30 370
Wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met de wijziging van het WW-stelsel (Wet wijziging WW-stelsel)

K
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 6 november 2008

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft naar aanleiding van de aanlevering van het onderzoek Verzorgingsforfait door het UWV en de aanbiedingsbrief d.d. 21 augustus 20082 nadere vragen gesteld bij brief van 7 oktober 2008.

De minister heeft op 4 november 2008 zijn reactie gestuurd.

De commissie brengt hiermee verslag uit van het aldus gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de commissie,

Kim van Dooren

BRIEF AAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Den Haag, 7 oktober 2008

In de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid is het onderzoek Verzorgingsforfait door het UWV en de begeleidende aanbiedingsbrief d.d. 21 augustus 2008 (Kamerstuk I, 2007–200830370, J met bijlage) aan de orde geweest. Beide documenten riepen bij de commissie enige vervolgvragen op.

De aanleiding voor het onderhavige onderzoek waren enige vragen die aan uw voorganger zijn gesteld bij de behandeling in deze Kamer van de Wet wijziging WW-stelsel (Kamerstukken I/II, 30 370) in 2006. Deze vragen hadden betrekking op de effectiviteit van het verzorgingsforfait, dat wil zeggen de vraag of en in hoeverre het forfait iets uitmaakt voor werknemers met zorgtaken en – ervan uitgaand dat zorgende werknemers vaker vrouwen zijn dan mannen – hoe dit «iets uitmaken» uitvalt in termen van geslacht.

1. De eerste vervolgvraag betreft het uitgevoerde onderzoek en is dan ook vooral gericht aan de onderzoekers van het UWV. Het is de commissie opgevallen dat het aantal werknemers dat aan de «vier-uit-vijf eis» voldoet over de jaren 2006 en 2007 precies gelijk is, zowel in totaalaantal als uitgesplitst naar man en vrouw. Is dat toeval of is voor beide jaren uit hetzelfde bestand geput?

De tweede en volgende vragen hebben betrekking op de waardering van het onderzoek in de aanbiedingsbrief en zijn als zodanig gericht aan u als ondertekenaar van deze brief.

U verbindt aan de resultaten van het onderzoek twee conclusies:

• De regeling (bedoeld is waarschijnlijk: het forfait) draagt bij aan de doelstelling vrouwen niet te benadelen, aangezien vrouwen hiervan meer gebruik maken dan mannen

• Het forfait speelt bij de toekenning van WW-uitkeringen slechts een marginale rol.

2. Is de doelstelling van de regeling inderdaad het niet benadelen van vrouwen, of is deze het bieden van compensatie aan werknemers met zorgtaken binnen een op equivalentie gebaseerd uitkeringssysteem voor de belemmering die zij ervaren om vanwege deze taken voluit aan het arbeidsproces deel te nemen?

3. Welke conclusie dient er naar uw oordeel te worden verbonden aan het feit dat het forfait bij de toekenning van WW-uitkeringen slechts een marginale rol speelt? Wil dit zeggen dat de regeling in haar primaire doelstelling faalt omdat deze er voor de toekenning van uitkeringen kennelijk niet zoveel toedoet, althans niet zoveel als werd beoogd? Of moet er aan dit gegeven een andere gevolgtrekking worden verbonden?

4. Wanneer, bij welk effect, kan de regeling naar uw oordeel worden aangemerkt als effectief en dus als middel tot het beoogde doel geschikt en toereikend?

5. Tenslotte vragen de leden van deze commissie zich af of u bereid bent het onderzoek naar de effectiviteit van het forfait periodiek te herhalen, waarbij het thans verrichte onderzoek als nulmeting kan worden aangemerkt en er vervolgens van jaar tot jaar wordt nagegaan of het effect van het forfait op de verlengde uitkeringsrechten van mannen en vrouwen is gedaald, gelijk gebleven of toegenomen.

De leden van de commissie zien uw reactie met belangstelling tegemoet,

De voorzitter van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

S. J. van Driel

BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 november 2008

De commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft naar aanleiding van de aanlevering van het onderzoek Verzorgingsforfait door het UWV en de aanbiedingsbrief d.d. 21 augustus 20081 nadere vragen gesteld. Met deze brief beantwoord ik deze vragen. Een aantal vragen is samengevoegd.

De commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid vraagt ten eerste of het toeval is dat het aantal werknemers dat aan de «vier-uit-vijf eis» voldoet over de jaren 2006 en 2007 precies gelijk is, of dat er een andere verklaring is.

Door afronding zijn de aantallen in het rapport in 2006 en 2007 gelijk. De daadwerkelijke cijfers verschillen echter wel. In 2006 voldeden 3 239 059 vrouwen en 3 807 210 mannen aan de 4 uit 5 eis. In 2007 voldeden 3 208 009 vrouwen en 3 757 702 mannen.

Verder vraagt de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de doelstelling van het verzorgingsforfait en wanneer de regeling als effectief kan worden aangemerkt. Vervolgens vraagt zij duiding van de term marginaal, zoals opgenomen in de conclusie van de brief d.d. 21 augustus 2008.

In 1987 is het WW-stelsel gewijzigd. Een element hierbij was invoering van een opbouwsysteem waarbij de duur van de uitkering is gekoppeld aan het arbeidsverleden. Dit opbouwsysteem in de WW is sindsdien uitgebreid. Een onderbreking van werk, bijvoorbeeld vanwege de zorg voor kinderen, impliceert een korter arbeidsverleden en dientengevolge een kortere uitkeringsduur. Aangezien vrouwen nog steeds meer dan mannen hun carrière onderbreken wegens zorgtaken voor hun kinderen, zou deze kortere uitkering zich vooral bij vrouwen voordoen. Dit zou een vorm van indirecte discriminatie zijn.

Dit is voorkomen door het verzorgingsforfait in de WW op te nemen. Iedere werknemer in Nederland die voldoet aan de gestelde eisen, komt in aanmerking voor het verzorgingsforfait. In de praktijk, zo leert het onderzoek van het UWV, betekent dit dat vrouwen meer dan mannen van het verzorgingsforfait gebruikmaken. Dit effect was vooraf verwacht.2

Het onderzoek van het UWV toont aan dat maximaal 1 procent van het aantal uitkeringsmaanden door het verzorgingsforfait wordt veroorzaakt. Doordat toepassing van het verzorgingsforfait een verlenging van de mogelijke uitkering betekent, ligt het daadwerkelijke gebruik lager. Immers, veel werklozen stromen voor het einde van hun WW-uitkering uit. Marginaal duidt hier dan ook op de relatering aan het totale WW-gebruik, zoals gebleken in de praktijk.

Het verzorgingsforfait creëert een balans tussen zorg voor kinderen en arbeidsparticipatie. Daarnaast blijkt uit de evaluatie dat iedereen die recht heeft op het verzorgingsforfait, dit ook ontvangt. Binnen de wettelijk gestelde eisen om aan het verzorgingsforfait te voldoen betekent dit dat de regeling effectief is en de doelstelling bereikt.

Tot slot vragen de leden van deze commissie het onderzoek naar de effectiviteit van het forfait periodiek te herhalen.

De uitkomsten van het voorliggende onderzoek geven geen aanleiding tot periodiek onderzoek. Ik verwacht niet dat de uitkomsten over enkele jaren een ander beeld zullen geven. Uit oogpunt van doelmatigheid is periodieke herhaling van dit onderzoek derhalve niet aangewezen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Samenstelling:

Van den Berg (SGP), Swenker (VVD), Terpstra (CDA), Meulenbelt (SP), Ten Hoeve (OSF), Vedder-Wubben (CDA), Kneppers-Heijnert (VVD), Westerveld (PvdA), Biermans (VVD), Schouw (D66), Van Driel (PvdA), (voorzitter), Leijnse (PvdA), Franken (CDA), (vice-voorzitter), Thissen (GroenLinks), Goyert (CDA), Quik-Schuijt (SP), Klein Breteler (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Kuiper (CU), Lagerwerf-Vergunst (CU), Rehwinkel (PvdA), Elzinga (SP), Vac. (SP) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

XNoot
2

Kamerstuk I, 2007–2008, 30 370, J met bijlage.

XNoot
1

Kamerstuk I 2007–2008 30370, J met bijlage.

XNoot
2

Kamerstuk 29 249 nummer 3, pagina 8.

Naar boven