D
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSHUISVESTING
EN RUIMTELIJKE ORDENING1
Vastgesteld 29 september 2006
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling
kennis genomen van de memorie van antwoord d.d. 6 september 2006 en hebben
naar aanleiding daarvan nadere vragen.
De leden van de VVD-fractie zijn er over verheugd
dat de minister met ons van mening is, dat deze wijziging van de Woningwet
ook een effectief middel is om op te treden tegen het kraken van vooral bedrijfspanden.
Zodra het echter de vorderingsbevoegdheid van de minister betreft (optreden
door de minister als gemeenten nalatig zijn op te treden) bij het kraken van
bedrijfspanden stelt de minister» een handhavend optreden zal er primair
op gericht zijn om een overtreding van de betrokken regelgeving te beëindigen.
Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het afdwingen dat een pand voldoet aan de
minimale bouwtechnische eisen of om het afdwingen dat het gebruik alsnog in
overeenstemming wordt gebracht met de voorschriften van de bouwverordening».
In dergelijke situaties is het derhalve denkbaar, dat de overtredingen van
de bouwregelgeving worden beëindigd, maar het kraken blijft voortbestaan.»
De leden van de VVD-fractie lezen hierin dat
bij het kraken van een bedrijfspand nota bene de eigenaar gedwongen kan worden
om in het gekraakte pand zodanige investeringen te gaan doen, dat het pand
alsnog in overeenstemming wordt gebracht met de voorschriften van de bouwverordening
ten einde het kraken te laten voortduren. De leden van de VVD-fractie kunnen zich niet voorstellen dat dit de bedoeling is
en vragen de minister hier nadere opheldering over te verschaffen.
De opmerkingen van de minister dat «ten aanzien van met het bestemmingsplan
strijdige bewoningssituaties, het optreden zal kunnen bestaan in het beëindigen
van het strijdige woongebruik. In dergelijke situaties zal derhalve de bewoning
en dus het kraken wel worden beëindigd», kan in de ogen van de VVD-fractie het eerder vermelde standpunt van de Minister
niet aanvaardbaar maken.
Naar aanleiding van de vragen van de leden van de VVD-fractie over de noodzaak van art. 100b (de vorderingsbevoegdheid)
antwoordt de minister onder meer «De in de Woningwet opgenomen vorderingsbevoegdheid is door de minister toepasbaar, indien dat ter naleving
van de bouwregelgeving dringend is geboden».
Voorts stelt de minister dat naast motieven van veiligheid en gezondheid
deze ook toepasbaar is voor energiezuinigheid van bouwwerken.
De leden van de VVD-fractie, die toch al twijfels
hadden over de noodzaak van deze vorderingsbevoegdheid, die dus verder gaat
dan motieven van veiligheid en gezondheid, en waarvan zij gezegd hebben dat
zulks tot willekeur kan leiden, willen van de minister weten welke dringende noodzaak is geboden om de vorderingsbevoegdheid in
te roepen als het gaat om energiezuinige maatregelen.
Betekent dit dat de minister, naast aanvullende eisen bij nieuwbouw, eigenaren
van woningen de verplichting kan opleggen door middel van het vorderingsbesluit
via gemeenten, om bijvoorbeeld hun verwarmingsketel te wisselen of andere
investeringen in bestaande woningen te doen, als de normen weer eens gewijzigd
zijn? Kan de minister ons duidelijk maken hoe dit gezien kan worden als een
taak voor de minister van VROM en hoe dit zich verhoudt tot een «terugtredende»
(Rijks)overheid?
Dit klemt temeer omdat, noch burgemeester en wethouders, noch andere belanghebbenden
een rechtsmiddel hebben tegen het vorderingsbesluit van de minister. Dat besluit
wordt namelijk op de negatieve lijst, behorende bij artikel 8:5 van de Algemene
wet bestuursrecht geplaatst en is, anders dan handhavingsbesluiten van B en
W, derhalve uitgesloten van bezwaar en beroep.
De leden van de commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
zien met belangstelling de antwoorden tegemoet.
De griffier van de commissies,
Van Dooren
XNoot
1Samenstelling:
Leden: Werner (CDA), Van den Berg (SGP), Ketting (VVD), Pastoor (CDA),
Meindertsma (PvdA), Bierman-Beukema toe Water (VVD) voorzitter, Van der Lans
(GL), Hessing (LPF), Ten Hoeve (OSF), V. Dalen-Schiphorst (CDA), Van
Raak (SP), Putters (PvdA) en Engels (D66).
Plv. Leden: Nap-Borger (CDA), Van Middelkoop (CU), Van den Oosten (VVD),
Lemstra (CDA), Witteman (PvdA), Swenker (VVD), Platvoet (GL), Van Leeuwen
(CDA), Slagter-Roukema (SP) en Schouw (D66).