29 259
Wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta (Wet op de archeologische monumentenzorg)

E
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR CULTUUR1

Vastgesteld 10 oktober 2006

Lezing van de memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Met veel belangstelling heeft de VVD-fractie kennis genomen van de memorie van antwoord van de minister.

De fractie wil nog ingaan op een onderdeel van de beantwoording.

In het voorlopig verslag hebben de VVD- en ook de SP-fractie de minister nadrukkelijk gevraagd aan te geven hoe er een strakke scheiding gemaakt kan worden tussen beleid en uitvoering en markt en overheid.

De VVD-fractie is van mening dat de minister hier niet of nauwelijks op geantwoord heeft en heeft behoefte de vragen te herhalen, in de hoop nu een adequaat antwoord te ontvangen.

Is de minister het met de VVD-fractie eens dat het in dit wetsvoorstel onduidelijk blijft wat de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van gemeentelijke archeologische diensten zijn?

Heeft de VVD-fractie correct geconcludeerd dat de gemeentelijke archeologische diensten gelijkwaardige partners worden in de markt?

Is het niet noodzakelijk, dat juist in deze gevoelige «markt» een strakke scheiding wordt gemaakt tussen beleid en uitvoering en markt en overheid. De VVD-fractie vindt het te makkelijk om te stellen dat (zie memorie van antwoord pag. 4) «De regering onderkent dus wel de problematiek die door deze leden naar voren wordt gebracht, maar heeft een regeling daarvoor elders, dat wil zeggen niet in de Monumentenwet 1988 vormgegeven.» De regering geeft aan (eerder op diezelfde pag. 4), dat er op dit moment geen regeling is om oneerlijke concurrentie te voorkomen. Een wijziging van de Mededingingswet om oneerlijke concurrentie door overheden tegen te gaan ligt op dit moment ter advisering bij de Raad van State. Is het juist te constateren dat er dus geen andere regeling voor is?

In het licht van de door de minister genoemde eigen verantwoordelijkheid van alle bestuurlijke partners heeft de VVD-fractie nog een vraag over de rol van de Rijksoverheid, en met name van de ROB, inmiddels Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM).

De VVD-fractie is van mening dat de RACM een aantal moeilijk te combineren taken heeft. Vergunningverlener, vergunninghouder, toetster van programma’s van eisen, en zij voeren ook nog zelf opgravend onderzoek uit op basis van een door haar zelf opgesteld Programma van eisen. Gaarne horen zij de zienswijze van de minister over deze zeer onduidelijke situatie. De beantwoording van de minister in de memorie van antwoord was voor de VVD-fractie te vaag.

Het is van het grootste belang dat , na het aanvaarden van dit wetsvoorstel de verantwoordelijkheden glashelder zijn. Is het dan niet noodzakelijk in de AMVB scherpe scheiding tussen markt en overheid aan te geven?

In het voorlopig verslag hebben een aantal fracties vragen gesteld over de uitzonderingspositie van de universiteiten in dit wetsvoorstel. De beantwoording van die vragen stelt de VVD-fractie niet gerust.

Is het niet merkwaardig dat in dit wetsvoorstel universitaire instellingen in artikel 49 een uitzonderingspositie krijgen. Bij andere wetten is toch ook geen aparte positie gecreëerd voor universiteiten.

Is het juist te constateren dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap via dit artikel invloed krijgt op de afwegingen die in het kader van de wet op de ruimtelijke ordening worden gemaakt?

Kan deze uitzonderingspositie niet verstorend gaan werken voor de markt?

Met veel interesse hebben de leden van de fractie van de SP kennisgenomen van het inkijkje dat de minister hen gunt in de Algemene maatregel van bestuur ter bevordering van de kwaliteit van de opgravingen.

Om tot een goed eindoordeel te kunnen komen over dit wetsvoorstel zouden deze leden, alsmede de leden van de PvdA-fractie, graag toch nog wat meer inzicht willen hebben in de eisen die gesteld worden aan de organisatie en werkwijze van de potentiële vergunninghouder. Wanneer kan worden gesproken van gekwalificeerd personeel en van een professionele organisatie? Wat is wetenschappelijk verantwoord handelen van de vergunninghouder? Hoe wordt toezicht gehouden dat een vergunninghouder zich laat leiden door actuele wetenschappelijke inzichten?

Gemeenten moeten volgens de minister de kwaliteit van het onderzoek beter gaan bewaken. Zijn gemeenten nu de aangewezen instantie om wetenschappelijke waarden te borgen, zo vragen de leden van de SP-fractie?

De nieuwe Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten krijgt in dit verband een «signaleringsfunctie». Wat is die «signaleringsfunctie»? Wat wordt de rol van de universiteiten bij het toezien op de noodzaak van en de wetenschappelijke kwaliteit van opgravingen?

De voorzitter van de commissie,

Witteman

De griffier van de commissie,

Van Dooren


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van den Broek-Laman Trip (VVD), Woldring (CDA), Tan (PvdA), Van der Lans (GL), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD), Witteman (PvdA) voorzitter, Nap-Borger (CDA), Doek (CDA), Van Middelkoop (CU), Schouw (D66) en Van Raak (SP).

Plv. Leden: Biermans (VVD), Pastoor (CDA), De Wolff (GL), Luijten (VVD), Dölle (CDA), V. Dalen-Schiphorst (CDA), Holdijk (SGP), Engels (D66) en Slagter-Roukema (SP).

Naar boven