besluit opgenomen omvang? Of kan de gemeente ook variaties aanbrengen op de omvang van het vergunningvrije bouwen mits deze maar niet de uiterste, eerder in het besluit gedane grenzen, te boven gaan? Betekent dat in die bestemmingsplannen waarin de oprekking van het bestemmingsvrij bouwen niet geregeld is de oude normen gelden?

Deze leden zijn verbaasd over het tweede deel van het antwoord op de vragen, dit onderdeel betreffende, in het verslag waarin formeel maar niet materieel ingegaan wordt op de bezwaren die deze leden naar voren gebracht hebben met betrekking tot de verminderde rechtsbescherming en de verschuiving van het publieke naar het private domein. Achteraf toetsen, dat wil zeggen nadat er vergunningvrij gebouwd is, kan toch onmogelijk leiden tot handhaving in die zin, dat bouwsels vervolgens afgebroken zullen worden omdat de buren minder lichtinval hebben, om maar eens een voorbeeld te noemen of omdat er op kleine onderdelen niet voldaan wordt aan de randvoorwaarden zoals in het Bouwbesluit 2003 gesteld. Buren en anderen moeten achteraf melden dat naar hun oordeel er bezwaren zijn tegen een reeds opgericht bouwwerk.

Is de regering daadwerkelijk van mening dat deze achteraf meldingen tot effectieve handhaving zullen leiden? Deze leden kennen uit onderzoek en eigen ervaring te veel voorbeelden van conflicten tussen buren en andere belanghebbenden in de dichtbebouwde gebieden in ons kleine land en menen dat het de overheid hoort te zijn die de duidelijkheid hoort te verschaffen over de bebouwingsmogelijkheden in relatie tot criteria als ruimtelijke kwaliteit. Deze leden vragen duidelijkheid over wat nu volgens het herziene Besluit precies wel en wat niet is toegestaan aan vergunningvrij bouwen.

De leden van de SP-fractie hebben een vraag naar aanleiding van het antwoord op een vraag van de CDA-fractie. Dat antwoord luidt als volgt:

De provincies zullen de regie voeren bij het tot stand brengen van de uitvoeringsstructuur via een bottom up proces. Het geheel zal, zo is in de package deal afgesproken, uiteindelijk wettelijk worden geborgd. Hierbij worden de genoemde spelregels en afwijkingsmogelijkhedenopgenomen in een wetsvoorstel tot wijziging van de Wabo. Het wetsvoorstel wordt – conform de afspraken met het IPO en de VNG – voor 1 januari 2010 om advies aan de Raad van State voorgelegd. Het basistakenpakket zal worden uitgewerkt in een toekomstige wijziging van het Besluit omgevingsrecht.

Begrijpen de leden van de SP-fractie goed dat hier al een wijziging van een nog in te voeren wet èn AMvB wordt voorbereid? Waarin zit hem het bottom-up proces? Hoe geeft de provincie hier vorm aan? Wat als per provincie tot verschillende invulling wordt overgegaan? Dit lijkt toch voornamelijk werk voor de gemeente.

Bovendien wordt er gesproken over een deelbevoegdheid voor de provincie die per 1 januari 2012 vervalt «als de robuuste landsdekkende uitvoeringsstructuur in de vorm van regionale diensten is gerealiseerd en de kwaliteit van de uitvoering is gewaarborgd». Wat is hier robuust aan, wanneer per provincie een eigen pad kan worden bewandeld? Bovendien suggereert het antwoord dat pas per 1 januari 2012 de kwaliteit van de uitvoering is gewaarborgd. Hoe moeten we deze opmerking beoordelen?

Naar aanleiding van het volgende antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie hebben de leden van de SP-fractie nog een vraag. Het college van GS zal overeenkomstig de package-deal vanaf 1 januari 2012 als interbestuurlijk toezichthouder op grond van de Gemeentewet beschikken over doorzettingsmacht. Daarmee kan het college van GS een gemeente die niet meewerkt aan de oprichting van een regionale dienst of die weigert om taken uit het basistakenpakket uit te laten voeren door de regionale dienst dwingen tot medewerking.

Begrijpt de SP-fractie dat de doorzettingsmacht pas vanaf 2012 kan worden ingezet? Maar waarom pas vanaf dan? De Wabo krijgt nu al een tweefasenstructuur, 1 januari 2010 en 1 januari 2012. Graag wordt de SP-fractie ingelicht over inhoud en vorderingen rondom de package-deal, waarover de minister per brief aankondigde voor 30 september uitsluitsel te kunnen geven.

Naar aanleiding van het antwoord op vragen van de leden van de PvdA-fractie is het de leden van de SP -fractie niet duidelijk wat er precies wordt bedoeld. Graag ontvangen zij enige uitweiding op het volgende punt. Voor de uitvoering van de Wabo is het nodig dat de huidige regeling voor vergunningvrij bouwen onder de Woningwet dient te verschuiven naar de Wabo. Daarbij is een aanpassing van de regeling nodig om de consequenties van het vervallen van de lichte bouwvergunning met de Wabo te compenseren. In die zin kan deze regeling voor de uitvoering van de Wabo niet worden gemist.

En vervolgens lezen de leden van de SP-fractie «De uitwerking van het Kabinetsstandpunt voorziet in wijzigingen in verband met de wens om de praktische toepasbaarheid van de regeling voor het vergunningvrije bouwen verder te verbeteren en knelpunten in de uitvoering daarvan weg te nemen. Daarbij is tegelijkertijd, in lijn met het algemene kabinetsstreven om administratieve lasten te verminderen, waar mogelijk de categorie «omgevingsvergunningvrije» bouwwerken verder verruimd.»

Dit klinkt een beetje als twee drogredenen. De wens om de praktische toepasbaarheid van de regeling te verbeteren en de administratieve lasten te verlagen. De leden van de SP -fractie zien nog niet in hoe de motie Boelhouwer-Wiegman hierin enige beperking kan realis eren.

Bij deze leden riep de volgende passage tevens een vraag op. «De keuze is gemaakt dat in dat achtererfgebied (dat gerekend moet worden tot hetprivé-domein van mensen) een terughoudender overheid op zijn plaats is.» Door wie is de keuze gemaakt?

Deze leden stuitten voorts op de volgende passage: «Zo blijft het bouwen in bepaalde aangewezen stroken die grenzen aan het publieke domein vergunningplichtig. Daarmee wordt bijvoorbeeld bereikt dat hoeksituaties – waarbij woningen aan de kop van een rij met de zijgevel direct (zonder zijtuin) grenzen aan de weg of ander openbaar gebied – beter tegen eventuele aantastingen van ruimtelijke kwaliteit zijn beschermd. Het bouwen van bijbehorende bouwwerken binnen deze strook blijft vergunningplichtig en is zodoende onderworpen aan een preventieve toets aan onder meer het bestemmingsplan en de welstandsnota. Dit geldt ook voor situaties waarin de achtergevel direct grenst aan openbaar toegankelijk gebied. Om publiek domein ook in die gevallen voldoende adequaat te kunnen beschermen tegen eventuele aantastingen van ruimtelijke kwaliteit is deze randvoorwaarde gesteld.»

Hoe krijgt dit vorm? Is dit in te tekenen op een kadastrale kaart? Bestaat niet het gevaar dat de in het antwoord geschetste zaken leiden tot forse wijzigingen in huizenprijzen?

Vervolgens lezen zij: «Voorts is vergunningvrij bouwen niet mogelijk in, op, aan of bij monumenten. Ook kunnen geen uitwendige bouwactiviteiten plaatsvinden bij beschermde stads- of dorpsgezichten als bedoeld in de Monumentenwet 1988.» Hoe zit dit voor een gebied waarvoor een beheersverordening volgens de Wro van kracht is? Is vergunningvrij bouwen daar helemaal uit den boze? De leden van de SP -fractie refereren hierbij graag aan het mondeling overleg dat voor het reces werd gevoerd met de ministers van VROM en OCW.

De commissie ziet uw antwoorden met belangstelling tegemoet.

De Vice-voorzitter van de commissie VROM/WWI,

G. de Vries-Leggedoor

BRIEF AAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Den Haag, 6 oktober 2009

Hierbij stuur ik u enkele vragen van de leden van de VVD-fractie die per abuis niet in de eerdere brief over het Besluit omgevingsrecht van 29 september 2009 (KvD/BF144489.03U) verwerkt waren. Ik verzoek u de onderstaande vragen en de eerder gestuurde vragen gezamenlijk te beantwoorden.

De leden van de VVD-fractie danken u voor de beantwoording van de vragen en opmerkingen aangaande het karakter en de taken en bevoegdheden van de op te richten regionale uitvoeringsdiensten. Vooruitlopend op de behandeling van de Invoeringswet Wabo willen zij in deze nadere inbreng m.b.t. het Besluit omgevingsrecht met name verduidelijking over uw voornemen de zgn. package deal met Ipo, VNG en Rijk wettelijk te verankeren. In uw uitleg verwijst u meermalen en uitgebreid naar de package deal tussen Rijk, Ipo en VNG die pas zeer onlangs is ontvangen. Bij het opstellen van deze vragen hebben de leden van de WD-fractie daarom nog geen rekening kunnen houden met de inhoud van de package deal.

Terecht stelt u dat «alle overheden die actief zijn bij vergunningverlening, handhaving en toezicht betreffende het omgevingsrecht, aan stringente kwaliteitseisen moeten voldoen»

Daarbij worden ook het proces, de inhoud en de organisatie betrokken. De in de package deal overeengekomen uitvoeringsstructuur is in dat licht dus minder niet-verplicht dan u de leden van de VVD-fractie in uw beantwoording wilt doen geloven. Daarin spreekt u van ... «heeft niet het karakter van het dwingend opleggen van de uitvoeringsstructuur maar meer het codificeren en borgen van de beleidslijn die is afgesproken». De leden van de VVD-fractie zijn door de beantwoording er niet van overtuigd dat de gekozen wijze van borging via een wettelijke verankering in overeenstemming is met de strekking van de motie d.d. 28 oktober 2008. Dat, zoals u zegt, de situatie gewijzigd is, doet daar niets aan af.

U bent voornemens de uitvoeringsstructuur («de spelregels») vast te leggen in een wetsvoorstel tot wijziging van de Wabo en de uitwerking van het basistakenpakket in een toekomstige wijziging van het thans in ontwerp voorliggende Besluit omgevingsrecht. Waarom kiest u voor wetswijziging van de Wabo en uitwerking in (een wijziging van) het hier voorliggende Besluit omgevingsrecht?

Met de wettelijke verankering van de regionale uitvoeringsstructuur introduceert het kabinet een nieuwe verplichte regionale samenwerkingsstructuur op de schaal van politie- en veiligheidsregio’s. Weliswaar kan hiervan in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken, maar in de praktijk lijkt dat een lastige weg te worden. De vorm van gemeenschappelijke regeling heeft ook hier – onverlet de package deal – een verplichtend, in de wet verankerd karakter. Op welke wijze wordt de uitvoeringsorganisatie aangestuurd? Welke relatie is er direct of indirect met de Veiligheidsregio, zowel in bestuurlijke als in ambtelijke zin. Vallen deze samen of blijven deze sporen gescheiden?

De leden van de commissie zien de antwoorden op ook deze vragen met belangstelling tegemoet.

De Voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu/Wonen, Wijken en Integratie,

M. Meindertsma

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 oktober 2009

Bij brieven van 29 september en 6 oktober 2009 heeft de commissie VROM/WWI over het ontwerp-Besluit omgevingsrecht, in aansluiting op het verslag van het schriftelijk overleg daarover (30 844/31 953, M), een aantal nadere vragen gesteld. Graag voldoe ik aan het verzoek deze vragen te beantwoorden.

De leden van de fractie van de PvdA hebben een aantal vragen gesteld over de wijze waarop de door de Tweede Kamer aangenomen motie Boelhouwer en Wiegman-van Meppelen Scheppink1 (hierna: de motie Boelhouwer-Wiegman) zal uitwerken in de regeling voor omgevingsvergunningvrije bouwactiviteiten. De leden van de fracties van ChristenUnie en SGP hebben zich bij deze vragen aangesloten.

Artikel 2 van bijlage II bij het ontwerpbesluit, zoals dat aan uw Kamer in het kader van de voorhangprocedure is aangeboden, bevatte een verruiming van het vergunningvrij bouwen ten opzichte van de huidige regeling uit het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb).

Met het aannemen van de motie Boelhouwer-Wiegman heeft een meerderheid in de Tweede Kamer evenwel het duidelijke signaal afgegeven dat zij deze voorgestelde verruiming, voor zover het betreft de oppervlakte en maatvoering, alleen aanvaardbaar acht voor zover het bestemmingsplan de verruiming toestaat. Die motie zal ik uitvoeren. Dit zal ertoe leiden dat de randvoorwaarden ter zake van oppervlakten en maatvoeringen in artikel 2 worden aangepast. Op hoofdlijnen zal er dan sprake zijn van vergelijkbare vergunningvrije bouwmogelijkheden als die nu worden geboden door het Bblb.

Ruimere mogelijkheden om vergunningvrij te bouwen worden geboden door artikel 3, echter alleen als het bestemmingsplan dit bouwen toelaat. Zodra het beoogde bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan, is een omgevingsvergunning nodig waarmee wordt toegestaan om in strijd met het bestemmingsplan te bouwen. Het voorgaande betekent dat de gemeente, anders dan het geval is bij artikel 2, de toepassing van artikel 3 via het bestemmingsplan kan «sturen».

De leden van de fractie van de PvdA hebben verder gevraagd naar de gevolgen voor buren en andere belanghebbenden en de handhavingsmogelijkheden. Volgens deze leden is het de overheid die duidelijkheid zou moeten verschaffen over de bebouwingsmogelijkheden in relatie tot criteria als ruimtelijke kwaliteit. Deze leden vragen duidelijkheid over wat nu volgens de nieuwe regeling voor vergunningvrij bouwen precies wel en niet is toegestaan.

Een van de redenen om de regeling voor vergunningvrij bouwen op onderdelen te herzien, was dat de regeling uit het Bblb op onderdelen voor uiteenlopende interpretaties vatbaar is gebleken. In uitvoerige samenwerking met onder meer medewerkers van gemeenten en welstandsorganisaties is op onderdelen gekozen voor nieuwe begrippen, wijzen van meten en randvoorwaarden waardoor de regeling duidelijker en beter uitvoerbaar en handhaafbaar is geworden. Op die manier wordt aan de voorkant duidelijkheid geboden. Daarnaast blijft goede voorlichting en communicatie van betekenis. Dit is niet alleen een verantwoordelijkheid voor het Rijk, wat betreft de algemene regels, maar zeker ook, gezien de relatie met het bestemmingplan, voor individuele gemeenten.

Doordat de nieuwe regels omtrent het vergunningvrij bouwen beter op de praktijk zijn afgestemd is ook de naleving van die regels eenvoudiger geworden. Het valt dan ook niet te verwachten dat de toepassing van de nieuwe regeling tot meer klachten of conflicten tussen buren zal leiden.

De leden van de SP-fractie en van de VVD-fractie hebben meerdere vragen gesteld over de package deal tussen het Rijk, het IPO en de VNG over de uitvoering en handhaving van de Wabo en andere wetten voor de fysieke leefomgeving. Dit in vervolg op eerdere vragen hierover van de leden van het CDA en de VVD.

Over de inhoud en de uitvoering van deze package deal heb ik uw Kamer recent nader geïnformeerd in mijn brief van 25 september 2009 (Kamerstukken I, 30 844, nr. O). In die brief maak ik er melding van dat de leden van de VNG in een ledenraadpleging hun steun voor de package deal hebben uitgesproken.

De leden van de SP-fractie stellen de vraag of de package deal zal leiden tot een spoedige wijziging van de Wabo of het Bor, alsmede wat dit betekent voor het bottom up proces. De leden van de VVD-fractie vragen waarom gekozen wordt voor een wetswijziging van de Wabo met een bijbehorende uitwerking in het Bor, mede in verband met de motie van het lid Huijbregts-Schiedon c.s.1

Zoals nader toegelicht in mijn brief van 25 september jl, is met het IPO en de VNG afgesproken dat de doelstellingen van de package deal wettelijk worden geborgd in de Wabo en het Bor. Over de wenselijkheid hiervan bestaat brede overeenstemming tussen de partijen bij de package deal. Mede omdat de codificatie van de afspraken zekerheid biedt aan alle gemeenten, provincies en de betrokken departementen over de doelen, rollen en spelregels. Dit betreft met name de borging van de gezamenlijke informatiehuishouding voor de rechtshandhaving, de implementatie van de kwaliteitscriteria en de spelregels en afwijkingsmogelijkheden voor de vorming van regionale uitvoeringsorganisaties.

Aan de hand van de in de package deal vastgestelde spelregels sturen de provincies het bottom up proces dat momenteel overal in het hele land gaande is. Zoals de leden van de SP-fractie ook constateren, kan in de diverse provincies en regio’s daardoor sprake zijn van variatie in de wijze waarop de beoogde resultaten uit de package deal worden bereikt. Tegelijkertijd regelen de spelregels dat de inzet van alle partijen gericht wordt op de gewenste kwaliteitsverbetering en op de oplossing voor de structurele problemen bij de rechtshandhaving die door de commissie Mans zijn geconstateerd (versnippering, fragmentatie, onvoldoende kennis, onvoldoende informatie-uitwisseling).2 In mijn visie leidt de package deal aldus tot eenheid in de uitvoeringsstructuur met voldoende ruimte voor regionale verscheidenheid.

In antwoord op de twijfels van de leden van de VVD-fractie bij de keus voor de aangekondigde wettelijke verankering van de afspraken in de Wabo en in het Bor, merk ik op dat hoofdstuk 5 van de Wabo reeds een vergelijkbare codificatie bevat van de spelregels voor de professionalisering van de milieurechtshandhaving. Die regeling bestaat reeds sinds 2005 in hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer. De afspraken uit de package deal verbreden en verdiepen deze professionalisering. De codificatie garandeert vervolgens de uitvoering van de doelen, rollen en spelregels door alle overheden. Net als ten tijde van genoemde professionalisering van de milieurechtshandhaving in de periode 2002–2005 het geval was, beoogt de package deal dat de uitvoering van de afspraken al vorm krijgt in een proces van onderop, voorafgaand aan de wettelijke borging in de Wabo. Die borging vormt daarmee het onmisbare sluitstuk van de afspraken.

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd naar de aansturing van de regionale uitvoeringsdiensten (RUD’s). De wijze waarop de aansturing van de RUD’s wordt geregeld, is een zaak voor de deelnemende overheidsinstantie per RUD. Daarbij is het kabinet er van uitgegaan dat de RUD’s de vorm van een ambtelijke shared service organisatie zullen krijgen, zonder eigen bevoegdheden.

Deze leden hebben teven gevraagd naar de mate waarin sprake is van een relatie tussen de RUD’s en de Veiligheidsregio’s. Het uitgangspunt van de package deal is dat bij de oprichting van de RUD’s wordt gestreefd naar congruentie met de geografische begrenzing van de Veiligheidsregio’s. Voor het overige is sprake van gescheiden sporen en is geen sprake van een directe of indirecte relatie.

In reactie op de vraag van de leden van de SP-fractie hoe de landsdekkende uitvoeringsstructuur een robuuste structuur kan worden, merk ik op dat deze structuur langs twee lijnen tot stand zal komen. Enerzijds aan de hand van de integrale kwaliteitscriteria en anderzijds via het basistakenpakket voor de regionale uitvoeringsdiensten. Zoals afgesproken in de package deal, ontstaat langs deze lijnen in de jaren 2010 en 2011 stapsgewijs de robuuste uitvoeringsstructuur.

Het sluitstuk is de inzet van de instrumenten van het interbestuurlijk toezicht als gemeenten niet voldoen aan de kwaliteitscriteria en niet besluiten tot overdracht van de betreffende taken aan de uitvoeringsdiensten. De vraag waarom dit instrumentarium pas vanaf 2012 inzetbaar is, heeft te maken met de termijn die nodig zal zijn voor de behandeling van het aangekondigde wetsvoorstel. Pas nadat deze wet in werking is getreden, zijn de kwaliteitscriteria en het basistakenpakket wettelijk geborgd en bestaat er een juridische grondslag voor de inzet van het interbestuurlijk toezicht. Overigens is het streven uiteraard dat de inzet van dit instrumentarium niet nodig blijkt te zijn. Van alle betrokken overheden wordt verwacht dat zij uit zichzelf meewerken aan de package deal en aan het proces van onderop dat daarin is afgesproken.

De leden van de fractie van de SP hebben voorts gevraagd om een verduidelijking en nadere uitweiding op antwoorden die eerder zijn gegeven naar aanleiding van de vragen die zijn gesteld door de leden van de fractie van de PvdA. Het betreft vragen over de redenen voor en de uitwerking van de voorgestelde regeling van het vergunningvrij bouwen. De leden van de SP-fractie zien nog niet in hoe de motie Boelhouwer-Wiegman leidt tot een beperking van de voorgestelde verruiming van het vergunningsvrij bouwen. Voorts vragen de leden zich af door wie de keuze is gemaakt dat in achtererfgebied (dat gerekend moet worden tot het privé-domein van mensen) een terughoudender overheid op zijn plaats is.

Er is een aantal redenen waarom de huidige regeling voor vergunningvrij bouwen niet ongewijzigd binnen het wetgevingsdomein van de Woningwet kan blijven bestaan. Deels zijn deze redenen wetstechnisch van aard en deels liggen hier beleidsmatige overwegingen aan ten grondslag.

In de wetgevingstechnische sfeer is in dit verband van belang het overhevelen van de vergunningplicht voor het bouwen van de Woningwet naar de Wabo. Vergunningvrij bouwen ziet op een vrijstelling van het verbod om te bouwen zonder vergunning. Dit verbod is thans opgenomen in de Woningwet en wordt overgeheveld naar de Wabo. Het geven van een vrijstelling op dit verbod hoort thuis in het domein van de regeling waar dit verbod is gesteld. Dat is dus de Wabo en niet langer de Woningwet. Met het overhevelen van de bouwvergunning naar de Wabo is besloten om de variant van de lichte bouwvergunning te laten vervallen. Met de Wabo worden bestaande vergunningprocedures geüniformeerd tot een tweetal procedures (de reguliere en de uitgebreide voorbereidingsprocedure). Gelet op de harmoniserende doelstelling van de Wabo is geen afzonderlijke procedurevariant voor licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken in de Wabo opgenomen.

De omgevingsvergunning voor het bouwen is in de Wabo ondergebracht onder de reguliere voorbereidingsprocedure. Voor de gevallen die thans licht-bouwvergunningplichtig zijn zou dit leiden tot een verzwaring van administratieve lastdruk met een factor vijf. Daarom is gezocht naar mogelijkheden om de vergunningvrije bouwmogelijkheden te verruimen.

Met betrekking tot de beleidsmatige overwegingen om de regeling inzake vergunningvrij bouwen te wijzigen, wordt gewezen op het volgende. Overeenkomstig de toezegging van de Staatssecretaris van VROM, dhr. Remkes, destijds in uw Kamer1, is de in 2003 ingevoerde regeling voor bouwvergunningsvrije bouwwerken geëvalueerd. Daaruit is de mogelijkheid en wenselijkheid naar voren gekomen om knelpunten en uitvoeringsproblematiek rond de regeling voor vergunningvrij bouwen te verminderen. Tevens is gehoor gegeven aan de tijdens de evaluatie breed naar voren gebrachte wens om de regeling voor vergunningvrije bouwwerken op onderdelen te verruimen. Daarbij is vastgehouden aan de zogenoemde voor- en achterkant benadering, zoals reeds in het Bblb vastgelegd. Deze benadering, die ervan uitgaat dat er veel mag in achtererfgebied en minder mag in naar publiek domein gekeerd voorerfgebied, mag rekenen op een groot draagvlak.

De leden van de fractie van de SP hebben voorts vragen gesteld over de strook op minder dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, waar in beginsel niet vergunningvrij mag worden gebouwd.

De mogelijkheid om zonder omgevingsvergunning bijbehorende bouwwerken en erf- of perceelsafscheidingen te bouwen, wordt onder meer begrensd door de eis dat slechts vergunningvrij gebouwd mag worden op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied. Eenzelfde eis wordt overigens ook al in de huidige regeling voor vergunningvrij bouwen in het Bblb gesteld. De achterliggende gedachte van deze eis is dat bouwen in achtererfgebied, zo dicht op het publiek domein, in het kader van een vergunning moet worden getoetst aan de ter zake in de welstandnota opgenomen eisen. Indien gemeenten er echter voor kiezen om achterfgebieden welstandsvrij te verklaren dan wel met betrekking tot de hier bedoelde bouwwerken geen welstandseisen in de welstandnota op te nemen, is het in acht nemen van genoemde strook van 1 m niet nodig. Om die reden is op verzoek van gemeenten de betreffende randvoorwaarde dat slechts vergunningvrij gebouwd mag worden op een afstand van meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, alleen van toepassing indien op het bouwwerk welstandseisen van toepassing zijn.

De leden van de fractie van de SP hebben in dit verband gevraagd of de hier bedoelde strook is in te tekenen op een kadastrale kaart en of niet het gevaar bestaat voor een forse wijzigingen in huizenprijzen.

In antwoord hierop wijs ik er nogmaals op dat het in acht nemen van genoemde strook al vanaf 2003 in het Bblb is vastgelegd. Uit het evaluatieonderzoek noch anderszins is mij gebleken van problemen of ervaringen waaruit blijkt dat sprake is van een effect van deze strook op de waarde van huizen. Eerder bestaat het beeld dat men het logisch vindt dat er gewerkt wordt met een dergelijke tussenzone die een overgang vormt tussen het privé-domein en het publiek domein. Het intekenen van de strook op de kadastrale kaart is niet nodig. De eis dat die strook in acht moet worden genomen, blijkt voldoende duidelijk uit de regeling van het vergunningvrij bouwen zelf.

Tot slot hebben de leden van de SP-fractie vragen gesteld over de mogelijkheden tot vergunningvrij bouwen in gebieden waar een beheersverordening op grond van de Wro van kracht is.

Een beheersverordening bevat, net als een bestemmingsplan, een planologische beheersregeling voor het gebruik van gronden en bouwwerken. Een verschil is dat een bestemmingsplan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan toestaan terwijl de beheersverordening zich slechts richt op het beheer van gronden en bouwwerken. Vergunningvrij bouwen in een gebied waar een beheersverordening geldt, is niet uit den boze, zoals door de leden van de fractie van de SP wordt gevraagd. Een beheersverordening betekent niet dat een gebied in een «bevroren» toestand raakt. Bouwontwikkelingen die ook reeds door het voorgaande bestemmingsplan waren toegestaan, kunnen ook in een beheersverordening worden opgenomen. Daarnaast is het momenteel op grond van de Wro mogelijk om met een ontheffing of afwijkingsbesluit (onder de Wabo met een omgevingsvergunning) afwijkingen toe te staan van een beheersverordening. Onder die omstandigheden is er geen aanleiding om gebieden met een beheersverordening uit te zonderen van de in artikel 2 opgenomen vergunningvrije bouwmogelijkheden. Daarbij moet tevens in aanmerking worden genomen dat het hier uitsluitend kleinschaliger bouwwerken betreft die in functioneel opzicht verbonden moeten zijn met een hoofdgebouw. Voor hoofdgebouwen blijft de vergunningplicht te allen tijde bestaan. Voor het bouwen uit de categorie van artikel 3 is alleen sprake van omgevingsvergunningvrij bouwen indien het bouwen voldoet aan de (in plaats van het bestemmingsplan geldende) beheersverordening.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Samenstelling:

Van den Berg (SGP), Meindertsma (PvdA), (voorzitter), Meulenbelt (SP), Rosenthal (VVD), Swenker (VVD), Slagter-Roukema (SP), Schouw (D66), Putters (PvdA), Eigeman (PvdA), Leijnse (PvdA), Thissen (GL), Slager (SP), Hendrikx (CDA), De Boer (CU), Willems (CDA), Hofstra (VVD), Asscher (VVD), Goijert (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD), Laurier (GL), Meurs (PvdA), Leunissen (CDA), De Vries-Leggedoor (CDA), (vice-voorzitter), Janse de Jonge (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Kuiper (CU), Lagerwerf-Vergunst (CU), Smaling (SP) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

XNoot
1

Kamerstukken II 2008/2009, 31 953, 23.

XNoot
1

Kamerstukken I 2008/09, 30 844, I.

XNoot
2

Commissie Herziening Handhavingstelsel VROM-regelgeving, De tijd is rijp, juli 2008.

XNoot
1

Handelingen I, 15 januari 2002, 15–752.

Naar boven