E
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR CULTUUR1
Vastgesteld 10 oktober 2006
Lezing van de memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven
tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
Met veel belangstelling heeft de VVD-fractie
kennis genomen van de memorie van antwoord van de minister.
De fractie wil nog ingaan op een onderdeel van de beantwoording.
In het voorlopig verslag hebben de VVD- en ook de SP-fractie de minister
nadrukkelijk gevraagd aan te geven hoe er een strakke scheiding gemaakt kan
worden tussen beleid en uitvoering en markt en overheid.
De VVD-fractie is van mening dat de minister hier niet of nauwelijks op
geantwoord heeft en heeft behoefte de vragen te herhalen, in de hoop nu een
adequaat antwoord te ontvangen.
Is de minister het met de VVD-fractie eens dat het in dit wetsvoorstel
onduidelijk blijft wat de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van gemeentelijke
archeologische diensten zijn?
Heeft de VVD-fractie correct geconcludeerd dat de gemeentelijke archeologische
diensten gelijkwaardige partners worden in de markt?
Is het niet noodzakelijk, dat juist in deze gevoelige «markt»
een strakke scheiding wordt gemaakt tussen beleid en uitvoering en markt en
overheid. De VVD-fractie vindt het te makkelijk om te stellen dat (zie memorie
van antwoord pag. 4) «De regering onderkent dus wel de problematiek
die door deze leden naar voren wordt gebracht, maar heeft een regeling daarvoor
elders, dat wil zeggen niet in de Monumentenwet 1988 vormgegeven.» De
regering geeft aan (eerder op diezelfde pag. 4), dat er op dit moment geen
regeling is om oneerlijke concurrentie te voorkomen. Een wijziging van de
Mededingingswet om oneerlijke concurrentie door overheden tegen te gaan ligt
op dit moment ter advisering bij de Raad van State. Is het juist te constateren
dat er dus geen andere regeling voor is?
In het licht van de door de minister genoemde eigen verantwoordelijkheid
van alle bestuurlijke partners heeft de VVD-fractie nog een vraag over de
rol van de Rijksoverheid, en met name van de ROB, inmiddels Rijksdienst voor
Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM).
De VVD-fractie is van mening dat de RACM een aantal moeilijk te combineren
taken heeft. Vergunningverlener, vergunninghouder, toetster van programma’s
van eisen, en zij voeren ook nog zelf opgravend onderzoek uit op basis van
een door haar zelf opgesteld Programma van eisen. Gaarne horen zij de zienswijze
van de minister over deze zeer onduidelijke situatie. De beantwoording van
de minister in de memorie van antwoord was voor de VVD-fractie te vaag.
Het is van het grootste belang dat , na het aanvaarden van dit wetsvoorstel
de verantwoordelijkheden glashelder zijn. Is het dan niet noodzakelijk in
de AMVB scherpe scheiding tussen markt en overheid aan te geven?
In het voorlopig verslag hebben een aantal fracties vragen gesteld over
de uitzonderingspositie van de universiteiten in dit wetsvoorstel. De beantwoording
van die vragen stelt de VVD-fractie niet gerust.
Is het niet merkwaardig dat in dit wetsvoorstel universitaire instellingen
in artikel 49 een uitzonderingspositie krijgen. Bij andere wetten is toch
ook geen aparte positie gecreëerd voor universiteiten.
Is het juist te constateren dat de minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap via dit artikel invloed krijgt op de afwegingen die in het kader
van de wet op de ruimtelijke ordening worden gemaakt?
Kan deze uitzonderingspositie niet verstorend gaan werken voor de markt?
Met veel interesse hebben de leden van de fractie van de SP kennisgenomen van het inkijkje dat de minister hen gunt in de
Algemene maatregel van bestuur ter bevordering van de kwaliteit van de opgravingen.
Om tot een goed eindoordeel te kunnen komen over dit wetsvoorstel zouden
deze leden, alsmede de leden van de PvdA-fractie,
graag toch nog wat meer inzicht willen hebben in de eisen die gesteld worden
aan de organisatie en werkwijze van de potentiële vergunninghouder. Wanneer
kan worden gesproken van gekwalificeerd personeel en van een professionele
organisatie? Wat is wetenschappelijk verantwoord handelen van de vergunninghouder?
Hoe wordt toezicht gehouden dat een vergunninghouder zich laat leiden door
actuele wetenschappelijke inzichten?
Gemeenten moeten volgens de minister de kwaliteit van het onderzoek beter
gaan bewaken. Zijn gemeenten nu de aangewezen instantie om wetenschappelijke
waarden te borgen, zo vragen de leden van de SP-fractie?
De nieuwe Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten
krijgt in dit verband een «signaleringsfunctie». Wat is die «signaleringsfunctie»?
Wat wordt de rol van de universiteiten bij het toezien op de noodzaak van
en de wetenschappelijke kwaliteit van opgravingen?
De voorzitter van de commissie,
Witteman
De griffier van de commissie,
Van Dooren