J
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag,
21 augustus 2008
Hierbij doe ik u een onderzoek van het UWV toekomen naar de mate
waarin het verzorgingsforfait een rol speelt bij het toekennen van
WW-uitkeringen1. Dit onderzoek is
door mijn ambtsvoorganger aan de Eerste Kamer toegezegd tijdens de
plenaire behandeling van de Wet wijziging WW-stelsel op 20 juni 2006
(Handelingen I 2007–2008, nr. 32, blz. 1532).
Introductie
Het verzorgingsforfait is, bij de introductie van het feitelijk
arbeidsverleden in de WW in 1987, opgenomen om benadeling van vrouwen,
die meer dan mannen hun deelname aan het arbeidsproces onderbreken voor
de verzorging van kinderen, te voorkomen. Een verzorgingsperiode wordt
gezien als een tijdelijke onderbreking van de betaalde arbeid en op
grond daarvan betrokken bij de vaststelling van het arbeidsverleden.
Het verzorgingsforfait speelt tweemaal een rol bij de WW-uitkering: ten
eerste bij de vaststelling van de jareneis en ten tweede bij de
vaststelling van de lengte van de uitkering.
Indien een persoon geen of onvoldoende loondagen heeft, is het, op
grond van het verzorgingsforfait, mogelijk sommige kalenderjaren toch
mee te tellen als feitelijk arbeidsverleden. Hiertoe moet die persoon
een tot zijn huishouden behorend kind gedurende deze jaren verzorgd
hebben. Als criterium is daarbij aangesloten op het recht op
kinderbijslag. Tot 2005 was de leeftijdsgrens voor het verzorgende kind
twaalf jaar. Deze grens is echter per 1 januari 2005 verlaagd naar
vijf jaar. De verzorgingsjaren vóór 2005 tellen hierbij volledig
mee, de verzorgingsjaren in 2005 en 2006 tellen voor 75 procent mee en
de verzorgingsjaren vanaf 2007 tellen voor de helft mee. Deze
verdeling is tot stand gekomen op grond van overgangsrecht. Opgemerkt
dient te worden dat een jaar niet meetelt als verzorgingsperiode indien
in dat jaar langer dan zes maanden een werkloosheidsuitkering ontvangen
is.
Onderzoek
In het onderzoek is allereerst nagegaan hoe het Uitvoeringsinstituut
WerknemersVerzekeringen (UWV) komt tot vaststelling van het
verzorgingsforfait. Dit proces vindt geautomatiseerd plaats. Eerst
wordt nagegaan of de werkloze werknemer minder dan 52 SV-dagen heeft en
geen (of korter dan zes maanden) WW-uitkering heeft ontvangen. Indien
dit het geval is vindt een bestandsvergelijking plaats met de Sociale
VerzekeringsBank (SVB). Als hieruit blijkt dat er in dat jaar recht
heeft bestaan op kinderbijslag voor een kind jonger dan vijf jaar, komt
de betrokkene in aanmerking voor het verzorgingsforfait.
Vervolgens gaat het onderzoek in op het aantal personen dat op grond
van verzorgingsforfait in aanmerking is gekomen voor een WW-uitkering
of verlenging van deze uitkering. Van 2006 op 2007 heeft zich een
daling in het gebruik van het verzorgingsforfait voorgedaan. Dit wordt
voornamelijk veroorzaakt door de overgangsregeling zoals hierboven
beschreven. Uit de voorliggende effectmeting blijkt tevens dat, zoals
verwacht, meer vrouwen dan mannen gebruik maken van het
verzorgingsforfait. In totaal heeft het verzorgingsforfait in de
periode van 1 oktober 2006 tot 1 oktober 2007 aan 1% van het totaal
aantal toegekende uitkeringsmaanden bijgedragen. Doordat veel werklozen
reeds voor het bereiken van de maximale uitkeringsduur uitstromen, ligt
het daadwerkelijk gebruik lager.
Conclusie
Naar aanleiding van dit onderzoek merk ik op dat het proces van
vaststelling van het verzorgingsforfait bij toekenning van een
WW-uitkering naar behoren verloopt. Tevens blijkt dat de regeling
bijdraagt aan de doelstelling om vrouwen niet te benadelen bij
toekenning van WW-rechten, aangezien vrouwen meer gebruik maken van het
verzorgingsforfait dan mannen. Tot slot toont het onderzoek dat het
verzorgingsforfait slechts een marginale rol speelt bij de toekenning
van WW-uitkeringen.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner