E
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 mei 2008
Op 10 december 2007 heb ik aan de Tweede Kamer en aan de Eerste Kamer
het ontwerp van de amvb in verband met het uitvoeren van arbeidsongeschiktheidsregelingen
toegezonden (Kamerstukken II 2007/08, 31 226, nr. 25, bijlage 1). In
de begeleidende brief heb ik aangegeven ervan uit te gaan dat daarmee aan
de gewenste voorhangprocedure is voldaan. Uw Kamer berichtte mij op 18 december
20071 dat een voorhangprocedure op dat moment
nog niet aan de orde kon zijn, omdat het onderhavige wetsvoorstel op dat moment
nog aanhangig was in de Tweede Kamer.
Naar mijn mening noopt het voorgenomen artikel 2, achtste lid, van de
Pensioenwet (en artikel 2, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregelingen –
Wvb) er niet toe dat het overleggen van de ontwerp-amvb aan de Kamers pas
kan plaatsvinden nadat het onderhavige wetsvoorstel in werking is getreden,
om als «overlegging» als bedoeld in voornoemde artikelen aangemerkt
te worden. Ik verwijs in dit verband naar de toelichting bij aanwijzing 176
van de Aanwijzingen voor de regelgeving, waarin het volgende is gesteld: «Indien
op grond van een bij de Staten-Generaal aanhangig wetsvoorstel reeds een uitvoeringsregeling
wordt voorbereid die met toepassing van een in dat wetsvoorstel opgenomen
bepaling met betrekking tot de totstandkomingsprocedure tot stand gebracht
moet worden, kan de voorbereiding plaatsvinden overeenkomstig die bepaling.
Bij de vaststelling van de uitvoeringsregeling is dan aan de verplichtingen
inzake parlementaire betrokkenheid bij de uitvoeringsregeling voldaan. De
uitvoeringsregeling kan dan op hetzelfde moment in werking treden als de wet
waarop zij is gebaseerd».
Voor de goede orde zij overigens opgemerkt, dat de bekrachtiging van de
ontwerp-amvb aan Hare Majesteit eerst kan plaatsvinden, als de grondslag waar
de amvb op rust (de voorgenomen artikelen 2, zevende lid, van de Pensioenwet,
en 2, tweede lid, van de Wvb) gerealiseerd is. De bekrachtiging
zal dus pas kunnen plaatsvinden indien en nadat ook de Eerste Kamer het onderhavige
wetsvoorstel heeft aanvaard.
Het vorenstaande neemt niet weg, dat de regering graag ook de Eerste Kamer
in de gelegenheid wil stellen om eventuele opmerkingen over het ontwerp te
maken. Nu de Eerste Kamer er van uit is gegaan dat de overlegging van het
ontwerp eerst zou plaatsvinden na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel,
stel ik voor dat de Eerste Kamer gedurende een periode van 4 weken na ontvangst
van deze brief alsnog de gelegenheid heeft opmerkingen te maken.
Bijgaand ontvangt u ter informatie mijn reactie1
op vragen uit een schriftelijk overleg van de Tweede Kamer over het ontwerpbesluit
tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
in verband met het uitvoeren van arbeidsongeschiktheidsregelingen (Kamerstukken
II 2007/08, 31 226, nr. 25, bijlage 1).
In bijlage 2 van voornoemd kamerstuk over arbeidsongeschiktheidspensioen
en de WGA is abusievelijk niet de meest actuele situatie geschetst. Met ingang
van 1 januari 2007 geldt dat in geval het inkomen van betrokkene het
maximum premieloon overstijgt er een correctiefactor wordt toegepast in de
berekening van de loonaanvulling. Dat betekent dat er ook in die situatie
sprake kan zijn van een verschil in aanvulling tot het maximale loonverlies
als gevolg van arbeidongeschiktheid tussen de periode van WGA-loonaanvulling
(meer dan 50% benutten van resterende verdiencapaciteit) en WGA-vervolguitkering
(minder dan 50% benutten van resterende verdiencapaciteit). Deze correctie
is overigens niet van invloed op de conclusie van de analyse. Bijgesloten
is een herziene bijlage 22.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner