30 370
Wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met de wijziging van het WW-stelsel (Wet wijziging WW-stelsel)

I
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 juli 2006

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel wijziging WW-stelsel in uw Kamer op 20 juni jl. heb ik toegezegd uw Kamer vóór 20 juli, na overleg met CWI en UWV, te informeren over de begeleiding van oudere werklozen, de feitelijke inspanningen ten behoeve van hun werkhervatting en de informatie die genoemde organisaties verstrekken over de mogelijkheden van vrijwilligerswerk. Toegezegd is eveneens dat in mijn brief aan uw Kamer de vraag van mevrouw Swenker (VVD) zal worden beantwoord naar het effect van de vergrijzing op werkhervattingskans en het aandeel van ouderen in het WW-volume. Met deze brief doe ik mijn toezeggingen gestand.

Allereerst wil ik ingaan op de vraag wat UWV en CWI doen voor oudere werklozen. Voor zowel UWV als CWI geldt het algemene uitgangspunt dat ouderen dezelfde dienstverlening krijgen als overige werklozen. Maatwerk (op maat toegesneden dienstverlening) dus. Dit kan van werkzoekende tot werkzoekende verschillen; bij ouderen is dat niet anders. Hierna ga ik per organisatie nader in op de specifieke dienstverlening en ervaringen met oudere werkzoekenden.

Gemiddeld heeft CWI voor iedere werkzoekende die zich laat inschrijven capaciteit voor drie uur dienstverlening. Dat geldt ook voor ouderen. Naast de reguliere dienstverlening zijn specifiek voor ouderen eventueel workshops interessant, al dan niet in combinatie met sollicitatietrainingen. Voor specifieke categorieën zijn er mogelijkheden om als zelfstandige te starten. In samenwerking met de uitkeringsinstanties zijn op een aantal locaties projecten opgezet waarbinnen werkzoekenden daarin worden begeleid. Ouderen die niet zo goed weten waar hun competenties liggen kunnen via de competentietestcentra van CWI meer inzicht krijgen in hun competenties en op basis van resultaten van testen gericht worden geadviseerd over reële beroepsmogelijkheden.

De mogelijkheden om in te stromen zijn voor ouderen geringer dan jongeren. Vooroordelen bij werkgevers en de eigen verwachting van de oudere werkzoekende over zijn kansen op de arbeidsmarkt spelen daarbij een rol. De begeleiding die CWI geeft is daarom intensiever en langduriger dan voor andere categorieën van werkzoekenden. De aantrekkende arbeidsmarkt (meer vacatures) zal overigens voor deze categorie wel weer meer mogelijkheden gaan bieden.

Voor informatie over de voorwaarden waaronder vrijwilligerswerk in combinatie met een uitkering mogelijk is, wordt, als CWI niet zelf over de informatie beschikt, doorverwezen naar het UWV of de gemeente.

Bij UWV heeft de oudere werkloze de speciale aandacht. Als gevolg van de huidige maatschappelijke ontwikkelingen (vergrijzing, frictiewerkloosheid) is er steeds meer aandacht voor de reïntegratie van de oudere werkloze. Een voorbeeld hiervan is de pilot «Eigen werk» in Amsterdam, waar de 45+ (als expert in hun vak) gestimuleerd worden om te starten met een eigen bedrijf. Op basis van de uitkomsten van deze pilot wordt gekeken of dit ook in andere regio’s kan worden toegepast.

In het algemeen geldt dat UWV maatwerkaanpak hanteert in de dienstverlening. De ouderen die een intensieve begeleiding door de reïntegratiecoach of een reïntegratietraject nodig hebben, kunnen die in het kader van deze maatwerkbenadering krijgen. UWV besteedt de ouderen (ouder dan 50 jaar) als aparte doelgroep aan. Dit betekent dat ouderen die een reïntegratietraject gaan volgen, bij een reïntegratiebedrijf terecht komen dat zich gespecialiseerd heeft in ouderen. De maatregelen die recent zijn genomen om het zelfstandig ondernemerschap vanuit de WW-uitkering te stimuleren (waardoor werklozen met behoud van uitkering en vrijstelling van sollicitatieplicht gedurende 6 maanden kunnen investeren in een eigen onderneming en de herlevingsmogelijkheden in de WW bij beëindiging van zelfstandig ondernemerschap zijn verruimd) zullen naar verwachting ook zeker aan ouderen ten goede komen, omdat blijkt dat juist ook ouderen als ondernemer aan de slag komen.

Wat betreft de informatie die UWV verstrekt over de mogelijkheden voor vrijwilligerswerk kan ik het volgende zeggen. De reïntegratiecoach WW informeert de cliënt over de mogelijkheden van vrijwilligerswerk. Bij een (positief beoordeeld) verzoek van de klant om vrijwilligerswerk te mogen verrichten vindt binnen vijf werkdagen een gesprek plaats tussen de reïntegratiecoach en de klant, waarin deze wordt geïnformeerd. Als de klant al daadwerkelijk vrijwilligerswerk heeft gevonden dan adviseert de reïntegratiecoach WW de klant over de zaken die hij/zij met de werkgever moet regelen. Als de klant nog geen vrijwilligerswerk heeft gevonden dan adviseert de reïntegratiecoach de klant bij het zoeken en vinden hiervan. Verder is er een brochure «Wat zijn mijn rechten en plichten bij een WW-uitkering», waarin informatie over vrijwilligerswerk is opgenomen, die 66k op de CWI vestigingen ligt en aan de cliënt kan worden uitgereikt. Op de website van UWV staat informatie over «Uw rechten en plichten» en «Vrijwilligerswerk doen». Een steekproef bij enkele reïntegratiecoaches in de regio’s Noord en Zuid Oost wijst uit dat zij cliënten uitgebreid informeren omtrent de mogelijkheid van vrijwilligerswerk.

Ten slotte ga ik in op de vraag van mevrouw Swenker naar het effect van de vergrijzing op werkhervattingskans en het aandeel van ouderen in het WW-volume.

Tabel 1. Ontwikkeling arbeidsmarkt

 200320042005200320042005
  totaal  55–64 jaar 
Netto-participatiegraad (banen van > 12 uur)64,2%63,3%63,2%38,0%39,2%39,7%
(bron CBS)       
       
Werkloze beroepsbevolking (x 1000)399479483273848
Werkloosheidspercentage5,4%6,5%6,5%3,9%4,9%5,8%
(bron CBS)       
       
Aantal lopende WW-uitkeringen (* 1000)280322307717681
Aandeel 55-plus in de WW       
(bron UWV)   25%24%26%
       
Instroom WW (=aantal nieuwe WW-uitkeringen419426378363734
‘1000)      
Idem per 100 verzekerden6,16,25,55,85,64,9
(bron UWV)      
       
Uitstroom WW (=aantal beëindigde uitkeringen ‘1000)343384392333635
Uitstroomkans’55%54%57%34%34%33%
(bron UWV)       
       
Duur WW-uitkering (in maanden)       
(bron UWV)91011332828
       
Aantal werkhervattingen vanuit de WW (*1000)1772032068912
aandeel werkhervattingen in de uitstroom52%53%53%23%26%33%
(bron UWV)  

1 De uitstroomkans is gedefinieerd als het aantal beëindigingen in de verslagperiode gedeeld door de som van het aantal lopende uitkeringen ultimo vorig jaar en het aantal nieuwe uitkeringen in de verslagperiode (*100%). Voor wat betreft gegevens over arbeidsparticipatie en werkloosheid zijn de cijfers van het CBS leidend voor SZW (en CPB). Voor wat betreft volumegegevens over WW-uitkeringen zijn de cijfers van het UWV leidend voor SZW.

In de afgelopen jaren heeft de arbeidsparticipatie van ouderen (55–64 jaar) zich relatief gunstig ontwikkeld ten opzichte van de totale potentiële beroepsbevolking. Het werkloosheidspercentage van ouderen heeft zich relatief wat ongunstiger ontwikkeld. We zien dat het werkloosheidspercentage van ouderen, dat van oudsher op een lager niveau lag dan gemiddeld, in de afgelopen jaren is toegegroeid naar het gemiddelde werkloosheidspercentage van de totale beroepsbevolking. De ontwikkeling in de arbeidsparticipatie respectievelijk het werkloosheidspercentage van ouderen is mede het gevolg van ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan in de versobering c.q. afschaffing van financieel gunstige uittreed enafvloeiingsregelingen.

De ontwikkeling in het werkloosheidspercentage zien we echter slechts in geringere mate terug bij de ontwikkeling van het aantal lopende WW-uitkeringen. Dit fenomeen laat zich voor een deel verklaren door het actievere zoekgedrag van oudere WW-uitkeringsgerechtigden. Sinds de herinvoering van de sollicitatieplicht voor ouderen per 1-1-2004 dienen zij actief te zoeken. Voor zover ze nog niet actief zochten leidt deze beleidswijziging dus tot een stijging van de werkloosheid. Alleen actief zoekende werklozen worden namelijk meegerekend in de werkloosheidsdefinitie van het CBS.

De tabel laat zien dat de instroomkans in de WW na een aantal jaren lang te zijn toegenomen in 2005 voor het eerst weer is gedaald (van 6,1% in 2004 naar 5,5% in 2005). Dit geldt tevens voor de groep WW’ers ouder dan 55 jaar (afname van 5,6% in 2004 naar 4,9% in 2005). Van oudsher ligt de instroomkans van 55-plussers onder de gemiddelde instroomkans en daarin is de afgelopen jaren dus nauwelijks iets veranderd.

Het aantal beëindigingen neemt sinds 2003 toe. In 2005 werden in totaal bijna 392 duizend WW-uitkeringen beëindigd, waarvan 37 duizend van 55-plussers. De uitstroomkans van 55plussers ligt met 33% in 2005 nog steeds beduidend onder het gemiddelde van 57%. De lage uitstroomkans van ouderen vertaalt zich in een veel langere WW-duur dan de gemiddelde WW-duur. Wel is de WW-duur van ouderen in de afgelopen jaren flink afgenomen. Zowel in absolute zin als ten opzichte van de gemiddelde WW-duur. In 2001 bedroeg de WW-duur van 55-plussers nog 40 maanden; in 2005 is deze duur gereduceerd tot 28 maanden.

Tot slot zien we in de tabel dat het aandeel werkhervattingen in de beëindigde uitkeringen van 55-plussers in de afgelopen jaren is toegenomen (van 23% in 2003 tot 32% in 2005) en zich daarbij relatief wat gunstiger heeft ontwikkeld dan het gemiddelde aandeel werkhervattingen.

Gegeven de hierboven geschetste ontwikkelingen in de werkhervattingskans, de WW-duur en de instroomkans van 55-plussers ten opzichte van de totale populatie, zou het aandeel van ouderen in de WW bij gelijkblijvende leeftijdssamenstelling van de beroepsbevolking (i.e. afgezien van de rol van de vergrijzing) in de toekomst moeten afnemen. De vergrijzing leidt echter tot een andere leeftijdssamenstelling van de potentiële beroepsbevolking. Het aandeel 55-plussers in de potentiële beroepsbevolking zal als gevolg van de vergrijzing flink toenemen. Dit autonome proces zorgt voor een toenemende relatieve en absolute vraag naar 55-plussers. En daarmee tot een toename van het absolute aandeel van ouderen in de werkzame beroepsbevolking. Als gevolg daarvan zullen de instroomkans WW, de WW-duur, de uitstroomkans en het aandeel werkhervattingen van 55-plussers convergeren naar de gemiddelden hiervan voor de totale populatie. De absolute aandelen van 55-plussers in de totale werkloze beroepsbevolking en in de WW zullen daarmee ook toenemen. Naarmate de vergrijzing vordert zal de groep 55-plussers dus steeds meer de gemiddelde arbeidskenmerken van de totale populatie overnemen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Naar boven