30 414
Nieuwe bepalingen met betrekking tot medezeggenschap op scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs (Wet medezeggenschap op scholen)

E
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 14 november 2006

In deze nadere memorie van antwoord zal ik, mede namens mijn ambtgenoot van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ingaan op de door de leden van de commissie gestelde vragen.

De leden verzoeken mij in te gaan op de verantwoording van schoolbesturen ter zake van (onder meer) financiële afwegingen. In dat kader stellen zij de vraag of er nog wel voldoende checks en balances zijn en hoe wordt gewaarborgd dat de gerechtvaardigde belangen van afzonderlijke scholen en van ouders in het oog worden gehouden bij bestuurlijke afwegingen.

Zij willen weten of het wetsvoorstel daarin voldoende voorziet dan wel dat hierin elders is voorzien. Tenslotte vragen zij welke beroepsmogelijkheden ouders en scholen hebben als zij menen dat aan hun gerechtvaardigde belangen onvoldoende recht wordt gedaan.

Het wetsvoorstel brengt ouders en personeel via de weg van medezeggenschap goed in positie om betrokken te zijn bij en invloed uit te oefenen op de overwegingen van het schoolbestuur met betrekking tot het financiële beleid. Voor alle duidelijkheid: het betreft hier geen «gunst» die het bestuur al dan niet verleent. Het gaat om rechten, in de vorm van bevoegdheden en bestuurlijke informatie- en verantwoordingsplichten, die direct aan de wet kunnen worden ontleend.

Deze rechten zijn overigens al voor een belangrijk deel in de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 verankerd bij de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs (Stb. 2005, 423). Voor de besturen met meer dan één school, waarbij de verdeling van middelen tussen scholen aan de orde is, is daarbij de positie van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad versterkt. Dit is gedaan om niet alleen op schoolniveau, maar ook op bestuursniveau een effectieve medezeggenschap te waarborgen.

De genoemde checks en balances zijn als volgt verankerd in het wetsvoorstel.

Allereerst is het informatierecht van de medezeggenschapsorganen (en daarmee de informatieplicht voor het bestuur) rond het financiële beleid aangescherpt (zie artikel 8). Het bestuur moet tijdig, vooraf en achteraf, op heldere manier de medezeggenschap voorzien van alle relevante informatie.

Bij die informatie hoort ook de informatie over de berekening van het lumpsumbedrag per school zoals het bestuur dat ontvangt van het rijk (tweede lid, onderdeel b).

Essentieel is verder dat door het bestuur moet worden aangegeven wat de uitgangspunten, en dus de inhoudelijke overwegingen, zijn voor het voorgestelde financiële beleid (tweede lid, onderdeel d). Hierbij gaat het bijvoorbeeld over de toedeling van budgetten aan de afzonderlijke scholen en het bovenschools niveau en over het beleid over de vorming van reserves.

Dit informatierecht heeft een directe relatie met het bevoegdhedenpakket van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (of medezeggenschapsraad als sprake is van een bestuurlijke éénpitter).

Hiervoor zijn adviesbevoegdheden opgenomen in artikel 16, tweede lid.

De gemeenschappelijke medezeggenschapsraad wordt op grond hiervan vooraf voluit betrokken bij de vaststelling of de wijziging van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid, waaronder de voorgenomen bestemming van de lumpsumbekostiging die aan het bestuur is toegerekend voor de afzonderlijke scholen (onderdeel a). De adviesbevoegdheid geldt ook voor de overwegingen en criteria die het bestuur wil toepassen bij de verdeling van de bekostiging over voorzieningen op bovenschools niveau en op schoolniveau (onderdeel b). Verder is in artikel 15 bepaald dat een besluit met betrekking tot het vaststellen of wijzigen van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid niet wordt genomen dan na afweging van in elk geval de onderwijskundige, de personele en de materiële belangen van de school, welke afweging schriftelijk in de motivering van het besluit tot uitdrukking moet worden gebracht.

Ook bij de vaststelling van de concrete verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen schoolbestuur, bovenschools management en de schoolleiding is de medezeggenschap in beeld. Dit in de vorm van een adviesrecht bij de vaststelling van het managementstatuut (artikel 11, onderdeel i).

Met deze bevoegdheden in de hand kunnen de medezeggenschapsgeledingen ten volle treden in de inhoudelijke en bestuurlijke afwegingen die het bestuur aandraagt en daar in de vorm van een positief of negatief advies hun oordeel over vellen.

Bij een negatief advies moet het bestuur gemotiveerd aangeven hoe het daar mee omgaat. Als het bestuur het advies niet of niet geheel wil volgen, moet het bestuur de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad in de gelegenheid stellen nader overleg met het bestuur te voeren voordat het besluit definitief wordt genomen (artikel 17). En als het advies niet of niet volledig wordt opgevolgd en de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad van oordeel is dat daardoor de belangen van de school of de belangen van de raad ernstig worden geschaad, kan de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad de kwestie als geschil aanhangig maken bij de geschillencommissie (artikel 31, onderdeel c, en artikel 34). Van de uitspraak van de geschillencommissie staat tenslotte nog beroep open op de ondernemingskamer van het gerechtshof in Amsterdam (artikel 36, derde lid).

Voor wat betreft de belangen van de afzonderlijke scholen en hun ouders waarvoor aandacht wordt gevraagd, het volgende. Het is de taak van ieder schoolbestuur om wanneer nodig een evenwichtige en verantwoorde afweging te maken tussen het belang van individuele scholen en het gemeenschappelijk belang van alle scholen. De eerste ervaringen met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs wijzen er op dat er zich geen problemen voordoen bij de toedeling door besturen van de lumpsummiddelen over hun scholen. Mij hebben daarover geen signalen bereikt.

Bij de bestuurlijke overwegingen die daarbij spelen is de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad de overleg- en gesprekspartner van het bestuur. In de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad is iedere medezeggenschapsraad van elke afzonderlijke school vertegenwoordigd (artikel 4, tweede lid). De gemeenschappelijke medezeggenschapsraad is daarmee een orgaan van én voor de medezeggenschapsraden van de scholen. In de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad komen alleen zaken aan de orde die van gemeenschappelijk belang zijn en die dus het belang van een individuele school overstijgen. In deze structuur is gewaarborgd dat bij gemeenschappelijke kwesties de belangen en argumenten van medezeggenschapsraden van de afzonderlijke scholen (die soms ook tegengesteld aan elkaar kunnen zijn) worden ingebracht en meegewogen bij de formulering en vaststelling van het uiteindelijke advies dat de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad uitbrengt aan het bestuur. Bij de bepaling van standpunten zal zowel op het niveau van de medezeggenschapsraad als op het niveau van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad aandacht moeten zijn voor de vraag hoe de achterban van ouders (maar dit geldt ook voor personeel) daarbij wordt betrokken. In het medezeggenschapsreglement moet zijn geregeld in welke gevallen en op welke wijze de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad alle bij de school betrokkenen (dus ook de ouders) betrekt bij de werkzaamheden van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad (artikel 24, eerste lid, onderdeel i). Ik kan me voorstellen dat de ouderraad – die op veel scholen functioneert – in dit verband een rol vervult. In het kader van de implementatie van en voorlichting over het wetsvoorstel zullen overigens de gezamenlijke onderwijsorganisaties expliciet aandacht schenken aan dit punt.

Als gemeenschappelijk vertegenwoordiger van de afzonderlijke medezeggenschapsraden is het uiteindelijk aan de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad om te beoordelen of bij de bestuurlijke afwegingen over bijvoorbeeld de verdeling van de middelen, sprake is een evenwichtige, rechtvaardige en goed onderbouwde verdeling tussen de scholen. Er is niet voorzien in een aanvullende voorziening om de medezeggenschapsraad van een afzonderlijke school terzake een formele bevoegdheid te verlenen. Dit zou neerkomen op een soort vetorecht en zou de heldere rolverdeling tussen de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad en de medezeggenschapsraad die nu in de wet is vastgelegd, doorkruisen. Een dergelijke doorkruising heeft als risico dat de continuïteit van het onderwijs zou worden aangetast. Overigens is deze rolverdeling ook in lijn met de systematiek van de WOR.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven